DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige daad  

IEF 12641

Voldoende mogelijkheid geboden weerwoord te geven

Rechtbank Amsterdam 3 mei 2013, LJN BZ9848 (eiser tegen TROS)
Uitspraak mede ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Mediarecht. Uitzending programma. Onrechtmatige publicatie. Eer en goede naam. Eiser drijft een opleidingsbureau voor onder andere rijinstructeurs. Op 26 maart 2013 is door het Tros programma 'Opgelicht?!' aandacht besteed aan eiser en zijn activiteiten met haar opleidingsbureau. Eiser vordert onder meer veroordeling van de Tros tot het staken van het doen van diffamerende uitlatingen over hem dan wel zijn bureau en dat Tros wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie. Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van eiser heeft ontvangen. Eiser is voldoende mogelijkheid geboden om een weerwoord te geven op de geuite klachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van Tros jegens eiser. De vorderingen worden afgewezen.

4.3.  Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van [vennootschap 1] heeft ontvangen. Dat in het programma “Opgelicht?!” een vijftal klagers in de gelegenheid wordt gesteld om hun ervaringen te vertellen acht de voorzieningenrechter daarom op zichzelf niet onrechtmatig. De weergave van de ervaringen van de aan het programma meewerkende cursisten wordt omlijst door een voice-over die de diverse kritiekpunten samenvat alvorens (één of meer van) aan het programma meewerkende cursisten in eigen woorden de klacht weergeeft. Ook dit is als zodanig niet onrechtmatig. [eiser] heeft bovendien niet aannemelijk kunnen maken dat de kritiek op zijn handelwijze uit de lucht gegrepen is. Anders dan op de tot voor kort door hem gebruikte website is vermeld, krijgen cursisten kennelijk niet standaard een persoonlijke mentor die regelmatig hun studieprestaties bespreekt. Het verwijt dat cursisten, nadat het inschrijfgeld is betaald, ermee geconfronteerd worden dat zij ook de kosten voor het examen dienen te voldoen, blijkt juist. Het verweer van [eiser] dat hij die kosten vervolgens weer terugbetaalt doet er niet aan af dat de cursisten met een andere gang van zaken worden geconfronteerd dan zij op grond van de vooraf gegeven informatie mochten verwachten. Voorts heeft [eiser] niet weersproken dat in een periode van twee jaar slechts vier cursisten examen hebben gedaan, waarvan er maar twee zijn geslaagd. Dat op grond van deze feiten vraagtekens worden gesteld bij de bedrijfsvoering van [eiser] is begrijpelijk, en het in dat kader aan het woord laten van derden (niet-cursisten) acht de voorzieningenrechter dan ook niet onrechtmatig. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende mogelijkheid is geboden om een weerwoord op de geuite klachten gegeven. Hij heeft er zelf voor gekozen om dit te doen door middel van een e-mail. De inhoud daarvan is in de uitzending weergegeven. Het totaalbeeld dat uit de uitzending oprijst, namelijk dat door [vennootschap 1] niet datgene geboden wordt wat op grond van de door haar verstrekte informatie mag worden verwacht, is door [eiser] echter niet weerlegd. Dat dit veroorzaakt wordt door verkeerd handelen van docenten en betalingsgedrag van het UWV, zoals [eiser] stelt, kan daaraan niet afdoen. Mocht de stelling van [eiser] juist zijn, dan nog zijn dit omstandigheden die voor het bedrijfsrisico van [vennootschap 1] komen.

IEF 12488

Niet onrechtmatig gehandeld door te imiteren

Rechtbank oost-Nederland, locatie Almelo 20 maart 2013, LJN BZ5508 (European Royalty Operations B.V. tegen gedaagden en Stichting Dierenfonds)

Onvoldoende bewijs. Geen onrechtmatig handelen door kopiëren van activiteit, gelijke locaties te kiezen en door uitstraling kleding en marketingtools.

Eiseres drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met het verrichten van activiteiten om gelden te verwerven voor fondsen en goede doelen. Gedaagden ontplooien vrijwel identieke activiteiten bij de Stichting Dierentoekomst en Stichting Dierenfonds. Gedaagde sub 2 heeft niet weersproken dat hij een arbeidsovereenkomst met een concurrentiebeding met eiseres heeft gesloten en dat hij dit beding heeft overtreden. De vordering wordt toegewezen.

Eiseres stelt dat sprake is van het kopiëren van activiteiten, gebruik van gelijke locaties en gelijke uitstraling van bijvoorbeeld kleding en marketingtools. Beide stichtingen maken gebruik van door eiseres ontwikkelde werkwijzes, lay-out, standaarddocumenten, enzovoorts.. Uit de vrijheid van handel en bedrijf volgt dat het afhandig maken van cliënten en/of opdrachten van een concurrent in beginsel niet onrechtmatig is, maar enkel door bijkomende omstandigheden dat kan worden. Dat gedaagden sub 1 en 3 onrechtmatig hebben gehandeld door eiseres te imiteren, is onvoldoende bewezen. Stichting Dierenfonds heeft duidelijk haar identiteit kenbaar gemaakt aan het winkelend publiek. De vordering wordt jegens sub 1 en 3 afgewezen.

4.6. Kernvraag is of gedaagden sub 1 en 3 onrechtmatig jegens eiseres hebben gehandeld door haar te imiteren zoals eiseres stelt. Door eiseres te imiteren hebben gedaagden sub 1 en 3 volgens eiseres gepoogd om te profiteren van haar bedrijfsdebiet. De eerste vraag is dan of het profiteren van het bedrijfsdebiet van een concurrent reeds op zichzelf als onrechtmatig moet worden beschouwd. Het gaat dan om het profiteren van in de producten van de concurrent geopenbaarde resultaten van inspanning, inzicht of kennis en/of profiteren van de reputatie van diens bedrijf of product en van het werk en de kosten welke deze zich heeft moeten getroosten om voor dat bedrijf of product een gunstige bekendheid te verwerven.

4.7  De voorzieningenrechter overweegt dat uit de vrijheid van handel en bedrijf volgt dat het afhandig maken van cliënten en/of opdrachten van een concurrent in beginsel niet onrechtmatig is maar enkel door bijkomende omstandigheden dat kan worden. Die bijkomende omstandigheden kunnen zijn gelegen in het hanteren van oneerlijke middelen zoals het gebruik maken van kennelijke dwaling van de cliënt, het geven van misleidende informatie e.d.

4.8  De voorzieningenrechter overweegt dat eiseres haar stelling dat gedaagden sub 1 en 3 haar werkwijze en dergelijke kopiëren onvoldoende heeft onderbouwd. (...) In dit verband is van belang dat gedaagde sub 1 en 3 hebben gesteld dat Stichting Dierenfonds duidelijk haar identiteit kenbaar maakt aan het winkelend publiek. Of daarbij sprake is van misleiding is rechtens niet komen vast te staan.
IEF 12482

Overnemen van klanten is geen inbreuk op portefeuillerecht

Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2013, LJN BZ4796 (assurantiekantoor)

Wallet with CashAls randvermelding. Know how. Oneerlijke concurrentie. Overnemen van klanten van tussenpersoon is niet als een inbreuk op het portefeuillerecht onrechtmatig. In dit geval wel onrechtmatigheid omdat onjuiste mededelingen zijn gedaan.

3.6 [geïntimeerde] heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op haar portefeuillerecht beroepen. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld doordat hij met het overnemen van klanten uit haar portefeuille inbreuk heeft gemaakt op dat portefeuillerecht. Die enkele inbreuk rechtvaardigt de toewijzing van de ingestelde vorderingen, aldus [geïntimeerde]. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. (...)

3.9  Volgens de rechtbank heeft [appellant], afgezien van het antwoord op de vraag of hij misleidende informatie heeft verstrekt, onrechtmatig gehandeld, nu hij:
a.  uit hoofde van zijn eerdere functie beschikt over het bestand;
b.  hij de personen in het bestand stelselmatig heeft benaderd;
c.  hij die personen heeft benaderd met het oogmerk hen te bewegen de relatie met [geïntimeerde] te beëindigen en voortaan met hem zaken te doen;
d.  hij in de contacten met deze personen gebruik heeft gemaakt van kennis en gegevens met betrekking tot de klanten en de verzekeringen uit zijn eerdere functie bij [assurantiekantoor]. [appellant] heeft bewust ingespeeld op de bij de klanten bestaande onrust in verband met de recente overname;
e.  de benaderde klanten duurzame relaties van [geïntimeerde] zijn;
f.  [geïntimeerde], naar [appellant] bekend was, voor de overname van de portefeuille een substantieel bedrag betaald heeft en [geïntimeerde] door het overstappen van klanten schade lijdt.

3.10. Ten aanzien van deze door de rechtbank relevant geoordeelde omstandigheden overweegt het hof het volgende:

Ad d.  Evenmin staat ter discussie dat [appellant] wist dat een deel van de polissen uit de portefeuille door [geïntimeerde] werd ondergebracht bij een andere verzekeraar, waardoor een wijziging van de verzekeraar had plaatsgevonden (van Noordhollandsche naar een zustermaatschappij van [geïntimeerde]). Deze wetenschap kon hij niet ontlenen aan zijn functie bij [assurantiekantoor], nu het dienstverband tussen [appellant] en [assurantiekantoor] al in oktober 2008 was beëindigd en de overdracht van de portefeuille door Alcaris aan [geïntimeerde] pas een jaar later plaatsvond. Indien [appellant] heeft ingespeeld op de bestaande onrust bij klanten van [geïntimeerde] in verband met de overgang naar een andere verzekeraar houdt de wetenschap over die onrust geen verband met zijn dienstverband bij [assurantiekantoor].
[geïntimeerde] heeft tegenover de betwisting van [appellant] dat hij bij het benaderen van de klanten gebruik heeft gemaakt van kennis en gegevens over de klanten en verzekeringen niet kunnen aangeven over welke informatie [appellant] beschikte naast de op de lijst vermelde informatie. Het hof kan er dan ook niet vanuit gaan dat [appellant] over andere informatie beschikt. Het hof stelt vast dat het bestand slechts de namen en adressen van klanten bevat, maar dat gegevens over de verzekeringen van die klanten ontbreken. Het hof laat dan nog daar dat [appellant] heeft gesteld dat het bestand ook gegevens bevat die geen betrekking hebben op verzekeringen die deel uitmaken van de door [geïntimeerde] overgenomen portefeuille.
3.14 De omstandigheid dat bij het stelselmatig benaderen van de klanten van [geïntimeerde] meerdere malen ook onjuiste informatie is verstrekt in de hiervoor vermelde zin, maakt de handelwijze van [appellant], in combinatie met de hiervoor vastgestelde en besproken omstandigheden, wel onrechtmatig. Dat betekent dat de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en handelt jegens [geïntimeerde] door het benaderen van klanten die behoren tot de overgenomen verzekeringsportefeuille, toewijsbaar is. De grieven I tot en met IV falen om die reden.
IEF 12420

Registratie MKB Bedrijvenindex op internet

Rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo 26 februari 2013, LJN BZ3650 (MKB Developments B.V. hodn MKB Bedrijvenindex tegen CommunicatieTechniek Twente B.V.)

Aquisitiefraude. Logo/Merkgebruik. Registratie MKB Bedrijvenindex op internet. MKB Developments vordert betaling. Kantonrechter wijst vordering af.

CCT heeft een getuige doen horen in het kader van de aan haar opgedragen bewijsopdracht om bedrog te bewijzen: "Ik was niet bekend met de bedrijven Index. Ik ben toen op de site gaan kijken. Ik heb toen gezien dat zij wat in elkaar hadden geprutst. Ze hebben tekst van onze eigen website gehaald en ze hebben een bekend logo gebruikt. Voor die tijd hadden we daar geen registratie. Het logo wat er op stond gebruikte wij al heel lang niet meer. (...) Het logo dat wij hanteren staat op het briefpapier en dat is groen. En op internet is het een wat breder logo met wat meer gegevens. Het logo dat op de wensite is gebruikt was blauw."

Naar het oordeel van de kantonrechter is CTT geslaagd in de aan haar opgedragen bewijsopdracht. De heer [B] dacht dat hij een formulier tekende, waarmee hij een registratie op het internet beëindigde. Hij heeft het faxbericht niet gelezen. Hij vertrouwde op de telefonische informatie die hij van MKBD had gekregen. Door het gebruik van de term ‘MKB’ had de heer [B] geen reden om aan die telefonische informatie te twijfelen. CTT had dus niet de wil om met MKBD een overeenkomst aan te gaan. De door de heer [B] gezette handtekening hield derhalve geen aanvaarding van het schriftelijke aanbod van MKBD in. Het schriftelijk aanbod kwam niet overeen met hetgeen partijen mondeling hadden besproken.

Er was dus sprake van bedrog. De heer [B] ging ook geen overeenkomsten aan namens CTT. Bij CTT ontbrak de wil om het schriftelijk aanbod van MKBD te aanvaarden. Er is derhalve geen rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Dat er sprake was van een misverstand heeft CTT, gezien ook de kerstperiode, binnen een redelijke termijn aan MKBD kenbaar gemaakt. Op 22 of 23 december 2010 kwam CTT erachter dat er wat was misgegaan, omdat zij op die datum een factuur van MKBD had ontvangen. Tussen kerst en oud & nieuw werd er niet of nauwelijks gewerkt bij CTT. Bij brief van 4 januari 2011 heeft CTT aan MKBD bericht dat er sprake was van miscommunicatie.

2.6.  De kantonrechter zal op grond van het bovenstaande de vordering van MKBD afwijzen. De kantonrechter heeft bij deze beoordeling tevens laten meewegen dat MKBD geen overleg heeft gevoerd over de wijze waarop de registratie op het internet zou plaatsvinden. Dit heeft de heer [B] verklaard. Ook de heer [K] heeft verklaard dat hij met de klant geen overleg heeft gehad over hoe de vermelding op het internet eruit zou komen te zien. Het door MKBD gebruikte logo was niet juist. Dus ook over de wijze van registratie is geen overleg geweest.
IEF 12341

Rectificatie op twitter en homepagina's na onrechtmatige publicatie

Hof 's-Hertogenbosch 8 januari 2013, zaaknr. HD 200.104.843/01 (Total Telecom LUX SARL. tegen gedaagde)

Uitspraak ingezonden door Filip Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten.

Onrechtmatige publicatie. Aantasting goede naam op websites. Rectificatie.

Partijen zijn concurrenten van elkaar. Beide partijen exploiteren in Nederland en België 09x-lijnen op alternatief gebied, de zogenaamde astrolijnen waar consumenten naartoe kunnen bellen en tegen betaling een gesprek kunnen voeren met een spiritueel consultant.

In de onderhavige procedure heeft Total c.s. in eerste aanleg gevorderd gedaagde te bevelen alle inbreukmakende handelingen te staken, de inbreukmakende uitlatingen te verwijderen en gedaagde te bevelen tot het plaatsen van een rectificatie bovenaan de homepagina's www.mediumwillem.com, www.medium-willem.com, www.medium-willem.nl, www.astropool.nl, www.atro-willem.com en www.paragnostwillem.nl. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Total c.s., tot verwijdering en rectificatie van bepaalde beledigingen afgewezen vanwege ontbreken spoedeisend belang [Vzr. Maastricht]. Het hof acht zich als voorzieningenrechter bevoegd gezien de spoedeisende aard.

De mededelingen dat Total c.s. banden heeft met de porno- en/of seksindustrie, is naar het oordeel van het hof een schending van de eer en goede naam. Het hof oordeelt dat gedaagde kon verwachten dat de mededelingen tamelijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben, met name imagoschade. Gedaagde heeft niet aannemelijk gemaakt, ook niet met de overlegde screenprints van andere websites waarop soortgelijke beweringen worden gedaan, dat zij er vanuit mocht gaan dat Total c.s. banden had met de porno- en/of seksindustrie.

Door het publiceren als ook het handhaven van de mededelingen heeft gedaagde onrechtmatig gehandeld. Het hof vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Maastricht en beveelt gedaagde de mededelingen te verwijderen, en tot rectificatie op de websites alsook het twitteraccount. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

7.12.      Total c.s. stelt in haar eer en goede naam te worden aangetast doordat [...] beledigende mededelingen heeft openbaar gemaakt en deze handhaaft.  Nu een dergelijke vordering naar haar aard spoedeisend is, kan Total c.s. in haar vorderingen worden ontvangen en is het hof als voorzieningenrechter bevoegd. (...)

7.17.      Wat betreft 'de aard van de publicatie' en 'de inkleding van de feiten' geldt als volgt. De mededelingen waarbij Total c.s. in verband worden gebracht met de porno- en/of seksindustrie, onder meer door het gebruik van termen als pornoboer, pornohufter, pornorukker, pornotrut, en door – al dan niet uitdrukkelijke – beweringen dat de astrololijnen van Total c.s. hoerenlijnen, pornolijnen of sekslijnen zijn en dat Total c.s. personen ronselt uit de porno-industrie, zijn in zoverre diffamerend, dat hiermee wordt aangegeven dat Total c.s. niet of minder geschikt is om een onderneming te drijven die actief is in de astrologie.

7.18.      Wat betreft 'de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicatie en handhaving van de mededelingen voor Total c.s.' geldt naar het oordeel van het hof dat - nu de mededelingen diffamerend zijn – [...] in beginsel kon/kan verwachten dat publicatie en handhaving van de publicatie van de mededelingen tamelijk ernstige gevolgen voor Total c.s. zou kunnen hebben, met name imagoschade. Total c.s. is thans (mede) werkzaam in de spirituele consultancy en wordt door de mededelingen neergezet als een persoon die hiervoor niet de geschikte achtergrond heeft. Dit wordt niet anders wanneer wordt verondersteld dat de spirituele consultancy in de samenleving een minder goed imago heeft. Een minder goed imago kan immers verder worden beschadigd.  

8c – beveelt [...] om uiterlijk binnen 4 (vier) dagen na betekening van het onderhavige arrest op de homepagina van de websites (...) "Ik, Willem [...], dien op last van een voorlopig oordeel van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch het volgende bekend te maken: Ik heb herhaaldelijk beweringen gedaan die erop neerkomen dat het bedrijf Total Telecom Lux Sarl en haar manager de heer Karl [H] - inclusief consulenten/medewerkers van Total Telecom Lux Sarl – banden hebben/hadden met de seks- en/of porno-industrie, onder meer door het gebruik van termen als pornoboer, pornohufter, pornorukker, pornotrut, en door – al dan niet uitdrukkelijke – beweringen dat de astrololijnen van Total c.s. hoerenlijnen, pornolijnen of sekslijnen zijn en dat Total c.s. personen ronselt uit de porno-industrie. Dat deze beschuldigingen kloppen heb ik echter tijdens een voorlopige voorzieningen procedure tussen mij en Total Telecom Lux Sarl en de heer [H], niet voldoende aannemelijk kunnen maken. Derhalve rectificeer ik voormelde beschuldigingen bij deze."

8c - beveelt [...] om uiterlijk binnen 4 (vier) dagen na betekening van het onderhavige arrest op zijn twitteraccount te plaatsen (...) "Ik rectificeer op last van het hof Den Bosch mijn beschuldiging dat Total Telecom en K.[H] banden hebben met de seks en/of  porno-industrie”

 

IEF 12326

UniFix steenlijm maakt inbreuk op UNIFIX tegellijm van Schomburg

Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch 6 februari 2013, LJN BZ1407 (Schomburg GMBH & CO, Schomburg-Lux SARL en Schomburg BV. tegen Decor Handelsmaatschappij BV.)

Uitspraak ingezonden door Joost Becker, Dirkzwager.

Merkenrecht. Niet te kwader trouw. Onrechtmatig handelen. Schomburg brengt tegellijm in poedervorm in de handel onder het merk UNIFIX. Decor heeft steenlijm met het teken Uni Fix dan wel UniFix aangeboden via o.a. Intergamma B.V. Decor stelt dat dat gebruik toelaatbaar is, onder meer omdat het merk UNIFIX te kwader trouw zou zijn gedeponeerd en louter beschrijvend is. De vordering tot nietigverklaring van het merk UNIFIX op grond van kwader trouw wordt afgewezen omdat die vordering na 5 jaar is ingesteld (art. 2.28 lid 3 onder b BVIE).

Met betrekking tot de stelling van Decor dat het teken UniFix louter beschrijvend is, overweegt de rechtbank dat het teken UniFix voldoende onderscheidend vermogen heeft om de afnemers van Schomburg in staat te stellen de waren van Schomburg te kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen. Het teken UNIFIX is zowel gezien als een woord als een combinatie van bestanddelen 'uni' en 'fix' niet een zodanig beschrijvend karakter heeft dat dit teken op grond van het algemeen belang zou moeten worden vrijgehouden voor gebruik door eenieder.

Vast staat dat Schomburg houdster is van een geldige inschrijving van een merk UNIFIX. De tekens Uni Fix en UniFix van Decor zijn identiek aan het merk UNIFIX van Schomburg. De waar waarvoor Decor haar tekens voor gebruikt is dezelfde waar waarvoor Schomburg haar merk heeft ingeschreven, te weten bouwchemicaliën, kunststof gemodificeerde, cementgebonden poedertegellijn, chemische additieven voor de vervaardiging van waterbestendig beton of mortel en voegafdichtingen. Afbreuk wordt gedaan aan de herkomstfunctie. Door het gebruik van de tekens voor haar steenlijm heeft decor inbreuk gemaakt op het recht van Schomburg. (r.o. 3.13)

De rechtbank is van oordeel dat het gebruik door Decor van de tekens Uni Fix en UniFix niet te kwader trouw zijn geweest. Maar verklaart voor recht dat Decor inbreuk heeft gemaakt op het woordmerk van Schomburg en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. Decor dient het gebruik van de tekens gestaakt te houden en wordt veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op €31.000,-.

3.7.2. (...) De rechtbank oordeelt:  ‘Volgens het Van Dale woordenboek, dat in beginsel leidend is, heeft het woord “uni” zowel in het Nederlands als in het Frans en Duits de betekenissen “universiteit” en “effen/eenkleurig”. (…) In het rijtje “uniform” “universeel” en “universiteit” is “unifix” geen bestaand woord, al doet het bestanddeel “uni” van dit teken wel denken aan bedoelde betekenis. Dat betekent echter niet dat het bestanddeel “uni” letterlijk  “één” betekent.

Volgens het Van Dale woordenboek heeft het woord “fix” in het Nederlands (…) de betekenissen “injectie van harddrugs in de ader’ en “reparatie van een fout in software”. (…) De combinatie van de bestanddelen “uni” en “fix”, voor zover deze bestanddelen een zelfstandige betekenis hebben, vormt in haar geheel beschouwd geen aanduiding die wordt gebruikt of zou kunnen worden gebruikt voor kenmerken van de waren in de klassen 1, 17 en/of 19. Decor heeft niet aangetoond dat de combinatie van de bestanddelen “uni” en “fix” een bepaalde betekenis heeft die buiten het Van Dale woordenboek is gebleven, maar in de beschouwing zou moeten worden betrokken. (…) “Unifix”doet nog het meest denken aan het Engelse woord “unific”, dat “éénmakend” betekent. Doordat er een “x” staat in plaats van een ‘c” is sprake van een (Engels) taalnovum,, waardoor het teken geschikt is om als merk te dienen.”

3.13. De rechtbank overweegt het volgende. Waar artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE spreekt over “dezelfde” waren en niet over “gelijke” waren, moet deze bepaling zo begrepen worden dat met betrekking tot de waren niet de eis wordt gesteld dat deze identiek zijn aan die van de merkhouder, maar slechts dat deze behoren tot de groep(en) waren waarvoor het merk is ingeschreven. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak het geval, ook al kennen de waren van [eiseressen] en Decor niet exact dezelfde samenstelling of exact dezelfde toepassing.
Decor heeft met haar verweer de grondige onderbouwing van [eiseressen] omtrent de samenstelling van haar product en de toepassing daarvan onvoldoende gemotiveerd weersproken. Decor heeft ook niet gesteld in welke andere klasse van waren haar steenlijm volgens haar dan wel zou vallen.
De waar waarvoor Decor haar tekens gebruikt is dan ook dezelfde als de waar waarvoor [eiseressen] haar merk UNIFIX heeft ingeschreven, te weten bouwchemicaliën, kunststofgemodificeerde, cementgebonden poedertegellijm, chemische additieven voor de vervaardiging van waterbestendig beton of mortel en voegafdichtingen.
Door het gebruik van de tekens Uni Fix en UniFix voor de door Decor verkochte steenlijm, wordt afbreuk gedaan aan de herkomstfunctie van het merk UNIFIX. Door dit gebruik kan bij de (potentiële) afnemer immers de indruk ontstaan dat deze steenlijm afkomstig is van dezelfde producent als de onder het merk UNIFIX verkochte tegellijm. Het feit dat op de verpakkingen van [eiseressen] tevens de naam [eiseressen] en op de verpakkingen van Decor tevens de naam Decor voorkomt maakt dit niet anders. Door de tekens Uni Fix en UniFix te gebruiken voor haar steenlijm heeft Decor dan ook inbreuk gemaakt op het recht van [eiseressen] op haar merk UNIFIX als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 onder a BVIE, zodat verwarringsgevaar wordt verondersteld.

3.17. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik door Decor van de tekens Uni Fix en UniFix niet te kwader trouw is geweest. Ten eerste behoefde Decor toen zij in 2003 haar tekens introduceerde niet op de hoogte te zijn van het gebruik door [eiseressen] van het merk UNIFIX. Immers heeft [eiseressen] haar merk eerst op 27 oktober 2004 mede voor de Benelux ingeschreven. Voor die tijd was derhalve Decor te goeder trouw en was er geen sprake van inbreuk door Decor. Al hetgeen [eiseressen] heeft aangevoerd omtrent het voorgebruik door haar in de Benelux, maakt dit niet anders, aangezien uit niets blijkt dat Decor van dit voorgebruik op de hoogte was. Het enkele feit dat [eiseressen] haar merk op 27 oktober 2004 heeft ingeschreven voor de Benelux maakt Decor niet ineens te kwader trouw. Toen Decor eenmaal op de hoogte was van de merkinschrijving van [eiseressen] heeft zij zich vervolgens verweerd met standpunten (UNIFIX is louter beschrijvend, de waar is niet dezelfde, er is geen verwarringsgevaar) die niet bij voorbaat kansloos waren. De rechtbank zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 2.21 lid 4, 2e zin BVIE, de vordering onder (x) b) tot afdracht van de door Decor met de verkoop van verpakkingen steenlijm met daarop Uni Fix of UniFix gemaakte nettowinst afwijzen. De rechtbank zal tevens de vorderingen onder (iv), (v) en (viii) afwijzen voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de gevorderde afdracht van genoten winst (waaronder de vorderingen die neerkomen op het afleggen van rekening en verantwoording en de vordering tot overhandiging van een accountantsverklaring).

3.23. Nu in deze procedure is vastgesteld dat sprake is van inbreuk en dat Decor het gebruik van de tekens Uni Fix en UniFix gestaakt dient te houden, dient Decor te worden veroordeeld in de proceskosten op de voet van 1019h Rv, zoals gevorderd door [eiseressen]. [eiseressen] heeft specificaties overgelegd, waaruit blijkt dat haar raadsman voor de conventie en de reconventie tezamen in totaal ongeveer € 41.333,-- in rekening heeft gebracht. De rechtbank schat dat ongeveer driekwart van dit bedrag gemoeid zal zijn geweest met de conventie. De kosten aan de zijde van [eiseressen] in conventie worden daarom begroot op € 31.000,--. De over deze kosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van deze uitspraak.

Lees de uitspraak: scan C/01/216139 / HA ZA 10-1825, LJN BZ1407.

IEF 12309

Oproep aan medegedupeerden niet onrechtmatig

Rechtbank 's-Hertogenbosch 28 november 2012, LJN BY4334 (Hapé Investment consultants Nederland B.V. tegen gedaagde)

Vrijheid van meningsuiting. Oproep op internet. "Tros Opgelicht". Medegedupeerden. Onrechtmatige daad.

Gedaagde heeft begin 2011 op het internetforum van “Tros Opgelicht!” een oproep geplaatst waarin gedaagde op zoek is naar medegedupeerden van onder andere; Arasbridge, Kindi Consultants, waaronder ook  "Hapé Investments Consultants Nederland B.V.". Hapé is beleggingsadviseur.

Ter discussie staat de vraag of de mededelingen door gedaagde, de jegens Hapé in acht te nemen grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden. Hierbij speelt onder andere mee de vorm en aard van de mededelingen, de juistheid ervan en het belang wat daarmee is gediend. Aangezien het hier een standaardtekst betrof betekent dat de term “gedupeerden” niet uitsluitend en in het bijzonder tegen of in verband met Hapé werd gebruikt, hetgeen de willekeurige bezoeker van de site destijds met enig “surfen” tussen de diverse andere oproepen op die site had kunnen constateren. De rechtbank acht de grenzen van de vrijheid van meningsuiting niet overschreden. Ook van een onrechtmatige daad is geen sprake. Gedaagde heeft een rechtvaardig belang bij het inwinnen van informatie. De rechtbank wijst de vordering af. Hapé zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4.2.  Aan de orde is daarmee de vraag of de mededelingen, in feite oproepen van [gedaagde] aan medegedupeerden om zich te melden via de site, de jegens Hapé in acht te nemen grenzen van de vrijheid van meningsuiting hebben overschreden. Daarbij speelt onder andere mee de vorm en aard van de mededelingen, de juistheid er van en het belang wat daarmee is gediend.
4.3. (...) Aangezien het hier een standaardtekst betrof kan hieruit de conclusie worden getrokken dat de term “gedupeerden” niet uitsluitend en in het bijzonder tegen of in verband met Hapé werd gebruikt, hetgeen de willekeurige bezoeker van de site destijds met enig “surfen” tussen de diverse andere oproepen op die site had kunnen constateren.
4.4. (...) Om daarbij helder te krijgen dat het om die categorie van personen/dat doel gaat, is het gebruik van het woord “gedupeerde” niet onlogisch of persé overtrokken. Dit geldt te meer omdat [gedaagde] bij deze oproepen niet nader heeft aangegeven en volledig in het midden heeft gelaten welk “duperen” er aan de orde zou kunnen zijn.
4.5. Voor wat betreft de juistheid van de mededeling kan, gelet op het in 4.3 en 4.4. beschrevene, de onrechtmatigheidstoets beperkt blijven of niet ten onrechte diverse namen met elkaar in verband worden gebracht, en dit in (onnodig) ongunstige zin. (...)

4.5. (...) De rechtbank is van oordeel dat het niet vreemd te noemen is dat deelnemende beleggers zich (tenminste) ongemakkelijk gaan voelen als een beleggingfonds - zoals hier onbetwist vaststaat - enige jaren “op slot” gaat wegens aangevoerde administratieve problemen. Dat zij dan nadere informatie gaan zoeken, via lotgenoten of via adviseurs ligt voor de hand. Het belang daarbij is natuurlijk te weten of men rustig en in goed vertrouwen de ontwikkelingen bij het fonds dient af te wachten of dat er sprake is van calamiteiten, al dan niet bestaande uit fraude, op grond waarvan het nemen van maatregelen moet worden overwogen. Dit is een rechtmatig belang bij het inwinnen van die informatie.

4.6.  Concluderend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de jegens Hapé in acht te nemen grenzen van de vrijheid van meningsuiting niet heeft overschreden. Van een onrechtmatige daad in dier voege jegens Hapé is dan ook geen sprake. Dat brengt mee dat het onderzoek naar eventueel door Hapé hierdoor geleden schade, als verder niet meer relevant, achterwege kan blijven. De vorderingen van Hapé zullen worden afgewezen.
IEF 12262

Voor een jaar geen beheerder van een sociale mediaprofiel

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 december 2012, LJN BY9149 (M tegen H)

Eerder op ITenRecht.nl IT 1015. Sociale media-profielen. Onrechtmatige publicaties. Lijfsdwang toegepast in civielrechtelijke verhouding.

M. vordert dat de voorzieningenrechter H verbiedt om voor een periode van één jaar gebruiker/beheerder van een social media profiel te zijn en dat dit vonnis in de plaats zal treden van alle handelingen van H die noodzakelijk zijn voor het doen verwijderen van al zijn social media profielen, waaronder die op Hyves en Facebook. Ook vordert M succesvol het gevorderde middels lijfsdwang ten uitvoer te leggen en H te gijzelen totdat de teksten en afbeeldingen op de profielen zijn verwijderd.

H heeft zich niet gehouden aan een eerder vonnis van 2 augustus 2012 (LJN BY9146) op grond waarvan hij de onrechtmatige teksten diende te verwijderen. Ook in deze teksten wordt M in verband gebracht met prostitutie, pedofilie, seksueel misbruik en kindermisbruik. De teksten zijn onrechtmatig, maar de veroordeling wordt niet opgevolgd, zelfs niet onder last van een dwangsom. Na overweging wijst de voorzieningenrechter lijfsdwang toe van ten hoogste drie dagen bij iedere overtreding van het verbod en gebiedt H om zijn sociale mediaprofielen op Hyves, Facebook en blogspot verwijderen en verbiedt H om voor één jaar de beheerder/gebruiker van een sociaal mediaprofiel te zijn.

4.4. (...) Lijfsdwang betekent beneming van de persoonlijke vrijheid van H en mag ingevolge artikel 587 Rv slechts worden toegepast indien aannemelijk is dat de toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst biedt en het belang van M toepassing van lijfsdwang rechtvaardigt. Nu is gebleken dat bij het vonnis (...) opgelegde dwangsom niet voldoende effect sorteert, is lijfsdwang op zijn plaats. Nu lijfsdwang als uiterst en zeer ingrijpend dwangmiddel moet worden beschouwd, zal de toepassing daarvan worden beperkt tot een periode van, bij iedere overtreding, ten hoogste drie dagen.

4.5. Ter zake van het verweer van H. dat de gevorderde veroordelingen buitenproportioneel zijn overweegt de voorzieningenrechter dat H niet heeft onderbouwd waarom dit het geval zou zijn. H heeft volstaan met de enkele mededeling dat de gevorderde veroordelingen buitenproportioneel zijn, zonder daarvoor redenen aan te voeren.

Op andere blogs:
DirkZwagerIEIT (Rechter spreekt verbod op gebruik sociale media uit)
Ius Mentis (Rechter verbiedt smaadpleger socialemediaprofielen te hebben)
LeidenLawBlog (Even stalkers and sex offenders have a right to use social media)
SOLV (Christiaan Alberdingk Thijm: Socialemediaverbod is buiten proporties)

IEF 12250

Rectificatie van de term brievenbusfirma voor de Rolling Stones afgewezen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 januari 2013, LJN BY8893 (Promogroup B.V. en Musidor B.V. tegen NOS en Stichting NTR)

mailboxes 1

IE-Belastingontduiking. Brievenbusfirma's. Vordering van aan de Rolling Stones gelieerde bedrijven tot (onder meer) rectificatie van de term ‘brievenbusfirma’ afgewezen. Power of Attorney strekt slechts tot exploitatie en handhaving IE-rechten. Geen grond om uitingsvrijheid te beperken.

Door een verslaggever van Nieuwsuur, tijdens het (late) NOS-journaal en op Internet is aandacht besteed aan belastingontwijking door buitenlandse bedrijven via zogenoemde 'brievenbusfirma's' [hier]. Promogroup c.s. vordert staking van het maken van berichtgevingen waarmee wordt gesteld of indirect de suggestie wordt gewekt dat Promogroup en Musidor brievenbusondernemingen zijn, althans dat de Rolling Stones brievenbusfirma’s hebben en zich in dat kader schuldig maken aan belastingontwijking. Ook vordert zij verwijdering van websites, zoals uitzendinggemist en cachegeheugen en uit eventuele nieuwsarchieven en databanken, opgave van media waarin berichten zijn geplaatst of overgenomen en plaatsing van rectificaties.

Promogroup c.s. is in dit geding niet alleen opgekomen voor het recht op bescherming van de eer en goede naam van haarzelf, maar ook voor de reputatie van de (leden van de) Rolling Stones. De tekst van de Power of Attorney is duidelijk gericht op de exploitatie en handhaving van intellectuele eigendomsrechten en portretrecht van de Stones en niet op het treffen van rechtsmaatregelen tegen publicaties waarbij hun eer en goede naam in het geding zijn.

Het gaat aldus uitsluitend over de mogelijke onrechtmatigheid van de uitingen van NOS c.s. jegens Promogroup en Musidor. Aan Promogroup c.s. kan worden toegegeven dat de term ‘brievenbusfirma’ in deze context een negatieve bijklank heeft en dat zij niet aan deze definitie voldoet. De negatieve connotatie die de term ‘brievenbusfirma’ ook in deze context mogelijk oproept wordt voorshands niet onnodig grievend of schadelijk voor de reputatie van de desbetreffende bedrijven geacht. De uitingen zijn gedaan in de context van het maatschappelijk debat over het voor buitenlandse bedrijven aantrekkelijke belastingklimaat in Nederland in de Tweede Kamer. In de berichten op de websites is inmiddels de zinsnede “zogeheten brievenbusfirma’s zoals van The Rolling Stones (…)” weggehaald.

De voorzieningenrechter acht de uitingen niet onrechtmatig jegens Promogroup c.s., zodat voor het beperken van de uitingsvrijheid (ex artikel 10 EVRM) grond aanwezig is. Dat Promogroup c.s. geen postbusfirma is en dat ander en andere media wel aanleiding hebben gezien kenschetsen van ondernemingen van de de Rolling Stones te rectificeren, doet hier niet aan af. De vorderingen worden geweigerd.

4.3.  Het hierna volgende heeft dus, zo volgt uit het voorgaande, uitsluitend betrekking op de mogelijke onrechtmatigheid van de uitingen van NOS c.s. jegens Promogroup en Musidor. Daarbij wordt, anders dan NOS c.s. heeft aangevoerd, wel voldoende aannemelijk geacht dat Promogroup c.s. aan de Stones gelieerde bedrijven zijn. Weliswaar blijkt dat niet uit de overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel, maar hetgeen Promogroup c.s. ter zitting heeft toegelicht in combinatie met de overgelegde producties (waaronder de door NOS c.s. zelf als productie 6 in het geding gebrachte publicaties) biedt voldoende aanknopingspunten om voorshands van de juistheid van de stellingen van Promogroup c.s. in dit verband uit te gaan. Voor zover sprake is van uitlatingen over de bedrijven van de Rolling Stones zijn Promogroup en Musidor dan ook ontvankelijk in hun vorderingen. Dat in de in het geding zijnde publicaties hun namen niet met zoveel woorden zijn genoemd, maakt dat niet anders. Weliswaar is niet aannemelijk dat het grote publiek Promogroup c.s. als ondernemingen van de Stones zal herkennen, maar waarschijnlijk zal dit in betrokken kringen (bijvoorbeeld in de muziekwereld) wel het geval zijn.

4.4.  Toewijzing van de vorderingen van Promogroup c.s. zou een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van NOS c.s. op vrijheid van meningsuiting. De stelling van Promogroup dat een beroep op artikel 10 EVRM reeds faalt, omdat het hier niet om een mening, maar om een ‘onjuist nieuwsfeit’ zou gaan, gaat niet op. Ook het presenteren van een nieuwsfeit valt onder de in artikel 10 EVRM bedoelde uitingsvrijheid. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van NOS c.s. onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de beoordeling daarvan dienen alle relevante omstandigheden van het geval te worden betrokken. Anders dan Promogroup c.s. kennelijk meent, is de presentatie van een nieuwsfeit niet reeds onrechtmatig en voor rectificatie vatbaar als over de juistheid ervan getwijfeld zou kunnen worden. Ook andere factoren spelen daarbij een rol. Als sprake is van een beschuldiging weegt bij de beoordeling van de (on-) rechtmatigheid daarvan uiteraard zwaar in hoeverre deze steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal; ook andere omstandigheden zijn echter van belang, zoals bijvoorbeeld de ernst van de beschuldiging, de aard van het medium, in welke context het desbetreffende nieuwsfeit is gepresenteerd en of sprake is van een maatschappelijk debat, in welk geval de uitingsvrijheid in verdergaande mate wordt beschermd dan wanneer dat niet aan de orde is. Ook de omstandigheid dat de berichtgeving in een krantenkop (of de vooraankondiging van een televisie-item) minder genuanceerd, ‘korter door de bocht’ mag zijn dan een artikel of die uitzending zelf, zal bij de beoordeling een rol kunnen spelen, zoals NOS c.s. terecht heeft betoogd.

(...)

4.8.  De stelling van Promogroup c.s. dat het zou gaan om een ernstige beschuldiging, aangezien bij het grote publiek de indruk zou kunnen postvatten dat de ondernemingen zich schuldig maken aan fraude, heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door NOS c.s., onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de gehanteerde bewoordingen en de strekking van de nieuwsitems blijkt immers genoegzaam dat het hier gaat om belastingontwijking – en niet om belastingfraude – en dat dit gebeurt binnen de grenzen van de huidige wet- en regelgeving. Veeleer is aannemelijk dat bij het grote publiek blijft hangen dat de bedrijven van de Stones profiteren van een gunstig belastingklimaat in Nederland, hetgeen zoals gezegd voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal – en ook in alle openheid door tenminste één bandlid is erkend. De negatieve connotatie die de term ‘brievenbusfirma’ ook in deze context mogelijk oproept wordt voorshands niet onnodig grievend of schadelijk voor de reputatie van de desbetreffende bedrijven geacht. Ook de (aanvankelijke) vermelding in het onder 2.4 aangehaalde bericht dat maar 1,6% belasting zou worden betaald over de honderden miljoenen die de Stones zouden verdienen wordt in dit verband niet onrechtmatig geacht. NOS c.s. heeft dit percentage nader toegelicht (in de zin dat het gaat om een percentage gerelateerd aan de omzet, en niet om een percentage van de winst en gebaseerd is uit eerdere berichtgeving uit buitenlandse media); bovendien is deze mededeling inmiddels verwijderd.

Dat sprake zou zijn van een ‘sneeuwbaleffect’ in de pers door de bestreden uitingen, heeft Promogroup c.s. overigens tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door NOS c.s. niet aannemelijk gemaakt.

4.9.  Alles afwegend acht de voorzieningenrechter op grond van het voorgaande de in het geding zijnde uitingen niet onrechtmatig jegens Promogroup c.s., zodat voor het beperken van de uitingsvrijheid in dit geval geen grond aanwezig is.

De omstandigheid dat nieuwe regelgeving op belastinggebied mogelijk geen gevolgen zal hebben voor Promogroup c.s., omdat zij geen postbusfirma in de enge zin zou zijn, doet aan het voorgaande niet af, evenmin als de omstandigheid dat andere media, anders dan NOS c.s., wel aanleiding hebben gezien om het kenschetsen van ondernemingen van de Rolling Stones als ‘brievenbusfirma’s’ te rectificeren.

Op andere blogs:
NOS ('Brievenbusfirma' mag van rechter)

IEF 12237

Aantasten goede naam valt niet onder vrijheid van meningsuiting op internet

Vzr. Rechtbank Oost-Nederland (Almelo) 15 januari 2013, LJN BY8479 (Bedrijfsreclame Nederland B.V. tegen gedaagde)

Vrijheid van meningsuiting op internet. Aantasting goede naam. Rectificatie.

Gedaagde heeft op zijn LinkedIn en Facebook accounts een bericht [klik op afbeelding] geplaatst over de handelswijze van Bedrijfs Reclame Nederland (hierna: BRN). Volgens gedaagde is er sprake van een 'slimme oplichterstruc' bij het werven van nieuwe klanten. BRN vordert dat gedaagde alle internetsites kenbaar maakt waarop hij informatie over BRN heeft verspreid, het verwijderen van alle geplaatstse berichten en het plaatsen van een rectificatie. De vraag is nu of de berichten van gedaagde vallen onder de vrijheid van meningsuiting of dat er sprake is van onrechtmatig handelen jegens BRN.

De vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM, kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden beperkt, indien de beperking bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is. Het recht van gedaagde om vrijelijk zijn mening te uiten, vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast. Gedaagde heeft niet kunnen onderbouwen dat de door hem op internet over BRN gepubliceerde informatie op tenminste door hem zelf ervaren feiten berust. BRN heeft de schade voldoende aannemelijk gemaakt, met de op internet geplaatste uitingen en publicaties handelt gedaagde onrechtmatig jegens BRN.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde tot het verwijderen en verwijderd houden van de door hem onrechtmatig op internet geplaatste informatie over BRN en veroordeelt gedaagde tot het plaatsen van een rectificatie op zijn LinkedIn-account en/of facebookaccount, niet minder dan 30 dagen op straffe van een dwangsom.

4.3. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] onrechtmatig in vorenbedoelde zin heeft gehandeld moet vooropgesteld te worden dat een ieder het recht heeft om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook, te uiten. Dat betekent dat een ieder de vrijheid heeft zijn of haar hart te luchten en zich op negatieve wijze over iemand uit te laten, ook als die uitlatingen een beschuldiging aan het adres van die ander inhouden. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten, vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast. Of daarvan sprake is, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.

4.8  [Gedaagde] baseert zijn beschuldigingen aan het adres van BRN op de omstandigheid dat de inhoud van het telefoongesprek anders zou zijn geweest dan door BRN is gesteld en dat de fax niet met het in het telefoongesprek besprokene in overeenstemming is. [Gedaagde] onderbouwt dit echter niet. Nu [gedaagde] bovendien geen factuur heeft ontvangen, kan hij zijn stelling dat het tekenen en retourneren van de fax betekent dat je een factuur krijgt van 12 x € 99,-- evenmin onderbouwen en kan hij de beschuldiging aan het adres van BRN dat sprake is van een slimme oplichterstruc niet daarop stoelen. (...)

4.9  Nu [gedaagde] niet heeft kunnen onderbouwen dat de door hem op internet over BRN gepubliceerde informatie op tenminste door hem zelf ervaren feiten berust, en BRN voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de publicatie haar in zakelijk opzicht schade berokkent dan wel zal berokkenen, betekent dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat [gedaagde] met de door hem op internet geplaatste uitingen en publicaties onrechtmatig handelt jegens BRN. Daaruit volgt dat in dit geval het recht van BRN op bescherming van haar eer en naam en zakelijke belangen dient te prevaleren boven het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Dit betekent ook dat BRN belang heeft bij de vordering tot het verwijderen en verwijderd houden van alle door [gedaagde] onrechtmatig over haar op internet geplaatste informatie. Deze vordering zal daarom worden toegewezen. Daardoor komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang te ontvallen bij de vordering dat [gedaagde] de internetsites waarop hij de bewuste informatie heeft geplaatst, kenbaar maakt. Gelet op het vorenstaande heeft BRN ook belang bij de door haar gevorderde rectificatie. De vorderingen II en III zullen derhalve worden toegewezen in de vorm zoals hierna bepaald.