IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 13839

Gerecht EU week 19

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) PEDRO t. Pedro del Hierro - beroep afgewezen
B) SIMCA t. SIMCA - beroep afgewezen
C) PYROX t. PYROT - beroep afgewezen

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-38/13 (Pedro) - dossier
A) Werkelijk gebruik. Geen verwarringsgevaar. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „PEDRO” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing Kamer van beroep van het (BHIM) houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie ingesteld door de houder van de zwart-witte communautaire en internationale beeldmerken met de woordelementen „Pedro del Hierro” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25, 35 en 42 is afgewezen. Beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-327/12 (Simca) - dossier
B) Nietigheidsprocedure – Gemeenschapswoordmerk Simca – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, sub b. Beroep tot vernietiging van beslissing kamer van beroep van BHIM houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van het woordmerk „Simca” voor waren van klasse 12 in het kader van de vordering tot nietigverklaring ingediend door de houder van het internationale en nationale merk „SIMCA”. Beroep wordt afgewezen.

55      Vastgesteld hoeft immers slechts te worden dat uit het arrest Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli, punt 19 supra (punten 38‑42) blijkt dat bij de beoordeling van bestaan van kwade trouw van de aanvrager op het tijdstip van de indiening van de inschrijvingsaanvraag van een teken, bovendien rekening moet worden gehouden met zijn „oogmerk” om een derde te verhinderen om dit teken te blijven gebruiken, waarbij het Hof heeft opgemerkt dat dit oogmerk een subjectief gegeven was dat moest worden vastgesteld aan de hand van de objectieve omstandigheden van het concrete geval.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-575/12 (PYROX) - dossier
C) Verwarringsgevaar. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „PYROX” voor waren van de klassen 4, 7 en 11, en strekkende tot vernietiging van de beslissingen kamer van beroep van het BHIM waarbij de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke afwijzing van de oppositie die is ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „PYROT” voor waren van klasse 11 gedeeltelijk nietig is verklaard en de inschrijving van het aangevraagde merk integraal is geweigerd. Beroep wordt afgewezen.

101    Der hohe Aufmerksamkeitsgrad, den ein Teil der maßgeblichen Verkehrskreise an den Tag legt, genügt in Anbetracht der starken Ähnlichkeit, die hinsichtlich eines der geprüften relevanten Aspekte festgestellt worden ist, nicht, um die Verwechslungsgefahr zu vermeiden. Denn selbst die Verbraucher, die einen hohen Aufmerksamkeitsgrad an den Tag legen, könnten glauben, dass die in Rede stehenden Waren, die geringfügig ähnlich oder ähnlich sind, aus demselben Unternehmen oder aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen stammen. Daher hat der oben in Rn. 41 festgestellte Fehler hinsichtlich des Aufmerksamkeitsgrads der maßgeblichen Verkehrskreise keinen Einfluss auf die Rechtmäßigkeit der angefochtenen Entscheidung.

IEF 13838

Antwoord kamervragen over 165 miljoen omzet van torrentsites

Antwoorden kamervragen over het bericht dat torrentsites een omzet halen van 165 miljoen euro, 8 mei 2014, nr. 2014Z04671.
Dragen deze Nederlandse torrentsites auteursrechtgelden af en betalen ze belasting?
Antwoord 3: Voor het openbaar maken van een auteursrechtelijk beschermd werk is toestemming van de rechthebbende vereist. Aan het verlenen van toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een financiële vergoeding. Op degene die openbaar maakt, rust de plicht om te bezien of het werk auteursrechtelijk beschermd is en zo ja, om toestemming te verkrijgen. Bij illegale torrentsites is geen toestemming verkregen voor de openbaarmaking en zal dus geen vergoeding zijn betaald. De Belastingdienst houdt toezicht op naleving van fiscale regelingen, ook wanneer partijen en personen op het internet activiteiten verrichten. Of belasting moet worden betaald, hangt af van verschillende factoren, onder andere vanuit welke plaats activiteiten worden verricht, of hiervoor een vergoeding wordt ontvangen en of er duurzaam wordt deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer.

Vraag: 4: Kunt u inschatten wat de financiële schade is die de sector oploopt door het gratis aanbieden van content?
 
Antwoord: 4
De schattingen van de schade die wordt veroorzaakt door het zonder toestemming aanbieden van auteursrechtelijke werken lopen sterk uiteen. De hoogte van de schade hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is in eerste instantie aan de rechthebbende om de omvang van de schade vast te stellen. De vaststelling en de onderbouwing daarvan kan in laatste instantie door de rechter worden beoordeeld.

Vraag: 5 Bent u bereid om adverteerders op sites die illegaal aanbieden aan te spreken op het feit dat ze illegale verdienmodellen ondersteunen?
 
Antwoord: 5
Stichting Brein benadert sinds enige tijd actief Nederlandse bedrijven en organisaties waarvan advertenties verschijnen op sites waarop illegaal aanbod is te vinden. Brein meldt dat de respons veelal positief is. Adverteerders kunnen van het illegale aanbod onbewust zijn omdat voor de verkoop van advertentieruimte gebruik wordt gemaakt van tussenpersonen. Bona fide adverteerders willen doorgaans niet geassocieerd worden met illegaal aanbod en worden door de aanpak van Brein gestimuleerd om maatregelen te treffen.

1) Rapport Digital Citizens Alliance, 'Good money gone bad, Digital Thieves and the Hijacking of the Online Ad Business, februari 2014

IEF 13837

Hergebruik van geheel of substantieel deel door een dedicated metazoekmachine bevestigd

Hof Den Haag 6 mei 2014, IEF 13837 (Innoweb tegen Wegener)
Databankenrecht. Informatievrijheid. Proceskosten. Er is sprake van hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud van de onderhavige databank van Wegener (AutoTrack) door Gaspedaal. De verweren van Innoweb dat een verbod strijdig zou zijn met de informatievrijheid en dat handhaving misbruik van machtspositie zou opleveren, falen. Het Hof volgt het HvJ EU [IEF 13350], bekrachtigt het gewezen vonnis in principaal [IEF 7570] en veroordeelt Innoweb in de kosten. Er is onvoldoende gesteld dat Wegener afstand heeft gedaan van het recht om de volledige proceskosten te vorderen; de kosten zijn voldoende gespecificeerd.

14. Op grond van het bovenstaande moet worden geoordeeld dat in casu sprake is van hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud van de onderhavige databank van Wegener (AutoTrack) en derhalve inbreuk in de zin van artikel 2 lid 1 sub a Dw) op de databanken van Wegener. (...)
De verweren van Innoweb dat een verbod strijdig zou zijn met de informatievrijheid en dat handhaving misbruik van machtspositie zou opleveren, falen gelet op het oordeel van het HvJEU, terwijl deze verweren bovendien onvoldoende zijn onderbouwd.

Lees de uitspraak:
IEF 13837 (pdf)
ECLI:NL:GHDHA:2014:1558

Op andere blogs:
Charlotte's Law
Ius Mentis De implicaties van het Gaspedaal-arrest voor metazoekmachines

IEF 13836

Geen communautaire bescherming niet-geregistreerde geografische benaming

HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-35/13 (ASSICA en Krafts Foods) - dossier
Bescherming van geografische aanduiding en oorsprongsbenaming van de Salame Felino, een zuivere varkensvleessalimi uit Felino, Italië). Bescherming van benamingen voor producten waarbij geen sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan. Geen bescherming zonder communautaire registratie. Er bestaat een mogelijkheid om op het nationale grondgebied het gebruik van deze benaming voor nationale producten die niet uit het door de benaming opgeroepen gebied afkomstig zijn, als oneerlijke concurrentie te verbieden.

HvJ EU verklaart voor recht:

Verordening (EEG) [BGA-Verordening] moet aldus worden uitgelegd dat zij niet voorziet in een beschermingsregeling voor een geografische benaming die niet op communautair niveau geregistreerd is, maar dat een dergelijke benaming in voorkomend geval kan worden beschermd op grond van een nationale regeling met betrekking tot geografische benamingen van producten waarbij geen sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan, mits de toepassing van die regeling geen afbreuk doet aan de doelstellingen van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 535/97, en geen sprake is van strijd met het vrije verkeer van goederen als bedoeld in artikel 28 EG, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat.

Gestelde vragen:

1) Moet artikel 2 van verordening nr. 2081/92 aldus worden uitgelegd dat een vereniging van producenten geen aanspraak kan maken op een uitsluitend recht om binnen de [Unie] gebruik te maken van een geografische oorsprongsbenaming die op het grondgebied van een lidstaat wordt gebruikt om een bepaald type salami aan te duiden, zonder dat zij tevoren van deze lidstaat een bindende beschikking heeft verkregen waarin is aangegeven wat de grenzen van het geografische productiegebied zijn, hoe de salami wordt geproduceerd en aan welke vereisten producenten eventueel moeten voldoen om de benaming te mogen gebruiken?

2) Welke regeling is in de [Unie]markt en in een lidstaat van toepassing op een geografische benaming die niet geregistreerd is, in het licht van de bepalingen van verordening nr. 2081/92?
IEF 13834

Nadelen wegen zwaar, maar #stemfies zijn niet verboden

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5657 (Stichting Bescherming Burgerrechten tegen Staat)
Uit het persbericht: De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeft zijn uitspraken over de toelaatbaarheid van stemfies niet te rectificeren, omdat het maken van deze fotografische zelfportretten door kiezers met hun ingevulde stembiljet niet verboden is. De Stichting Bescherming Burgerrechten en een particulier hadden in een kort geding bij de rechtbank Den Haag gevraagd om een rectificatie, omdat de minister in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 onder meer had getwitterd “Ik roep niet op om een #stemfie te maken, maar het mag wel”.

Volgens de eisers maken stemfies inbreuk op het stemgeheim, omdat kiezers daarmee kunnen laten zien wat zij hebben gestemd en derden hiermee (controleerbaar) invloed kunnen uitoefenen op de uit te brengen stem. De rechter is van oordeel dat de eisers terecht de aandacht vragen voor nadelen van stemfies.

Deze nadelen wegen zwaarder dan de voordelen die ook aan het gebruik van stemfies verbonden zijn, zo oordeelt de rechter. Het feit dat deze nadelen zwaarder wegen, hebben volgens hem echter niet tot gevolg dat stemfies verboden zijn. De bewoordingen van de minister zijn dus niet onjuist en daarmee niet onrechtmatig. De rechter laat in het midden of hetgeen de minister heeft gezegd, gelet op het belang van het stemgeheim, verstandig is geweest.

Europese verkiezingen
De eisers wilden verder bereiken dat de minister voor de naderende verkiezingen voor het Europese Parlement maatregelen zou nemen om het maken van stemfies te ontmoedigen. Aangezien de Staat heeft aangekondigd om via posters in stemlokalen kiezers erop te wijzen dat zij niet bekend hoeven te maken op wie zij hebben gestemd, ziet de rechter geen reden om de Staat te dwingen om aanvullende maatregelen te nemen.

3.9. Eisers hebben op goede gronden gewezen op bezwaren die aan het gebruik van stemfies verbonden (kunnen) zijn. Het is mogelijk dat stemgerechtigde personen druk van derden ervaren, bijvoorbeeld in gezins-, werk- of religieus verband, om te laten zien hoe zij hebben gestemd, of beloond worden voor hun stemgedrag. Een stemfie kan het daarvoor nodige bewijs leveren. Hieraan doet niet af dat de betrokkene, na de stemfie te hebben gemaakt, om een nieuw stembiljet kan vragen dat het gefotografeerde exemplaar vervangt of zijn stem alsnog ongeldig maakt. Dit zijn immers uitzonderingen, waarvan de eerste leidt tot gedrag dat voor anderen waarneembaar is en de tweede tot gevolg heeft dat de betrokkene, mogelijk ongewild, geen geldige stem kan uitbrengen. Daarnaast hebben eisers terecht gewezen op de mogelijkheid dat aan de hand van stemfies wordt nagegaan welke stem kiezers die zelf geen stemfie (openbaar) hebben gemaakt, hebben uitgebracht.

3.11. Het gebruik van stemfies en publiciteit daarover kan, zoals de Staat ook heeft betoogd, zeker ook voordelen opleveren uit het oogpunt van het publieke belang van verkiezingen. Er kan een wervende kracht uitgaan van beelden van burgers die (trots) laten zien dat en hoe zij hun stem hebben uitgebracht. Ook heeft de Staat terecht gewezen op het aspect van de vrijheid van meningsuiting, een grondrecht dat evenzeer verdragsrechtelijk en grondwettelijk is beschermd. Dit recht houdt ook in dat vrije burgers in beginsel zelf mogen bepalen hoe zij met hun rechten omgaan en daaraan uiting geven.

3.12. Deze voordelen en ook dit aspect van de vrijheid van meningsuiting wegen echter niet op tegen de hier beschreven bezwaren. Elke potentiële, niet denkbeeldige, aantasting van het stemgeheim is buitengewoon ernstig. Het tegengaan of op zijn minst genomen ontmoedigen van dergelijke aantastingen weegt hier het zwaarst, ook in de verhouding tot het grondrecht van vrijheid van meningsuiting.

3.13. Zoals gezegd, staat in dit kort geding centraal of de Staat zijn rechtsplicht op dit vlak voldoende is nagekomen. Dit maakt het nodig de uitingen van de minister nader te beoordelen. Hierbij is niet beslissend dat het tegengaan van stemfies moeilijk te handhaven zal zijn. De rechtsplicht waarover het hier gaat, heeft ook los van dergelijke praktische gezichtspunten waarde en betekenis.

 

IEF 13833

De strijd om de naam Mandela - namen bekende personen als merk

Bijdrage ingezonden door Theo Willem van Leeuwen, Abcor. Bekende mensen registreren hun naam als merk. Als ze overlijden, is de naam vogelvrij. Wordt het niet eens tijd voor een wetsaanpassing om lijkenpikkerij tegen te gaan? Misschien wordt het tijd om hier een artikel toe te voegen aan onze merkenwet om merken te weigeren als zij deel uitmaken van ons religieuze, culturele erfgoed of als ze een grote symbolische waarde vertegenwoordigen.

Bekende personen hebben een verzilverbare populariteit. Dat geldt niet alleen voor hun portret maar ook voor de naam. Zo hebben Lionel Messi en Andre Rieu hun naam als merk geregistreerd. Op die manier kunnen zij makkelijk hun opgebouwde populariteit te gelde maken. Mocht een ander stiekem de naam registreren, dan kan dit aangevochten worden door de bewuste persoon. Belangrijk aspect is wel dat die dan nog wel in leven moet zijn. Zodra de persoon overleden is, is het maar de vraag of nabestaanden hier iets tegen kunnen doen. De regels hiervoor verschillen ook nog eens per land en dat is mooi te zien rond het gebruik van de naam MANDELA.

Al voor zijn dood was duidelijk dat aan de naam MANDELA bijzonder veel goodwill kleeft. Om die rechten enigszins te beschermen heeft Nelson Mandela tijdens zijn leven de Nelson Mandela Foundation Trust (de NMF) opgericht. Op naam van de NMF zijn indertijd de nodige merkregistraties verricht. Niet alleen de naam NELSON MANDELA is vastgelegd, maar ook zijn gevangenisnummer 46664 op Robbeneiland, zijn open hand (al dan niet in combinatie met het nummer), de gebalde vuist en het portret van Nelson Mandela met zijn arm omhoog als hij wordt vrijgelaten. De merken zijn geregistreerd voor een breed scala aan producten; van kleding, juwelen, kantoorartikelen, boeken, retail diensten, financiële diensten tot aan wetenschappelijke producten.

Bij de uitrol van deze merken ontstonden er direct problemen in Amerika. In Amerika bestaat namelijk het "publikatierecht”. Dit is een speciaal recht om misbruik van iemands naam of portret voor commerciële doeleinden te voorkomen. Om toch een merk te krijgen moet de bewuste persoon dan zelf toestemming geven. In de Amerikaanse dossiers zijn geschreven verklaringen van Nelson Mandela te vinden dat hij hiermee akkoord gaat. Helaas kennen wij een dergelijke regeling niet in de Benelux/ Europa, waardoor “lijkenpikkers” vrijelijk bij de merkautoriteiten de naam van een net overleden publiek figuur als merk kunnen registreren.

Alhoewel het NMF het bedrijfsleven oproept de naam Nelson Mandela niet te misbruiken voor commerciële doeleinden, zijn er inmiddels al ruim 375 merkregistraties verricht waar deze naam in voorkomt (waarvan ruim 62 in Europa). Daarnaast gebruiken legio bedrijven de beeltenis van Mandela als decoratie op kleding, bekers en allerlei andere producten. Het ongeautoriseerde misbruik is dusdanig, dat NMF alleen optreedt bij ernstige misbruik en in landen waar dit kan (zoals Zuid Afrika).

De familie Mandela heeft zelf geen merken geregistreerd, maar kan de naam Mandela wel gebruiken zolang er maar geen directe link is met Nelson Mandela. Zo hebben Mandela’s dochter Makaziwe en kleinkind Tukwini de naam House of Mandela laten vastleggen voor wijn. Al is hier juridisch niets tegen in te brengen (volgens het bedrijf verwijst de naam naar de familie en niet naar Nelson Mandela), het blijft natuurlijk wel zuur voor wijlen Nelson Mandela. Tijdens zijn leven heeft hij aangegeven niet geassocieerd te willen worden met alcohol of tabak. In Amerika is het merk House of Mandela vanwege de wetgeving op publicityright geweigerd maar in Europa en de Benelux is het wel gewoon geaccepteerd. Momenteel wordt de merkenwet in Europa (en later in de Benelux) aangepast. Misschien is dit wel het juiste moment om hier een artikel aan toe te voegen om merken te weigeren als zij deel uitmaken van ons religieuze, culturele erfgoed of als ze een grote symbolische waarde vertegenwoordigen.

Theo Willem van Leeuwen

IEF 13832

Vlaams Belang propagandamateriaal Westmal' of Halal verboden

Vzr. Rechtbank van Koophandel Antwerpen 9 mei 2014, IEF 13832 (Abdij Trappisten van Westmalle tegen Vlaams Belang)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Altius en Geert Philipsen, GSJ advocaten. Merkenrecht. 2.20 lid 1 sub d BVIE. Op eenzijdig verzoekschrift wordt het Vlaams Belang verboden om propagandamateriaal met daarop de slogan "Westmal of Hala - De keuze is duidelijk" en een afbeelding met een glas Westmalle trappist te gebruiken. De tekens WESTMAL (een verkorte auditieve weergave van WESTMALLE) en het kelkvormig glas worden beschouwd als overeenstemmend met de geregistreerde merken. Onder last van een dwangsom van €500 per overtreding en per (aangevat) uur met een maximum van €500.000.

Tegen dit vonnis is hoger beroep aangekondigd.

p. 8: Gebruik in een verkiezingscampagne wordt beschouwd als een gebruik in de zin van de niet-limitatieve begripsomschrijving van het begrip “gebruik” als weergegeven in artikel 2.20.2. BVIE. Een te enge invulling van dit begrip zou het toepassingsgebied van vermeld artikel 2.20.1.d. BVIE op een zodanige wijze kunnen beperken dat het de eerder aangegeven aansluiting met artikel 5 §5 van de Merkenrichtlijn ongedaan zou maken.
Anderzijds worden in 2.20.1.d. BVIE waarborgen weergegeven tegen een onredelijke of te verregaande toepassing. De merkhouder kan enkel optreden indien er “zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk”.
Het door artikel 2.20.1.d. BVIE vooropgestelde gebruik van het “teken”, dient ruim geïnterpreteerd te worden in de zin dat zowel een gelijk als een overeenstemmend teken onder dit begrip dienen gelezen te worden.
p. 9: •Het (overeenstemmend) teken “WESTMAL’” houdt een verwijzing in naar het woordmerk “WESTMALLE TRAPPIST” en het beeldmerk “TRAPPIST WESTMALLE”. Dat het begrip “WESTMAL’” niet wordt gebruikt als territoriale aanduiding van het dorp “Westmalle” doch wel als verwijzing naar het trappistenbier gebrouwen door WESTMALLE blijkt de vergelijking die gemaakt wordt met voedingsproducten. Het begrip “WESTMAL’” wordt geplaatst naast het islamitische begrip “halal”. Ondanks de verwijzing van het begrip “halal” zowel naar handelingen als producten, bestaat bij het publiek de algemene opvatting dat dit naar voedingswaren verwijst (en als dusdanig ook naar dranken waarbij eveneens halal-drank bestaat).
Op dezelfde wijze houdt het gebruik van het kelkvormige glas een verwijzing in naar het beeldmerk WESTMALLE TRAPPIST-bierglas, zeker gezien het gebruikt in combinatie met een donkerbruin (trappist)kleurige vloeistof.
Deze beoordeling geldt des te meer door het gecombineerd gebruik van beide tekens, waarbij gecombineerd gebruik niet enkel verwijst naar het samen gebruiken van de tekens op één drager (2D-kaartje) doch eveneens het kruiselings in verschillende media.
•Het teken wordt gebruikt anders ter onderscheiding van waren of diensten, waarbij wordt aangegeven dat het gebruik van een teken als slagzin een “ander gebruik” kan opleveren (cfr. Vgl.: Hof Den Haag 27 mei 2004, IER 2004,77 m.nt. ChG (Correct/Mediamarkt); Vzr. Rb. Amsterdam 10 juli 2003, IER 2003, 74 (Serious Fun/Unilever e.a.; serious fun).
•Door het gebruik van de teken(s) wordt een ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit het onderscheidende vermogen en de reputatie van de respectievelijke merken.
p.10: •Door de politieke recuperatie in een politieke campagne (eender van welke strekking) van de respectievelijke merken wordt afbreuk gedaan aan de reputatie ervan.
•Er wordt geen geldige reden aangehaald om de betrokken tekens op een dergelijke wijze te gebruiken. Omtrent de vermeende verwijzing naar het dorp “Westmalle” werd hierboven geoordeeld.
Gezien bovenstaande beoordeling wordt de merkenrechtelijke inbreuk op grond van artikel 2.20.1.d. BVIE aanvaard.

IEF 13830

Personalia: Nils Winthagen bij Van Kaam advocaten

Nils Winthagen is per 1 april 2014 werkzaam bij het in IE en mediarecht gespecialiseerde Van Kaam advocaten. Hij deed de afgelopen jaren ruime ervaring op binnen alle deelgebieden van het intellectuele eigendomsrecht bij het nichekantoor Klos Morel Vos & Schaap.

Eerder was hij onder meer werkzaam op de IE sectie van het internationale advocatenkantoor Clifford Chance LLP. Samen met het gespecialiseerde team zal Nils binnen Van Kaam verdere vorm gaan geven aan de bestaande advies- en procespraktijk, die met name toeziet op merken- modellen, auteursrecht- en mediarechtelijke zaken.

IEF 13829

Vrijspraak kinderontvoering, maar toch in programma "Ontvoerd"

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 24 april 2014, IEF 13829 (eiser tegen RTL)
Uitspraak mede ingezonden door Bertil van Kaam en Nils Winthagen, Van Kaam. Mediarecht. Eiser vordert een verbod op de uitzending van een aflevering van Ontvoerd, omdat eiser verwacht in deze uitzending ten onrechte in verband te worden gebracht met kinderontvoering, terwijl hij daarvoor strafrechtelijk is vrijgesproken. Afweging van belangen, vrijheid van meningsuiting versus recht op privacy en bescherming van persoonlijke levenssfeer leidt tot afwijzing van de vordering. Onvoldoende aanwijzingen aanwezig dat de voorgenomen uitzending een dreigende, onrechtmatige inbreuk op de rechten van eiser oplevert.


[eiser] en [A] woonden samen in [woonplaats ] Op 20 november 2012 zijn [eiser], [A] en [B] naar Bosnië vertrokken. [eiser] heeft zichzelf per 20 november 2012 uit laten schrijven uit de gemeentelijk basisadministratie met als reden emigratie naar Marokko.

4.5. Afweging van de betrokken belangen leidt tot de conclusie dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de voorgenomen uitzending een dreigende, onrechtmatige inbreuk op de rechten van [eiser] oplevert. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat hetgeen in de uitzending terugkomt voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Er is derhalve geen sprake van een lichtvaardige verdachtmaking van [eiser] bij betrokkenheid bij kinderontvoering. Zoals blijkt uit de in deze procedure vastgestelde feiten staat in ieder geval vast dat [B] bij beschikking van 20 maart 2013 voorlopig is toegewezen aan [A] en dat [eiser] [B] desondanks bij zich heeft gehouden, terwijl hij in ieder geval vanaf eind april dan wel in ieder geval begin mei 2013 wist dat hij [B] diende over te dragen aan [A]. Op 13 mei 2013 is er daarnaast een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd voor [eiser] en [eiser] heeft na aanhouding door de Kroatische politie ook daadwerkelijk in detentie gezeten. [eiser] wordt op dit moment nog steeds als verdachte aangemerkt van kinderontvoering en daar ook nog steeds voor vervolgd. Weliswaar is hij recentelijk vrijgesproken van ontvoering, maar tegen deze uitspraak is het openbaar ministerie in hoger beroep gegaan zodat deze uitspraak (nog) niet onherroepelijk is geworden. Daarnaast is van belang dat [eiser] niet herkenbaar in beeld zal worden gebracht. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat het enkele onherkenbaar maken van het gelaat en het niet noemen van zijn achternaam er niet aan af hoeft te doen dat hij nog steeds herkenbaar zal zijn indien zijn leefomgeving, zijn zoon [C], [A] en [B] wel herkenbaar in beeld zullen worden gebracht, maar onvoldoende aannemelijk is dat deze herkenbaarheid zich zal uitstrekken buiten zijn naaste kring.

4.7. Het beroep van [eiser] op schending van zijn portretrecht faalt eveneens. Weliswaar behoeft het geheel of gedeeltelijk onherkenbaar maken van het gelaat van de afgebeelde persoon er niet aan af te doen dat er sprake is van portret in de zin van art. 21 Auteurswet, nu ook uit hetgeen die afbeelding overigens toont, de identiteit van die persoon kan blijken, maar dit portretrecht is niet absoluut en dient te worden afgewogen tegen het recht van RTL op vrijheid van meningsuiting. Deze belangenafweging valt zoals hiervoor reeds overwogen in het voordeel van RTL uit.

4.8. [eiser] heeft zich er ter zitting nog op beroepen dat RTL opnamen gaat uitzenden van zijn minderjarige dochter, zonder dat daarvoor toestemming is gegeven. De voorzieningenrechter begrijpt dat naar het oordeel van [eiser] deze omstandigheid er toe moet leiden dat de voorgenomen uitzending verboden wordt, zoals hij primair vordert. RTL heeft (primair) gesteld dat [eiser] niet kan optreden als vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter omdat [A] hiertegen bezwaar maakt, zodat hij niet namens zijn minderjarige dochter bezwaar kan maken tegen het uitzenden van opnamen die van haar gemaakt zijn.

Lees de uitspraak
ECLI:NL:RBMNE:2014:1816

IEF 13828

Gevangenisstraf voor verkoop duizenden valse etsen van Anton Heyboer

Rechtbank Amsterdam 6 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2446 (verkoop vervalste Anton Heyboer)
Strafrecht. Kunst. Benadeelde partijen. Een 72-jarige man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes voorwaardelijk voor de verkoop van meer dan duizend valse werken van Anton Heyboer. Niet bewezen kan worden dat de Santen-collectie niet bestaat. Anton Heyboer was in de jaren ’50 niet een prutsende alcoholist, maar een kunstenaar die juist in die periode erkenning binnen en buiten Nederland begon te krijgen. Benadeelde partij 6 heeft €6.000 schade geleden; de behandeling van de vordering van benadeelde partij 7 [€200.000 met voorschot van €20.000] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en is niet ontvankelijk.

De rechtbank ziet, kortom, geen enkele aanleiding om aan het verrichte onderzoek of de deskundigheid van de onderzoeker te twijfelen. Dat het signatuuronderzoek van het NFI niet ‘dubbel blind’ heeft plaatsgevonden, maakt nog niet dat het onderzoeksresultaat voldoende wetenschappelijke basis zou ontberen om te worden gebruikt voor het bewijs. In de rapporten wordt uitgebreid omschreven welke methode is gebruikt en de rechtbank heeft geen steekhoudende argumenten gehoord waarom deze methode niet acceptabel zou zijn. Uit de onderzoeksvraag die is neergelegd in de rapportages van het NFI blijkt ook niet dat sprake is geweest van een onaanvaardbare sturing van de onderzoeker. Ook de overigens door de verdediging gestelde feiten en/of omstandigheden aangaande de gang van zaken bij de NFI-onderzoeken, leveren geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op.

De rechtbank overweegt hierbij nog dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat [naam 2] en [naam 1] zich op wel heel lichtvaardige wijze hebben ingelaten met verdachte. Daar staat tegenover dat zij op enig moment onderzoek hebben laten doen naar de signatuur op de ingebrachte etsen waarvan het resultaat niet direct op valsheid wees. Dat [naam 2] en [naam 1] mogelijk eenvoudig bewogen werden tot het aangaan van de transacties, laat echter onverlet dat van strafbare oplichting door verdachte sprake is geweest.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna zeven jaren opzettelijk een zeer groot aantal (ruim 1000) valse werken van Anton Heyboer, als ware het echte werken, verkocht aan de Anton Heyboer Winkel. Hij heeft daarbij de galeriehouders voor een flink geldbedrag opgelicht, onder meer door zich als iemand anders voor te doen en een onwaar verhaal op te hangen over de herkomst van de werken. Met zijn handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van degenen aan wie hij de valse etsen heeft verkocht. Ook heeft verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van de kunsthandel. Hij was zich ervan bewust dat de door hem aan de galerie verkochte, valse werken zouden worden doorverkocht aan het grote publiek en aldus verdere verspreiding zouden vinden. Verdachte heeft zich hier weinig aan gelegen laten liggen en is uit winstbejag jaren doorgegaan met de verkoop van de valse werken aan de galerie.

Benadeelde partijen
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [naam 6] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zegge zesduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De beweerdelijke waarde van het betwiste werk, waar [naam 6] niet om had gevraagd, komt niet voor aftrek in aanmerking.
(…)
De primaire vordering heeft betrekking op de door de erven Heyboer gederfde winst, berekend op basis van een gemiddelde omzet in de jaren voorafgaand aan de door verdachte veroorzaakte onrust op de markt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 200.000,-, te weten door de erven Heyboer gederfde winst, berekend op basis van de door verdachte genoten winst. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering, bij wijze van voorschot, dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.

De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [naam 7] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Nu de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaart, behoeven de overige verweren van de raadsman van verdachte geen bespreking.