IEF 22018
30 april 2024
Uitspraak

Morpara doet geslaagd beroep op ouder handelsnaamrecht

 
IEF 22017
30 april 2024
Uitspraak

Conflict over uitleg schikkingsovereenkomst betreffende geoctrooieerde kits

 
IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 13281

Vip's in het wild - things got wild

O.M.B.J. Volgenant, Vip's in het wild: things got wild. De Von Hannover-arresten van het EHRM, in: 25 jaar Mediaforum. Een vooruitblik door de achteruitkijkspiegel,  Amsterdam: Otto Cramwinckel 2013.
Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Kennedy Van der Laan.
Het EHRM heeft de afgelopen jaren in een aantal principiële arresten de grenzen afgebakend voor de roddelpers. VIP’s zijn niet vogelvrij, ook niet als ze zich in het openbaar, gewoon in het wild, vertonen. Twee grondrechten staan lijnrecht tegenover elkaar. Bescherming van het privéleven tegenover persvrijheid. Maar is de fair balance die het EHRM voorschrijft bij de afweging hiervan niet allang ingehaald doordat alles wat in het openbaar gebeurt direct op internet staat?

De boulevardpers en de jacht op prinsessen
Het arrest van het EHRM van 24 juni 2004 in de zaak Von Hannover – Duitsland veroorzaakte veel ophef. Eindelijk werd de roddelpers eens flink aangepakt. Eindelijk werd er juridische bescherming geboden aan prominenten die letterlijk worden opgejaagd door fotografen, gewapend met grote telelenzen. En eindelijk werd er een duidelijk kader gegeven waarbinnen de media zich moeten bewegen als ze gegevens over het privéleven van de internationale jetset en BN-ers willen publiceren. Het publiceren van foto’s die inbreuk maken op de privacy, enkel en alleen om de nieuwsgierigheid van een bepaalde lezersgroep te bevredigen, was niet toegestaan, aldus het EHRM. In de jaren daarna rees de vraag hoe dit arrest geïnterpreteerd moest worden. Wanneer er uitsluitend nog foto’s mogen worden gebruikt als illustratie bij een debat van publiek belang, wat is dat dan precies?

Dit artikel is ingekort, lees hier de gehele bijdrage.

In het wild

Mijn conclusie is dat iedereen die min of meer een public figure is, zich er altijd van bewust moet zijn dat alles wat hij of zij in het openbaar doet – zelfs op privé-plekken die vanaf de openbare weg of vanuit ver weg gelegen gebouwen te zien zijn – op internet en vervolgens in de pers terecht kan komen. Wanneer het een compromitterende situatie betreft zal de belangstelling van het publiek des te groter zijn. Of het EHRM dat nu als een debate of general interest aanmerkt of als het bevredigen van de publieke nieuwsgierigheid is dan een theoretische vraag geworden. Het is geen conclusie waar ik vrolijk van word, integendeel, maar het is vrees ik een fact of life waar VIP’s rekening mee moeten houden. Wesley Sneijder en Yolanthe waanden zich onbespied, toen zij elkaar om 4 uur ’s nachts in een verlaten parkeergarage zoenden. De beelden die daarvan met een beveiligingscamera waren gemaakt zijn op TV uitgezonden. Zij hebben zich daar maar bij neergelegd. Het filmpje staat nog steeds op internet.

In theorie kunnen VIP’s die in het openbaar worden gefotografeerd aanspraak maken op privacybescherming, langs de lijnen die het EHRM in het Von Hannover II-arrest heeft geschetst, met een keurig gebalanceerde afweging tegen de vrijheid van meningsuiting. Maar in de praktijk is die bescherming vaak een lege huls. Voor public figures geldt: Things have gone wild.

Otto Volgenant

IEF 13280

Conclusie A-G: Een ISP kan worden verplicht toegang tot auteursrechtschendende sites te blokkeren

Conclusie A-G HvJ EU 26 november 2013, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien, inzake: Kino.to)
Zie eerder IEF 11542. Prejudiciële vragen gesteld door Oberster Gerichtshof, Oostenrijk.

Uitlegging van de artikelen 3, lid 2, 5, leden 1 en 2, sub b, en 8, lid 3, van InfoSocrichtlijn. Website waarop films illegaal kunnen worden gedownload. Recht van de houder van het auteursrecht op een van deze films om een internetprovider te verzoeken om de toegang tot deze specifieke site te blokkeren voor zijn klanten. Haalbaarheid en evenredigheid van blokkeringsmaatregelen.

Uit het persbericht: According to Advocate General Cruz Villalón an internet provider can be required to block access by its customers to a website which infringes copyright. Such a court injunction must refer to specific blocking measures and achieve an appropriate balance between the opposing interests which are protected by fundamental rights.

Conclusie A-G:

1. Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 22. Mai 2001 zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft ist dahin auszulegen, dass eine Person, die ohne Zustimmung des Rechteinhabers Schutzgegenstände im Internet zugänglich macht und damit Rechte aus Art. 3 Abs. 2 der Richtlinie 2001/29 verletzt, die Dienste der Provider jener Personen nutzt, die auf diese Schutzgegenstände zugreifen.
2.      Es ist mit der im Rahmen von Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 erforderlichen Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten nicht vereinbar, einem Provider ganz allgemein und ohne Anordnung konkreter Maßnahmen zu verbieten, seinen Kunden den Zugang zu einer bestimmten, das Urheberrecht verletzenden Website zu ermöglichen. Dies gilt auch, wenn der Provider Beugestrafen wegen Verletzung dieses Verbots durch den Nachweis abwenden kann, dass er alle zumutbaren Maßnahmen zur Erfüllung des Verbots getroffen hat.
3.      Eine gegen einen Provider gemäß Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 verhängte konkrete Sperrmaßnahme bezüglich einer konkreten Website ist nicht allein deswegen prinzipiell unverhältnismäßig, weil sie einen nicht unbeträchtlichen Aufwand erfordert, aber ohne besondere technische Kenntnisse leicht umgangen werden kann. Es ist Sache der nationalen Gerichte, im konkreten Fall unter Einbeziehung aller relevanten Umstände eine Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten vorzunehmen und so ein angemessenes Gleichgewicht zwischen diesen Grundrechten sicherzustellen.

Gestelde vragen:

1. Dient artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG (auteursrechtrichtlijn) aldus te worden uitgelegd dat een persoon die zonder toestemming van de rechthebbende beschermde werken op het internet beschikbaar stelt (artikel 3, lid 2, auteursrechtrichtlijn), gebruikmaakt van de diensten van de internetproviders van de personen die zich toegang verschaffen tot deze beschermde werken?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Zijn een reproductie voor privégebruik (artikel 5, lid 2, sub b, auteursrechtrichtlijn) en een voorbijgaande of incidentele reproductie (artikel 5, lid 1, auteursrechtrichtlijn) enkel geoorloofd wanneer het voor de reproductie gebruikte origineel zelf rechtmatig gereproduceerd, verspreid of aan het publiek beschikbaar gesteld is?

3. Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord en bijgevolg rechterlijke verbodsmaatregelen in de zin van artikel 8, lid 3, auteursrechtrichtlijn moeten worden opgelegd aan de internetproviders van de gebruiker: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider in het algemeen (dus zonder concrete maatregelen te gelasten) te verbieden om zijn klanten toegang tot een bepaalde website te verschaffen, zolang er op die website uitsluitend of althans voor het overgrote deel werken beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de rechthebbenden, wanneer de internetprovider - door aan te tonen dat hij toch alle redelijke maatregelen heeft genomen - kan verhinderen dat hem wegens schending van dit verbod dwangmaatregelen worden opgelegd?

4. Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider te gelasten bepaalde maatregelen te nemen om zijn klanten toegang tot een website met onrechtmatig beschikbaar gesteld materiaal te bemoeilijken, wanneer deze maatregelen aanzienlijke kosten met zich brengen, terwijl zij ook zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kunnen worden omzeild?

Op andere blogs:
NautaDutilh newsletter (Internet Service Providers can be required to block access to a website which infringes copyright)
SOLV (A-G: Websiteblokkades door ISP’s onder voorwaarden toegestaan)

IEF 13279

Coverfoto van Belgische voetballers is gerelateerd aan de informatieve inhoud van een jaarboek

Hof van Beroep te Brussel 12 november 2013, A.R. 2013/KR/234 (VZW Koninklijke Belgische Voetbalbond tegen N.V. Van Halewyck)
Persoonlijkheidsrecht. Recht op afbeelding. Meningsuiting/persvrijheid. KBVB is de sportfederatie die de officiële vertegenwoordiging van het voetbal in België waarneemt en staat in voor het beheer en exploitatie van de persoonlijkheidsrechten van de Rode Duivels (nationale A-voetbalelftal Heren). Van Halewyck bracht media september het Jaarboek Voetbal 2012-2013 op de markt met op de cover in kleur 7 Rode Duivels. In Kort Geding wordt de vordering ontvankelijk doch ongegrond verklaard.

Het recht op afbeelding als persoonlijkheidsrecht is geen absoluut recht en wordt bij publieke personen - zoals in casu - begrensd door het recht op informatie (art. 10 EVRM). De coverfoto werd genomen tijdens een officiële wedstrijd van de Belgische nationale ploeg, een publiek optreden in het kader van de sportbeoefening waaraan zij hun bekendheid hebben te danken. Daarbij streeft het Jaarboek Voetbal 2012-2013 een informatief doel na. De intentie is duidelijk om het publiek te informeren over het voorbije voetbalseizoen van de Belgische en Europese competitie en de voorrondes van de Belgische nationale ploeg voor het WK 2014. Het heeft zodoende een algemene nieuwswaarde.

De coverfoto illustreert de inhoud van het boek en sluit aan bij de informatie die het boek verstrekt. Eigen aan een jaar- of seizoensoverzicht is dat er een bepaalde keuze moet worden gemaakt voor de afbeelding op de cover. Het kan niet zijn dat de cover een jaaroverzicht enkel zou kunnen bestaan uit een collage van afbeeldingen. De opgang en het succes van de Rode Duivels hebben een belangrijke nieuwswaarde in het voetbalgebeuren van 2012-2013. De coverfoto is bijgevolg gerelateerd aan de informatieve inhoud van het boek en heeft zelf ook informatieve waarde. Het vormt geen commercieel gebruik waartegen de KBVB zich kan verzetten.

Dat de coverfoto 80% van de cover beslaat, sticht nog geen verwarring. Bij de aankoop van een boek zal een potentiële koper zich niet enkel baseren op de cover van het boek, maar ook op de korte inhoud ervan.

Leestips: overwegingen 11, 12 en 14.

IEF 13278

Onduidelijkheid of Thuiskopie-AMvB in strijd is met Richtlijn - Acer moet 50 procent betalen

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 november 2013, KG ZA 13-1065 (Stichting de Thuiskopie tegen Acer Computer B.V.)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen en Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen.
Thuiskopie. Geen bescherming WNR niet-Rome opname. Onderscheid legale/illegale bron. Professioneel/thuisgebruik. Begrip 'onverwijlde opgave'. De Thuiskopie int en verdeelt vergoedingen op grond van art. 16c Aw. Het aantal voorwerpen is bij AMvB van 23 oktober 2012 uitgebreid, de werking van deze AMvB is verlengd tot 1 januari 2016. Acer heeft samen met branchevereniging FIAR CE een bodemprocedure aangespannen tegen de Staat en stellen dat de Staat onrechtmatig handelt. In deze procedure vordert De Thuiskopie opgave door Acer en vervolgens telkens onverwijld opgave te doen na import of fabricage en betaling van de thuiskopievergoeding.

De voorzieningenrechter beveelt Acer opgave te doen voor de periode van 1 januari 2013 tot 22 november 2013. En gebiedt Acer om 50% van de in de AMvB bepaalde billijke vergoeding te betalen voor al het gebruik (professioneel en privé). Onverwijlde opgave hiervan dient maandelijks te worden gedaan.

De Wet op de naburige rechten (WNR) biedt geen bescherming aan niet-Rome visuele opnamen en dus is er geen billijke thuiskopievergoeding verschuldigd. Een niet te verwaarlozen deel van het totale thuiskopiegebruik betreft opnamen uit de Verenigde Staten die behoren tot deze categorie niet-Rome opnamen. Er is onduidelijkheid of de schade, veroorzaakt door thuiskopieën uit illegale bron, door een thuiskopievergoeding gecompenseerd mag worden.

Het bezwaar gericht tegen het onderscheid tussen professioneel en privé gebruik is een bezwaar tegen het restitutiestelsel, en niet tegen de AMvB, zodat dit niet tot een onverbindendverklaring kan leiden. De voorzieningenrechter acht een voorziening waarbij Acer 50% van de verschuldigde vergoeding voor alle heffingsplichtige producten dient te betalen een bewarende maatregel die recht doet aan de belangen van beide partijen.

Het begrip 'onverwijlde opgave' uit artikel 16f Aw betekent niet dat er 'op dezelfde dag' gerapporteerd dient te worden nu De Thuiskopie pas na afsluiting van een boekjaar verdeeld. Een maandelijkse opgave, binnen een week na het einde van de maand is voldoende.

Bezwaar A: Strijd met Richtlijn omdat AMvB niet uitgaat van daadwerkelijk geleden schade
5.17 Naar voorlopig oordeel is de AMvB derhalve in strijd met het vereiste dat de vergoeding gebaseerd dient te zijn op de door de rechthebbenden geleden schade doordat geen rekening is gehouden met het aandeel niet-Rome visuele opnamen in het gemeten thuiskopiegebruik. Onverbindendverklaring van de AMvB vanwege bezwaar E zou tot gevolg hebben dat De Thuiskopie geen vorderingsrecht op Acer zou hebben.

Bezwaar B: AMvB gaat uit van alle thuiskopieën uit legale en illegale bron:
5.20 In de ACI/Thuiskopie zaak heeft de Hoge Raad zoals gezegd vragen van uitleg gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Het standpunt dat de huidige thuiskopieregeling op dat punt in strijd is met de Richtlijn, is daarom in ieder geval niet zo evident onjuist dat de Hoge Raad meende daarover te kunnen beslissen zonder prejudiciële vragen te stellen. Acer heeft ter zitting onweersproken gesteld dat in die procedure bij het Europese Hof van Justitie inmiddels pleidooi heeft plaatsgevonden, waarbij de Europese Commissie heeft bepleit dat kopiëren uit illegale bron niet onder de uitzondering voor thuiskopiëren valt. De voorzieningenrechter acht het dan ook geenszins uitgesloten dat het Hof van Justitie zal antwoorden dat de uitzondering voor thuiskopiëren uitsluitend betrekking heeft op het kopiëren uit legale bron.

5.21. Anderzijds is van belang dat de hoogste Nederlandse rechter die daarover tot nu toe heeft geoordeeld, het Hof Den Haag in de ACI/Thuiskopie zaak [red. IEF 9217], heeft geoordeeld dat de Nederlandse thuiskopieregeling op dit punt niet in strijd is met de Richtlijn. (...) In dat laatste geval zou de in de AMvB vastgestelde thuiskopievergoeding in strijd zijn met de Richtlijn, zodat (...) dit bezwaar van Acer c.s. tot gevolg heeft dat De Thuiskopie geen vordering op Acer ter zake thuiskopievergoeding heeft.

Bezwaar C: Onderscheid professioneel en privé gebruik
5.26 Ook voor deze bezwaren van Acer c.s. geldt echter dat die niet gericht zijn tegen de AMvB, maar tegen het door De Thuiskopie gehanteerde restitutiestelsel. Ook dit bezwaar zal naar voorlopig oordeel derhalve niet leiden tot onverbindendverklaring van de AMvB en het oordeel dat er dientengevolge geen grond is voor de vorderingen van De Thuiskopie tot betaling van thuiskopievergoeding.

Bezwaar D: Strijd met beginselen van behoorlijk bestuur, onzorgvuldigheid en willekeur.
5.28. Naar voorlopig oordeel zal dit bezwaar niet slagen. De staatssecretaris heeft de SONT gevraagd om advies. Zoals uit het SONT-advies blijkt, konden partijen in de SONT geen overeenstemming bereiken, zodat de voorzitter gebruik heeft gemaakt van zijn statutaire bevoegdheid om bij een impasse zelf een advies uit te brengen. De SONT heeft derhalve wel inspraak gehad, al kunnen Acer c.s. zich niet met het SONT-advies vereniging. Waarom Acer c.s. of haar branchevereniging daarnaast recht zouden hebben op inspraak bij de vaststelling van de AMvB, hebben zij in dit kort geding onvoldoende gemotiveerd.

Overig
5.35. Acer heeft zelf aangeboden 50% van de door haar op grond van AMvB verschuldigde vergoedingen voor producten voor de niet-professionele markt te betalen en de overige 50% van die vergoedingen op een kwaliteitsrekening van een notaris te storten. Blijkens dat aanbod is Acer echter niet bereid vrijwillig een vergoeding te betalen voor producten die zij afzet via kanalen die zich richten op de professionele markt. Voorshands is echter niet aannemelijk dat er een scherp onderscheid gemaakt kan worden tussen de markten voor professionele en particuliere gebruikers, noch dat in alle gevallen reeds bij import duidelijk is of een product bestemd is voor de professionele of particuliere markt. Een voorlopige maatregel volgens de lijnen van het aanbod van Acer zal daarom naar verwachting tot executiegeschillen aanleiding geven.

5.36 Alles afwegend acht de voorzieningenrechter een voorziening waarbij Acer 50% van de verschuldigde vergoeding voor alle heffingsplichtige producten dient te betalen een bewarende maatregel die recht doet aan de belangen van beide partijen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in overweging genomen dat de administratieve problemen die De Thuiskopie stelt te ondervinden bij restitutie-aanvragen door afnemers van Acer daarmee niet worden opgelost. De Thuiskopie heeft echter zelf gekozen voor een systeem waarbij geen restitutie aan importeurs wordt verstrekt, maar slechts aan eindgebruikers, om ontduiking van thuiskopieheffing te voorkomen. De Thuiskopie dient zelf ook de administratieve nadelen van dat systeem te dragen.

5.39. (...) Daarbij geldt echter wel dat, nu het gaat om een administratieve opgave die benodigd is voor het vaststellen van een heffing die De Thuiskopie pas na afsluiting van een boekjaar verdeelt, het begrip 'onverwijld' niet opgevat kan worden als 'op dezelfde dag'. (...) Naar voorlopig oordeel voldoet onder deze omstandigheden een maandelijkse opgave waarbij binnen een week na het einde van de maand opgave wordt gedaan van hetgeen in die maand door Acer is geïmporteerd of gefabriceerd. Acer zal daarom worden bevolen om telkens binnen één week na het einde van een maand de gevorderde opgave te doen.

Op andere blogs:
Thuiskopie.nl (Rechtbank veroordeelt Acer tot opgave en betaling thuiskopievergoeding)

IEF 13276

Vanaf 8 januari 2014 geldt het Verdrag van Singapore inzake merkenrecht

Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht (met Reglement en bijlagen) Singapore, 27 maart 2006, Trb 2013, nr. 225.
Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het Verdrag, met Reglement en bijlagen, dat vanaf 2 januari 2010 alleen voor de Nederlandse Antillen gold, vanaf 8 januari 2014 voor Nederland (het Europese deel en het Caribische deel), Curaçao en Sint Maarten gelden. Er wordt voorzien in bijzonderheden betreffende de aanvrage. Naast de standaardtekens (letters en cijfers), worden er regels gegeven voor naam van kleur, het aantal afbeeldingen, het driedimensionaal merk, maar ook meer  bijzonder een holografisch merk, bewegend merk, kleurmerk of plaatsmerk of een merk bestaand uit een niet-zichtbaar teken.

Regel 3 Bijzonderheden betreffende de aanvrage
1. [Standaardtekens] Wanneer het bureau van een Verdragsluitende Partij tekens (letters en cijfers) gebruikt die het als standaard beschouwt, en de aanvrage een verklaring omvat waaruit blijkt dat de deposant het merk wenst te doen inschrijven en openbaar maken in de door het bureau gebruikte standaardtekens, schrijft het bureau dat merk in en maakt het openbaar in die standaardtekens.
2. [Merk waarbij een beroep op kleur wordt gedaan]
Wanneer de aanvrage een verklaring omvat waaruit blijkt dat de deposant zich wenst te beroepen op kleur als onderscheidend kenmerk van het merk, kan het bureau verlangen dat in de aanvrage de naam of code van de kleur of kleuren waarop beroep wordt gedaan wordt vermeld, alsmede een aanduiding, met betrekking tot elke kleur, van de belangrijkste onderdelen van het merk die in deze kleur zijn uitgevoerd.
3. [Aantal afbeeldingen]
a. Wanneer een aanvrage geen verklaring omvat waaruit blijkt dat de deposant zich wenst te beroepen op kleur als onderscheidend kenmerk van het merk, mag een Verdragsluitende Partij niet meer verlangen dan
i. vijf afbeeldingen van het merk in zwart-wit wanneer de aanvrage geen verklaring mag omvatten, op grond van de wetgeving van die Verdragsluitende Partij, of geen verklaring omvat waaruit blijkt dat de deposant het merk wenst te doen inschrijven en openbaar maken in de door het bureau van die Verdragsluitende Partij gebruikte standaardtekens;
ii. één afbeelding van het merk in zwart-wit wanneer de aanvrage een verklaring omvat waaruit blijkt dat de deposant het merk wenst te doen inschrijven en openbaar maken in de door het bureau van die Verdragsluitende Partij gebruikte standaardtekens.
b. Wanneer een aanvrage een verklaring omvat waaruit blijkt dat de deposant zich wenst te beroepen op kleur als onderscheidend kenmerk van het merk, mag een Verdragsluitende Partij niet meer verlangen dan vijf afbeeldingen van het merk in zwart-wit en vijf afbeeldingen van het merk in kleur.
4. [Driedimensionaal merk]
a. Wanneer de aanvrage een verklaring omvat waaruit blijkt dat het merk een driedimensionaal merk is, dient de afbeelding van het merk te bestaan uit een tweedimensionale grafische of fotografische afbeelding.
b. De ingevolge onderdeel a verstrekte afbeelding kan, naar keuze van de deposant, bestaan uit één weergave van het merk of uit een aantal verschillende weergaven van het merk.
c. Wanneer het bureau van oordeel is dat de ingevolge onderdeel a door de deposant verstrekte afbeelding van het merk de details van het driedimensionale merk onvoldoende weergeeft, kan het de deposant uitnodigen binnen een redelijke in de uitnodiging vastgestelde termijn ten hoogste zes verschillende weergaven van het merk en/of een beschrijving in woorden van het merk te verstrekken.
d. Wanneer het bureau van oordeel is dat de in onderdeel c bedoelde verschillende weergaven en/of de beschrijving in woorden van het merk de details van het driedimensionale merk nog steeds niet voldoende weergeven, kan het de deposant uitnodigen binnen een redelijke in de uitnodiging vastgestelde termijn een specimen van het merk te verstrekken.
e. Het derde lid, onderdeel a, punt i. en onderdeel b zijn van overeenkomstige toepassing.
5. [Holografisch merk, bewegend merk, kleurmerk, plaatsmerk*] Wanneer de aanvrage een verklaring omvat waaruit blijkt dat het merk een holografisch merk, bewegend merk, kleurmerk of plaatsmerk is, kan een Verdragsluitende Partij een of meer afbeeldingen van het merk verlangen en bijzonderheden betreffende het merk, zoals voorzien in de wetgeving van die Verdragsluitende Partij.
6. [Merk bestaande uit een niet-zichtbaar teken] Wanneer de aanvrage een verklaring omvat waaruit blijkt dat het merk bestaat uit een niet-zichtbaar teken, kan een Verdragsluitende Partij een of meer afbeeldingen van het merk verlangen, een aanduiding van het type merk alsmede bijzonderheden betreffende het merk, zoals voorzien in de wetgeving van die Verdragsluitende Partij.
7. [Transliteratie van het merk] Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, punt xiii: wanneer het merk uit andere dan de door het bureau gebruikte lettertekens of cijfers bestaat, of deze bevat, kan een transliteratie daarvan in de door het bureau gebruikte lettertekens of cijfers worden verlangd.
8. [Vertaling van het merk] Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, punt xiv.: wanneer het merk uit een woord of woorden bestaat dan wel een woord of woorden bevat die zijn gesteld in een andere taal dan de door het bureau toegelaten taal of talen, kan een vertaling van dat woord of die woorden in die taal of een van die talen worden verlangd.
9. [Termijn voor het verstrekken van bewijsstukken betreffende het feitelijk gebruik van het merk] De in artikel 3, derde lid, bedoelde termijn mag niet korter zijn dan zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aanvrage ontvankelijk is verklaard door het bureau van de Verdragsluitende Partij waarbij die aanvrage is ingediend. De deposant of de rechthebbende heeft recht op verlenging van die termijn, met inachtneming van de in de wetgeving van die Verdragsluitende Partij gestelde voorwaarden, met perioden van telkens ten minste zes maanden, zulks tot in totaal ten minste tweeënhalf jaar.

Een selectie van artikelen

Artikel 2 Merken waarop dit Verdrag van toepassing is
1. [Aard van de merken] Dit Verdrag wordt door elke Verdragsluitend Partij toegepast op merken die bestaan uit tekens die op grond van haar wetgeving als merken ingeschreven kunnen worden.
2. [Soorten merken]
a. Dit Verdrag is van toepassing op merken die betrekking hebben op waren (warenmerken) of diensten (dienstenmerken) of die betrekking hebben op zowel waren als diensten.
b. Dit Verdrag is niet van toepassing op collectieve merken, certificatiemerken en waarborgmerken.

Artikel 8 Berichten
1. [Wijze van toezending en vorm van de berichten] Elke Verdragsluitende Partij mag zelf beslissen over de wijze van toezending en of zij berichten op papier, berichten langs elektronische weg of enige andere vorm van berichten accepteert.
2. [Taal waarin de berichten zijn gesteld]
a. Elke Verdragsluitende Partij kan verlangen dat een bericht wordt gesteld in een door het bureau toegelaten taal. Wanneer het bureau meer dan een taal toelaat, kan van de deposant, de rechthebbende of een andere belanghebbende worden verlangd dat deze voldoet aan enig ander van toepassing zijnd taalvereiste met betrekking tot het bureau, op voorwaarde dat van geen gegeven in of bestanddeel van het bericht vereist mag worden dat dit in meer dan een taal gesteld is.
b. Geen enkele Verdragsluitende Partij kan verlangen dat een vertaling van een bericht door een ambtenaar of notaris voor eensluidend wordt verklaard, gewaarmerkt, gelegaliseerd of anderszins gecertificeerd, anders dan voorzien in dit Verdrag.
c. Wanneer een Verdragsluitende Partij niet verlangt dat een bericht in een door het bureau toegelaten taal is gesteld, kan het bureau verlangen dat een door een erkend vertaler of gemachtigde vervaardigde vertaling van het bericht in een door het bureau toegelaten taal binnen een redelijke termijn wordt overgelegd.

Artikel 9 Klasse-indeling van waren en/of diensten

1. [Aanduiding van waren en/of diensten] Elke door een bureau verrichte inschrijving en openbaarmaking die betrekking heeft op een aanvrage of inschrijving en waarin waren en/of diensten zijn vermeld, dient de waren en/of diensten aan te duiden met hun naam, gerangschikt volgens de klassen van de Classificatie van Nice, waarbij iedere soort waren of diensten wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse van deze classificatie waartoe deze groep waren of diensten behoort, en weergegeven in de volgorde van de klassen van bedoelde classificatie.
2. [Waren of diensten van dezelfde klasse of van verschillende klassen]
a. Waren of diensten mogen niet als soortgelijk worden beschouwd op grond van het feit dat zij in een inschrijving of openbaarmaking door het bureau in dezelfde klasse van de Classificatie van Nice voorkomen.
b. Waren of diensten mogen niet als niet-soortgelijk worden beschouwd op grond van het feit dat zij in een inschrijving of openbaarmaking door het bureau in verschillende klassen van de Classificatie van Nice voorkomen.

Artikel 15 Verplichting zich te houden aan het Verdrag van Parijs

Elke Verdragsluitende Partij houdt zich aan de bepalingen van het Verdrag van Parijs die betrekking hebben op merken.
Artikel 16 Dienstmerken

Elke Verdragsluitende Partij schrijft dienstmerken in en past daarop de bepalingen van het Verdrag van Parijs toe die betrekking hebben op warenmerken.
Artikel 17 Verzoek om aantekening van een licentie

1. [Voorwaarden betreffende een verzoek om aantekening] Wanneer de wetgeving van een Verdragsluitende Partij voorziet in de aantekening van een licentie bij haar bureau, kan deze Verdragsluitende Partij verlangen dat het verzoek om aantekening
i. wordt ingediend in overeenstemming met de in het Reglement voorgeschreven voorwaarden, en
ii. vergezeld gaat van de in het Reglement voorgeschreven ondersteunende documenten.
2. [Rechten] Elke Verdragsluitende Partij kan verlangen dat voor een aantekening van een licentie rechten aan het bureau worden betaald.

Artikel 19 Gevolgen van het niet aantekenen van een licentie
1. [Geldigheid van de inschrijving en bescherming van het merk] Het niet aantekenen van een licentie bij het bureau of bij enige andere autoriteit van de Verdragsluitende Partij laat de geldigheid van de inschrijving van het merk dat het voorwerp van de licentie is of de bescherming van het merk onverlet.
2. [Bepaalde rechten van de licentiehouder] Een Verdragsluitende Partij mag het aantekenen van een licentie niet als voorwaarde verbinden aan rechten die de licentiehouder krachtens de wetgeving van die Verdragsluitende Partij kan hebben op het deelnemen aan een inbreukprocedure die is ingesteld door de houder of op het verkrijgen, via een dergelijke procedure, van schadevergoeding voor een inbreuk op het merk dat het voorwerp van de licentie is.
3. [Gebruik van een merk wanneer een licentie niet is aangetekend] Het aantekenen van een licentie mag door een Verdragsluitende Partij niet als voorwaarde worden gesteld voor het aanmerken van het gebruik van een merk door een licentiehouder als het gebruik door de houder in een procedure betreffende het verwerven, onderhouden en handhaven van merken.

Artikel 20 Aantekening van de licentie
Wanneer de wetgeving van een Verdragsluitende Partij een aantekening verlangt dat het merk onder licentie wordt gebruikt, doet het ten dele of geheel niet voldoen aan deze eis geen afbreuk aan de geldigheid van de inschrijving van het merk dat het voorwerp van de licentie of van de bescherming van dat merk is, en doet het evenmin afbreuk aan de toepassing van artikel 19, derde lid.

Artikel 22 Reglement
1. [Inhoud]
a. Het Reglement bij dit Verdrag bevat voorschriften betreffende
i. aangelegenheden ten aanzien waarvan in dit Verdrag uitdrukkelijk is bepaald „zoals voorgeschreven in het Reglement’’;
ii. alle bijzonderheden die nuttig zijn ter uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag;
iii. alle administratieve voorwaarden, kwesties of procedures.
b. Het Reglement bevat tevens internationale standaardformulieren.

Reglement van het Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht

Bepalingen
Regel 1: Verkorte uitdrukkingen
Regel 2: Wijze van vermelden van namen en adressen
Regel 3: Bijzonderheden betreffende de aanvrage
Regel 4: Bijzonderheden betreffende de aanstelling van een gemachtigde en domiciliekeuze
Regel 5: Bijzonderheden betreffende de datum van het depot
Regel 6: Bijzonderheden betreffende berichten
Regel 7: Wijze van aanduiding van een aanvrage zonder nummer
Regel 8: Bijzonderheden betreffende de geldigheidsduur en vernieuwing
Regel 9: Uitstel indien verzuimd is de termijnen in acht te nemen
Regel 10: Voorschriften betreffende het verzoek om aantekening van een licentie of om wijziging of doorhaling van een aantekening van een licentie

Internationale standaardformulieren*
Formulier nr. 1 Aanvrage om inschrijving van een merk
Formulier nr. 2 Volmacht
Formulier nr. 3 Verzoek om aantekening van naams- of adreswijziging(en)
Formulier nr. 4 Verzoek om aantekening van een verandering van rechthebbende met betrekking tot (een) inschrijving(en) en/of aanvrage(n) tot inschrijving van een merk of merken
Formulier nr. 5 Verklaring van overdracht met betrekking tot (een) inschrijving(en) en/of aanvrage(n) van inschrijving van merken
Formulier nr. 6 Akte van overdracht met betrekking tot (een) inschrijving(en) en/of aanvrage(n) van inschrijving van merken
Formulier nr. 7 Verzoek om correctie van (een) fout(en) met betrekking tot (een) inschrijving(en) en/of aanvrage(n) van inschrijving van merken
Formulier nr. 8 Verzoek om vernieuwing van een inschrijving
Formulier nr. 9 Verzoek om aantekening van een licentie
Formulier nr. 10 Licentieverklaring
Formulier nr. 11 Verklaring van wijziging van een licentie
Formulier nr. 12 Verklaring van doorhaling van een licentie

 

IEF 13275

Voor het toetsen van rasbenamingen worden de Verordening en CPVO-richtsnoeren gevolgd

Wijziging van de toelichting bij de richtsnoeren voor het toetsen van rasbenamingen van nationale aanvragen voor toelating/kwekersrechtverlening, bijlage bij Gazette Raad voor Plantenrassen, 2013, nr. 14 138.
Voor het toetsen van rasbenamingen voor ingediende aanvragen voor toelating en/of nationaal kwekersrecht wordt Verordening (EG) Nr. 2100/94, artikel 63 gevolgd in combinatie met de door het CPVO uitgebrachte richtsnoeren met betrekking tot rasbenamingen.

In de Gazette van de Raad voor plantenrassen van 19 februari jl. kondigden wij al aan dat de ‘explanatory notes’ door het CPVO aangepast zijn en gepubliceerd zijn op hun website; (zie https://www.cpvo.europa.eu/main/nl/homepage/communautair-kwekersrecht/rechtsgeldige-wetgeving -> artikel ‘Rasbenamingen’ en ‘Instructies’).

De Raad voor plantenrassen heeft, in afstemming met Naktuinbouw, besloten deze nieuw vastgestelde toelichting bij de richtsnoeren aan te nemen voor het toetsen van rasbenamingen voor ingediende nationale aanvragen. Hiermee hanteren wij dezelfde uitgangspunten als het CPVO. Dat geeft ons inziens enerzijds duidelijkheid en uniformiteit in het toetsen, anderzijds zorgt dat ervoor dat bij een latere aanvraag voor Europees kwekersrecht het destijds ingediende naamsvoorstel voor de nationale aanvraag niet alsnog op bezwaren stuit bij het CPVO.

Overigens zijn wij van mening dat de nieuwe versie van de ‘explanatory notes’ zorgt voor verduidelijking voor het toepassen van de naamgevingsregels door de vermelding van de extra voorbeelden. In de bijlage vindt u de nieuwe versie van de explanatory notes.

Toepassing van het naamgevingbeleid in de praktijk
In de praktijk zal het ingediende naamsvoorstel getoetst worden aan de nieuwe versie van de explanatory notes van het CPVO. Als het naamsvoorstel acceptabel is ten opzichte van de explanatory notes, zal het naamsvoorstel worden voorgelegd aan het CPVO ter toetsing met behulp van de CPVO Variety Finder. Hieruit komt:
1. Het ingediende naamsvoorstel is acceptabel bevonden.
De rasbenaming wordt verwerkt bij de nationale aanvraag en gepubliceerd in de Gazette. Derden kunnen alsnog bezwaar maken op de gepubliceerde rasbenaming. Drie maanden na publicatie van het naamsvoorstel kan de rasbenaming vastgesteld worden mits geen bezwaar werd ontvangen van derden. Na ontvangst van een naamsbezwaar van derden wordt de aanvrager op de hoogte gebracht van het ontvangen naamsbezwaar en indien gegrond alsnog om een nieuw naamsvoorstel gevraagd.
2. Het ingediende naamsvoorstel is niet acceptabel bevonden door het CPVO.
Als de Raad voor plantenrassen het eens is met de zienswijze van het CPVO, wordt de aanvrager op de hoogte gebracht van het gevonden bezwaar en om een nieuw naamsvoorstel gevraagd.

In het geval van verschil van inzicht hierover tussen CPVO en Raad voor plantenrassen, zal de Raad voor plantenrassen in discussie gaan met het CPVO met het doel tot een oplossing te komen. Mocht het niet lukken om het CPVO te overtuigen van onze zienswijze, dan hanteren wij uiteindelijk de zienswijze van het CPVO. De aanvrager wordt dan alsnog op de hoogte gebracht van het gevonden bezwaar en om een nieuw naamsvoorstel gevraagd.

Wij verwachten dat wij met deze werkwijze situaties voorkomen waarbij er voor een nationale aanvraag een naamsvoorstel is goedgekeurd maar voor de evt. later ingediende aanvraag voor Europees kwekersrecht er alsnog op een naamsbezwaar wordt gestuit. Ook bij een evt. opname van het ras in de EU-rassenverkeerslijst denken wij hiermee onwenselijke situaties rond naamgeving te voorkomen.

Het hierboven beschreven beleid van de Raad voor plantenrassen treedt in werking op de dag na publicatie ervan in de Gazette van de Raad voor plantenrassen. De publicatie is voorzien in mei 2013.

C.J.A. (Kees Jan) Groenewoud
Secretaris Raad voor plantenrassen

IEF 13274

Inbreng verslag thuiskopieheffing: zichtbaar maken in de aanschafprijs

Inbreng verslag over brief inzake aanwijzing van voorwerpen ex 16c Auteursrecht (thuiskopieregeling), 2013-2014, Docnr. 2013D45642.
Thuiskopieheffing. Modernisering van wetgeving. Grensoverschrijdend aspect en central rol van internet. Zichtbaarheid heffing in aanschafprijs en op facturen.

VVD-fractie: De aan het woord zijnde leden vinden het een positieve ontwikkeling als het bedrag dat wordt geheven als thuiskopieheffing zichtbaar wordt gemaakt in de aanschafprijs, bijvoorbeeld door het te tonen op de factuur. (...) Wat voor mogelijkheden ziet de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staatssecretaris) om voornoemde positieve ontwikkeling te koppelen aan de verschuldigdheid of de vorm van de vergoeding? Dit zou ook het door het veld geconstateerde probleem ondervangen dat zowel web- als fysieke winkels geen melding maken van de thuiskopieheffing in het aankoopproces. Winkels zijn echter wettelijk verplicht om de prijs van een artikel inclusief alle niet te vermijden kosten te melden.

Deze leden vragen voorts om een korte toelichting op de handhaving van het toepassen van de thuiskopieheffing. Zijn er het afgelopen jaar gevallen geconstateerd waarin niet werd voldaan aan de in het besluit van 23 oktober 2012 gestelde regels en voorwaarden?

PvdA-fractie: De leden van d PvdA-fractie willen nogmaals benadrukken dat de discussie over het (voort)bestaan van de Auteurswet door moet blijven gaan omdat het aanpassen en moderniseren van wetgeving noodzaak is. (...)

 Daarbij kan het grensoverschrijdende aspect van internet niet ontbreken, gelet op de centrale rol van internet in de (ontwikkeling van de) markt. Kan de staatsecretaris ten slotte aangeven welke strategie hij gaat volgen en wat zijn volgende stappen zijn om tot een modern auteursrecht te komen?

CDA-fractie: Is de Staatssecretaris van mening dat een zichtbare heffing meer duidelijkheid geeft voor zowel consument als bedrijfsleven en is hij bereid met een plan van aanpak te komen om een zichtbare heffing te bewerkstelligen totdat de thuiskopieheffing wordt afgeschaft?

(...)

Deelt hij voorts de mening dat dit een cruciaal verschil is tussen settop boxen en de andere in het Besluit genoemde apparaten en dat dit betekent dat een heffing van 5 euro op een smartphone wellicht gerechtvaardigd is, maar voor een settop box zeker niet. Daarbij wijzen zij ook op het feit dat met rechthebbenden vergoedingen zijn overeengekomen voor het gebruik van settop boxen met harde schijven voor onder meer «time shifting», Video on Demand en de mogelijkheid om lineaire uitzendingen te kunnen pauzeren. Klopt het dat de Stichting Overleg Orgaan Thuiskopie op juridische gronden van mening is dat settop boxen in het Besluit thuishoren?(...)

De aan het woord zijnde leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat de auteursrechtelijke exploitatievormen (vastlegging en openbaarmaking) door collectieve beheersorganisaties in feite nog steeds techniek-afhankelijk worden beoordeeld in de uitleg die men geeft aan de Auteurswet. Deelt hij voorts de mening dat het verschil tussen een settop box en een cloudoplossing (netwerk Personal Video Recorder) in de commerciële praktijk bijvoorbeeld nihil is, maar in de juridische praktijk erg groot wordt gehouden/gemaakt?

Deze leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat Nederland toe moet naar een situatie waarin de gebruiker centraal staat en waarin functioneel in plaats van technisch wordt gekeken naar de toepassingen van content. Deelt hij ten slotte ook de mening dat makers dan nog steeds hun verdiende deel krijgen, maar dat commerciële aanbieders wel veel minder rechtsonzekerheid en andere obstakels ondervinden die de uitrol van nieuwe diensten bemoeilijken?

IEF 13273

Vara dient uitzending te rectificeren vanwege zwaar en emotioneel aanzetten van item

Rechtbank Amsterdam 20 november 2013, HA ZA 13-316; ECLI:NL:RBAMS:2013:9951 (Pretium tegen Omroepvereniging VARA)
Uitspraak ingezonden door Thijs van den Heuvel, Bird & Bird. Mediarecht. Wederhoor. Rectificatie. Zie eerder Pretium-zaken. Pretium is een telecomaanbieder en werft abonnees middels telemarketing. VARA heeft in haar consumentenprogramma KASSA aandacht besteedt aan de klachten die zij over Pretium ontving. Pretium heeft van het recht op wederhoor ruimschoots gebruik gemaakt, maar het is aan Vara om te beoordelen of zij niet meer tot uitzenden mocht overgaan. Door in het begin van het item zwaar aan te zetten door erop te wijzen dat mevrouw na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven, heeft Vara met haar uitzending onrechtmatig gehandeld.

Zij dient in scrollende tekst, in een goed leesbare letter, en tegelijkertijd op normale toon in een rustig tempo uitgesproken een rectificatie uit te zenden. Vara wordt bevolen om de uitzending te verwijderen uit de diverse media waarop de uitzending is te zien en die Vara direct of indirect beheert.

4.3. Anders dan Pretium Telecom is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat Pretium een behoorlijk recht op wederhoor is onthouden. Zowel in het interview met Y als in de namens Pretium Telecom aan Vara gezonden correspondentie heeft Pretium Telecom voorafgaande aan de uitzending ampel de gelegenheid gehad op de voorgenomen uitzending te reageren en zij heeft van die gelegenheid ook ruimschoots gebruik gemaakt. Dat Vara door de reactie van Pretium Telecom niet is overtuigd en de uitzending heeft doorgezet doet niet af aan de omstandigheid dat Pretium Telecom de gelegenheid tot wederhoor heeft gekregen. Het was in beginsel aan Vara om te beoordelen of hetgeen Pretium Telecom heeft aangevoerd van dien aard was dat zij in redelijkheid niet meer tot het uitzenden mocht overgaan.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vara de grenzen van hetgeen betamelijk is overschreden waar het de zaak van X betreft.

Vara heeft er voor gekozen de betreffende zaak in het begin van het item zwaar aan te zetten door er een en ander maal op te wijzen dat X na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven. Die boodschap is sterk emotioneel beladen door in het begin van de uitzending nicht Y te tonen op de begraafplaats van haar tante, waarbij geboorte- en sterfdatum van X in beeld worden gebrachte en stemmige muziek ten gehore wordt gebracht. In de context van een uitzending over vermeende misstanden bij Pretium Telecom kan redelijkerwijze door de kijker daaruit geen andere indruk worden gekregen dan dat Pretium Telecom ervoor verantwoordelijk is dat X in haar laatste dagen contact met de buitenwereld heeft moeten ontberen, omdat Pretium Telecom bij de verhuizing van de telefoonaansluiting steken heeft laten vallen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 13272

Over de doden niets dan goeds

R.J.F. Wigman, Over de doden niets dan goeds, IEF 13272.
Een redactionele bijdrage van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.
Schrijvers en filmmakers komen regelmatig in botsing met mensen die menen dat hun eer en goede naam door een publicatie is aangetast. De jurisprudentie is talrijk. Maar hoe zit het met de eer en goede naam van overledenen? In dit artikel een onderzoek naar de vraag of er misschien andere regels gelden wanneer er sprake is van de aantasting van de goede naam van een overledene. De recente droefenis en boosheid  van de kinderen De Kom over de wijze waarop vader Anton de Kom wordt geportretteerd in de roman De man van veel en Peter Koelewijn's procedure (IEF 13247)  tegen schrijver A.F.Th. van der Heijden over diens beweerdelijke schending van de goede naam van de moeder van Koelewijn in de roman De Helleveeg tonen aan dat de goede naam van een overledene gevoelig ligt.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de volledige bijdrage hier.

Op basis van de in dit artikel aangehaalde jurisprudentie kom ik tot de conclusie dat voor de vraag of een publicatie over een overledene onrechtmatig is, in ieder geval de volgende overwegingen een (aanvullende) rol spelen.

Tijdsverloop: hoe langer geleden de overledene leefde en de beschreven gebeurtenissen plaatsvonden, hoe minder snel eventuele fouten in de weergave zullen leiden tot onrechtmatigheid van de publicatie.

Intentie: indien de schrijver geen intentie had om een (historisch) juist beeld over de gebeurtenissen te schetsen, zal ook minder snel sprake zijn van een onrechtmatige publicatie.

Verwachtingen: ook als er bij het publiek geen verwachtingen worden gewekt, bijvoorbeeld in de zin van de juistheid van de geschetste gebeurtenissen (en dat is kennelijk per definitie het geval indien sprake is van fictie), zal minder snel sprake zijn van onrechtmatigheid.

Overeenstemmende feiten: hoe minder feiten uit de werkelijkheid overeenstemmen met de beschreven gebeurtenissen of personen, des te minder snel zal sprake zijn van onrechtmatigheid.

Tot slot
Niet alle aspecten van publicaties over overledenen zijn hiervoor aan bod gekomen. Zo kan er ook sprake zijn van een portretrecht (of beter een recht van de nabestaanden op het portret van de overlevenden).  Het redelijk belang nodig voor het tegengaan van de publicatie van het portret zal veelal gelegen zijn in de privacybescherming van de overledene, dan wel een commercieel belang van de nabestaanden. Voor de mogelijke vorderingen van nabestaanden (verbod op verdere publicatie, recall, rectificatie en schadevergoeding) wordt verwezen naar de relevante literatuur.

Geïnteresseerden in de rechten van overledenen verwijs ik voorts graag naar het prachtige artikel Rights of the Dead van Kirsten Rabe Smolensky in Hofstra Law Review.

Roland Wigman

IEF 13271

Conclusie A-G: internationale bevoegdheid inzake namaak

Conclusie A-G 21 november 2013, zaak C-360/12 (Coty Germany tegen First Note Perfumes) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof.
Internationale bevoegdheid inzake namaak driedimensionaal merk. Geen bevoegdheid op basis van merkenverordening, wel op basis van de EEX-verordening. Uitlegging van artikel 93, lid 3, van Gemeenschapsmerkenverordening en artikel 5, lid 3, van EEX-verordening. Bepaling van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Door verweerder in andere lidstaat verrichte handeling bestaande in medewerking aan inbreuk of onrechtmatige daad die heeft plaatsgevonden op grondgebied van lidstaat waar aangezochte rechter zetelt.

Conclusie A-G:

1)      Artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling uit de plaats van de inbreuk op een gemeenschapsmerk die een van de veronderstelde inbreukmakers ten laste wordt gelegd, geen rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde inbreukmaker – die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter – kan worden afgeleid.
2)      Artikel 5, sub 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling uit de plaats waar de schade is ingetreden van de handeling die een van de veronderstelde veroorzakers van de schade ten laste wordt gelegd, rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde veroorzaker van deze schade – die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter – kan worden afgeleid.

Subsidiair:
Artikel 5, sub 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling noch uit de plaats van de handeling die een van de veronderstelde veroorzakers van schade ten laste wordt gelegd noch uit de plaats waar deze schade is ingetreden, rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde veroorzaker van deze schade – die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter – kan worden afgeleid.


Gestelde vragen:

1)      Dient artikel 93, lid 5, van [de] verordening [inzake het gemeenschapsmerk] aldus te worden uitgelegd dat in een lidstaat (lidstaat A) inbreuk is gemaakt in de zin van artikel 93, lid 5, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk wanneer door een handeling in een andere lidstaat (lidstaat B) is deelgenomen aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gemaakte inbreuk?

 

2)      Dient artikel 5, sub 3, van [de Brussel I-]verordening aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?