DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige daad  

IEF 13365

Geen noodzaak van internist om derden bij het geschil betrekken

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7197 (Vermoeidheidscentrum Nederland tegen Easy Med)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Voormalige arbeidsrelatie, geheimhouding. Vrijheid van meningsuiting beperkt door 6:162 BW. VCN heeft gedaagden gesommeerd geen negatieve uitlatingen te doen over VCN c.s. en de daarbij betrokkenen.

De voorzieningenrechter overweegt dat het gedaagde c.s. kan worden aangerekend dat hij in het e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert en zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar anderen, die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn, heeft ingekopieerd. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken is niet gebleken.

VCN vordert succesvol dat bedreigende, lasterlijke of beledigende bejegeningen* jegens VCN en haar directieleden/medewerker te staken. De vordering dat correspondentie over hun geschil met VCN / aandeelhouders uitsluitend te voeren met raadsmannen/vrouwen en zonder afschriften aan derden (zoals officiële instanties) is te ruim geformuleerd en wordt afgewezen.

* De uitingen: bij e-mailbericht van 18 juli 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan onder meer VCN c.s., de Inspectie, de Flevolandse Politie, een internist bij het UMC Groningen, een internist bij HCC, de ME/CVS Vereniging, de directeur van CVS centrum, de bestuursvoorzitter van MC Groep, en Arbo-Ned onder meer bericht: “Ik had durven zweren dat de Gestapo verleden tijd was? Welke motieven hebben deze lieden waarvan de een zijn middelbare school nooit afgemaakt heeft en de ander zich moet verantwoorden bij de deken. Ik stel opnieuw hierbij iedereen die zich achter [A] en Van Dijen schaart in deze kwestie in gebreke en aansprakelijk voor alle materiële en immateriële schade welke ik mocht leiden en adviseer alle me patiënten die hierdoor geen behandeling krijgen hetzelfde te doen. Vooral daag ik Van Dijen met concrete voorbeelden te komen en daarbij vooral het meditiatie verslag niet over te slaan dat onder toeziend oog van 365 gemaakt is. Page bij voorbaat excuses voor het G woord want dat mag ik niet zeggen en zal het nooit meer doen.”;
op 20 juli 2013 is op Google de volgende oproep te lezen: “Wie wil of kan internist [gedaagde sub 1] helpen tegen de agressie van Chronische vermoeidheidscentrum Lelystad?”;
bij e-mail van 1 augustus 2013 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan (onder meer) VCN c.s. onder meer bericht:
“Intekenlijst voor heel Nederland aan het maken!!! Vanaf 1 augustus = NU !!!!! Geen concurrentiebeding meer. Dus iedereen, ook uit Lelystad, die bij mij (weer) op consult of in behandeling wil komen mag zich opgeven: ondanks vakantietijd: [e-mailadres]”
op 9 augustus 2013 staat op de website van de ME Vereniging vermeld: “Sinds 1 augustus 2013 kunnen ME-patiënten zich bij internist [gedaagde sub 1] aanmelden voor het spreekuur in Hillegersberg (Rotterdam). Tot die datum werd de medisch adviseur van ME Vereniging Nederland in de uitoefening van zijn beroep gehinderd door een concurrentiebeding van zijn voormalige werkgever, het Vermoeidheidscentrum Lelystad. Zijn patiënten hebben hem al die tijd moeten missen. Dat was een zwaar gemis, want [gedaagde sub 1] is één van die zeldzame artsen die echt de tijd neemt voor een patiënt. In Lelystad leidde dat nu juist een conflict met de directeur [A], die daar andere ideeën over had. […]Veel patiënten zijn hierdoor benadeeld. Het vermoeidheidscentrum Lelystad is voor ME-patiënten sinds het vertrek van [gedaagde sub 1] niet meer zo interessant en is vooral een doorverwijshuis. Er is dus nauwelijks van concurrentie sprake. [gedaagde sub 1] verwacht begin september zover te zijn dat zijn kliniek kan gaan draaien.

4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of uitlatingen van [gedaagde sub 1] c.s. op waarheid berusten, dient te worden uitgegaan van voornoemde vaststaande feiten. In dit kader acht de voorzieningenrechter van zwaarwegend belang het door [gedaagde sub 1] c.s. op 18 juli 2013 verzonden e-mailbericht (zie hierboven sub 2.1. onder p.), waarin hij ten aanzien van, zo begrijpt de voorzieningenrechter, ([A] van) VCN c.s. en diens raadsman, een vergelijking maakt met de Gestapo. Daarover heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting verklaard dat hij deze mail heeft gestuurd naar aanleiding van het e-mailbericht van 12 juli 2013 van VCN c.s. (zie hierboven sub 2.1. onder o.). Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft hij het bericht uit “pure wanhoop” verzonden, omdat hij uit het e-mailbericht van VCN c.s. opmaakte dat er kennelijk nog geen einde was gekomen aan het geschil met VCN c.s. en omdat hij zich afvroeg hoe de medische informatie bij VCN c.s. bekend was geworden. De voorzieningenrechter overweegt dat het [gedaagde sub 1] c.s. kan worden aangerekend dat hij in dit e-mailbericht nodeloos grievende bewoordingen hanteert. Dat klemt te meer daar [gedaagde sub 1] c.s. zich daarbij niet heeft beperkt tot de direct bij het geschil betrokken personen, maar zijn mening met dit bericht ook kenbaar heeft gemaakt aan anderen die niet rechtstreeks bij het geschil met VCN c.s. betrokken zijn. Van enige noodzaak om deze derden bij het geschil te betrekken, althans hun op de hoogte te stellen van de mening van [gedaagde sub 1] c.s., is niet gebleken. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. met het betreffende e-mailbericht, mede in acht genomen de inhoud en toonzetting van de overige door [gedaagde sub 1] c.s. aan ([A] van) VCN c.s. verzonden e-mailberichten, de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden. Het algemeen belang pleegt ook niet te worden gediend met het doen van dergelijke uitlatingen.4.8.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd met de overige feiten en omstandigheden van onderhavig geval, zal [gedaagde sub 1] c.s. zich dienen te onthouden van uitlatingen die bedreigend, lasterlijk of beledigend van aard zijn. Dat geldt zowel voor [gedaagde sub 1] in privé als voor ([gedaagde sub 1] namens) Easy Med. Hoewel [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting reeds heeft toegezegd dat hij het woord Gestapo niet meer zal gebruiken, heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting naar het oordeel van de voorzieningenrechter er onvoldoende blijk van gegeven dat hij zich in de toekomst uit eigener beweging zal onthouden van het doen van nodeloos grievende uitlatingen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de verklaring van [gedaagde sub 1] c.s. valt af te leiden dat hij het betreffende e-mailbericht in een opwelling heeft verzonden. Het sub 1 gevorderde zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter dit leest als een vordering om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden de in de vordering verwoorde uitlatingen te doen. De aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat geen aanleiding bestaat om daaraan het bij eiswijziging gevorderde hogere maximum te verbinden.

4.9.
De vordering sub 2 van VCN c.s. strekt ertoe [gedaagde sub 1] c.s. te gebieden om, naar de voorzieningenrechter begrijpt, in algemene zin en onafhankelijk van de inhoud ervan, correspondentie, waaronder ook e-mailberichten, over het geschil met VCN c.s. of diens aandeelhouders uitsluitend te voeren met de raadslieden van VCN c.s.. Deze (te) ruim geformuleerde vordering zal worden afgewezen. De ruime formulering staat [gedaagde sub 1] c.s. immers zelfs niet toe om zich tot zijn eigen raadsman of tot de rechtstreeks bij het geschil betrokken personen, zoals de overige aandeelhouders, te wenden. Dit zou een te grote beperking voor [gedaagde sub 1] c.s. inhouden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het [gedaagde sub 1] c.s. in beginsel vrij om ook anderen dan slechts de raadslieden van VCN c.s. verslag te doen van zijn geschil met VCN c.s., voor zover de door partijen overeengekomen geheimhoudingsafspraken zulks toelaten en voor zover [gedaagde sub 1] c.s. daarbij de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid niet zal overschrijden. Dat laatste belang wordt evenwel al voldoende gediend met het gevorderde sub 1.
IEF 13303

Partijvoorzitter PvdA geen grens overschreden jegens Europarlementariër

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7922 (Europarlementariër Merkies tegen PvdA)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: De voorzieningenrechter heeft vandaag de vorderingen van Europarlementariër Judith Merkies tegen de PvdA en partijvoorzitter Spekman, afgewezen. Merkies had rectificatie geëist van uitlatingen die Spekman deed in het Radioprogramma Tros Kamerbreed en in een e-mail aan de partijleden. Spekman zei daarin dat het partijbestuur Merkies aanrekent dat zij geen prioriteit heeft gegeven aan terugbetaling van een deel de dagvergoedingen van het Europarlement, waartoe zij als inwoonster van Brussel volgens een interne Gedragscode van de PvdA verplicht is, en dat dit een rol heeft gespeeld bij de beslissing haar niet als kandidaat toe te laten voor het lijsttrekkerschap. Merkies vindt de kritiek onterecht, omdat de Commissie Naleving Gedragscode onlangs nog heeft geoordeeld dat zij conform de regels en integer heeft gehandeld. Volgens de rechter neemt dat niet weg dat de handelwijze van Merkies, die als politica een dikkere huid moet hebben dan een ‘gewone’ burger, mag worden bekritiseerd. De partijvoorzitter heeft daarbij geen grenzen overschreden.

2.16. Op 24 oktober 2013 heeft de Beroepscommissie het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard en geoordeeld dat het partijbestuur in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat [eiseres] niet voldoet aan het profiel van lijsttrekker en dat zij dus niet als kandidaat-lijsttrekker moet worden toegelaten.

2.17. Op 25 oktober 2013 heeft [eiseres] de volgende tekst (voor zover hier van belang) op haar website geplaatst: “Einde kandidaatstelling als lijsttrekker PvdA Europees parlement. Het partijbestuur heeft mij laten weten mij niet toe te laten tot de interne ledenraadpleging voor het lijsttrekkerschap van de PvdA bij de Europese verkiezingen. Doorslaggevend bij de beslissing is de negatieve visie van het partijbestuur op de samenwerking binnen de huidige eurodelegatie. Mij is duidelijk geworden, dat hierachter de uitdrukkelijke wens schuil gaat om schoon schip te maken en te komen met een geheel nieuwe delegatie. (…) Het mag duidelijk zijn dat ik de beslissing van het partijbestuur ten zeerste betreur. (…) Binnen de huidige reglementen zijn zulke selectiebesluiten een bevoegdheid van het partijbestuur. Ik zal mij dan ook neerleggen bij deze beslissing. Uiteraard blijf ik voor mijn partij beschikbaar als kandidaat voor een volgende termijn. Recente mediaberichten rondom de naleving van de interne PvdA gedragscode voor leden van het Europees Parlement hebben niet geleid tot dit besluit van het partijbestuur. Immers, de Commissie Naleving Gedragscode, binnen de PvdA belast met het toezicht op deze door de PvdA vrijwillig opgemaakte regels, heeft reeds in haar verslag en in de toelichting hierop aangegeven dat ik integer en in overeenstemming met de afgesproken gedragsregels heb gehandeld.”

4.3. De uitlatingen waartegen [eiseres] zich verzet, zijn uitlatingen over haar functioneren als politicus, althans uitlatingen die daar in elk geval mee samenhangen. Zij zullen dan ook in die context worden bezien. [gedaagde 2] heeft daarbij terecht aangevoerd dat uitgangspunt is dat een politicus over een dikkere huid zal moeten beschikken dan een (anonieme) ‘gewone’ burger, aangezien de politiek bij uitstek een terrein is dat het algemeen belang raakt en waarbij debatten in de openbaarheid worden gevoerd. Politici dienen er daarom op bedacht te zijn dat zij publiekelijk op hun handel en wandel worden aangesproken en verantwoording dienen af te leggen. Stevige kritiek, ook in de media, zullen zij in beginsel dan ook moeten (kunnen) verduren. Daarbij is van belang dat politici ook meer dan gewone burgers in de gelegenheid zijn om (via de media) in het openbaar hun weerwoord te laten klinken. Ook [eiseres] heeft van die gelegenheid, zo blijkt uit diverse nieuwsberichten (zoals genoemd in 2.24), gebruik gemaakt.

4.4. Voorts is van belang dat de uitlatingen die [eiseres] gerectificeerd wenst te zien, zijn aan te merken als waardeoordelen en niet als feitelijke constateringen. Op zichzelf staat het een ieder vrij een waardeoordeel te geven, wat echter niet wegneemt dat ook een dergelijk oordeel onrechtmatig kan zijn, bijvoorbeeld als dit een ernstige beschuldiging bevat die geen steun vindt in de feiten.

4.5. [eiseres] heeft met name bezwaar tegen de uitingen van [gedaagde 2] over de wijze waarop zij is omgegaan met de terugbetaling van (2/3e van) de door haar ontvangen dagvergoedingen van het Europees Parlement, omdat daarbij ten onrechte de suggestie zou zijn gewekt dat zij niet integer is en heeft gesjoemeld met declaraties.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 13273

Vara dient uitzending te rectificeren vanwege zwaar en emotioneel aanzetten van item

Rechtbank Amsterdam 20 november 2013, HA ZA 13-316; ECLI:NL:RBAMS:2013:9951 (Pretium tegen Omroepvereniging VARA)
Uitspraak ingezonden door Thijs van den Heuvel, Bird & Bird. Mediarecht. Wederhoor. Rectificatie. Zie eerder Pretium-zaken. Pretium is een telecomaanbieder en werft abonnees middels telemarketing. VARA heeft in haar consumentenprogramma KASSA aandacht besteedt aan de klachten die zij over Pretium ontving. Pretium heeft van het recht op wederhoor ruimschoots gebruik gemaakt, maar het is aan Vara om te beoordelen of zij niet meer tot uitzenden mocht overgaan. Door in het begin van het item zwaar aan te zetten door erop te wijzen dat mevrouw na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven, heeft Vara met haar uitzending onrechtmatig gehandeld.

Zij dient in scrollende tekst, in een goed leesbare letter, en tegelijkertijd op normale toon in een rustig tempo uitgesproken een rectificatie uit te zenden. Vara wordt bevolen om de uitzending te verwijderen uit de diverse media waarop de uitzending is te zien en die Vara direct of indirect beheert.

4.3. Anders dan Pretium Telecom is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat Pretium een behoorlijk recht op wederhoor is onthouden. Zowel in het interview met Y als in de namens Pretium Telecom aan Vara gezonden correspondentie heeft Pretium Telecom voorafgaande aan de uitzending ampel de gelegenheid gehad op de voorgenomen uitzending te reageren en zij heeft van die gelegenheid ook ruimschoots gebruik gemaakt. Dat Vara door de reactie van Pretium Telecom niet is overtuigd en de uitzending heeft doorgezet doet niet af aan de omstandigheid dat Pretium Telecom de gelegenheid tot wederhoor heeft gekregen. Het was in beginsel aan Vara om te beoordelen of hetgeen Pretium Telecom heeft aangevoerd van dien aard was dat zij in redelijkheid niet meer tot het uitzenden mocht overgaan.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vara de grenzen van hetgeen betamelijk is overschreden waar het de zaak van X betreft.

Vara heeft er voor gekozen de betreffende zaak in het begin van het item zwaar aan te zetten door er een en ander maal op te wijzen dat X na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven. Die boodschap is sterk emotioneel beladen door in het begin van de uitzending nicht Y te tonen op de begraafplaats van haar tante, waarbij geboorte- en sterfdatum van X in beeld worden gebrachte en stemmige muziek ten gehore wordt gebracht. In de context van een uitzending over vermeende misstanden bij Pretium Telecom kan redelijkerwijze door de kijker daaruit geen andere indruk worden gekregen dan dat Pretium Telecom ervoor verantwoordelijk is dat X in haar laatste dagen contact met de buitenwereld heeft moeten ontberen, omdat Pretium Telecom bij de verhuizing van de telefoonaansluiting steken heeft laten vallen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 13247

In roman 'De helleveeg' wordt familie niet op diffamerende wijze neergezet

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7557 (Peter Koelewijn tegen Uitgeverij De Bezige Bij B.V. en  A.F.Th. van der Heijden)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Patty de Leeuwe, Klos Morel Vos en Schaap.
Eiser is een bekende Nederlandse zanger/songwriter/producent en had rond 1960 de hit 'Kom van dat dak af'. Gedaagde is auteur de roman 'De helleveeg', waarin wordt beschreven dat boven een viswinkel een aborteuse werkzaam is. De ouders van eiser hadden op desbetreffend adres een viswinkel. Boven die viswinkel heeft zich nimmer een abortuspraktijk bevonden, het gezin woonde er zelf. Eiser stelt nu dat gedaagde (en zijn uitgever) zich grievend heeft uitgelaten over eiser en zijn familie. Eiser vordert rectificatie en schadevergoeding.

De voorzieningenrechter stelt dat toewijzing van de vordering een beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dat een dergelijke beperking kan als dit bij wet is voorzien én noodzakelijk in een democratische samenleving. De uitingsvrijheid die hier aan de orde is, omvat de artistieke expressievrijheid van de auteur van een roman, waarbij sprake is van fictie. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser of zijn familie niet op diffamerende wijze in de roman wordt neergezet. De familie wordt praktisch niet genoemd en er worden ook geen banden tussen de abortuspraktijk en de viswinkel gesuggereerd. Er valt niet uit te sluiten dat de minder nauwkeurige lezer de familie met illegale abortuspraktijken zou kunnen associëren, maar daarmee is nog niet gezegd dat de lezers zullen denken dat de moeder van eiser de abortussen daadwerkelijk zelf heeft uitgevoerd. De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen.

De beoordeling
4.4 Van belang is dat de in het geding zijnde uitingen onderdeel zijn van een roman en niet van een perspublicatie in de krant of een vergelijkbaar nieuwsmedium. De uitingsvrijheid die hier aan de orde is omvat dan ook tevens de artistieke expressievrijheid van de auteur. Kenmerk van een roman is dat geen sprake is van een getrouwe beschrijving van de werkelijkheid, maar (in elk geval in overwegende mate) van fictie. De lezer zal zich daarvan terdege bewust zijn. Dat in een roman waargebeurde feiten of bestaande personen kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld een bepaald tijdsbeeld neer te zetten, doet daar op zichzelf niet aan af. Het publiek zal aan uitlatingen (van personages) in een roman een ander gewicht toekennen dan aan uitingen van bijvoorbeeld een journalist of wetenschapper.

De vorderingen van [eiser ] dienen tegen die achtergrond te worden bezien.

4.5. Het voorgaande neemt niet weg dat uitingen in een roman die zijn geplaatst tegen de achtergrond van bestaande personen en gebeurtenissen een andere beoordeling kunnen vergen dan uitingen waarvan zonder meer duidelijk is dat deze aan de verbeelding van de auteur ontspruiten. Ook de uitingsvrijheid van de romanschrijver is in dat geval niet onbegrensd. Ook het (fictieve) verhaal van de romanschrijver kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld als dit wordt gedaan in een context die voor ‘waar gebeurd’ kan worden gehouden, waarbij beschuldigingen worden geuit die de goede naam van iemand aantasten, terwijl een feitelijke basis daarvoor ontbreekt. Ook [gedaagde 2] zelf lijkt die opvatting toegedaan, nu zijn verweer onder meer is gestoeld op de stelling dat van (onnodig) grievende beweringen geen sprake is en hij ter zitting ook heeft verklaard dat hij de moeder van [eiser ] nooit als aborteuse in de roman zou hebben laten figureren.

4.8 Niet is in geschil dat nergens in de roman staat dat de moeder van [eiser ] de aborteuse is. De aborteuse is immers het ‘wijfje’ met de zomerkennel voor honden en dat is overduidelijk een andere persoon dan de moeder van [eiser ]. De moeder van [eiser ] wordt als personage alleen opgevoerd als de vrouw die aan de ik-persoon in de roman een gerookte paling geeft en hem zegt dat hij de kop niet hoeft op te eten. Niet gesteld of gebleken is dat die passage een grievende connotatie heeft. De familie [eiser ] speelt in de roman geen enkele rol, behalve dat de praktijk van ‘het wijfje’ is gesitueerd boven de viswinkel. De gemiddelde lezer zal zich niet realiseren dat in werkelijkheid zich boven de viswinkel alleen het woonhuis van het gezin [eiser ] bevond, zodat de stelling van [eiser ] dat aldus gesuggereerd wordt dat de praktijken van de aborteuse met instemming dan wel medeweten van de familie [eiser ] plaatsvonden – gesteld al dat men de romanfiguur van de aborteuse als ‘echt’ zou kunnen ervaren – niet kan worden gevolgd. Ook overigens bevat de roman geen enkele suggestie dat de familie [eiser ] op enige wijze weet had van of betrokken was bij de praktijken van de aborteuse boven de viswinkel.

De opvatting dat [eiser ] of zijn familie op diffamerende wijze in de roman wordt neergezet, wordt dan ook niet gedeeld.

4.9. Wel moet aan [eiser ] worden toegegeven dat niet valt uit te sluiten dat de minder nauwkeurige lezer de familie [eiser ] met de illegale abortuspraktijken zou kunnen associëren. Dat dit in enkele gevallen zelfs daadwerkelijk is gebeurd, heeft [eiser ] aannemelijk gemaakt met (de aanvankelijke tekst van) het blog van Foxx en de website Scholieren.com, waarop een verkeerde aanname (moeder [eiser ] was de aborteuse) is gedaan. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de lezers daarmee zullen denken dat de moeder van [eiser ] die abortussen zelf daadwerkelijk (‘in het echt’) heeft uitgevoerd. Ook Foxx plaatst daarbij een vraagteken. (‘Behalve (misschien) de abortussen.’) Hoewel dit zeker door de familie [eiser ] als een pijnlijke vergissing van ‘Foxx’ en de leerling op de scholierenwebsite zal worden ervaren, is voldoende aannemelijk dat de lezer zich zal (blijven) realiseren dat het hier om een roman gaat, waarbij enkele feitelijke gebeurtenissen worden vermengd met fictieve gebeurtenissen zoals bedacht door de auteur.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)

Op andere blogs:
Hoogeraad & Haak De helleveeg voor de rechter

IEF 13229

Zwarte schaap van bekende advocatenfamilie in voice-over is niet onrechtmatig

Rechtbank Amsterdam 6 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7337 (zwarte schaap van bekende advocatenfamilie)
In de voice-over van het programma werd gezegd: “[eiser] was drugsverslaafd en werd zelfs uit de advocatuur gezet vanwege wantoestanden op zijn kantoor. Hij is het zwarte schaap van de familie.” Eiser stelt  dat dit onrechtmatig was en vordert verklaring voor recht en immateriële schadevergoeding. Een vordering op schadevergoeding gebaseerd op onrechtmatige daad vormt een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Dit recht mag slechts worden beperkt indien het is voorzien bij wet (6:162 BW) en noodzakelijk in een democratische samenleving.

De rechtbank weegt de belangen af en oordeelt in het onderhavige geval dat bij beide opmerkingen de vrijheid van meningsuiting prevaleert. Betreffende de uiting "eiser was drugsverslaafd" stelt de rechtbank is eiser altijd openhartig geweest en staat ook in zijn biografie op Wikipedia. Verder is eiser een 'public figure', doordat hij uit een bekende advocatenfamilie komt én door eigen handelen, die meer moet dulden. Ook heeft de pers een grote vrijheid. Ten aanzien van "Hij is het zwarte schaap van de familie" benadrukt de rechtbank weer dat eiser een 'public figure' is. Ook gaat het om een waardeoordeel dat regelmatig in het nieuws is geweest en voldoende feitelijke basis heeft. De vorderingen worden afgewezen.

Beoordeling
De zin “[eiser] was drugsverslaafd”
4.6. In de bewuste uitzending heeft de voice-over gezegd: “[eiser] was drugsverslaafd”. Bij het antwoord op de vraag of deze uitlating als onrechtmatig dient te worden beschouwd, heeft de rechtbank de volgende omstandigheden betrokken.

4.7. De bewuste uitlating is gedaan door de voice-over in het programma [titel A], dat zoals [gedaagde 2] c.s. onbetwist stelt - door 1,7 miljoen kijkers is bekeken. De uitzending is ook nog een week lang op internet te zien geweest. De uitzending heeft dus een groot publiek bereikt.
Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat journalisten een grote mate van vrijheid hebben. De pers heeft immers als rol in een democratische samenleving om het publiek te informeren. De betreffende uitlating droeg echter naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan een debat dat in de maatschappelijke belangstelling stond. De uitlating is weliswaar gedaan tijdens een interview met [persoon 1], wiens privé-leven -dus ook een drugsverslaving van zijn broer- als bekend (voormalig) strafrechtadvocaat nu eenmaal in de publieke belangstelling staat, echter van enige bijdrage aan een debat over dit onderwerp is geen sprake. Daar staat tegenover dat de uitlating een feitelijk bericht is, dat bovendien juist is. [eiser] heeft immers erkend dat hij drugsverslaafd was. In de uitzending is onvermeld gebleven dat deze verslaving inmiddels van ruim 25 jaar geleden dateert. De stelling van [eiser], dat de gemiddelde kijker gemakkelijk kan denken dat [eiser] nog altijd met een drugsverslaving kampt, deelt de rechtbank ondanks dat gegeven niet. De uitlating is immers uitdrukkelijk in de verleden tijd gedaan. De rechtbank is het daarentegen wel met [eiser] eens dat iemand die met een drugsverslaving heeft gekampt, zeker na verloop van zoveel jaren nadat die verslaving is overwonnen, mag verlangen dat dat gegeven hem niet meer publiekelijk wordt nagedragen. Onder omstandigheden kan dit echter anders zijn, bijvoorbeeld wanneer de betreffende persoon zelf ook publiekelijk over zijn voormalige drugsverslaving spreekt of heeft gesproken. Hiervan is in deze zaak sprake. [eiser] heeft in een interview met tijdschrift [titel C] in september 2007 openlijk over zijn verslaving gesproken. Ook na de uitzending van het programma heeft hij, in een interview met het [titel D] dat op 11 augustus 2012 verscheen, weer (kort) gesproken over zijn verslaving. Daarnaast heeft hij een interview gegeven aan het programma [titel B], waarin (door de voice-over) melding is gemaakt van zijn voormalige drugsverslaving, waartegen [eiser] overigens niet heeft geprotesteerd.
Naast het feit dat [eiser] zelf openhartig is geweest over zijn verslaving, was dit feit ook reeds in diverse andere schriftelijke publicaties vermeld, waaronder in zijn biografie op Wikipedia.
De rechtbank acht voorts van belang dat [eiser] een public figure is, die zich meer dan een minder bekend persoon moet laten welgevallen dat over hem wordt bericht. Dat [eiser] een public figure is, is niet alleen het gevolg van het feit dat hij uit een bekende advocatenfamilie komt, maar ook van zijn eigen handelen. Niet alleen zoekt hij zelf met enige regelmaat de publiciteit waarbij hij details over zijn privé-leven prijsgeeft, ook is [eiser] in enige mate bekend door de wijze waarop hij negatief in het nieuws is gekomen, door onder meer de schrapping van het advocatentableau, zijn strafrechtelijke veroordeling en het faillissement van zijn onderneming.

4.8. Al deze omstandigheden afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het recht van [vennootschap 1] c.s. op vrijheid van meningsuiting in dit geval prevaleert boven het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam. Dat betekent dat [vennootschap 1] c.s. niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zodat de vorderingen onder 1 en 2, voor zover het de uitlating “[eiser] was drugsverslaafd” betreft, zullen worden afgewezen.

De zin “Hij is het zwarte schaap van de familie”
4.9. In de bewuste uitzending heeft de voice-over over [eiser] gezegd: “Hij is het zwarte schaap van de familie”. Bij het antwoord op de vraag of deze uitlating als onrechtmatig dient te worden beschouwd, heeft de rechtbank de volgende omstandigheden van het geval betrokken.

4.10. Ook hier geldt, net zoals in r.o. 4.7 is overwogen, dat de pers een grote mate van vrijheid heeft, maar dat de uitlating niet bijdroeg aan een debat dat in de maatschappelijke belangstelling stond. Voorts geldt ook in dit verband dat [eiser] een publiek figuur is die voorafgaand aan de uitlating ook zelf met enige regelmaat de publiciteit heeft gezocht. De rechtbank acht naast voorgenoemde omstandigheden relevant dat de bewuste uitlating een waardeoordeel betreft. Voor waardeoordelen geldt niet de eis dat zij bewezen moeten kunnen worden, maar wel geldt dat voor vergaande waardeoordelen enige feitelijke basis is vereist. Vast staat dat [eiser] de afgelopen jaren regelmatig op een negatieve wijze in het nieuws is geweest als gevolg van zijn eigen handelen. Dat betreft niet alleen zijn drugsverslaving, maar ook de wijze waarop hij zijn werk als advocaat heeft uitgeoefend, hetgeen heeft geleid tot schrapping van het tableau, zijn strafrechtelijke veroordeling en het faillissement van zijn onderneming. De uitlating dat hij, ook al is hij zelf een andere mening toegedaan, het zwarte schaap van de familie is, heeft dan ook voldoende feitelijke basis. Dat [eiser], zoals hij onbetwist heeft gesteld, inmiddels weer contact heeft met een groot deel van zijn familie doet daaraan niet af.
De stelling dat [eiser] het zwarte schaap is van de familie, is bovendien een waardeoordeel dat al in zoveel schriftelijke publicaties is vermeld, dat zonder nadere toelichting, niet valt in te zien dat met de uitzending een nieuw of groter publiek is bereikt dat met dit waardeoordeel tot op dat moment onbekend was gebleven.

4.11. De rechtbank is, al deze omstandigheden afwegend, dan ook van oordeel dat het recht van [vennootschap 1] c.s. op vrijheid van meningsuiting in dit geval prevaleert boven het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam. Dat betekent dat [vennootschap 1] c.s. niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zodat de vorderingen onder 1 en 2, ook voor zover het de uitlating “Hij is het zwarte schaap van de familie” betreft, zullen worden afgewezen.

IEF 13194

"Het Geheim van een Goed Huwelijk" niet onrechtmatig TV-format

Vzr. Rechtbank Amsterdam 31 oktober 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7183 (Red Arrow tegen SBS Broadcasting/Talpa)
Uitspraak ingezonden door Otto Volgenant, Kennedy Van der Laan, mede ingezonden door Jacqueline Schaap en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap.
Programmaformat. Auteursrecht. Onrechtmatige daad. Rechtspraak.nl bericht: TV-producent/distributeur Red Arrow heeft met SBS en RTL onderhandeld over verkoop van het TV-format "Married at First Sight", dat in Denemarken onlangs met groot succes is uitgezonden. Kort nadat het format aan RTL is verkocht brengt SBS een persbericht naar buiten waarin zij aankondigt een programma met soortgelijke elementen te zullen gaan uitzenden als in het format waarover is onderhandeld: "Ja ik wil! een wildvreemde", later getiteld "Het Geheim van een Goed Huwelijk". Zij heeft dat programma gekocht van Talpa. Red Arrow eist een verbod voor SBS en Talpa om het programma te produceren/distribueren/uit te zenden.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Red Arrow beroept zich niet op auteursrechtelijke bescherming maar op onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter acht de drie kernelementen waarop Red Arrow zich beroept onvoldoende onderscheidend/uniek om daaraan rechten te kunnen ontlenen. Die elementen komen reeds in verschillende vormen in nationale en internationale formats/TV-programma’s voor. In de tweede plaats zijn beide formats weliswaar gebaseerd op hetzelfde thema, maar verschilt de uitwerking – voor zover die in de procedure is kenbaar gemaakt – zodanig dat sprake is van een andere totaalindruk.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat Talpa reeds lange tijd bezig was met het ontwikkelen van haar format, en dat SBS daarover al vóór de onderhandelingen met Red Arrow en vóórdat het programma in Denemarken is uitgezonden contact met Talpa heeft gehad. Toen de onderhandelingen mislukten, en ook al in de periode daarvoor, heeft SBS opnieuw contact opgenomen met Talpa, heeft zij duidelijk gemaakt zeer geïnteresseerd te zijn in het format als Talpa dat snel zou kunnen leveren. De ontwikkeling van het format van Talpa is vervolgens in een stroomversnelling gekomen.

Niet valt in te zien dat het handelen van SBS onrechtmatig is. Het stond SBS vrij om na stukgelopen onderhandelingen met de ene producent/distributeur in zee te gaan met een andere producent. In de commerciële TV-branche is sprake van harde concurrentie op basis van wie het eerst komt, het eerst maalt, en het komt geregeld voor dat concurrerende partijen, die beide hebben geboden op een bepaald format, uiteindelijk programma’s met eenzelfde thema uitzenden.

4.5. Red Arrow doet geen beroep op auteursrechtelijke bescherming maar beroept zich op onrechtmatig handelen. Voor de vraag of SBS en Talpa onrechtmatig hebben gehandeld is in de eerste plaats van belang of het format waarop Red Arrow zich beroept, althans dat deel van het format dat door haar in het geding is gebracht, een te beschermen goed is, en als dat het geval is, of het format De geheimen van een goed huwelijk zodanig overeenstemt met het format Married at First Sight, dat SBS en Talpa gelet op de onderhandelingen tussen Red Arrow en SBS onrechtmatig handelen door dat format te produceren/ uit te zenden.

4.6. Voordat een programma gereed is voor uitzending bestaan verschillende stadia van ontwikkeling. Elk programma begint met een bepaald idee/thema. Dat thema wordt vervolgens verder uitgewerkt tot een format. Partijen verstaan onder format de Format Bible, een document waarin tot in detail staat beschreven hoe het programma gemaakt gaat worden, welk soort kandidaten zullen worden gezocht, welk type sponsors zullen worden benaderd, waar de camera’s staan opgesteld, uit welke verschillende scènes het programma wordt opgebouwd et cetera. De inhoud en wijze van productie van het programma ligt daarmee voor het grootste deel vast. Wel verschilt het format soms per land waar het wordt uitgezonden.

4.7. De ontwikkeling van Married at First Sight is geheel voltooid, het programma is immers reeds uitgezonden – in Denemarken – zodat slechts nog lokale wijzigingen behoeven te worden aangebracht. De geheimen van een goed huwelijk is nog niet geheel voltooid. Op grond van de thans bekende feiten is voldoende aannemelijk dat de ontwikkeling zich ergens tussen het stadium van thema en het stadium van format bevindt. In ieder geval is het format zodanig gereed dat SBS en Talpa een overeenkomst hebben kunnen sluiten over de aankoop van het format. Wel zijn in de week van 7 oktober 2013 nog enkele wijzigingen aangebracht, zo is de naam van het programma gewijzigd en bestaat nog onduidelijkheid over welk type wetenschappers zullen worden gebruikt. Het bovenstaande dient in aanmerking te worden genomen wanneer hierna over ‘format’ wordt gesproken.

4.8. Nu de voorzieningenrechter niet beschikt over Format Bibles, wordt het oordeel gebaseerd op de korte omschrijving van beide partijen van ‘hun’ format, zoals die ter zitting respectievelijk door middel van de overgelegde producties kenbaar is gemaakt. De kernelementen waarop Red Arrow zich beroept, en die in beide formats terugkomen, zijn de volgende:
- partnerkeuze door wetenschappers en experts,
- trouwen met de geselecteerde partner bij de eerste ontmoeting,
- het volgen van de koppels en het wel of niet doorzetten van de relatie.
Met SBS en Talpa is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze drie elementen reeds in verschillende vormen in nationale en internationale formats/TV-programma’s voorkomen. SBS heeft gewezen op (Arranged) Marriage van CBS in de Verenigde Staten en op het format Blind Marriage¸ later genaamd Een goed begin. Dit format is door Endemol gebruikt voor een pilotaflevering, die in 2005 via de zender Talpa is uitgezonden. Ook in dit format worden partners gekoppeld door deskundigen en trouwen zij zonder elkaar daarvoor te hebben gezien. Talpa bezit 50% van de rechten op Een goed begin, zoals blijkt uit productie 7 van SBS en Talpa. Ook heeft SBS in 2012 gesproken met een Amerikaans productiebedrijf over het format I married a stranger, dat in augustus 2013 gereed zou zijn voor uitzending. Productie 6 van SBS en Talpa wijst verder op het programma Science of Love, dat in het seizoen 2006-2007 door NBC (Verenigde Staten) is uitgezonden.
Alle voornoemde formats/programma’s bevatten één of meerdere van de genoemde kernelementen. De drie genoemde elementen zijn dan ook onvoldoende onderscheidend/uniek ten opzichte van reeds bestaande formats/thema’s/ideeën om daaraan rechtstreeks rechten te kunnen ontlenen.

4.11. Aannemelijk is voorts dat de korte termijn waarbinnen die onderhandelingen met Talpa hebben plaatsgevonden en zijn gefinaliseerd, het resultaat is van de stukgelopen onderhandelingen met Red Arrow, en met de wens van SBS om als eerste met haar aankondiging te komen, vóórdat RTL dat zou doen. Niet valt in te zien dat dit handelen van SBS onrechtmatig is. Het stond haar in beginsel immers vrij om na stukgelopen onderhandelingen met de ene producent/distributeur in zee te gaan met een andere producent. Dat het op basis van de code of conduct, de ongeschreven regels in de TV-wereld, niet is toegestaan na verloren onderhandelingen met betrekking tot het onderwerp daarvan met een deels overlappend format te komen – zoals Red Arrow heeft gesteld – is, gegeven de betwisting hiervan door SBS, vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zoals blijkt uit de genoemde voorbeelden van de programma’s MasterChef/Topchef, Come Dine With Me/ Wie is de Chef? en Move like Michael Jackson/ My name is Michael is in de commerciële TV-branche sprake van harde concurrentie op basis van wie het eerst komt, het eerst maalt, en komt het, zo valt uit de overgelegde producties en ter zitting niet voldoende gemotiveerd bestreden standpunten op te maken, geregeld voor dat concurrerende partijen, die beide hebben geboden op een bepaald format, uiteindelijk programma’s met eenzelfde thema uitzenden. Hoewel Red Arrow heeft gesteld dat in die gevallen sprake is van heel verschillende programma’s is in ieder geval duidelijk dat die programma’s eenzelfde thema/idee hebben.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI (pdf)

Op andere blogs:
Wieringa advocaten
Klos Morel Vos & Schaap
Quafi (Uitspraak: verkeerde rechtsgrond)
SOLV ("Het Geheim van een Goed Huwelijk” geen onrechtmatig TV-format)

IEF 13108

Immateriële schadevergoeding bij afbeelden herkenbaar portret

HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:851 (Het Parool tegen verweerder)
Zie eerder IEF 9345 en IEF 11072. Portretrecht. Onrechtmatige perspublicatie. Afweging van fundamentele rechten: Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer versus recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid; art. 8 en 10 EVRM. Maatstaf. Immateriële schadevergoeding. Eiser P. maakt op grond van het portretrecht bezwaar tegen de publicatie in het Parool van een portretfoto van eiser. De driekoloms foto betreft een still uit een aan eiser gewijde aflevering uit NPS-serie‘Vrije Radicalen', waarin eisers criminele verleden aan bod kwam. Enige tijd na de uitzending is hij opgepakt voor het neersteken van 3 hulpverleensters (waarvan 1 is overleden) en is inmiddels veroordeeld tot 16 jaar cel. De vorderingen bij de Rechtbank werden afgewezen.

Het hof overweegt dat een minder herkenbaar portret de aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer had kunnen beperken, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep. Met de onderhavige onrechtmatige perspublicatie is aantasting in de persoon gegeven; art. 6:106 lid 1 onder b BW.

3.3.1 Onderdeel 2.5 van het middel, dat de Hoge Raad eerst zal behandelen, klaagt dat het hof in rov. 3.12 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat de medewerking van [verweerder] aan de documentaire over zijn strafrechtelijk relevante verleden en aan de rapclip, in combinatie met het feit dat [verweerder] een hulpverleenster heeft doodgestoken en twee hulpverleensters ernstig heeft verwond, meebracht dat [verweerder] in mindere mate verwachtingen ten aanzien van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer mocht hebben. Volgens het onderdeel komt de rechtsopvatting van het hof in rov. 3.12 in strijd met art. 10 EVRM neer op een absoluut verbod tot publicatie van een herkenbare foto van een verdachte van een strafbaar feit indien de verdachte geen publiek figuur is.

3.3.2 Het onderdeel faalt. Het hof heeft, blijkens zijn hiervoor in 3.2 weergegeven rov. 3.11-3.13, terecht tot uitgangspunt genomen dat de vraag of het recht van [verweerder] op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval, en met inachtneming van de noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel art. 8 lid 2 EVRM (zie onder meer HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571). In het licht van deze maatstaf getuigt het niet van een onjuiste rechtsopvatting dat het hof heeft geoordeeld dat de publicatie van een herkenbaar portret, afkomstig uit de hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde documentaire, niet werd gerechtvaardigd door de omstandigheid dat [verweerder] aan de documentaire over zijn persoon en aan de rapclip had meegewerkt. Het oordeel van het hof dat de publicatie onrechtmatig was tegenover [verweerder] is evenmin onbegrijpelijk gemotiveerd. Het hof heeft bij dit oordeel, blijkens rov. 3.12 van zijn arrest, acht geslagen op de aard en inhoud van die documentaire en op de omstandigheid dat deze is gemaakt voordat de strafbare feiten werden gepleegd waarvan [verweerder] ten tijde van de publicatie van het portret werd verdacht. Het hof heeft bovendien in aanmerking genomen dat Het Parool ook andere middelen tot haar beschikking had dan het volledig herkenbaar afdrukken van de foto, waarmee geen afbreuk zou zijn gedaan aan de zeggingskracht van de publicatie en in mindere mate inbreuk zou zijn gemaakt op het recht op bescherming van het privéleven van [verweerder]. Aldus heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat publicatie van de onbewerkte foto niet noodzakelijk was voor de zeggingskracht van het artikel en, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, ook niet proportioneel was aan het daarmee nagestreefde doel, namelijk voorlichting van het publiek. Dit oordeel komt niet neer op een absoluut verbod als in de klacht bedoeld.

3.4.1 Onderdeel 3 is gericht tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het hof dat [verweerder] aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade (rov. 3.14). Het onderdeel betoogt dat het hof heeft miskend dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade is vereist dat nadeel is geleden door aantasting van de persoon.

3.4.2 Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan aangemerkt worden als een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade (Parl. Gesch. Boek 6, p. 380). In het oordeel van het hof dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, ligt besloten dat Het Parool c.s. door de publicatie van het portret inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [verweerder]. Daarmee is in een geval als het onderhavige - een onrechtmatige perspublicatie – de aanspraak op schadevergoeding wegens aantasting in de persoon in de zin van die bepaling gegeven. Het oordeel van het hof dat [verweerder] aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade is dan ook juist.

Op andere blogs:
Charlotte's Law (Portretrecht: wel een documentaire, geen krantenartikel)
Juridisch Dagblad (Onbewerkte foto rapper niet nodig voor zeggingskracht artikel Parool)
MediaReport (Hoge Raad laat oordeel Hof in stand: Het Parool mocht herkenbare foto verdachte niet plaatsen)

IEF 12959

Uitingen over partijen, hun producten en aanhangige rechtszaken zijn onrechtmatig

Vzr Rechtbank Noord-Holland 8 augustus 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7008 (ASA c.s. tegen gedaagde)
Uitspraak ingezonden door Ranee van der Straaten, Marree en Dijxhoorn Advocaten.
Mediarecht. Misleidende mededelingen. Belang. Tussen ASA en JK enerzijds en x anderzijds is een procedure aanhangig betreffende de ontbinding van met x gesloten overeenkomsten en restitutie van een aantal accu's. In een andere procedure tussen x en DG Rubber is x veroordeeld tot betaling van een bedrag. X heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld waarop nog niet is beslist. Naar aanleiding van deze geschillen heeft X op de website https://www.iqaccu.nl/icaccu/MEDIA een aantal teksten geplaatst betreffende ASA c.s., hun producten en de tussen partijen aanhangige rechtszaken (zie r.o. 2.5 en 2.7). ASA c.s. stelt dat deze mededelingen misleidend, onjuist en/of ongefundeerd zijn.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van ASA c.s. om gevrijwaard te blijven van schending van hun eer en goede naam zwaarder dient te wegen dan het belang dat x kennelijk meent te hebben. Gesteld noch gebleken is het belang van x om deze uitingen over ASA c.s te publiceren. X wordt veroordeeld tot het verwijderen van de tekst(gedeelten), zich te onthouden van onjuiste mededelingen en een rectificatie.

Mededelingen over ASA en JK
4.3. De voorzieningenrechter oordeelt dat de door x geplaatste tekst, waar hij schrijft dat 'ASA en JK hun klachten 100% hebben ingetrokken', in samenhang met de tekst dat 'HISWA advocaat bakzeil haalt' als beschadigend is aan te merken voor de eer en goede naam van ASA en JK. Dit zal bij de gemiddelde lezer de - voor ASA en JK negatieve - suggestie oproepen dat ASA en JK in de kantonprocedure in het ongelijk zijn gesteld. De taalkundige betekenis van 'bakzeil halen', waar x op heeft gewezen, doet hier niet aan af. ASA en JK hebben gesteld dat er geen sprake is van 'bakzeil halen' of dat zij hun klachten hebben ingetrokken. Zij hebben er voorts op gewezen dat in de kantonprocedure nog eindvonnis dient te worden gewezen. X heeft hiertegen aangevoerd dat dit eindvonnis ten aanzien van ASA gelet op de intrekking van haar vorderingen alleen nog een kostenveroordeling zal inhouden, zodat de inhoud van dit eindvonnis al bekend is en dat ten aanzien van JK duidelijk zal zijn dat zij haar standpunt 180 graden heeft gedraaid. De voorzieningenrechter oordeelt dat hieruit niet volgt dat hiermee de suggestie dat ASA en JK in het ongelijk zijn gesteld is gerechtvaardigd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de comparitie van 25 april 2013 blijkt dat ASA haar vorderingen heeft ingetrokken, omdat zij geen bewijs kan leveren. JK heeft haar vorderingen niet ingetrokken, maar gewijzigd. Nergens blijkt dat ASA en JK de klachten die zij aan hun - oorspronkelijke - vorderingen ten grondslag hebben gelegd, niet langer handhaven.
4.4. Het voorgaande leidt ertoe dat het handelen van x als onrechtmatig jegens ASA en JK moet worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is het belang van x om deze uitingen over ASA en JK te publiceren. Het belang van ASA en JK om gevrijwaard te blijven van schending van hun eer en goede naam dient daarom zwaarder te wegen dan het belang dat x kennelijk meent te hebben bij het informeren van het publiek over deze nog lopende rechtszaak bij de kantonprocedure.
4.5. Ten aanzien van de overige tekstgedeelten, zoals vermeld onder 2.5, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom deze onrechtmatig zouden zijn jegens ASA en JK. (...)

Mededelingen van x over DG
4.9. DG heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door deze mededelingen van x schade lijdt, doordat klanten hierdoor afhaken. X heeft ter zitting bevestigd dat (een aantal) klanten van DG nu bij hem komen. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat x met het plaatsen van de tekst 'Geachte consument, indien u IQ Allround accu's aantreft bij een niet erkende dealer, vraag dan naar de leverancier, deze producten zijn of gestolen een verouderde restpartij (2 jaar), geleverd door de firma DG rubber uit Nijkerk!' onrechtmatig handelt jegens DG.
4.15. X zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van ASA c.s.

De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt x binnen 24 uur na dit vonnis de tekst(gedeelten) op de website https://www.iqaccu.nl/icaccu/MEDIA, inhoudende 'Hiswa advocaat haalt bakzeil in rechtszaak', ASA Boot Electro te Amsterdam heeft klachten 100% ingetrokken!', 'Jachtwerf Klaassen heeft eveneens de klachten ingetrokken' en 'indien u IQ Allround accu's aantreft bij een niet erkende dealer, vraag dan naar de leverancier, deze producten zijn of gestolen een verouderde restpartij (2 jaar), geleverd door de firma DG rubber uit Nijkerk!', te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2. verbiedt x zich met onmiddellijke ingang van dit vonnis te onthouden van het doen van misleidende, onjuiste en/of ongefundeerde mededelingen over ASA c.s., over hun producten en over de tussen partijen aanhangige rechtszaken;
5.3. veroordeelt x binnen 24 uur na dit vonnis gedurende 30 dagen op de website https://www.iqaccu.nl/icaccu/MEDIA de volgende rectificatie te publiceren, (...)

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBNHO:2013:7008 (pdf)
KG ZA 13-223 (afschrift)

IEF 12958

Inhoudelijk betrokken bij website, dus geen beroep op vrijstelling

Ktr. Rechtbank Rotterdam 12 juli 2013, CV EXPL 12-5366 (Dijkstra tegen Future Forward Brand Newmedia)

Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee..
Auteursrechtinbreuk. Hosting. Onrechtmatige daad. Schadevergoeding. Dijkstra is fotograaf, hij heeft onder meer een serie foto's gemaakt genaamd 'Brand woning Rietdijk Tinte'. FFBN exploiteert een communicatiebureau op het gebied van nieuwe digitale media en is eigenaar van de website www.voorne-putten.nl waarop één foto van Dijkstra is geplaatst. Ook fungeert FFBN als hostingprovider en domeinnaamhouder voor de website www.brielle.nu, waarop 9 foto's uit voormelde serie zijn geplaatst.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagden (de vennoten van FFBN) aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de plaatsing van de foto's op de website www.brielle.nu. Gedaagden zijn inhoudelijk betrokken bij de website. Daarnaast hebben zij geen maatregelen genomen terwijl ze wel door Dijkstra op de hoogte zijn gesteld. Gedaagden komt dan ook geen beroep op artikel 6:196c BW toe. De kantonrechter beveelt gedaagden de inbreuk op de auteursrechten te (doen) staken en de geleden schade te vergoeden.

4.2 Uit de in het geding gebrachte stukken kan - anders dan door Dijkstra in eerste instantie is aangenomen - niet worden opgemaakt dat FFBN de websitehouder van deze site is en zelf inbreuk op de auteursrechten van Dijkstra heeft gemaakt. Door gedaagden is ter zitting onweersproken aangevoerd dat deze site een samenwerkingsverband tussen diverse partijen is, waarop ook het ter zitting in het geding gebrachte colofon lijkt te duiden, zodat daar in rechte van wordt uitgegaan. Gedaagden hebben voorts betoogd dat FFBN uitsluitend optreedt als hosting provider, zodat zij niet aansprakelijk is. Daarmee doen gedaagden kennelijk een beroep op artikel 6:196c lid 4 BW, waarin - kort gezegd - is bepaald dat degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht, bestaande uit het op verzoek opslaan van van een ander afkomstige informatie, niet aansprakelijk is voor die opgeslagen informatie indien hij niet weet van het onrechtmatige karakter van die informatie of, zodra hij dit weet, prompt die informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt. Deze vrijstelling geldt alleen voor gevallen waarin de activiteit van de host beperkt is tot het loutere technische proces van het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk. De kantonrechter is van oordeel dat dit laatste zich in het onderhavige geval niet voordoet, nu uit het ter zitting overgelegde colofon van de website blijkt dat de vennoten inhoudelijk betrokken zijn bij deze dit, [...] als webmaster en [...] als coördinator. Gedaagden komt dan ook geen beroep op artikel 196c BW toe. Dit oordeel zou overigens niet anders luiden indien geoordeeld zou moeten worden dat gedaagden geen enkele bemoeienis met en/of controle over de inhoud van de website zouden hebben. FFBN was immers door Dijkstra op de hoogte gesteld van de plaatsing van de foto's op internet, terwijl zij geen maatregelen als hiervoor heeft ondernomen. Naar gedaagden ter zitting hebben verklaard hebben zij namelijk volstaan met de vraag aan brielle.nu het probleem op te lossen en is dit kennelijk niet gebeurd. Ook overigens is dus niet aan de voorwaarden van het vierde lid van artikel 6:196c BW voldaan. Een en ander leidt er toe dat FFBN uit hoofde van artikel 6:162 BW ook aansprakelijk gehouden kan worden voor de door het samenwerkingsverband 'Brielle.nu' gepleegde inbreuk op de auteursrechten van Dijkstra.

4.6 Het voorafgaande betekent dat de gevraagde verklaring voor recht en de vordering tot het staken van de inbreuk toewijsbaar zijn als hierna bepaald.

4.7 Het voorafgaande betekent voorts dat gedaagden gehouden zijn zowel de schade aan Dijkstra te vergoeden als geleden door de plaatsing van de foto op de website www.voorne-putten.nl als de schade geleden door plaatsing van negen foto's op de website www.brielle.nu. Dijkstra heeft de gevorderde schade beperkt tot de gederfde licentievergoeding die hij te doen gebruikelijk vraagt. (...)

5. De beslissing.
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van Dijkstra;
beveelt gedaagden de inbreuk op de auteursrechten te (doen) staken en gestaakt te houden;
veroordeelt gedaagden om aan Dijkstra te betalen: een bedrag van 2.250,00 euro ten titel van schadevergoeding en een bedrag van 544,50 aan buitenrechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf de datum van betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dijkstra vastgesteld op 310,35 euro aan verschotten en op 502,15 euro aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

IEF 12949

Pretium moest executie eerder vonnis staken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 27 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:7294 (TROS tegen Pretium)
Als randvermelding. Zojuist gepubliceerd, in de serie Pretium-uitspraken. Mediarecht. Executiegeschil. Ten laste van TROS gelegde beslagen worden opgeheven. Pretium moet executie van eerder vonnis van rechtbank Den Haag in incident staken totdat door die rechtbank in die procedure zal zijn beslist over de (omvang van de) verplichting van Pretium tot afgifte ex artikel 843a van geluidsmateriaal aan TROS en de verschuldigdheid van dwangsommen terzake.

4.8. De door Tros genoemde omstandigheid dat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding staat tot de overtreding kan haar evenmin baten. Dat zij slechts gedeeltelijk niet aan het vonnis heeft voldaan is onvoldoende om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Pretium de volledige dwangsom executeert.

4.9. Het voorgaande neemt niet weg dat toch termen aanwezig zijn om de vorderingen van Tros toe te wijzen en wel op grond van de hierna volgende overweging.

4.10. Een laatste argument van Tros voor de toewijzing van haar vorderingen is dat Pretium volgens Tros zelf dwangsommen verbeurt. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij vonnis van 7 september 2011 beslist dat Pretium de geluidsopnamen die op 16 september 2008 zijn gemaakt van “de door cursusleider A en infiltrant B gevoerde volledige telefonische telemarketeergesprekken tijdens de CPM/Pretium cursus” uiterlijk op 21 september 2011 aan Tros moest afgeven. Anders dan Pretium betoogt blijkt uit het vonnis niet dat deze afgifte is bevolen voor zover Pretium daarover volgens haar eigen stellingen beschikt. De rechtbank is er blijkens het vonnis immers vanuit gegaan dat Pretium het in haar macht heeft om de geluidsopnamen af te geven en de rechtbank heeft de afgifte daarom ongeclausuleerd bevolen. Tros heeft onweersproken gesteld dat er op 16 september 2008 door de bewuste cursusleider telemarketeergesprekken zijn gevoerd, waarvan de geluidsopnamen niet zijn afgegeven, en dat zij de executie van door Pretium verbeurde dwangsommen heeft aangezegd. Volgens Tros is zij van plan om bij akte aan de rechtbank ’s-Gravenhage een oordeel te vragen over de aan Pretium opgelegde verplichting. De voorzieningenrechter acht het, gelet op de inhoud van het vonnis van 7 september 2011, voldoende aannemelijk dat het standpunt van Tros stand zal houden en dat Pretium inderdaad zal blijken dwangsommen te verbeuren. Dit maakt dat er op dit moment van Pretium kan worden verlangd dat zij pas op de plaats maakt bij de executie, mede gelet op het feit dat partijen een uiterst felle juridische strijd voeren en het in het belang van beide partijen moet worden geacht dat in deze strijd prudent wordt gehandeld. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet het onaanvaardbaar worden geoordeeld dat Pretium op dit moment de executie voortzet zonder het oordeel van de bodemrechter over haar eigen handelen in het kader van de bevolen afgifte af te wachten. Pretium heeft dan ook bij de executie van de dwangsommen op dit moment geen in redelijkheid te respecteren belang.
4.11. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Tros zullen worden toegewezen in die zin dat de op 14 oktober 2011 door Pretium gelegde beslagen worden opgeheven en dat Pretium zal worden bevolen de executie van het vonnis van 2 februari 2011 te staken, totdat door de bodemrechter een rechterlijk oordeel zal zijn geveld over de (omvang van de) verplichting van Pretium tot afgifte van de geluidsopnamen en de verschuldigdheid van dwangsommen terzake.

4.12. Aangezien de voorzieningenrechter zelf tot opheffing van de beslagen overgaat, zal daaraan geen dwangsom worden verbonden. De dwangsommen zullen voor het overige worden gematigd en gemaximeerd, als na te melden.

4.13. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Pretium worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.