Gepubliceerd op vrijdag 14 november 2025
IEF 23083
Hoge Raad ||
26 jun 1992
Hoge Raad 26 jun 1992, IEF 23083; ECLI:NL:HR:1992:ZC0647 ([eiseres] tegen Trouw), https://www.ie-forum.nl/artikelen/ie-klassieker-damave-trouw

IE-Klassieker: Damave/Trouw

HR 26 juni 1992, IEF 23083; ECLI:NL:HR:1992:ZC0647 (Damave/Trouw)

Onderwerp:
Citaatrecht

Feiten:
Trouw heeft als op 30 april 1986 in de krant een bespreking gepubliceerd van het boek "De groeipijnen van Adriaan Mole". Dit boek is geïllustreerd met tekeningen van [eiseres]. Trouw heeft bij deze boekbespreking een tekening gepubliceerd. In de boekbespreking komen de woorden voor "met zeer aparte tekeningen van [eiseres]". [eiseres] heeft haar vordering in deze zaak gegrond op het haar toekomende auteursrecht op deze tekening. Trouw heeft zich tegen deze vordering verweerd.

Rechtsregel (r.o. 3.3):
De grenzen van een toelaatbaar citaat overschreden, wanneer de afbeelding de functie van versiering krijgt.
 

3.3 Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval van een toelaatbaar citaat sprake is, moet ervan worden uitgegaan dat het hier gaat om een citaat van een geheel werk als bedoeld in art. 15a, tweede lid, in verbinding met art. 10, eerste lid, onder 6°, Auteurswet en dat voldaan is aan de eisen van art. 15a, eerste lid, aanhef en onder 1°, 3° en 4°.

Dit brengt mee dat voor die beoordeling hier nog slechts van belang is:

a of voldaan is aan de maatstaf van art. 15a, eerste lid onder 2°, nl. of het citeren in overeenstemming

was met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd was en de omvang van het citaat door het te bereiken doel wordt gerechtvaardigd;

b of het gaat om een zodanige verveelvoudiging - als bedoeld in art. 15a, tweede lid - dat deze door haar grootte en door de werkwijze volgens welke zij is vervaardigd een duidelijk verschil met het oorspronkelijke werk vertoont.

Bij die beoordeling dient voorts in aanmerking te worden genomen dat art. 15a blijkens zijn voorgeschiedenis, voor wat betreft de daarin uitgewerkte begrenzing van het citeerrecht, tot strekking heeft dat de opneming als citaat niet wezenlijk afbreuk mag doen aan de door het auteursrecht beschermde belangen van de rechthebbenden ter zake van de exploitatie van het betreffende werk; verg. voor het aan het huidige art. 15a voorafgaande recht HR 22 juni 1990, NJ 1991, 268.

Voor wat betreft het hier aan de orde zijnde geval van een citaat, bestaande in het afdrukken van een illustratie uit het besproken boek bij een boekbespreking in een dagblad of tijdschrift, moet in het licht van de hiervoor weergegeven eisen - die voor de toepassing op een dergelijk geval concretisering behoeven - het volgende worden aangenomen. Een dergelijke opneming levert in beginsel een toelaatbaar citaat op, mits de afbeelding samen met de tekst van de bespreking redelijkerwijs kan worden beschouwd als één geheel dat ertoe strekt om aan de lezer een indruk van het betreffende boek te geven. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, kan mede van belang zijn of in de geschreven tekst ook de illustraties van het boek ter sprake komen, maar in het algemeen zal dit niet beslissend zijn, aangenomen dat het verband tussen tekst en afbeelding, bijv. door plaatsing en onderschrift daarvan, voldoende duidelijk is. De opneming zal evenwel de grenzen van een toelaatbaar citaat te buiten gaan, wanneer op de afbeelding, bijv. door de omvang daarvan in vergelijking met de tekst of door de wijze van opmaak van het dagblad of tijdschrift, een zodanige nadruk komt te liggen dat zij in overwegende mate de functie van versiering van dat dagblad of tijdschrift verkrijgt.

Bij een boekillustratie bestaat reeds voldoende "duidelijk verschil met het oorspronkelijke werk" in de zin van art. 15a, tweede lid, wanneer die illustratie los van het boek, maar in de hiervoor weergegeven samenhang met de boekbespreking in het dagblad of tijdschrift wordt afgedrukt. Een afwijkend formaat of een afwijkende omlijning is in deze situatie in beginsel niet vereist.