Voortgezet gebruik maken van merken na beëindiging distributieovereenkomst
Rb. Den Haag 4 december 2024, IEF 22419; ECLI:NL:RBDHA:2024:20026 (IPC tegen Coolers) IPC is een Amerikaanse fabrikant van onder andere koelboxen, koeltassen, drankkoelers en bijbehorende accessoires. IPC is houder van de IGLOO-merken ter onderscheiding van haar producten, de IGLOO-producten. Sinds haar oprichting verkoopt Coolers voornamelijk IGLOO-producten. Na enige tijd zijn IPC en Coolers een mondelinge distributieovereenkomst aangegaan. Tien jaar na deze mondelinge overeenkomst wilden beide partijen deze overeenkomst schriftelijk vastleggen. De partijen werden het echter niet eens over de inhoud hiervan, waardoor de distributieovereenkomst werd beëindigd. IPC stelt dat Coolers toerekenbaar tekortschoten in de nakoming van haar plichten uit hoofde van de distributieovereenkomst, door het niet betalen van de openstaande facturen voor de levering van IGLOO-producten. Hierdoor heeft IPC de distributieovereenkomst ontbonden op 13 oktober 2023. Zij stelt dat beide partijen vanaf dat moment geen verbintenissen meer hadden uit hoofde van de overeenkomst. Coolers stelt daarentegen dat de distributieovereenkomst niet rechtsgeldig werd beëindigd, omdat het niet betalen van de facturen geen tekortkoming in de nakoming opleverde. Coolers had namelijk haar verplichting daartoe opgeschort. Hierdoor heeft IPC volgens Coolers wanprestatie gepleegd.
Beschikking over namaak tabaksproducten resulteert in voorwaardelijke celstraf en taakstraf
Rb. Overijssel 7 november 2024, IEF 22417; ECLI:NL:RBOVE:2024:5784 (Namaakprodcuten). Ten laste wordt gelegd dat de verdachte een grote hoeveelheid tabak voorhanden heeft gehad zonder accijns te betalen. Hiervoor had hij een tabaksproductieapparaat voorhanden zonder vergunning. Daarnaast stelt de officier van justitie dat de verdachte bedrijfsmatig namaakproducten van de merken Al Fakher en Adalya Tobacco, bestaande waterpijptabakmerken, heeft verkocht, te koop heeft aangeboden, of in voorraad heeft gehad. In een pand waar de verdachte toegang toe had, is een tabaksproductieapparaat aangetroffen. Daarnaast zijn verpakkingsmaterialen, etiketten, wikkels, stickers, labels, potjes en zakjes met de opdruk “Al Fakher” en “Adalya Tobacco” aangetroffen. Bewezen is dat deze verpakkingsmaterialen niet van de rechthebbende fabrikanten afkomstig zijn, maar door een ander en zonder diens toestemming zijn vervaardigd. Er is echter onvoldoende bewijs gevonden om de verdachte te veroordelen voor het te koop aanbieden of verkopen van de namaakproducten. Hierdoor wordt hij met betrekking tot deze onderdelen vrijgesproken.
IE klassieker: Stokke/H3
HR 22 februari 2013, IEF 22414; ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke/H3) [IEF 12367]
Onderwerp:
Technische elementen auteursrecht.
Feiten:
De kinderstoel van H3 Products doet denken aan de bekendere en oudere kinderstoel van Stokke. Het frame van de stoel van H3 Products is gebogen, terwijl het frame van de de stoel van Stokke recht is.
Rechtsregel (rechtsoverweging 3.4):
Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten
Inbreuk op het merkenrecht van Lancôme door gebruik teken Ninôme
Rb. Den Haag 25 november 2024, IEF 22416; ECLI:NL:RBDHA:2024:19460 (Lancôme tegen Ninôme) Lancôme heeft sinds 1951 een Benelux-woordmerk voor verschillende schoonheidsproducten en wordt in 130 landen verkocht. Ninôme brengt een voedingssupplement met collageen op de markt. Lancôme stelt dat Ninôme hierdoor inbreuk maakt op haar Benelux-woordmerk en vordert dat merkinbreuk sub b wordt vastgesteld. Bij vergelijking van het woordmerk LANCÔME met het teken NINÔME valt op dat beide visueel en auditief in hoge mate overeenstemmen en beide worden opgevat als fantasienamen zonder duidelijke betekenis. Daarnaast bestaat er enige overlap tussen het merk en het teken met betrekking tot de categorieën waarin zij zijn ingeschreven. Dit wordt door Ninôme B.V. niet betwist, maar zij stellen dat er geen sprake is van identieke waren. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de waren wel identiek zijn, aangezien het voedingssupplement ook een schoonheidsproduct is en als zodanig wordt gepresenteerd. Bovendien wordt het aangeboden aan dezelfde doelgroep en binnen hetzelfde marktsegment als de producten van Lancôme. De rechter stelt verder dat door de manier waarop het merk en het teken in de praktijk worden weergegeven, evenals hoe de waren in de handel worden gebracht, er sprake is van verwarringsgevaar.
Conclusie A-G Van Peursem over merkenrechtelijke rechtsverwerking in zaak Lucovitaal/LEEF VITAAL
Parket bij de Hoge Raad 8 november 2024, IEF 22418; ECLI:NL:PHR:2024:1192 (P.K. tegen Vemedia). Deze zaak gaat over merkenrechtelijke rechtsverwerking, waarbij sprake moet zijn van bewust gedogen door de houder van een ouder merk ten aanzien van het gebruik van een ingeschreven jonger merk. P.K., merkhouder van ‘Lucovitaal’, verweet Vemedia inbreuk op haar merkenrecht vanwege het gebruik van het merk ‘LEEF VITAAL’, dat op naam stond van moederbedrijf Versailles. ‘LEEF VITAAL’ werd in 2007 ingeschreven. In 2009 sommeerde P.K. Vemedia om het gebruik van het merk te staken. Dit leidde echter niet tot een rechtszaak, maar P.K. liet de kwestie voor langere tijd rusten. Toen Vemedia in 2019 een nieuw product op de markt bracht, stelde P.K. dat dit wel inbreuk maakte op haar merkenrechten. In de daaropvolgende procedure voerde Vemedia aan dat sprake was van rechtsverwerking door P.K.'s stilzitten gedurende vijf jaar [zie IEF 20548]. Dit rechtsverwerkingsverweer slaagde, omdat P.K. vanaf 2009 bewust heeft gedoogd dat Vemedia het LEEF VITAAL-merk meer dan vijf jaar als merk op verpakkingen heeft gebruikt, terwijl het merkgebruik op de verpakkingen vanaf september 2019 niet wezenlijk is veranderd. Het hof bevestigde dit oordeel in hoger beroep [zie IEF 21675]. Procureur-Generaal Van Peursem onderbouwt in deze conclusie zijn oordeel dat het cassatieberoep van P.K. niet slaagt. Hij gaat hierbij in op twee specifieke onderdelen van het geschil.
EU neemt wetgevingspakket voor hervorming van het modellenrecht aan
Op 10 oktober 2024 heeft de Raad het EU-wetgevingspakket voor hervorming van het modellenrecht aangenomen. De wetgeving omvat twee teksten: de Herschikkingsrichtlijn inzake de juridische bescherming van modellen en de Wijzigingsverordening inzake Gemeenschapsmodellen. Dit is de laatste stap in de besluitvormingsprocedure voordat publicatie in het Publicatieblad van de EU plaatsvindt. Vanaf de publicatiedatum treden de twee teksten na 20 dagen in werking en worden ze na vier maanden van toepassing. Deze herziening van de huidige wetgeving is bedoeld om de bestaande modelbescherming in de EU te versterken, te vereenvoudigen en te standaardiseren, en om de modelbescherming beter af te stemmen op de regels voor merkenrecht. De hervorming van het modellenrecht moet ook de voorspelbaarheid vergroten en de bescherming van modellen in de EU harmoniseren met de nationale wetten van de lidstaten, wat zowel ontwerpers, mkb'ers als bedrijven ten goede komt.
Korting op licentievergoedingen komt te vervallen wegens uitblijven betalingen
Rb. Rotterdam 15 november 2024, IEF 22412; ECLI:NL:RBROT:2024:11575 (Eiseressen tegen gedaagde). Eiseres 1 en eiseres 2 vorderen, op grond van de tussen partijen gesloten licentieovereenkomst, betaling van € 290,12. Dit betreft een vervallen korting die inbegrepen was bij de verschuldigde licentievergoedingen voor het ten gehore brengen van muziek op adres 1. Daarnaast vorderen zij een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten. Eiseressen hanteren in bepaalde gevallen een korting van 33,33%, maar deze vervalt wanneer de facturen niet tijdig worden betaald. Volgens eiseressen is het kortingsbedrag dan meteen opeisbaar. Gedaagde stelt dat hij de factuur niet heeft ontvangen en daarom geen kans heeft gehad om de korting te verzilveren. De factuur is namelijk naar adres 2 verzonden in plaats van naar adres 1. De afzender mag er echter van uitgaan dat de factuur is aangekomen wanneer deze naar een adres is verzonden dat eerder of onlangs is gebruikt. Daarnaast hebben eiseressen de facturen ook digitaal verzonden. Om deze redenen worden de vorderingen toegewezen.
Factuur voor achtergrondmuziek in café moet betaald worden
Rb. Midden Nederland 4 september 2024, IEF 22411; ECLI:NL:RBMNE:2024:5304 (KHN tegen gedaagde). Gedaagde heeft een lidmaatschapsovereenkomst afgesloten met KHN. Hierdoor heeft KHN muziekinstellingen betaald voor de auteursrechten van de achtergrondmuziek die in het café van gedaagde werd afgespeeld. Deze kosten zijn vervolgens doorberekend aan gedaagde, maar hij heeft deze factuur niet betaald. In deze procedure vordert KHN alsnog betaling hiervan. Gedaagde stelt dat hij de lidmaatschapsovereenkomst had opgezegd en dat hij niet wist dat KHN de muziekrechten namens hem betaalde. Hij zou zelf de kosten aan Buma en Sena hebben voldaan en dacht dat de facturen van KHN betrekking hadden op de lidmaatschapsbijdrage. Gedaagde heeft dit echter onvoldoende onderbouwd. Ook heeft gedaagde de opzegging niet kunnen bewijzen, waardoor deze niet kan worden vastgesteld. De verweren van gedaagde slagen dus niet, waardoor hij gehouden is de vordering van KHN te voldoen.
Panelleden bekend van het Nationaal Reclamerecht Congres op 12 december
Onder leiding van Willem Leppink (Ploum) gaan diverse experts in het sfeervolle Hotel Jakarta in gesprek over actuele ontwikkelingen binnen het reclamerecht. Vanuit verschillende invalshoeken brengen Henriette van Swinderen (Bond van Adverteerders), Otto der Harst (Stichting Reclame Code), Christiaan Alberdingk Thijm (bureau Brandeis) en Carlijn Vorst (Friesland Campina) hun perspectieven in. De precieze onderwerpen van de paneldiscussie volgen binnenkort. Houd onze website in de gaten voor updates. Er zijn nog plekken beschikbaar voor het Nationaal Reclamerechtcongres op 12 december. Klik hier voor meer informatie en aanmelden.
UPC overzicht: 26 november t/m 2 december 2024
UPC CFI LD München 26 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CFI_437/2024 (GXD-Bio tegen Myriad). Myriad, verweerder in deze procedure, dient een verzoek in om zekerheidstelling op grond van Rule 158 RoP en artikel 69 (4) UPCA. Volgens verweerder heeft GXD-Bio, eiser in de procedure, namelijk geen registraties op zijn naam, behalve voor de octrooifamilie die hij nu claimt. Verder heeft verweerder geen kennis van andere mogelijke activa van eiser die gebruikt zouden kunnen worden als onderpand voor de vorderingen van verweerder. Er bestaan dus ernstige twijfels over de vraag of eiser zelf als schuldenaar van vorderingen tot vergoeding van de kosten over voldoende middelen beschikt om de invorderbare kosten van verweerder te dekken tot het toepasselijke plafond. Het Gerecht van Eerste Aanleg wijst het verzoek van verweerder toe. Verweerder heeft onderbouwde informatie verstrekt over de financiële middelen en activa en eiser heeft deze informatie niet betwist. Eiser heeft zelfs verklaard dat hij bereid is de zekerheid te stellen.