IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 13868

Vraag aan HvJ EU over relevantie van uitspraak en betekenis van Arabische woorden in Gemeenschapsmerkenrecht

Hof van Beroep Brussel 17 maart 2014, IEF 13868 (Loutfi Management IP tegen AMJ Meatproducts en Halalsupply)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Dekoninck, Crowell & Moring. Loutfi is houdster van diverse Gemeenschapsbeeldmerken EL BENNA en EL BNINA. Meatproducts heeft een Benelux-merk EL BAINA gedeponeerd voor producten op islamitische wijze bereid. Hoger beroep in het kader van een derdenverzet om bij Meatproducts over te gaan tot een beslag inzake namaak. Prejudiciële vraag:

Dient artikel 9.1.b.) GMV, mede gelet op de bepalingen van de artikelen 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, aldus te worden uitgelegd dat, bij de beoordeling van het verwarringsgevaar tussen een gemeenschapsmerk waarin een Arabisch woord dominant is en een teken waarin een ander maar visueel overeenstemmend Arabisch woord dominant is, het verschil in uitspraak en betekenis tussen deze woorden door de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten mag of zelfs moet worden onderzocht en in rekening gebracht, ook al is het Arabisch geen officiële taal van de Unie en van de lidstaten?

Lees verder

IEF 13867

Conclusie AG: Uitleg van het begrip parodie

Conclusie AG HvJ EU 22 mei 2014, zaak C-201/13, IEF 13867 (Deckmyn en Vrijheidsfonds) - dossier
Zie eerder IEF 12642. Uitlegging van artikel 2, sub a, en artikel 5, lid 3, sub k, van InfoSocrichtlijn 2001/29/EG en van de artikelen 11, 13 en 17 van het Handvest . Reproductierecht. Uitzonderingen en beperkingen, waaronder de uitlegging van het begrip „parodie” als autonoom begrip van Unierecht. Conclusie AG:

1) Het begrip ‚parodie’ in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is een autonoom Unierechtelijk begrip.

2) Een ‚parodie’ in de zin van artikel 5, lid 3, sub k, van richtlijn 2001/29 is een werk dat, met een spottende intentie, bestanddelen van een duidelijk herkenbaar bestaand werk combineert met voldoende originele bestanddelen, zodat het werk in redelijkheid niet kan worden verward met het oorspronkelijke werk.

 

3) Bij de uitleg van het begrip ‚parodie’ dient de civiele rechter zich te laten leiden door de grondrechten die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dient hij de noodzakelijke afweging tussen deze rechten te maken wanneer de omstandigheden van het geval dit vergen.

Gestelde vragen:

Is het begrip "parodie" een autonoom Unierechtelijk begrip?
Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
de bron vermelden van het geparodieerde werk.
Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?
IEF 13866

Deskundigenonderzoek in boekhouding naar zaken met vaste relaties

Hof 's-Hertogenbosch 20 mei 2014, IEF 13866 (Houtverwerkingsindustrie X)
Zie eerder IEF 13651. Onrechtmatig handelen door gebruik te maken van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van concurrent, terwijl die vertrouwelijke bedrijfsgegevens via een werknemer van die concurrent zijn verkregen? Er bestaan in dit geval serieuze aanwijzingen dat dergelijk onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden. Deskundigenonderzoek in boekhouding van gedaagde om vast te stellen of gedaagde in de betreffende periode zaken heeft gedaan met vaste relaties van de concurrent.

6.5. Uit het voorgaande volgt dat het hof aan de deskundige de navolgende vragen, ook reeds weergegeven in rechtsoverweging 4.6.11 van het tussenarrest, zal voorleggen:

Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [houtleverancier] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn op de bladzijdes 9, 10 en 11 (nummers 63, 65 en 67) van de inleidende dagvaarding?

Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [houtleverancier] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn in de e-mailberichten die zijn overgelegd als producties 2, 3 en 11 tot en met 38 bij de inleidende dagvaarding?

Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] aanwijzingen gevonden dat [houtleverancier] in de eerste maanden na april 2009 transacties heeft verricht met in de vragen 1 en 2 bedoelde klanten, terwijl die transacties rechtstreeks te herleiden zijn tot bedrijfsinformatie van [Houtverwerkingsindustrie] BV die [X.] in de periode vóór 17 april 2009 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt?

Als u de vragen 1 en/of 2 en/of 3 bevestigend beantwoordt, gaat het dan om leveringen van zaken die ook tot het assortiment van [Houtverwerkingsindustrie] BV behoren? Zo ja, in hoeverre is dat het geval.

Wilt u, voor zover u vraag 4 bevestigend beantwoordt, de leveringen en de daarvoor door [houtleverancier] aan de klanten in rekening gebrachte prijzen zo nauwkeurig mogelijk omschrijven, zo mogelijk inclusief de data waarop de betreffende offertes zijn uitgebracht, de overeenkomsten zijn gesloten en de prijzen zijn gefactureerd?

Hoeveel winst heeft [houtleverancier] met de onder 5 bedoelde leveringen naar uw berekening of inschatting in totaal gegenereerd?

Heeft u aanwijzingen dat de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhoudkundige gegevens van [houtleverancier] onvolledig zijn en/of dat daaruit bepaalde informatie is verwijderd of vervalst?

Hebben partijen goed meegewerkt aan het deskundigenbericht? Hebt u de door u gevraagde informatie verkrijgen. Zo nee, welke informatie hebt u van welke partij niet gekregen?

Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt voordat het hof een eindbeslissing neemt in de onderhavige zaak?

IEF 13865

Verstekvonnis verhandeling inbreukmakende merkproducten

Rechtbank Den Haag 9 oktober 2013, IEF 13865 (Burberry c.s. tegen Hilledijkgroep)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Gie van den Broek, Deterink. Verstekvonnis (met dagvaarding). Verhandeling inbreukmakende producten in groepsverband. De rechtbank is bevoegd op grond van artikelen 95 lid 1 en 96 aanhef en sub a en 97 lid 1 van de Gemeenschapsmerkenverordening en artikel 3 van de uitvoeringswet kennis te nemen van de Gemeenschapsmerkelijkevorderingen. Het primair gevorderde komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt toegewezen, waaronder afgifte van de goederen en winstafdracht, met uitzondering van wat daarin is doorgestreept, waaronder proceskostenveroordeling ex 1019h Rv.
Lees verder

IEF 13864

Nadere wijziging conclusie is ontoelaatbaar, omdat die te laat naar voren is gebracht

Rechtbank Den Haag 21 mei 2014, IEF 13864 (Sanofi-Aventis tegen Amylin)
Uitspraak ingezonden door Simon Dack, Judith Krens en Peter van Schijndel, Hoyng Monegier. De rechtbank vernietigde in het tussenvonnis [IEF 13234] een deel van de productconclusies 20 - 26 van EP 0 996 459 B1 voor zover die meer inhielden dan het tweede hulpverzoek. Partijen laten zich uit over de gevolgen die de gedeeltelijke vernietiging van conclusies 20-26 heeft voor conclusie 27 en over de verhouding tussen het tweede hulpverzoek en conclusie 27. Partijen zijn het erover eens dat het tweede hulpverzoek leidt tot onduidelijkheid over de inhoud van conclusie 27 en dat deze daarom ontoelaatbaar is op grond van 84 EOV. Amylin heeft voorgesteld de onduidelijkheid op te lossen door een nadere wijziging van conclusie 27. Het verzet hiertegen wegens strijd met goede procesorde wordt gehonoreerd en de rechtbank verklaart (ook) conclusie 27 nietig.

2.7 De rechtbank is met Sanofi van oordeel dat de nadere wijziging niet toelaatbaar is omdat die te laat naar voren is gebracht. Sanofi heeft terecht opgemerkt dat de akte na het tussenvonnis niet was bedoeld om (weer) een nieuwe conclusie te introduceren, maar uitsluitend om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de inhoud en geldigheid van de op dat moment voorliggende conclusie 27 in het licht van de gedeeltelijke vernietiging van conclusies 20 – 26 en het tweede hulpverzoek van Amylin. Nadere wijzigingen had Amylin eerder kunnen en moeten aanvoeren, bijvoorbeeld direct bij het indienen van het tweede hulpverzoek. Als nu nog een nieuwe conclusie zou worden toegestaan, zou dat meebrengen dat Sanofi de gelegenheid zou moeten krijgen om daar eventuele geldigheidsbezwaren tegen aan te voren, waarna Amylin daarop weer zou moeten kunnen reageren. Daarvoor is in dit stadium van de procedure geen ruimte meer. De rechtbank zal daarom conclusie 27 van het Nederlandse deel van EP 459 volledig nietig verklaren.

De rechtbank
3.1. vernietigt conclusie 20 en de daarvan afhankelijke conclusie 21-26 van het Nederlandse deel van EP 459 voor zover die meer inhouden dan het in 3.4.2. van het tussenvonnis weergegeven tweede hulpverzoek;
3.2. vernietigt conclusie 27 van het Nederlandse deel van EP 459;

3.3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
IEF 13860

Benelux-Gerechtshof wordt bevoegd voor geschillen rond merken

Uit het persbericht: Met de ondertekening van een protocol door de Benelux-landen kunnen ondernemers voor geschillen rond merken in plaats van bij nationale rechtbanken terecht bij het Benelux-Gerechtshof. Een snellere gerechtelijke procedure zal bedrijven kosten en tijd besparen.

Meer dan 22.000 verzekeringsmakelaars, koffiebranderijen, ICT bedrijven, kledingzaken, … per jaar deponeren via een eenvoudige procedure hun merk bij het Benelux-Bureau voor Intellectuele Eigendom (BBIE) in Den Haag. Voor pakweg 240€ zijn ze gedurende 10 jaar gerust dat hun bedrijfsmerk in de Benelux beschermd is.

Is men echter niet tevreden met een beslissing van het BBIE, bijvoorbeeld in geval van een weigering van de registratie van een merk, is de procedure complexer. Om hun gelijk te halen kunnen ondernemers tot nog toe bij drie rechters terecht, in Den Haag, Brussel of Luxemburg.

Het resultaat daarvan is dat elke lidstaat zijn eigen rechtspraak ontwikkelt en uitspraken sterk verschillen tussen de drie landen. Gebruikers worden dus geconfronteerd met verschillende procedures en interpretaties naargelang in welk land zij een rechtszaak beginnen. Bovendien verschilt de termijn waarbinnen zaken worden afgehandeld nogal per land.

Dankzij dit protocol wordt de rechtszekerheid en bescherming van ondernemers sterk verhoogd en zullen, door een eenvoudigere procedure, kortere behandeltermijnen gelden in beroepszaken. Het voorziet in de overheveling van beroepszaken tegen beslissingen van het BBI naar één rechtsprekende instantie, het Benelux-Gerechtshof. Bedrijven kunnen dan bij geschillen over merken rechtstreeks naar dit Hof stappen. Verwacht wordt dat het zal gaan om een 25tal rechtszaken per jaar.

Deze modernisering levert voor allerhande firma’s in de Benelux rechtstreekse voordelen op. Het protocol zal leiden tot een snellere gerechtelijke procedure en een besparing van tijd en kosten voor bedrijven.

Hierdoor ontstaat voor bedrijven een Benelux-zone voor Intellectuele Eigendom door eenvormige toepassing van regels én rechtspraak.

Het protocol moet nog door de parlementen van de drie landen goedgekeurd worden.

IEF 13863

VvA-ledenvergadering: De ontwikkeling van het auteursrecht in de digitale sfeer

Alle leden van de Vereniging voor Auteursrecht worden via deze vooraankondiging alvast uitgenodigd voor de ledenvergadering op donderdag 12 juni 2014 om 13.30 uur in het KNAW, Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam. De VvA-vergadering op 12 juni zal geheel gewijd worden aan de ontwikkeling van het auteursrecht in de digitale sfeer, en met name ook aan de belangrijke rechtspraak van het Hof van Justitie in Svensson, ACI Adam, UPC Telekabel en OSA. Aanmelden via deze link.

IEF 13862

Een grotere vrijheid voor columnisten, uiting wel onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 mei 2014, IEF 13862 (BJAA tegen Heertje, Prometheus en GS Media)
Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie. Heertje heeft de vrijheid om kritiek te uiten op BJAA, maar de wijze waarop dat is gebeurd in een artikel op de opiniepagina van de Volkskrant en in een column op de site van RTLNieuws is onrechtmatig. Heertje, een bekend en gerenommeerd wetenschapper, heeft feiten aangaande een onder toezicht staande minderjarige eenzijdig en enkel vanuit de optiek van de moeder gepresenteerd.

Zo schreef hij dat de minderjarige vredig en naar ieders tevredenheid bij zijn moeder woonde en naar een goede school ging totdat hij zonder aanleiding vanaf zijn school is ontvoerd en naar een geheime plek is gebracht. Daardoor is de andere kant van het verhaal, te weten dat na een langdurige echtscheidingsstrijd en nadat de moeder de minderjarige drie-en-een-half jaar geen omgang met de vader toestond, de rechtbank en het hof hebben bepaald dat vader alleen met het gezag werd belast en dat de minderjarige voortaan bij zijn vader het hoofdverblijf zou hebben, niet belicht. Heertje heeft zonder noodzaak de namen van bij de minderjarige betrokken individuele medewerkers van BJAA in zijn column genoemd. De vergelijking van het handelen van BJAA met gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog is vanwege de manier waarop dat is gebeurd ongepast, onnodig kwetsend en grievend. Voor zover Heertje het handelen van BJAA kwalificeert als strafbaar, misdadig of crimineel, geldt dat deze beschuldiging onvoldoende steun vindt in de feiten.

Wijze van publicatie
4.8.Heertje heeft gesteld dat hem als columnist een grotere vrijheid toekomt om te overdrijven, en dat het bovendien noodzakelijk is voor het aanzwengelen van het maatschappelijk debat om zich in sterke bewoordingen uit te laten. Een gewone uiting zou, aldus Heertje, geen effect hebben. BJAA heeft betwist dat het om een column gaat. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Wat betreft de onder 2.4 en 2.8 genoemde e-mailberichten geldt dat deze ook aan derden zijn verzonden, zodat deze in zoverre openbaar zijn. Deze e-mailberichten houden waardeoordelen in. (...) Door zich slechts te baseren op het verhaal van de moeder, hetgeen door Heertje wordt betwist maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit bovenstaande, zonder ook de andere kant van het verhaal te laten zien, doet Heertje geen recht aan het maatschappelijk debat. Eveneens speelt een rol dat het BJAA in beginsel vanuit de bescherming van de minderjarige niet vrijstaat om allerlei uitlatingen te doen over een bepaalde specifieke casus, zodat het voor haar moeilijk is zich in het debat te mengen. Ook dat maakt dat het van belang is de feiten juist en volledig te presenteren.

Inkleding van de uitlatingen
4.11. Voor zover Heertje het handelen van BJAA kwalificeert als strafbaar, misdadig of crimineel is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu daarvoor onvoldoende steun in de feiten aanwezig is, ook deze kwalificaties ongepast zijn.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de uitlatingen van Heertje onrechtmatig zijn jegens BJAA, voor zover hij daarin BJAA en/of haar medewerkers in verband brengt met een criminele organisatie en/of strafbare feiten zoals ontvoering en/of fascisme en/of praktijken in de Tweede Wereldoorlog zoals het wegvoeren van Joodse kinderen, en voor zover hij daarin namen of andere privégegevens van medewerkers van BJAA noemt. Nu bovengenoemde onrechtmatige uitlatingen zozeer zijn verweven in de tekst van de artikelen, zal Heertje worden bevolen de artikelen in zijn geheel van het internet te (doen) verwijderen. Het gebod zal slechts betrekking hebben op de onder 2.5 en 2.10 genoemde artikelen, aangezien de reeds verzonden e-mailberichten niet meer zijn te verwijderen. Nu Heertje hierover niets heeft aangevoerd, wordt hij geacht het in zijn macht te hebben de artikelen van websites van RTL Nieuws en van De Volkskrant te (laten) verwijderen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.12. Eveneens zal worden toegewezen de vordering om Heertje te bevelen Google te verzoeken de cache van de zoekmachine met betrekking tot de gewraakte uitlatingen als hiervoor genoemd te verwijderen en verwijderd te houden. Voor zover de vordering betrekking heeft op andere zoekmachines dan Google is de vordering te onbepaald om te worden toegewezen.
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt Heertje binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis de uitlatingen als bedoeld onder 2.5 en 2.10 van internet of enig ander openbaar medium te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden,

5.2. gebiedt Heertje Google binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis op deugdelijke wijze te verzoeken om de cache van de zoekmachine van Google met betrekking tot de artikelen als bedoeld onder 2.5 en 2.10 te verwijderen en verwijderd te houden, zodat deze artikelen niet meer vindbaar zijn via de zoekmachine, met overlegging van afschriften van deze verzoeken aan de raadsvrouw van BJAA,
IEF 13861

Samsung krijgt algemeen inbreukverbod in Nederland, maar niet pan-Europees

Hof Den Haag 20 mei 2014, IEF 13861 (Apple tegen Samsung)
Uitspraak ingezonden door Arvid van Oorschot, Freshfields Bruckhaus Deringer. Bevoegdheid betreffende grensoverschrijdende pan-Europese verboden. Proceskosten verdeeld vanwege grotendeels ingetrokken vorderingen. Partijen hebben een minnelijke regeling getroffen, er resteert een beperkt beroep. Gelet op de afstemmingsregel is van de nietigverklaring van het modelrecht uit te gaan. Een algemeen inbreukverbod op het Nederlands deel van EP 868 in Nederland wordt gegeven. Conform artikel 2 en/of 31 EEX-Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd om grensoverschrijdende voorlopige maatregelen te nemen. De rechtbank Den Haag achtte in de bodemzaak het octrooi geldig, maar het Bundespatentgericht heeft het nietig verklaard. Gelet op de uitvoerige motivering bestaat er een niet te verwaarlozen kans dat andere buitenlandse rechters het octrooi eveneens nietig achten. Een pan-Europees verbod wordt afgewezen.

6. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat het, gelet op de ook in dit geval geldende afstemmingsregel, voorshands uitgaat van de nietigverklaring van het modelrecht, zodat de daarop gebaseerde inbreukvordering dient te worden afgewezen.

Vorderingen betreffende inbreuk op het Nederlands deel van EP 868
14. Nu principale grief 5.2 in zoverre slaagt dat een algemeen inbreukverbod op het Nederlands deel van EP 868 voor toewijzing in aanmerking komt, zal het vonnis van de voorzieningenrechter in zoverre (voor zover afgewezen) in de zaken tussen Apple en Samsung Ltd., Samsung Logistics en Samsung Overseas worden vernietigt en zal alsnog een algemeen verbod om inbreuk te maken op het Nederlands deel van EP 868 worden toegewezen.

Vorderingen betreffende inbreuk op de buitenlandse delen van EP 868
22. In de onderhavige zaak kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van een voorlopige maatregel op twee gronden, althans in ieder geval op één daarvan gebaseerd zijn. In de eerste plaats kan de Nederlandse rechter bevoegd zijn tot het treffen van een voorlopige maatregel op grond van artikel 2 EEX-Verordening, nu de desbetreffende Samsung-vennootschappen in Nederland zijn gevestigd. In de tweede plaats, in aanmerking nemende het arrest Solvay/Honeywell, kan de Nederlandse rechter kennelijk ook bevoegd zijn op grond van artikel 31 EEX-Verordening. Immers, in de zaak Solvay/Honeywell nam het Hof van Justitie EU, ten aanzien van een in Nederland gevestigde verweerder, bevoegdheid tot het gelasten van een voorlopig inbreukverbod op grond van artikel 31 EEX-Verordening tot uitgangspunt (rechtsoverweging 32 Solvay/Honeywell).

23. Tezamen genomen is het hof voorshands van oordeel dat de Nederlandse rechter in casu op grond van artikel 2 en/of artikel 31 EEX-Verordening bevoegd is tot het treffen van de gevraagde grensoverschrijdende voorlopige maatregelen, nu de onderhavige procedure voldoet aan de voorwvaarden in rechtsoverweging 49 van Solvay/Honeywell, zodat artikel 22 sub 4 EEX-Verordening niet van toepassing is.

24. In voormelde bodemzaak heeft de rechtbank Den Haag het octrooi geldig geacht. Het Bundespatentgericht heeft in zijn beslissing van 26 september 2013 het octrooi echter nietig verklaard. Gelet op deze uitspraak en de (uitvoerige) motivering daarvan, moet voorshands worden aangenomen dat een redelijke, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het betrokken octrooi door de andere buitenlandse rechters van de landen waarvoor een verbod wordt gevraagd, eveneens nietig zal worden geacht. Gelet daarop zullen de grensoverschrijdende verboden (niet worden toegekend en dus) worden afgewezen. In zoverre slaagt de incidentele grief (...) en zal het vonnis worden vernietigd.

26. Wat betreft de kosten van het hoger beroep overweegt het hof dat de vorderingen grotendeels zijn ingetrokken in de loop van het hoger beroep, deels omdat Apple's lE-rechten nietig zijn verklaard en/of in verband met hierover gegeven oordelen door de bodemrechter en deels omdat Samsung bepaalde modellen niet meer op de markt brengt. In zoverre is er reden voor compensatie van de kosten. Voor wat betreft de resterende geschillen zijn Apple en Samsung in principaal beroep over en weer deels in het ongelijk gesteld en komen de kosten eveneens voor compensatie in aanmerking. Ook in incidenteel beroep zal het hof de proceskosten compenseren nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

Het Hof..
vernietigt het door de voorzieningenrechter tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 24 augustus 2011 voorzover daarbij
- in rechtsoverweging 5.2. Samsung Benelux, Samsung Logistics en Samsung Overseas is verboden op enigerlei wijze, direct dan wel indirect inbreuk te maken op de buitenlandse delen van EP 2.059.868;
- in rechtsoverweging 5.3. Samsung is bevolen aan Apple een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen voor het geval de verboden zoals opgenomen onder 5.2 niet worden nageleefd;
- in rechtsoverweging 5.7 het meer of anders gevorderde is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende,
- verbiedt Samsung Ltd, Samsung Logistics en Samsung Overseas met onmiddellijke ingang na betekening van dit arrest inbreuk te maken op het Nederlandse deel van EP 2.059.868, door het vervaardigen, in voorraad hebben, aanbieden, invoeren, in het verkeer brengen, verkopen en/of anderszins verhandelen van andere smartphones
dan de Galaxy S, SH en Ace (waarvoor het in rechtsoverweging 5.1 van het bestreden vonnis neergelegde verbod geldt) en gebiedt Samsung Ltd, Samsung Logistics en Samsung Overseas een onmiddellijke opeisbare dwangsom te betalen van € 100.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan of, zulks ter keuze van Apple, van e 10.000.- per inbreukmakend product waarop of waarmee dit verbod, aan de desbetreffende vennootschap toerekenbaar, wordt overtreden (dus voorzover de overtreding betrekking heeft op andere smartphones dan de Galaxy S, SU en Ace, waarvoor de in rechtsoverweging 5.3 van het bestreden vonnis opgelegde dwangsom geldt);

Lees de uitspraak:
IEF 13861 (pdf)
ECLI:NL:GHDHA:2014:1727 (link)

IEF 13859

Publicatie van programmagegevens omroepen niet beperkt door auteursrecht

Hof Amsterdam 20 mei 2014, IEF 13859; ECLI:NL:GHAMS:2014:1798; ECLI:NL:GHAMS:2014:2844 (Telegraaf tegen Stichting NPO)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Sophie van Loon en Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan. Uit het persbericht: NPO en de commerciële omroepen mogen De Telegraaf niet op grond van de Auteurswet verbieden hun programmagegevens te publiceren, zo heeft het gerechtshof Amsterdam vandaag in een tussenarrest beslist. In deze procedure gaat om de vraag of De Telegraaf de radio- en televisie-programmagegevens van de omroepen een week voor de uitzending mag publiceren. Op grond van overeenkomsten met de omroepen mag De Telegraaf die programmagegevens namelijk steeds niet meer dan 24 uur, en in het weekend 48 uur, van tevoren publiceren.

De Telegraaf had in juni 2012 twee maal, in een bijlage bij haar zaterdageditie, een overzicht gepubliceerd van de programma’s die in de daaropvolgende week werden uitgezonden. NPO (namens de publieke omroepen) en de commerciële omroepen hebben daarop in kort geding gevorderd dat De Telegraaf verdere publicatie van weekoverzichten wordt verboden.
De rechtbank Amsterdam heeft die vordering toegewezen; zij vond dat de programma-gegevens auteursrechtelijk als geschrift beschermd waren.

Geen auteursrecht. In hoger beroep komt het hof - in een tussenarrest - tot het oordeel dat de publicatie van programmagegevens niet wordt beperkt door het auteursrecht. In de eerste plaats niet, omdat een programmaoverzicht alleen de feitelijke gegevens van de programmering weergeeft en geen creatief werk vormt. In de tweede plaats niet, omdat een programmaoverzicht niet als ‘ander geschrift’ is aan te merken. Op dit tweede punt komt het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank. Het hof verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad uit januari 2014 (Ryanair) en naar het Dataco-arrest uit 2012 van het Hof van Justitie van de EU. Op grond van die jurisprudentie over databanken, die volgens het hof ook hier toepasselijk is, geniet het programmaoverzicht geen auteursrechtelijke bescherming.

Vervolg De partijen (NPO en De Telegraaf) krijgen nu tot 15 juli 2014 de tijd om zich over de andere, nog niet besproken grondslagen van de vordering van NPO uit te laten. Het gaat daarbij onder meer om de gewijzigde Mediawet (programmaoverzichten worden sinds 1 januari 2013 tegen een marktconforme vergoeding 6 weken voor uitzending ter beschikking gesteld).

Auteursrecht
2.3.  Het programmaoverzicht is de drager van haar creatieve programmering.
2.4. De grief faalt omdat deze is gebaseerd op een onjuiste vereenzelviging van het programmeren van omroepzenders met de opsomming van die programmering in een lijst met programmagegevens. Ook indien kan worden aangenomen - De Telegraaf heeft dit uitdrukkelijk betwist - dat de bij het programmeren van omroepzenders gebezigde selectie en rangschikking van het uit te zenden materiaal het resultaat zijn van vrije creatieve keuzes en dat dit resultaat - in auteursrechtelijke zin - kan worden aangemerkt als een voortbrengsel met een eigen, oorspronkelijk karakter dat het stempel van de maker draagt en dat als zodanig voorwerp van auteursrecht kan zijn, dan nog is het zo dat dit (verondersteld) creatieve werk concreet is belichaamd in de programmering zelf en niet in de opsomming daarvan op een lijst met programmagegevens die enkel de feitelijke gegevens van de programmering weergeeft. Zo ook is bijvoorbeeld de foto van een bouwwerk niet de (materiële) belichaming van het werk zelf (de immateriële creatie) van de architect.

Geschriftenbescherming
2.9. Het voorgaande is naar het oordeel van het hof mutatis mutandis ook van toepassing op de omroepprogrammagegevens waar het in het onderhavige geding om gaat. Dat brengt mee dat het beroep van NPO op de geschriftenbescherming geen doel kan treffen en dat de anders luidende overwegingen van het vonnis reeds hierom geen stand kunnen houden. Het hof wijst er in dit verband voorts op dat de verwijzing in het vonnis naar de artikelen 3.28 en 2.140 van de Mediawet 2008, daargelaten de relevantie ervan voor het onderhavige geschilpunt, is achterhaald doordat deze wetsartikelen per 1 januari 2013 zijn vervallen en inmiddels in het najaar van 2013 een wijzigingsvoorstel van de Auteurswet bij de Tweede Kamer is ingediend tot afschaffing van de geschriftenbescherming.

2.10. Het genoemde arrest inzake Ryanair is gewezen nadat in het onderhavige geding de pleidooien waren gehouden en de stukken waren gefourneerd. Partijen hebben doen blijken dat zij bekend waren met die andere zaak en het arrest van de Hoge Raad bevat geen andere argumenten dan zoals reeds aan de orde gesteld door partijen in dit geding, zodat er geen sprake is van een verrassingsbeslissing ten aanzien van dit geschilpunt en er in zoverre geen aanleiding bestaat tot heropening van het debat. Het hof ziet evenwel aanleiding om alvorens (verder) te beslissen partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten omtrent de consequenties hiervan voor de onderhavige zaak wat betreft nog niet besproken (meer subsidiaire) grondslagen van de vordering van NPO die via de devolutieve werking van het appel nog aan de

orde zullen kunnen komen, en daarbij mede te betrekken de toepassing van art. 2.139 Mediawet 2008 zoals dat artikel per 1 januari 2013 is gewijzigd. De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen

Lees de uitspraak hier:
ECLI:NL:GHAMS:2014:2844
ECLI:NL:GHAMS:2014:1798 (link)

Op andere blogs:
MediaReport
AMI