Gepubliceerd op vrijdag 7 november 2025
IEF 23059
Rechtbank Rotterdam ||
15 okt 2025
Rechtbank Rotterdam 15 okt 2025, IEF 23059; ECLI:NL:RBROT:2025:12581 (CST tegen [gedaagde]), https://www.ie-forum.nl/artikelen/vordering-deels-toegewezen-cst-en-gedaagde-in-geschil-over-projecten-en-samenwerking

Vordering deels toegewezen: CST en [gedaagde] in geschil over projecten en samenwerking

Rb. Rotterdam 15 oktober 2025, IEF 23059; ECLI:NL:RBROT:2025:12581 (CST tegen [gedaagde]). CST is een internationaal opererend bedrijf dat zich richt op de productie van opslagtanks, silo’s en dakconstructies voor de olie- en gasindustrie. In 2020 is CST een samenwerking aangegaan met [gedaagde], een dienstverlener op het gebied van commerciële vertegenwoordiging en projectontwikkeling. Partijen sloten een overeenkomst van opdracht waarin werd afgesproken dat [gedaagde] CST zou adviseren. Er volgden gezamenlijke werkzaamheden in drie projecten: VTTI-ETT5, BP Verwater en VTTV Cyprus. In 2023 werd een intentieverklaring opgesteld waarin CST zich bereid toonde om de activa van [gedaagde] over te nemen. Deze verklaring had alleen geen bindend karakter. Uiteindelijk is de overname niet doorgegaan. CST heeft daarop in 2024 conservatoir beslag laten leggen bij [gedaagde]. In deze procedure vordert CST betaling van een bedrag van openstaande facturen voor geleverde materialen, terugbetaling van een voorschot in het kader van het VTTV-project, en een vergoeding voor beslagkosten. [gedaagde] vordert in reconventie ook een bedrag van CST, deze vordering ziet onder meer op openstaande facturen voor verrichte werkzaamheden en softwareontwikkeling, schadevergoedingen in verband met projectproblemen, vermeend onrechtmatig gebruik van software en ontwerptekeningen (het zogenaamde IFR-dak), en een vergoeding op grond van de intentieverklaring. 

De rechtbank oordeelt dat CST recht heeft op betaling van haar vordering, maar deze moet worden verminderd met een aantal door [gedaagde] onderbouwde tegenvorderingen. Zo wordt erkend dat CST nog facturen moet betalen voor werkzaamheden, het gebruik van software, en voor deelname van [gedaagde] aan een beurs. Na verrekening resteert een bedrag van €271.057,76 dat [gedaagde] aan CST moet voldoen. De overige vorderingen van [gedaagde] worden grotendeels afgewezen. Zo oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende onderbouwing is voor de gestelde schade door CST in het VTTV-project. Ook de aanspraak op een vergoeding op basis van de intentieverklaring wordt afgewezen, nu deze uitdrukkelijk als niet-bindend is geformuleerd. Verder is onvoldoende gebleken dat CST gebruik heeft gemaakt van het door [gedaagde] ontwikkelde IFR-dakontwerp of auteursrechtelijk beschermde software. Bovendien zijn de softwareontwikkelingen volgens de rechtbank grotendeels betaald, en is niet aannemelijk dat er sprake is van creatieve keuzes die bescherming onder het auteursrecht rechtvaardigen. Ten aanzien van twee projecten (VTTI-ETT5 en BP Verwater) heeft [gedaagde] gesteld dat CST ondeugdelijke producten heeft geleverd en daardoor schade heeft veroorzaakt. De rechtbank laat [gedaagde] toe om die schade nader te bewijzen, inclusief het causaal verband met CST. Het conservatoir beslag dat CST heeft gelegd blijft voorlopig in stand. De beslissing over de proceskosten en wettelijke rente wordt aangehouden tot na de bewijslevering. 

5.59  [gedaagde] stelt dat zij het auteursrecht op de door haar ontwikkelde software heeft en dat het CST daarom niet is toegestaan om de software zonder haar toestemming te gebruiken of te bewerken. 

5.60 Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, is vereist dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt, dat wil zeggen dat het een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk is. Aan deze werktoets is in dit geval niet voldaan. [gedaagde] heeft onvoldoende betwist dat haar IT-werkzaamheden voornamelijk bestonden uit het instellen van parameters en het aanpassen van instellingen van bestaande softwareapplicaties. Volgens CST kon het softwareprogramma maar op één manier ontwikkeld worden en zou het programma niet anders zijn geweest als een andere programmeur het had gemaakt. [gedaagde] heeft op de zitting desgevraagd bevestigd dat het niet op een andere manier kan. Van vrije en creatieve keuzes bij het vormgeven van het werk is dus geen sprake. In zoverre ontbreekt dus een grondslag voor de vordering.