Gepubliceerd op donderdag 10 december 2015
IEF 15514
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen bewijs van exclusieve distributieovereenkomst

Hof 's-Hertogenbosch 8 december 2015, IEF 15514; ECLI:NL:GHSHE:2015:5125 (Kacheldistributie)
Distributie. Contracten. Kachelhandelsonderneem werd toegelaten om bewijs te leveren van een exclusieve distributieovereenkomst, maar slaagt met twee getuigenverklaringen daarin niet. aangenomen dat sprake was van tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst.

7.2.1.    Naar het oordeel van het hof is [handelsonderneming] met het voorgaande, ook wanneer met haar zou moeten worden aangenomen dat de e-mail van 23 mei 2006 geen betekenis heeft voor een oordeel aangaande het al dan niet bestaan van exclusiviteit voordien, niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat zij op 22 juni 2005 met [kachelfabrikant] tijdens een bespreking bij [kachelfabrikant] een exclusieve distributie overeenkomst voor Nederland heeft gesloten.
Weliswaar ondersteunt de verklaring van [getuige 2] de verklaring van [getuige 1] dat [enig statutair bestuurder van kachelfabrikant] heeft gezegd een exclusieve samenwerking aan te gaan, maar in het licht van de verklaringen in contra-enquête in onderling verband levert dat niet voldoende bewijs op voor het bestaan van een exclusieve distributie overeenkomst.
[enig statutair bestuurder van kachelfabrikant] heeft verklaard geen exclusiviteit te hebben beloofd terwijl [verkoopmanager] heeft verklaard dat wanneer het niet om exclusiviteit gaat geen contract wordt opgesteld en dat in 2005 niets op papier is gezet.
De omstandigheid dat [kachelfabrikant] haar Belgische distributeur heeft verboden om goederen in Nederland te verkopen maakt het voorgaande niet anders. Daaruit kan, anders dan [handelsonderneming] betoogt, niet worden afgeleid dat met [handelsonderneming] een exclusieve distributieovereenkomst is gesloten.

7.2.2.    Het voorgaande leidt er toe dat de grieven 1, 3 en 4 voor zover [handelsonderneming] daarmee betoogt dat tussen [handelsonderneming] en [kachelfabrikant] een exclusieve distributie overeenkomst tot stand is gekomen, dat [kachelfabrikant] in de nakoming van deze overeenkomst is te kort geschoten en derhalve aansprakelijk is voor de dientengevolge door [kachelfabrikant] geleden schade, te weten dat zij haar investeringen niet heeft kunnen terugverdienen, falen. Anders dan [handelsonderneming] betoogt is evenmin gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat [handelsonderneming] er op mocht vertrouwen dat tussen haar en [kachelfabrikant] een exclusieve distributieovereenkomst tot stand was gekomen.
Dat (schijn) van bevoegdheid van [verkoper] tot het sluiten van een exclusieve distributie overeenkomst namens [kachelfabrikant] bestond is gesteld noch gebleken.

7.2.3.    De grieven 1, 3 en 4 falen eveneens voor zover [handelsonderneming] daarmee betoogt dat [kachelfabrikant] , ook wanneer geen sprake is van een exclusieve distributieovereenkomst jegens [handelsonderneming] aansprakelijk is voor de door [handelsonderneming] geleden investeringschade.(...)