Kort geding over negatieve uitlatingen in psychobiografie en gestelde auteursrechtinbreuk
Rb. Amsterdam 9 december 2024, IEF 23148; ECLI:NL:RBAMS:2024:8979 ([eiser] tegen [gedaagde]). De voorzieningenrechter beoordeelt een kort geding tussen twee voormalige zakenpartners en vrienden, [eiser] en [gedaagde], die in 2021 een vaststellingsovereenkomst sloten met onder meer de afspraak dat zij zich zouden onthouden van negatieve berichtgeving over elkaar. [gedaagde] is in een psychologisch traject een psychobiografie over zijn leven gaan (laten) schrijven en heeft een hoofdstuk over [eiser] als werkdocument met hem gedeeld. Volgens de rechter bevat dit manuscript evident negatieve kwalificaties over [eiser]. [eiser] vordert daarom nakoming van de vaststellingsovereenkomst en een verbod op (publicatie van) negatieve uitlatingen, plus een contactverbod. De rechter oordeelt echter dat er op dit moment geen sprake is van een concrete, aanstaande publicatie: [gedaagde] heeft slechts gesproken over een mogelijke biografie, zonder duidelijkheid over het “of en wanneer”, en heeft ter zitting toegezegd dat, als ooit wordt gepubliceerd, de definitieve tekst minstens drie weken voor publicatie met [eiser] zal worden gedeeld, zodat overleg mogelijk is en zo nodig opnieuw kan worden geprocedeerd. Daardoor ontbreekt het spoedeisend belang voor de gevraagde voorzieningen in conventie. Ook het gevorderde contactverbod wordt afgewezen: de enkele stelling van [eiser] dat hij zich onder druk gezet en “belaagd” voelde, is tegenover het verweer van [gedaagde] onvoldoende, mede omdat partijen juist zijn overeengekomen elkaar rechtstreeks te benaderen bij teleurstellende verwachtingen.