IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 12607

Maandoverzicht personalia april 2013

Maandelijks publiceren we een overzicht van personalia-berichtgeving die eerder in het kort nieuws voorbij is gekomen.

Dorothée de Rooy versterkt Hoogenraad & Haak advertising +  IP advocaten.
Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten heeft zich per april 2013 versterkt met de komst van advocate Dorothée de Rooy. Het nichekantoor Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten te Amsterdam heeft zich per april 2013 versterkt met de komst van advocate Dorothée de Rooy. Zij stapt over van Allen & Overy, waar zij o.a. op de sectie Intellectuele Eigendom werkte. Dorothée richt zich bij Hoogenraad & Haak op het reclame- en intellectuele-eigendomsrecht en het levensmiddelenrecht.

Het Nieuwe Pand, Het Nieuwe Werken, Het Nieuwe SOLV
Na jarenlang met veel plezier te hebben gewerkt in ons monumentale en karakteristieke pand aan de Schippersgracht, was het tijd voor iets nieuws. Wij wilden met SOLV naar een meer open ruimte, om samenwerking, de interne communicatie en kennisdeling te vergemakkelijken en stimuleren. Afgelopen vrijdag, op 29 maart was het zover: de grote verhuizing. In één dag gingen alle bureaus, computers en kasten over, waarna we op 2 april – na een gezamenlijk paasontbijt – zijn gestart in het nieuwe pand, een paar honderd meter van ons oude pand gelegen aan de Anne Frankstraat 121.

Sam Granata: lid Beneluxraad voor de Intellectuele Eigendom
Sam Granata, rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, werd benoemd tot lid van de Beneluxraad voor de Intellectuele Eigendom (Beneluxraad) voor een periode van 4 jaar. De Beneluxraad doet aanbevelingen en geeft advies over aangelegenheden op het gebied van de intellectuele eigendom waarvoor de Benelux-organisatie voor de Intellectuele Eigendom bevoegd is.

 

IEF 12606

Vliegtickets.nl ingeburgerd, .nl richt zich van nature op Nederland

Rechtbank Amsterdam 24 april 2013, zaaknr. C/13/517711 / HA ZA 12-633, LJN CA3178 (Vliegtickets.nl tegen E-Pepper Digital Media B.V.)
Uitspraak ingezonden door Gijsbert Brunt, Wenckebach Bax Brunt.

Merkenrecht. Inburgering. Handelsnaamrecht. Afwijzing vordering, beslag op domeinnaam opgeheven. Vliegtickets.nl is houdster van deze domeinnaam en merkinschrijvingen. E-Pepper is houdster van de domeinnaam vliegticket.nl, een zogeheten portal website waarop reisaanbieders tegen betaling hyperlinks kunnen laten plaatsen. De Geschillenbeslechter heeft in de WIPO-procedure de vordering afgewezen vanwege onvoldoende bewijs dat E-Pepper geen recht of een legitiem belang heeft [IEF 10443, DNL2011-0055].

Het teken "vliegtickets(.nl)" is beschrijvend en de toevoeging van het niet onderscheidende element ".nl" verleent geen onderscheidend vermogen. Inburgering in Nederland is voldoende, nu de rechtbank het van belang acht dat door het onderdeel ".nl" en de gelijkluidende domeinnaam van nature richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Het relevante publiek beperkt zich geografisch tot Nederland, zodat inburgering van het merk in Nederland volstaat. Het ontbreken van een deugdelijk marktonderzoek naar het percentage van het publiek dat de diensten herkent, staat niet in de weg dat het woordmerk herkend kan worden door het in aanmerking komende publiek.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verwarringsgevaar nu een internetgebruiker bij het bezoeken van Vliegticket.nl dat hij op een portal website is beland met hyperlinks naar online reisorganisaties en niet op de website van Vliegtickets.nl bij wie op de site zelf vliegreizen kunnen worden geboekt. Er is geen sprake van inbreuk 2.20 BVIE lid 1 onder b, noch onder c noch onder d.

E-Pepper heeft onder de naam vliegticket.nl niet op commerciële wijze deelgenomen aan het handelsverkeer. Daarom is er geen inbreuk op de handelsnaamrechten van Vliegtickets.nl. De vorderingen van Vliegtickets.nl worden afgewezen en in reconventie wordt bevolen het door vliegtickets.nl gelegde beslag op de domeinnaam op te heffen.

4.8. E-Pepper stelt dat inburgering van het teken "vliegtickets.nl" voor het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux moet worden aangetoond, dus ook voor de Nederlandstalige gedeelten van België. De rechtbank volgt E-Pepper daarin niet. In het algemeen geldt voor inburgering, dat het merk in een aanmerkelijk deel van de Beneluxlanden onderscheidend vermogen moet hebben verkregen. voor de bepaling van het relevante publiek, acht de rechtbank in het onderhavige geval van belang dat de aanduiding "vliegtickets.nl" zich, door het onderdeel ".nl" en de gelijkluidende domeinnaam van nature richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Het relevante publiek voor de diensten die Vliegtickets.nl onder het merk aanbiedt is geografisch dan ook beperkt tot Nederland, zodat inburgering van het merk in NEderland volstaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2011 (LJN: BT1971). Het feit dat de website van Vliegtickets.nl wereldwijd toegankelijk is, zoals E-Pepper heeft aangevoerd, vloeit voort uit het mondiale karakter van het internet en zegt niets over het publiek waarop de website zich richt.

Overige suggesties: overweging 4.24 t/m 4.26, 4.32 t/m 4.34.

Lees de uitspraak HA ZA 12-633 (LJN CA3178/ pdf )

IEF 12605

HR arrest: Afwijzing G-Star tegen Benetton

HR 26 april 2013, LJN BZ4098 (G-Star International B.V. tegen Benetton Group Spa)
Vormmerk Elwood-spijkerbroek van G-Star. Wezenlijke waarde van de waar. De Hoge Raad volgt de conclusie van de Advocaat-Generaal [IEF 12423], dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Ex art. 81 lid 1 RO, behoeft dit geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Nu geen van partijen op de voet van art. 1019h Rv vergoeding heeft gevorderd van de volledige kosten van de onderhavige cassatieprocedure, zullen deze kosten op de gebruikelijke wijze worden begroot.

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt G-Star in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Benetton begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;

in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Benetton in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van G-Star begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

IEF 12604

Wijziging Wet naburige rechten (nota nav verslag)

Wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn (...) betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten; Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2012/13, 33 329, nr. 5.
Naast de verlenging van de beschermingstermijn beoogt de richtlijn de instelling van een fonds waaruit sessiemuzikanten die bij de opname van een fonogram voor een eenmalig bedrag afstand van hun rechten hebben gedaan een aanvullende vergoeding kunnen ontvangen.

Voor de verlenging van de beschermingstermijn zijn door de Europese Commissie in elk geval twee redenen aangevoerd. De eerste is dat uitvoerende kunstenaars worden geconfronteerd met wat in de wijzigingsrichtlijn een inkomensgat wordt genoemd. Gedoeld wordt op de omstandigheid dat de uitvoerende kunstenaars bij de bestaande beschermingstermijn niet gedurende hun hele leven kunnen (mee)profiteren van de opbrengst die met hun uitvoering kan worden gegenereerd.

Uitvoerende kunstenaars beginnen hun carrière gewoonlijk op jonge leeftijd terwijl mensen steeds ouder worden. Daardoor neemt het aantal gevallen toe waarin bij het verstrijken van de bestaande beschermingstermijn van 50 jaar de uitvoerende kunstenaar nog in leven is. Doordat deze termijn verlengd wordt naar 70 jaar kan de uitvoerende kunstenaar gedurende een groter deel van zijn leven over een inkomstenbron beschikken, zo wordt in de richtlijn aangegeven. De tweede reden is dat het geld dat de fonogrammenproducenten in de verlengde termijn ontvangen kan worden besteed aan de ontwikkeling van nieuw talent.

Naast de verlenging van de beschermingstermijn beoogt de richtlijn de instelling van een fonds waaruit sessiemuzikanten die bij de opname van een fonogram voor een eenmalig bedrag afstand van hun rechten hebben gedaan een aanvullende vergoeding kunnen ontvangen. De gedachte waarop de instelling van dit fonds berust is dat dit ook de sessiemuzikanten die voor een eenmalig bedrag zijn afgekocht in de gelegenheid stelt mee te profiteren van de verlengde beschermingstermijn. Een belangrijk gedeelte van de door de leden van bovengenoemde fracties gestelde vragen heeft betrekking op dit fonds. Die vragen betreffen meer in het bijzonder het punt wanneer sessiemuzikanten recht hebben op een aanvullende vergoeding uit het fonds alsmede of actief moet worden gezocht naar sessiemuzikanten die recht hebben op een aanvullende vergoeding.

De wijzigingsrichtlijn stelt slechts dat een fonds moet worden ingesteld dat moet worden beheerd door een daartoe aangewezen rechtspersoon alsmede dat in dat fonds door de rechthebbenden tot de exploitatie van een fonogram ouder dan 50 jaar waaraan sessiemuzikanten hebben meegewerkt in de verlengde beschermingstermijn jaarlijks 20% van de met dat fonogram behaalde inkomsten moet worden gestort. Voor het overige bevat de wijzigingsrichtlijn geen regeling. Teneinde het fonds zo goed mogelijk uitvoerbaar te maken, is om informatie gevraagd aan SENA, het Platform Makers en de NVPI. Het Platform Makers is het samenwerkingsverband van belangen- en beroepsorganisaties van auteurs en uitvoerende kunstenaars. De NVPI is de branchevereniging van de entertainmentindustrie. Uit de verstrekte informatie volgt dat mede in het licht van de te vooralsnog te verwachten geringe instroom in het fonds een praktische benadering wenselijk is. Het lijkt aangewezen de belangrijkste elementen van die benadering uiteen te zetten alvorens toe te komen aan de beantwoording van de afzonderlijke vragen die door de betreffende leden zijn gesteld.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding
2. Verlenging van de beschermingsduur en reikwijdte van de richtlijn
3. Aanvullende maatregelen
4. Beleidsruimte
5. Administratieve lasten en nalevingskosten
II Artikelen
Artikel 9b
Artikel 15g

IEF 12603

Hof schaart zich achter de PTC-Dieseko zaak

Hof Den Haag 23 april 2013, zaaknr. 200.100.088/01 (APE Holland B.V. tegen PTC S.A.)
Vervolg IEF 10281. Octrooirecht. PTC ontwikkelt, vervaardigt en verhandelt trilinrichtingen, bijzonder bruikbaar voor het in de bodem drijven van palen en damwanden. PTC is houdster van Europees octrooi EP 0 524 056. In eerste aanleg is het inbreukverbod op dit octrooi toegewezen, zij het slechts voor Nederland, nu PTC had nagelaten validaties van het octrooi voor de betreffende landen te overleggen. Thans keert APE Holland zich tegen deze uitspraak.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Het hof schaart zich achter de PTC-Dieseko zaak en de daarin gegeven uitleg. PTC heeft onvoldoende argumenten aangevoerd om te kunnen oordelen dat de redelijke bescherming van haar als octrooihoudster met zich meebrengt dat de passage uit conclusie 1 ruim(er) moet worden uitgelegd. Van inbreuk door APE op het octrooi van PTC is geen sprake geweest. De op EP 056 gebaseerde vorderingen van PTC zijn derhalve niet toewijsbaar. Zeker zonder nadere toelichting, valt volgens het hof niet in te zien dat APE, ondanks dat zij geen octrooi-inbreuk heeft gepleegd, onrechtmatig jegens PTC zou hebben gehandeld of nog handelt.

8.  Het hof schaart zich in deze zaak achter de door dit hof in de PTC-Dieseko-zaak gegeven uitleg, dat in EP 056 het eerste tandwiel (P1) - waarmee de motor aan het eerste stel gewichten is gekoppeld - geen deel uitmaakt van de transmissie-inrichting (P2-P6) die de faseverschuiver omvat. De in rov. 6 weergegeven passage van conclusie 1 van EP 056 moet mitsdien aldus worden verstaan dat het eerste tandwiel (P1) de energie van de motor (H1) doorgeeft aan het eerste stel gewichten, dat de transmissie-inrichting (P2-P6) de energie van de motor doorgeeft aan het tweede stel gewichten het eerste tandwiel geen enkele rol speelt, zoals ook is te zien in de in de figuren 1 en 3 van octrooischrift afgebeelde uitvoeringsvoorbeelden van de geoctrooieerde uitvinding. De doorgifte van de van de motor afkomstige energie aan het tweede stel gewichten geschiedt uitsluitend via de transmissie-inrichting waarvan het eerste tandwiel geen deel uitmaakt.

10. Verworpen wordt derhalve de opvatting van de voorzieningenrechter, dat het deelkenmerk 'transmissie-inrichting (P2-P6), die gescheiden is van het eerste tandwiel (P1)' alsdus moet worden uitgelegd dat dit niet méér betekent dan dat de transmissie-inrichting niet direct is verbonden met het tandwiel P1 en dat de transmissie-inrichting niet de tandwielen van de gewichtstellen omvat (zie rov. 4.15 van zijn vonnis), in welke opvatting - anders dan in de in rov. 8 weergegeven uitleg van het hof - de mogelijkheid wordt opengelaten dat via het eerste tandwiel indirect energie van de motor wordt overgebracht naar de transmissie-inrichting. Het hof merkt hierbij nog op dat de voorzieningenrechter tot zijn hier bedoelde opvatting is gekomen door uitsluitend de standpunten die APE had aangevoerd ten gunste van de door haar bepleite restrictieve uitleg van voormelde passage uit de octrooiconclusie te beoordelen en vervolgens te verwerpwen (zie de rovv. 4.9 t/m 4.14 van het vonnis), en immers haar vorderingen heeft gebaseerd op de door haar bepleite ruime uitleg van die passage. (...)

13. Van inbreuk door APE op EP 056 - waarvan de looptijd inmiddels is verstreken - is geen sprake geweest, zo volgt uit het voorgaande. De op EP 056 gebaseerde vorderingen van PTC zijn reeds hierom niet toewijsbaar. De grieven IV-VII van APE treffen in zoverre doel. Haar overige grieven, waaronder die tegen de verwerping door de voorzieningenrechter van haar beroep op de nietigheid van EP 056, kunnen bij deze stand van zaken onbesproken blijven. Nu geen octrooi-inbreuk door APE wordt aangenomen, falen de grieven II en III van PCT in het incidentele appel, die zich richten tegen de afwijzing van achtereenvolgens PTC's grensoverschrijende verbodsvordering en haar nevenvordering tot het doen van opgave van gegevens over voorraad, verhandeling, promotiemateriaal en omzet- en winstcijfers. Zeker zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat APE, ondankt dat zij geen octrooi-inbreuk heeft gepleegd, onrechtmatig jegens PTC zou hebben gehandeld of nog handelt. PTC's incidentele grief I, inhoudende dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij niets over onrechtmatig handelen had gesteld, stuit hierop af.
IEF 12602

CvTA- en KPMG-onderzoeksrapport bevindingen uitzending PowNews II

Rapport KPMG inzake het organisatieonderzoek bij Buma/Stemra, 25 januari 2013.
CvTA Rapport van bevindingen II Buma/Stemra, 15 april 2013.
Uit't persbericht: Het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten publiceert vandaag zijn bevindingen naar aanleiding van een onderzoek naar de geldstromen binnen Buma/Stemra en de kwaliteit van de incasso- en repartitieprocessen. Het rapport is mede gebaseerd op een onderzoek van KPMG dat eveneens vandaag wordt gepubliceerd.

In mei 2012 publiceerde het College een onderzoek betreffende de vragen die de behandeling door Buma/Stemra van de claim van de componist Rietveldt had opgeroepen, mede in verband met de betrokkenheid van een toen net afgetreden bestuurslid van Stemra. [red. IEF 11311]

Naar aanleiding van deze kwestie werden verdergaande vragen gesteld bij de werkprocessen bij Buma die betrekking hadden op de transparantie bij incasso, de wijze van beheer van de individuele rechten door Buma en de verdeling van de geïncasseerde middelen onder rechthebbenden. Deze vragen hebben geleid tot een tweede onderzoek en het rapport dat nu ter tafel ligt.

Het College komt tot de conclusie dat er geen sprake is van financiële misstanden bij Buma/Stemra maar dat er in de kwaliteit van de processen wel nog ruimte bestaat voor verbetering. Het College geeft in dat kader een drietal adviezen aan Buma/Stemra: een herijking van het aan de incasso en repartitie ten grondslag liggende beleid, het instellen van een bestuurlijke auditcommissie en de beleidskeuzes duidelijker aan rechthebbenden en betalingsplichtigen bekendmaken en uitleggen.

Het College heeft Buma/Stemra verzocht uiterlijk 31 mei 2013 aan te geven op welke wijze zij aan deze adviezen invulling heeft gegeven en zal geven.

Het volledige rapport is hier te vinden en op de website van het CvTA: www.cvta.nl/publicaties

Uit het KPMG-rapport: Het CvTA heeft naar aanleiding van de zaak Rietveldt/Gerrits twee onderzoeken naar Buma/Stemra aangekondigd. Het eerste onderzoek was specifiek gericht op het incident Rietveldt/Gerrits, terwijl het tweede onderzoek
gericht was op de organisatie Buma/Stemra als geheel, met name de processen rondom de geldstromen incasso en
repartitie.

Dit adviesrapport heeft betrekking op het tweede onderzoek en is in opdracht van het gezamenlijke bestuur van Buma/Stemra uitgevoerd.

Het bestuur van Buma/Stemra heeft het verzoek van het CvTA – in overleg met het CvTA – vertaald naar een concrete adviesopdracht voor KPMG, die ook in een schriftelijke opdrachtbevestiging is overeengekomen. Deze opdracht luidt als volgt:
Inzicht geven in de kwaliteit van een aantal door het CvTA benoemde processen en aspecten binnen Buma/Stemra gericht op incasso tot repartitie en het signaleren van mogelijkheden voor verbetering hierin.

Op grond van onze analyses zijn er drie observaties:
1. Het nieuw aan te treden bestuur dient tezamen met de directie de uitgangspunten van de organisatie te bespreken en te bekrachtigen, zodat bestuur en organisatie op dezelfde grondslag naar buiten kunnen treden.
2. De processen zijn complex, maar niet moeilijk. Alle ontvangen gelden worden voor distributie beschikbaar
gesteld. De complexiteit heeft betrekking op de inzet van mensen en middelen en de uitvoering van besluiten.
3. Buma/Stemra dient extern nog beter duidelijk te maken wat de organisatie doet. Het inzicht in de activiteiten lijkt
extern minder duidelijk, wat de perceptie over de organisatie niet ten goede komt.

Bijlage A.1 Overzicht chronologie claim Rietveldt – Geanonimiseerd – Copy
Bijlage A.2 Exploitatiecontracten van de heer Rietveldt met Buma en Stemra – Copy
Bijlage A.3 Artikel 6 Repartitiereglement Buma inclusief de hierbij behorende toelichting – Copy
Bijlage A.4 E-mail d.d. 4 juli 2006 van de heer Rietveldt aan Allez Allez
Bijlage A.5 Bericht d.d. 16 oktober 2008 van Filmwereld aan haar leden Antipiraterij Filmwereld trailers
Bijlage A.6 Berekeningen vergoeding spot
Bijlage A.7 Brief d.d. 16 december 2008 van Buma Stemra aan de heer Rietveldt inzake renteloos voorschot
Bijlage A.8 Brief d.d. 22 december 2008 van Buma Stemra aan de heer Rietveldt inzake Anti Downloadspot servicecase nr C002473
BIJLAGE B – transcriptie gesprek Storm Gerrits 30 november 2011

IEF 12601

Inbreuk door de verhandeling van hoekdrains

Rechtbank Den Haag 24 april 2013, C/09/423969 / HA ZA 12-895 (Easy Sanitairy Solutions B.V. tegen Blücher Metal AS)
Uitspraak ingezonden door Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier LLP.

Octrooirecht. Inbreuk ESS is houdster van EP 1460186 B2 voor een triangular drainage. Blücher heeft oppositie ingesteld tegen de verlening van het octrooi, de Technische Kamer van Beroep van het EOB heeft het octrooi in gewijzigde vorm in stand gelaten. Uitgaande van de lezing openbaart Takeda (een door Blücher ingeroepen nieuwheidsschadelijk Japans gebruiksmodel) voor de gemiddelde vakman, een tegelzetter niet, althans niet rechtstreeks en ondubbelzinnig, een afvoerput in de zin van het octrooi.

Het technische effect van de in het octrooi geclaimde vorm van de afvoerput is dat de constructie en betegeling van de douchevloer makkelijker kan zijn. De geclaimde vorm maakt de afvoerput namelijk beter geschikt om te worden gebruik in combinatie met een eenzijdig afschot. Bij de combinatie van een rechthoekige afvoerput in een hoek en eenzijdig afschot ontstaat een rand waaraan de gebruiker zich kan verwonden en er zich vuil achter kan ophopen. De door Blücher naar voren gebrachte common sense in plaats van problem-solution-approach wordt gepasseerd, omdat ervoor moet worden gewaakt dat de inventiviteit wordt beoordeeld door achteraf, voorzien van de kennis van de geoctrooieerde materie, te zoeken naar wegen waarlangs de gemiddelde vakman tot de uitvinding had kunnen komen (r.o. 4.16).

Het octrooi is geldig en Blücher maakt daarop inbreuk door de verhandeling van hoekdrains. De rechtbank verbiedt de inbreuk op straffe van een dwangsom van €25.000 per product of €50.000 per dag.

Verdere leestips: 4.3, 4.8

4.16. Het betoog van Blücher dat de problem-solution-approach in dit geval niet geschikt is om de inventiviteit van de geclaimde materie te beoordelen, kan niet slagen. Blücher baseert de ongeschiktheid op haar stelling dat de geclaimde materie geen probleem oplost. (...) Gelet daarop kan het bij pleidooi naar voren gebrachte betoog van common sense in plaats van de problem-solution-approach, worden gepasseerd. Daar komt bij dat ook (of juist) in de door Blücher voorgestane common sense-benadering, ervoor moet worden gewaakt dat de inventiviteit wordt beoordeeld door achteraf, voorzien van de kennis van de geoctrooieerde materie, te zoeken naar wegen waarlangs de gemiddelde vakman tot de uitvinding had kunnen komen. Concreet heeft Blücher betoogd dat bij een enkelvoudig afschot in de richting van een horizontale afvoerput in een hoek de afvoerput "vanzelf" driehoekig wordt. Die redenering getuigt naar het oordeel van de rechtbank van wijsheid achteraf, mede gelet op het feit dat Blücher niet heeft onderbouwd dat een tegelvloer met een eenzijdig afschot in de richting van een afvoerput in een hoek een reëel uitgangspunt was op de prioriteitsdatum en omdat de aan dat eenzijdige afschot klevende problemen volgens Blücher zelf werden opgelost op andere manieren dan door aanpassing van de vormgeving van de afvoerput.

Lees de uitspraak hier C/09/423969 / HA ZA 12-895, (schone pdf)

IEF 12600

Gerecht EU week 17

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

A) Voldoende visueel en fonetische gelijkenis tussen ENDURACE en ENDURANCE
B) ECO PRO kan worden begrepen als 'ecological professional' of 'ecological supporting'
C) 'METRO' is onderscheidend voor de dienst, onderdeel INVEST is beschrijvend.

Gerecht EU 23 april 2013, zaak T-109/11 (Apollo Tyres/OHIM tegen Endurance Technologies) - dossier
A) Gemeenschapsmerk. Verwarringsgevaar. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk 'ENDURACE' voor waren van klasse 12 en diensten van klassen 35 en 37, strekkende tot Vernietiging van beslissing R 625/2010-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 november 2010, waarbij het beroep tegen de beslissing van de oppossitieafdeling houdende verwerping van het beroep en gedeeltelijke toewijzing van de door opposante geformuleerde eis in de oppositieprocedure tegen het inschrijven van het woordmerk 'ENDURANCE' wordt afgewezen.

Het beroep wordt afgewezen. Afgezien van de afwezigheid van de conceptuele vergelijking, omdat het niet-Engels of niet-Franssprekende publiek geen betekenis geeft aan het teken, is er voldoende visuele en virtual phonetic identity om van verwarringsgevaar te kunnen spreken.

78      Accordingly, and in the absence of any possibility of comparing the marks at issue conceptually, since the non-English- or non‑French‑speaking public would not derive any meaning from either of the marks at issue, the visual similarity and virtual phonetic identity lead to the conclusion that there is a likelihood of confusion between those marks, as the Board of Appeal rightly concluded, as regards the goods and services found to be identical or similar (see paragraphs 33 to 46 above). Because of the strong similarities in question, such a likelihood of confusion cannot, moreover, be excluded even for a consumer who is highly attentive when purchasing the goods or choosing the services at issue. Such a consumer would be liable to confuse those marks, in particular where they are displayed on goods in combination with detailed technical information which particularly attracts the purchasers’ attention.

Gerecht EU 25 april 2013, zaak T-145/12 (Bayerische Motoren Werke/BHIM) - dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Onderscheidend vermogen. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk 'ECO PRO' voor waren van de klassen 9 en 12, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1418/2011-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), inhoudende verwerping van het beroep tegen de weigering van inschrijving van het woordmerk 'ECO PRO' voor waren van de klassen 9 en 12.

Het beroep wordt afgewezen. De Semantische betekenis van het teken ECO PRO kan worden begrepen als 'ecological professional' of 'ecological supporting'. Ook op de MARQUES-blog.

31      Concerning the relationship between the semantic content of the sign ECO PRO and the goods concerned, having regard to what was stated in paragraphs 24 to 30 above, the Board of Appeal could also correctly find, as it did essentially at points 15 to 21 of the contested decision, that that sign would be perceived by the relevant public, in the field to which the application for registration relates, as an indication that the designated goods are intended for ‘ecological professionals’ or are ‘ecological supporting’.

32      It follows from all the foregoing, without it being necessary to examine whether the Board of Appeal erred in finding that the relevant public would directly understand that the goods designated by the sign ECO PRO are intended for professional use or likely to reach a professional level of quality, that that public will perceive the semantic content of that sign as providing information on certain characteristics of the goods concerned and not as indicating their origin. Accordingly, the sign ECO PRO is necessarily devoid of any distinctive character with regard to those goods, within the meaning of Article 7(1)(b) of Regulation No 207/2009 (...)

Gerecht EU 25 april 2013, zaak T-284/11 (Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones/BHIM tegen MIP Metro) - dossier
Woordmerk. Gemeenschapsmerk. Beginsel van gelijke behandeling. Discriminatieverbod. Beroep ingesteld door aanvrager van het woordmerk 'METROINVEST' voor diensten van klasse 36, strekkende tot vernietiging van beslissing R 954/2010-1 van de eerste kamer van beroep voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waarbij het beroep tegen de beslissing van de oppossitieafdeling houdende verwerping van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk 'METROINVEST' voor diensten van klasse 36 wordt afgewezen.

Het beroep wordt afgewezen. 'Metro' wordt wel onderscheidend voor de diensten waarvoor het is geregistreerd. 'Invest' is beschrijvend voor de dienst.

67      According to case-law, the distinctive character of a sign must be determined by reference to the service to which it relates (see Case T‑316/03 Münchener Rückversicherungs‑Gesellschaft v OHIM (MunichFinancialServices) [2005] ECR II‑1951, paragraph 26; and the judgment of 13 December 2007 in Case T‑242/06 Cabrera Sánchez v OHIM – Industrias Cárnicas Valle (el charcutero artesano), not published in the ECR, paragraph 51; see also Lloyd Schuhfabrik Meyer, paragraph 23 above, paragraphs 22 and 23).

68      It follows that the challenge to the Board of Appeal’s finding that the word ‘metro’ is distinctive and the word ‘invest’ is descriptive does not concern infringement of the obligation to state reasons, but a potential error of law under Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.

69      In that regard, it has already been pointed out, in the context of the examination of the second plea in law, that the Board of Appeal did not err in law in finding that the word ‘metro’ was distinctive in relation to the services concerned and that the word ‘invest’ was descriptive of those services.
IEF 12599

Cijfers rond de wijzerplaat hebben een aanzienlijke invloed

Gerecht EU 25 april 2013, zaak T-80/10 (Bell & Ross tegen OHIM/KIN(Montres) - dossier

Gemeenschapsmodellen. Juiste vernietiging van model. Beroep tot nietigverklaring ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 342951-002 (Horloges) tegen beslissing R 1285/2008-3 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 december 2009 tot verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het door Klockgrossisten i Norden ingediende verzoek tot nietigverklaring is ingewilligd.

Het beroep wordt verworpen. Er wordt overwogen dat gezichtsbepalend voor het uiterlijk van het horloge is de vormgeving van knoppen, drukknoppen en wijzers van het horloge, zelfs als het kan overeenkomen met bepaalde functies. De grootte en de vorm van nummers en andere markeringen op de wijzerplaat van een horloge is ook invloed op de esthetische uitstraling dragen daarmee bij de algemene indruk. De aanwezigheid van de nummers 5, 10, 15, etc. 55 rond de wijzerplaat hebben, ondanks hun kleine omvang, een aanzienlijke invloed op de algemene indruk. Echter de overeenkomsten tussen de modellen wegen niet op tegen de elementen van verschil. Zij wekken bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk en is de nietigverklaring juist.

Vrije vertaling uit het Frans:

125     Uit het voorgaande blijkt dat het juist is om te stellen dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat, met uitzondering van de aanwezigheid van bepaalde elementen die nodig zijn voor een horloge om zijn functie van het geven van de tijd voldoen, schepper volledige vrijheid had in het ontwikkelen van een model van het horloge.

147     Verzoekster stelt tien verschillen tussen de litigieuze model en het oudere model en stelt dat ze waarschijnlijk zullen bijdragen aan het feit dat deze ontwerpen bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekken.

157     Met betrekking tot het relatieve verschil in de aanwezigheid van teken en nummers 5, 10, 15, 20, 25, 30, 35, 40, 45, 50 en 55, rond de wijzerplaat die zichtbaar op de eerdere ontwerp moet worden uitgegaan dat deze elementen niet, vanwege hun kleine omvang, hebben een aanzienlijke invloed op de algemene indruk die bij de geïnformeerde door de ontwerpen in conflict gebruiker wordt gewekt.

158     Aan de andere kant, zijn niet meer kans op een dergelijke invloed hebben, gezien de grote gelijkenis tussen de aanzichten van de ontwerpen in conflict waarop de wijzerplaat zichtbaar is, de afwezigheid terecht door verzoekster tijdens verhoogde het horen van zes grote aantal uitdagingen voor het ontwerpen, in tegenstelling tot de eerdere ontwerp, de aanwezigheid van een knop en een drukknop aan de onderkant van het zichtbare knop op de ouder model De aanwezigheid van gaten in de hoeken van het vlak van de behuizing waarin de wijzerplaat, de aanwezigheid van de voorafgaande ontwerp van een getrapt tandkrans roterende groot en waarvan de wanden vast een omgekeerde conische of slotte bevat dat de hoeken van de doos getoond door het oudere model worden afgeschuind en niet zoals in de bestreden ontwerp afgerond.

159     Hieruit volgt dat het juist was dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de overeenkomsten tussen de ontwerpen in conflict opwogen tegen de elementen die hen onderscheiden, zodat ze dezelfde algemene indruk over de geïnformeerde gebruiker wekken.

Op andere blogs:
Class99 (Stays? Watch this space, say General Court)