Procesrecht  

IEF 12848

Dwangsommen aanzienlijk gematigd en gemaximeerd

Hof Den Haag 9 juli 2013, zaaknr. 200.094.907/01 (Prae Artiestenverloning tegen Artiestenverloningen)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..
Zie eerder Rechtbank Dordrecht [IEF 11997], Hof Den Haag [IEF 11037] en Vzr. Dordrecht [IEF 10184]. Dwangsommen. Proceskostenveroordeling. Het hof volgt de uitspraak in de bodemprocedure [IEF 11997] waarin wordt bepaald dat gedaagde artiestenverloning.nl niet gebruikt als handelsnaam, maar dit gebruik is wel onrechtmatig wegens verwarringsgevaar. Het belang van Prae om de domeinnaam te kunnen gebruiken omdat zij volgens eigen stelling dan op zo goedkoop mogelijke wijze hoog in de zoekresultaten van zoekmachines komt, ontneemt het onrechtmatig karakter niet aan haar handelwijze. En in reconventie: de enkele registratie van domeinnamen levert geen inbreuk op handelsnaamrecht of (beeld)merkrecht, maar is wel onrechtmatig wegens hinderlijk blokkeren.

Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een klaarblijkelijke misslag, maar ziet wel aanleiding om de dwangsommen te matigen en te maximeren (van €1.500 tot €500 per dag, en van €100.000 tot €15.000). De eerdere proceskostenveroordeling ad €5.636,31 wordt herbegroot op €1.452,31; Prae wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

10. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op de afstemmingsregel, onder meer indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht (vgl. Yukos/Roneft).

12. (...) Niet is gebleken dat de bodemrechter is uitgegaan van de regel dat het enkele bestaan van verwarringsgevaar in dit verband voldoende is en dat hij niet ook andere, bijkomende omstandigheden heeft meegewogen in dit verband. Naar het oordeel van het hof is derhalve geen sprake van een klaarblijkelijke misslag, zodat geen plaats is voor het aanvaarden van genoemde uitzondering op de afstemmingsregel.

16. (...) De vordering betreffende de proceskosten in reconventie in eerste aanleg is, gelet op het bovenstaande, toewijsbaar. Prae heeft in eerste aanleg een kostenspecificatie ingediend ten bedrage van €5.616,- exclusief BTW. Het hof schat de verhouding conventie/reconventie wat betreft de werkzaamheden in deze zaak op 75:25, hetgeen leidt tot een bedrag van €1.404,-.

IEF 12847

Ict-omgeving had niet mogen worden verhuisd na faillissement

Ex parte beslissing Vzr. Rechtbank Noord-Holland 9 juli 2013 (4PS tegen Herke en HSB) - Verzoekschrift  8 juli 2013
Robert Mijnsbergen, advocatenkantoor Mijnsbergen bericht ons 23 juli: Partijen hebben in het achterliggende zakelijke conflict een oplossing bereikt waardoor het opheffingskort geding geen doorgang heeft gevonden.

Verzoekschrift, beslissing en samenvatting ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten.
Software. Faillissement. Auteurs- en databankrecht ingezet. Een ict-omgeving die niet had mogen worden ‘verhuisd’ via een bedrijfsverkoop uit een faillissement. Voorzieningenrechter wijst een ex parte bevel.

4PS en Herke zijn concurrent. In een bouwconcern gebruiken drie bedrijven - te weten de moedervennootschap (JMD) en twee dochtervennootschappen (JP resp. de Failliet) - enterprise resource planning software (ERP software). Deze software is opgebouwd uit Microsoft Dynamics NAV software (halffabricaat) en 4PS Construct software (add-on), samen een geheel vormend. Het halffabricaat wordt door Microsoft aan partners zoals 4PS en Herke Ict in licentie gegeven om er hun eigen Add-on’s mee te programmeren.

Faillissementscuratoren van de failliete dochter verkopen haar onderneming deels aan HSB. De faillissementscuratoren dragen daarbij kennelijk onterecht het geheel (halffabricaat + add-on) over aan rechtsopvolger HSB, dit betreft alle ‘users’ ook van het niet-failliette deel van het concern. Parallel vroeg HSB aan zowel 4PS als Herke een offerte uit te brengen voor hun respectievelijke ERP software programma’s. Herke krijgt de opdracht.

Omdat HSB al de beschikking kreeg over het halffabricaat werd de add-on (4PS Construct) feitelijk meegeleverd; dit was naar het zich laat aanzien zonder medeweten en zonder toestemming van Microsoft en 4PS. Aldus werd bedrijfsknow how van 4PS  software op broncodeniveau voor Herke, maar ook bedrijfsdata van JMD en JP voor HSB inzichtelijk.

Herke heeft onterecht aan de administratieve omzetting (sleutel) van de Microsoft Dynamics NAV software meegewerkt door haar bevoegdheid onjuist in te zetten in de Microsoft partner databank. Herke zet de NAV-licenties op haar naam onder doorhaling van 4PS’ naam. Als gevolg daarvan wordt 4PS electronisch ontkoppeld (disconnectie) van haar klanten JMD en JP, zodat zij geen onderhoud en support meer krijgen.

En passant lijkt Microsoft inkomsten te derven omdat de faillissementscuratoren haar toestemming voor overdracht van de NAV-licenties niet hebben gevraagd.

De voorzieningenrechter:

...beveelt gerekwestreerde sub 1 uiterlijk twee werkdagen na betekening van deze beschikking iedere inbreuk op de genoemde auteursrechten aangaande 4PS Construct, c.q. databankrechtelijk bescherme bedrijfsinformatie opgeslagen als databank te staken en gestaakt te houden. Dit kan gerealiseerd worden doordat Herke zelf al dan niet via Microsoft de in dit verzoekschrift genoemde Disconnectie ongedaan maakt, zodanig dat Herke geen toegang meer heeft tot de 4PS Construct software die in gebruik is bij JMD en JP en 4PS daartoe wel weer toegang heeft.

 

IEF 12839

Belang van Stemra om vrijelijk over haar gelden te beschikken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:3908 (verzoeker tegen Stichting Stemra)
Beslagrecht. Collectief beheer. Belangenafweging. Verzoeker, componist, stelt dat een muziekwerk van hem op grote schaal is verveelvoudigd op dvd's uitgegeven door Warner Brothers en dat Stemra zich onvoldoende heeft ingespannen om vergoeding daarvoor, geschat op ruim €1,8 miljoen, te incasseren. Verzoeker wil conservatoir beslag leggen ten laste van Stemra. Het is niet eenvoudig om te beoordelen wie van partijen gelijk heeft en of de vordering summierlijk deugdelijk is. In de belangenafweging weegt Stemra's belang, zodat zij vrijelijk over haar gelden kan beschikken waardoor een ongestoorde voortgang van de organisatie gewaarborgd blijft, zwaarder. Het verlof wordt geweigerd.

3.4.
In het kader van een belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het belang van Stemra is dat zij vrijelijk over haar gelden kan beschikken teneinde aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Stemra is een non-profitorganisatie met ongeveer 21.000 leden. De geïncasseerde gelden dient zij aan te wenden voor uitkering aan die leden, voor de exploitatie en handhaving van de auteursrechten van die leden en voor de dekking van haar eigen kosten. Het belang van [verzoeker] is dat hij zekerheid wil voor zijn vordering. Hij vreest namelijk dat er onvoldoende verhaal is wanneer hij (te zijner tijd) over een executoriale titel beschikt. Stemra heeft dat laatste bestreden en aangevoerd dat zij te zijner tijd aan een veroordelend vonnis kan voldoen. [verzoeker] heeft hierop zijn vrees, dat er onvoldoende verhaal is wanneer hij over een executoriale titel beschikt, niet - op welke wijze dan ook - aannemelijk gemaakt. Integendeel, volgens [verzoeker] gaan er grote geldstromen van wel honderden miljoenen om bij Stemra.

3.5.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen weegt het belang van Stemra om vrijelijk over haar gelden te kunnen beschikken waardoor een ongestoorde voortgang van de werkzaamheden binnen haar organisatie blijft gewaarborgd zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij verkrijging van zekerheid voor zijn vordering. Niet valt in te zien dat [verzoeker] thans enig risico loopt bij het instellen van zijn vordering zonder zekerheidsstelling in de vorm van een conservatoir beslag.

Lees de uitspraak hier ECLI:NL:RBAMS:2013:3908, (pdf)

IEF 12813

Reconventionele nietigheidsprocedure die samenhangt met een concrete inbreukactie

Rechtbank Den Haag 19 juni 2013, HA ZA 12-220 (Apple tegen Samsung)
Proceskosten. Octrooirecht. Apple / Samsung. Standpunt Bericap en Danisco/Novozymes [IEF 12005 en IEF 12381]. De rechtbank neemt over en volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis [IEF 12062]. Samsung wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de proceskosten (totaal: €184.669,94). De rechtbank rekent deze helft van het totale bedrag toe aan de kosten in reconventie.

Volgens het hof Den Haag is de handhavingsrichtlijn wel van toepassing op nietigheidsprocedures als die samenhangen met concrete (dreigende) inbreukacties. Het staat buiten kijf dat de onderhavige zaak, de reconventionele vordering tot nietigverklaring van een octrooi die is ingediend onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat bepaalde producten onder de octrooibescherming vallen, moet worden aangemerkt als een nietigheidsprocedure die samenhangt met een concrete inbreukactie.

2.4. Samsung stelt zich op het standpunt dat uit het Bericap-arrest [red. IEF 12005] volgt dat de handhavingsrichtlijn (richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten) niet van toepassing is op procedures waarin uitsluitend de nietigheid van een intellectueel eigendomsrecht aan de orde is. Deze uitleg, waarin de handhavingsrichtlijn op geen enkele nietigheidsprocedure van toepassing zou zijn, verdraagt zich niet met het arrest van het hof Den Haag in de zaak Danisco/Novozymes (hof Den Haag 26 februari 2013, IEF 12381). Volgens het hof Den Haag is de handhavingsrichtlijn wel van toepassing op nietigheidsprocedures als die samenhangen met concrete (dreigende) inbreukacties. Het Bericap-arrest staat daaraan niet in de weg omdat, volgens het Haagse hof, het oordeel van het Hof van Justitie ziet op een andere situatie, te weten een nietigheidsprocedure die niet kenbaar samenhangt met een concrete (dreigende) inbreukactie. De rechtbank ziet geen aanleiding een andere lijn te volgen.

2.5. Het staat buiten kijf dat de onderhavige zaak, te weten een in reconventie ingestelde vordering tot nietigverklaring van een octrooi die is ingediend onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat bepaalde producten onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen, moet worden aangemerkt als een nietigheidsprocedure die samenhangt met een concrete inbreukactie. De handhavingsrichtlijn is dus van toepassing op de onderhavige procedure. Evenmin in geschil is dat in dat geval de proceskosten moeten worden begroot op basis van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.6. Apple heeft een bedrag gevorderd van in totaal € 184.669,94 voor de procedure in conventie en reconventie gezamenlijk. De redelijkheid en evenredigheid van dat totale bedrag heeft Samsung niet bestreden. De rechtbank zal de helft van het totale bedrag toerekenen aan de reconventie, conform het voorstel dat Apple bij pleidooi heeft gedaan. Samsung heeft daartegen ingebracht dat de kosten van de werkzaamheden van Apple met betrekking tot de nietigheid van het octrooi volledig moeten worden toegerekend aan de conventie, althans dat in reconventie slechts de kosten voor vergoeding in aanmerking komen die in de door Apple overgelegde specificaties uitdrukkelijk zijn aangemerkt als kosten met betrekking tot de reconventionele vordering. Dat betoog moet worden gepasseerd omdat Samsung het pas na het tussenvonnis naar voren heeft gebracht (dus nadat zij wist dat zij in reconventie in de kosten zou worden veroordeeld) en het geen verband houdt met het Bericap-arrest waarover Samsung zich in de akte na het tussenvonnis mocht uitlaten. Omdat de door Apple voorgestelde verdeling verder niet is bestreden, zal de rechtbank daarvan uitgaan en Samsung dus veroordelen tot een bedrag van € 92.334,97 (0,5 × € 184.669,94).

IEF 12797

Beroep op overgedragen modelrecht op kussen daags na inschrijving

Vzr. Rechtbank Gelderland 4 juni 2013, KG ZA 13-274 (Polydaun tegen VdB)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten.

Modellenrecht. Overgang van IE-recht en derdenwerking. Geen opheffing beslag. Polydaun is een internationaal bedrijf dat onder meer hoofdkussens ontwikkelt en produceert, waaronder verschillende hoofdkussens met gekleurde biezen, een wigvormig kussen en een kussen met een combinatie van beide elementen. VdB heeft uit het faillissement van Jade de Intellectuele eigendomsrechten overgedragen gekregen, waaronder auteursrechten en het model 1809591-0003. Polydaun vordert, zonder succes, de opheffing van gelegd beslag.

Vaststaat dat de overgang van de modelregistratie van Jade naar VdB op 22 april heeft plaatsgevonden in de database van het OHIM en op 24 april is gepubliceerd. VdB heeft rauwelijks beslag gelegd zonder aankondiging en één dag nadat het modelrecht op zijn naam was geregistreerd. Zolang de overgang niet in het register is ingeschreven kan de rechtverkrijgende zich niet op de rechten beroepen. In dit geval kan de rechtverkrijgende zich na inschrijving van het model wel op de uit deze inschrijving voortvloeiende rechten beroepen.

Weliswaar heeft VdB nagelaten om voorafgaand aan het beslag contact op te nemen, maar dit laat onverlet dat hij verlof kan vragen tot het leggen van beslag indien hij voldoende aannemelijk weet te maken dat een (dreigende) inbreuk op zijn intellectuele eigendom wordt gemaakt.

De voorzieningenrechter merkt op Polydauns kussens ook een wigvorm, gekleurde biezen en eenzelfde soort inkeping hebben die nagenoeg gelijk is aan de inkeping van het model. Hoewel de vorm van de inkeping enigszins technisch is ingegeven, is onvoldoende aannemelijk dat bij de vergelijking van de kussens een andere indruk wordt gewekt. Dat er geen sprake is van een inbreuk, kan niet worden gevolgd. De vordering tot opheffing van het beslag wordt afgewezen.

Leestips: r.o. 4.4 - 4.7, 4.10 - 4.11.

Op andere blogs:
Class 99 (Pillow talk, or the third party effect of a transfer of a RCD)

IEF 12790

Geen onbevoegdheid rechtbank bij negatieve verklaring van recht

Rechtbank Den Haag 19 juni 2013, HA ZA 13-193 (Kalida BV tegen Nexco Pharma)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Eelco Bergsma, Deterink N.V..
Procesrecht. Bevoegdheidsverweer bij verklaring van niet-inbreuk. Kalida houdt zich bezig met de verhandeling van 4ME, een varkensleverextract waaraan antivirale en immuniteitsversterkende werking wordt toegedicht. Nexco brengt een varkensleverextract op de markt onder de naam Nexavir. Kalida vordert een verklaring voor recht dat zij geen inbreuk maakt op enig intellectueel eigendomsrecht. Nexco vordert bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van de rechtbank. Zij stelt dat Kalida niet is aangeschreven, haar sommatiebrieven waren gericht aan Belgische (rechts)personen en zij baseerde zich op een distributieovereenkomst.

Voor de vaststelling van de bevoegdheid is bepalend wat door Kalida wordt gevorderd. Indien de stellingen worden betwist, kan dat leiden tot afwijzing van de vordering, maar een dergelijk verweer doet in beginsel niet af aan de bevoegdheid. De negatieve verklaring van recht (niet-inbreuk) wordt gevraagd voor Nederlandse en Europese octrooien, gemeenschapsmerken, Benelux merken, auteursrechten en andere intellectuele eigendomsrechten.

Lees verder

IEF 12783

Bewijsopdracht en verzwaarde stelplicht bij onjuist citaat

Rechtbank Amsterdam 1 mei 2013, LJN CA3484, ECLI:NL:RBAMS:2013:9741 (taxichauffeur A tegen Het Parool)
Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie. Onjuist citaat? Verzwaarde stelplicht. Bewijsopdracht.

Op 6 juli 2012 heeft B in opdracht van Het Parool een aantal Amsterdamse taxichauffeurs geïnterviewd. Aanleiding daarvoor was een ongeval dat op 30 juni 2012 heeft plaatsgevonden. Bij dat ongeval is een 19-jarige vrouw, die van haar fiets op de rijbaan was gevallen, aangereden door een taxi en ernstig gewond geraakt. De taxi is vervolgens doorgereden, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.

Op zaterdag 7 juli 2012 is een artikel in Het Parool verschenen, onder de kop: “Taxichauffeurs doorrijden na ongeluk leidt op taxistandplaatsen tot grote verschillen van mening. Het schorem komt ’s avonds”, met daarin enkele onjuist geciteerde passages uit een interview met een taxichauffeur. De rechtbank ziet, gezien de moeilijke bewijspositie waarin de taxichauffeur zich bevindt - hij moet immers een negatief bewijs leveren - aanleiding om een verzwaarde stelplicht van Het Parool ten aanzien van haar verweer aan te nemen.

De rechtbank laat de taxichauffeur toe tot (nader) bewijs van zijn stelling dat hij de geciteerde woorden als weergegeven onder 2.6. en 4.1. of woorden van gelijke strekking niet heeft uitgesproken tijdens het interview.

4.4.  De rechtbank overweegt dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de - kort gezegd - (on)juistheid van het citaat, conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), op [A] rusten nu [A] immers aan de stelling dat hij onjuist is geciteerd het rechtsgevolg verbindt dat Het Parool onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De eisen van de redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval geen andere verdeling van die bewijslast mee. Wel ziet de rechtbank, in de moeilijke bewijspositie waarin [A] zich aldus bevindt - hij moet immers een negatief bewijs leveren - aanleiding om een verzwaarde stelplicht van Het Parool ten aanzien van haar verweer aan te nemen.

4.5.  Ter beantwoording van de vraag of Het Parool aan die verzwaarde stelplicht heeft voldaan, stelt de rechtbank vast dat Het Parool gemotiveerd heeft betwist dat zij [A] onjuist zou hebben geciteerd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Het Parool in het geding gebracht hetgeen hier voor in rechtsoverweging 4.3. is genoemd. [A] heeft daar nog tegen ingebracht dat het door Het Parool overgelegde notitieblok niet het notitieblok is geweest dat [B] bij het gesprek met hem heeft gebruikt. De rechtbank stelt ten aanzien daarvan vast dat de aantekeningen in het door Het Parool over¬gelegde notitieblok overeenkomen met de eerder door haar overgelegde kopie aantekeningen (als weergegeven onder 2.11.). Voor en na de notities omtrent [A] staan daarin aantekeningen met betrekking tot de door [B] in zijn verklaring (zie hiervoor onder 2.10.) genoemde anonieme chauffeur in een grijze Mercedes en [G]. Voorts constateert de rechtbank dat de aantekeningen met betrekking tot [A] op dezelfde wijze zijn gemaakt als de overige aantekeningen die zich in het notitieblok bevinden. De rechtbank volgt [A] in dit verband dan ook niet in zijn betoog dat de aantekeningen met betrekking tot [A] meer rust uitstralen of meer witregels bevatten. De rechtbank acht het daarmee aannemelijk dat het door Het Parool ter zitting overgelegde notitieblok het notitieblok is dat [B] tijdens het interview met [A] heeft gebruikt. [A] heeft dit nog weersproken met de stelling dat het door [B] gebruikte notitieblok een andere kleur en formaat zou hebben, maar de rechtbank acht deze enkele niet-onderbouwde stelling onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Nu in de aldus door [B] tijdens het interview gemaakte notities twee keer het woord ‘schop’ voorkomt en bij de tweede keer tevens de woorden ‘als ik schade heb en geen excuses’ zijn vermeld, hetgeen strookt met de verklaring van [B] en een onderbouwing vormt voor het standpunt dat [A] tijdens het interview de geciteerde woorden of woorden van gelijke strekking heeft uitgesproken, is de rechtbank van oordeel dat Het Parool aan de op haar rustende verzwaarde stelplicht heeft voldaan en voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat zij [A] onjuist heeft geciteerd.

4.6.  Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of [A] is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hij de door Het Parool geciteerde woorden of woorden van gelijke strekking niet heeft uitgesproken. Op basis van de thans in het geding gebrachte stukken moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. De door [A] overgelegde verklaring van [F] en de anonieme reacties bij AT5, die niet onder ede zijn afgelegd en waarvan de inhoud door Het Parool is betwist, zijn voor dat bewijs onvoldoende. Aangezien [A] een bewijsaanbod heeft gedaan en de rechtbank dit bewijsaanbod aldus verstaat dat dit ook het leveren van bewijs door het horen van getuigen omvat, zal [A] conform zijn aanbod worden toegelaten tot (nader) bewijs van zijn stelling dat hij de geciteerde woorden als weergegeven onder 2.6. en 4.1. - of woorden van gelijke strekking - niet heeft uitgesproken tijdens het interview met [B].

5.1.  laat [A] toe tot (nader) bewijs van zijn stelling dat hij de geciteerde woorden als weergegeven onder 2.6. en 4.1. of woorden van gelijke strekking niet heeft uitgesproken tijdens het interview met [B];

IEF 12779

Uitleg van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom (2)

Benelux Gerechtshof 14 juni 2013, rolnr. A 12/2 (Belgacom tegen Alphacom)
Money-50-Euro_32705-480x360Dwangsom. Bevoegdheid. Bij vonnis van 3 mei 2012 heeft de rechtbank van koophandel te Brussel de volgende prejudiciële vraag betreffende de uitleg van de Eenvormige Benelux wet betreffende de dwangsom gesteld.

De prejudiciële vraag - 'Indien de eerste rechter een partij heeft veroordeeld tot het overleggen van stukken op verbeurte van een dagelijkse dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling een vermindering van de dwangsommen voor de appelrechter vordert, en deze laatste nog geen uitspraak heeft gedaan, is dan de rechter ´die een dwangsom heeft opgelegd´ nog de eerste rechter of gaat het om de appelrechter voor wie de beslissing waarbij de dwangsommen zijn opgelegd, wordt betwist en voor wie een vordering tot vermindering van de dwangsommen subsidiair is ingesteld, zolang de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, met dien verstande dat de vordering tot opheffing of vermindering voor de eerste rechter niet voorlopig wordt ingesteld in afwachting van de beslissing van de appelrechter en dat de appelrechter slechts kennis kan nemen van het aan hem voorgelegde vonnis en niet van het eventuele vonnis van opheffing of vermindering van dwangsommen?'

Het Benelux-Gerechtshof verklaart voor recht:
Artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom moet aldus worden uitgelegd dat indien de eerste rechter een hoofdveroordeling heeft uitgesproken op verbeurte van dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling en voor de appelrechter een herziening van de dwangsom, met name een vermindering ervan, vordert, en de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, alleen de eerste rechter de rechter is - die een dwangsom heeft opgelegd - in de zin van die bepaling.

IEF 12778

Uitleg van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom (1)

Benelux Gerechtshof 7 mei 2013, rolnr. A 2012/1 (Espal S.A.  tegen Syndicat des copropriétaires Ilôt du Nord)
Money_200-Euro_152738-480x360Dwangsom. Bevoegdheid. Termijn. Prejudiciële vraag - bij arrest van 26 oktober 2011 van het Cour d'appel te Luxemburg - over de uitlegging van de Eenvormige Benelux wet betreffende de dwangsom.

De prejudiciële vraag - 'Kan een bij wijze van dwangsom opgelegde straf waarbij niet wordt voorzien in enige uitvoeringstermijn of respijttermijn gedurende welke zij niet wordt verbeurd, hoewel op de dag van de uitspraak waarbij zij wordt opgelegd duidelijk is dat de hoofdveroordeling onmogelijk ogenblikkelijk kan worden nagekomen en dat voor die nakoming werkzaamheden moeten worden uitgevoerd die onvermijdelijk over een langere termijn lopen die wordt berekend in dagen, zo niet in weken, zodat de veroordeelde de last van de straf onmogelijk uit de weg kan gaan ongeacht de voortvarendheid die hij aan de dag legt, worden aangemerkt als een dwangsom in de zin van de Eenvormige wet, gelet op de aan de rechter toegekende beoordelingsbevoegdheid om de voorwaarden van de dwangsom vast te stellen?'

Het Benelux-Gerechtshof verklaart voor recht:
'Indien een bedrag onder de naam 'dwangsom' definitief is opgelegd en niet is gebleken dat gebruik is gemaakt van artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom, dient voor de executierechter het opgelegde bedrag als dwangsom te worden aangemerkt.'

IEF 12777

Voortzetten cassatieprocedure is geen overtreding van gehengen en gedogen, Samsung mag niet executeren

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 juni 2013, KG ZA 13-398 (Apple tegen Samsung)
Executie bodemvonnis. Gehengen en gedogen. Apple vordert, met succes, dat Samsung wordt verboden op enigerlei wijze handelingen te verrichten, waaronder het executeren van het bodemvonnis [IEF 12236] op de grond dat Apple dat vonnis zou hebben overtreden door de in de dagvaarding bedoelde cassatieprocedure te continueren, althans meer specifiek daarin de zogenaamde Borgersbrief te sturen, op straffe van een dwangsom, naar keuze van Apple, van €100.000,- per overtreding van dit gebod of iedere dag dat de overtreding ervan voortduurt.

Aan haar vorderingen legt Apple ten grondslag dat het continueren van de cassatieprocedure niet kwalificeert als een overtreding van het in het bodemvonnis aan haar opgelegde bevel om de bedoelde Galaxy tablets te gehengen en gedogen. Naar voorlopig oordeel kan het voortzetten van de cassatieprocedure niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het bevel tot het gehengen en gedogen van de Galaxy tablets.

4.3. Voorop staat dat Apple in het bodemvonnis niet specifiek is verboden procedures aanhangig te maken of voort te zetten. In plaats daarvan is aan Apple louter een in algemene termen vervat bevel opgelegd tot het gehengen en gedogen van de Galaxy tablets. De draagwijdte van een dergelijk, in algemene termen vervat bevel moet worden geacht te zijn beperkt tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij een overtreding van het bevel opleveren, mede gelet op de gronden waarop het bevel is gegeven (o.m. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, Lexington).

4.4. In dit geval had Apple goede grond om te betwijfelen of het voorzetten van de cassatieprocedure een overtreding van het bevel opleverde. Een bevel tot het staken van een gerechtelijke procedure houdt namelijk een beperking in van het fundamentele recht op toegang tot de rechter. Naar voorlopig oordeel heeft Apple terecht betoogd dat in ernst kan worden betwijfeld of een dergelijke vergaande maatregel aan haar is opgelegd nu die maatregel niet specifiek is genoemd in het dictum en er ook in de motivering geen overwegingen aan zijn gewijd. De motivering van het betreffende bevel in het bodemvonnis is beperkt tot de overweging dat Apple de daarop gerichte vordering niet had bestreden, afgezien van het betoog van Apple over de inbreuk, dat de rechtbank in het kader van de beoordeling van de eveneens gevorderde niet-inbreukverklaring al had verworpen (r.o. 4.11 hiervoor geciteerd onder 2.7).

4.7. Op grond van het voorgaande moet voorshands worden geconcludeerd dat Apple het bevel niet heeft overtreden en dat er dus geen grond is voor de executie van dwangsommen. De primaire vordering van Apple zal daarom worden toegewezen voor zover die betrekking heeft op de executie van dwangsommen. Voor het overige moet de primaire vordering als te onbepaald worden afgewezen. Apple vordert namelijk dat Samsung in algemene zin wordt verboden “op enigerlei wijze handelingen te verrichten”, zonder dat duidelijk is op welke andere handelingen wordt gedoeld dan het executeren van het bodemvonnis.