IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 13903

Auteursrechtinbreuk op prestigieuze servies door groothandel

Rechtbank Den Haag 4 juni 2014, IEF 13903 (Hermès tegen Van Roon BV)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan. Auteursrecht. Auteursrechtinbreuk door Van Roon op prestigieuze Cheval d’Orient servies van Hermès. Dat Van Roon niet behoefde te weten dat op het Cheval d’Orientservies auteursrecht rust is onjuist en de gevolgen zijn voor rekening van Van Roon. Van Roon is, getuige de door Hermès in haar dagvaarding genoemde procedures, reeds eerder betrokken in procedures betreffende auteursrechtinbreuk. De rechtbank overwoog daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat de rechten van intellectuele eigendom in China minst genomen niet altijd worden gerespecteerd. Verklaring voor recht, rectificatie en schadevergoeding wegens gederfde inkomsten en verlies van exclusiviteit van het servies.

4.8. Van Roon is een professionele verkoopster van meubels en woonaccessoires en moet in dit verband over de kennis beschikken dat serviezen auteursrechtelijk beschermde objecten kunnen zijn. Voor zover Van Roon heeft betoogd dat - naar de rechtbank begrijpt - het feit dat het servies werd aangeboden op een bekende meubelbeurs in China een omstandigheid is waardoor zij naar haar mening niet behoefte te weten dat het om een auteursrechtelijk beschermd werk ging, kan dit betoog niet slagen. Van Roon is, getuige de door Hermès in haar dagvaarding genoemde procedures, reeds eerder betrokken in procedures betreffende auteursrechtinbreuk. In het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2010 inzake Cassina - Van Roon, is het feit dat de betreffende inbreukmakende meubels werden aangeboden op een beurs in China juist aangemekrt als een verzwarende omstandigheid. De rechtbank overwoog daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat de rechten van intellectuele eigendom in dat land minst genomen niet altijd worden gerespecteerd. Het Gerechtshof Den Haag heeft zich daarbij aangesloten. De daar besproken situatie, herhaalt zich hier ten aanzien van het door Van Roon wederom in China aangeschafte servies.
IEF 13902

Gebruik beeldcitaat ter verduidelijking en onderbouwing interview

Ktr. Rechtbank Limburg 29 januari 2014, IEF 13902 (beeldcitaat)
Auteursrecht. Citaatrecht. Beeldcitaten. Eiser exploiteert een communicatie-adviesbureau en heeft door hem gemaakte foto's op zijn website staan. Gedaagde heeft zonder toestemming of licentieovereenkomst de foto gebruikt op zijn website. Gedaagde beroept zich met succes op het (beeld)citaatrecht als bedoeld in artikel 15a Aw. Er is sprake van een interview tussen gedaagde met een betrokken derde en het beeldcitaat dient ter verduidelijking of onderbouwing. De omvang van de foto moet voorts worden bezien in het licht van het gehele interview en niet enkel in het licht van het korte voorstukje. De foto is niet disproportioneel en er is geen wanverhouding. De vorderingen worden afgewezen.

De beoordeling van het geschil
4.8. De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu sprake is van een interview dat door gedaagde met [betrokkene] is gehouden en het beeldcitaat in ieder geval is opgenomen ter verduidelijking of onderbouwing van dit interview, is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een rechtsgeldig beeldcitaat. Juist is dat ook dan een beeldcitaat eerst redelijkerwijs geoorloofd is wanneer het inhoudelijk relevant is en slechts een klein onderdeel uitmaakt van het werk. Het betreft dan de gehele publicatie waarin het beeld is opgenomen. Het beeld moet ook een duidelijk functioneel verband hebben met het werk waarin het wordt gebruikt. Dienaangaande kan worden vastgesteld dat sprake is van een voldoende duidelijk verband tussen de foto en de inhoud van het interview. De foto kan worden beschouwd als ondersteuning van de inhoud van het interview en heeft een duidelijke functie bij de tekst door het bericht goed herkenbaar te maken voor de lezer en met als doel de lezer door te laten klikken naar het volledige artikel op de achterliggende site. De foto heeft derhalve als doel de lezer een indruk te geven van het betreffende artikel. De omvang van de foto moet voorts worden bezien in het licht van het gehele interview en niet enkel in het licht van het korte voorstukje. In die zin is de foto niet disproportioneel en is geen sprake van een wanverhouding. Dat de foto een jongere [betrokkene] laat zien, is in het licht van de bedoeling om de lezer te intrigeren en door te laten lezen, geen reden om te komen tot het oordeel dat sprake zou zijn van disproportionaliteit.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene is voldaan aan de cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw en slaagt het beroep van gedaagde op het citaatrecht. Dit betekent dat de op de website van gedaagde opgenomen beeldcitaten toelaatbaar waren en hij geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van eiser. De vorderingen van eiser zullen worden afgewezen.
IEF 13901

Gebruik ongeautoriseerde foto's schadelijk voor chique imago haarextensions

Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 mei 2014, IEF 13901 (Waxxa tegen Indian Gold)
Distributie. Imago. Waxxa verkoopt hair-, nail- en beautyproducten via haar webshops. Indian Gold verkoopt extensions en haarwerken. In 2011 hebben Indian Gold en Waxxa een distributieovereenkomst gesloten. Waxxa gebruikt niet door Indian Gold BV geautoriseerd beeldmateriaal onder vermelding van Indian Gold. De voorzieningenrechter bepaalt dat Indian Gold een voldoende zwaarwegend belang heeft bij het handhaven van het chique imago van haar merk en de goede kwaliteit van haar product. Het gevaar bestaat dat Waxxa hieraan afbreuk doet en heeft belang bij beëindiging van de distributieovereenkomst. 

De beoordeling in conventie
5.3. Indian Gold is van mening dat zij gerechtigd was de distributieovereenkomst op te zeggen, nu Waxxa in strijd met het door Indian Gold gevoerde beleid bij haar bedrijfsvoering gebruik maakt van andere foto’s dan de foto’s met de drie modellen van Indian Gold in de situatie dat duidelijk gemaakt is dat, voor aanprijzing van Indian Gold alleen laatstgenoemde foto’s zijn toegestaan. Het gebruik maken van foto’s van deze drie topmodellen, die respectievelijk blond, rood en donker haar hebben, is voor Indian Gold van zwaarwegend belang. Doordat Waxxa bij haar bedrijfsvoering gebruik maakt van andere foto’s, die veelal van andere sites zijn geplukt, kan Indian Gold het chique imago en de goede kwaliteit van haar product niet langer garanderen. Bovendien kan er verwarring ontstaan bij het publiek tussen het merk Indian Gold en andere, concurrerende merken die hair extensions verkopen.

5.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Waxxa kan worden toegegeven dat de eerste aan haar gerichte mail d.d. 9 februari 2014 van Indian Gold niet geheel duidelijk is. Daar staat tegenover dat Waxxa bekend was met het feit dat Indian Gold bij het promoten van haar product gebruik maak van slechts drie modellen en met de inhoud van artikel 10 van de distributieovereenkomst. Dit, in samen-hang bezien, brengt met zich mee dat Waxxa op 9 februari 2014 had moeten begrijpen dat zij geen gebruik (meer) mocht maken van stockfoto’s met modellen die door niet door Indian Gold waren aangedragen en die geen hairextensions van het merk Indian Gold droegen. Bij onduidelijkheid op dit punt had het op de weg van Waxxa gelegen om hierover nadere informatie in te winnen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat Waxxa weliswaar toestemming heeft verkregen om zelf foto’s te maken maar dat dit iets wezenlijk anders is dan het gebruiken van bestaande foto’s ter promotie van haar product in de situatie dat dit product voor/op die foto’s helemaal niet gebruikt wordt.

5.7. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Indian Gold, gelet op de hiervoor onder 5.6 beschreven gang van zaken, in redelijkheid heeft kunnen besluiten de door haar met Waxxa gesloten distributieovereenkomst per brief d.d. 3 april 2013 te beëindigen. Voldoende aannemelijk is dat Indian Gold een zwaarwegend belang heeft bij het handhaven van het chique imago van haar merk en de goede kwaliteit van haar product en dat het gevaar bestaat dat Waxxa - met name door het gebruik van “stockfoto’s” waarbij de modellen geen Indian Gold extensions dragen - hieraan afbreuk doet. Dit, in samenhang bezien met het feit dat het niet aan Waxxa zelf is haar beleid in deze te bepalen is het niet onbegrijpelijk dat Indian Gold geen vertrouwen meer heeft in Waxxa als professionele distributeur.

De beoordeling in reconventie
6.2. Gelet op het hiervoor in conventie overwogene is het Waxxa per 1 juli 2014 niet meer toegestaan, op grond van de artikelen 10 en 11 van de distributieovereenkomst, de handelsmerken van Indian Gold in enige vorm te gebruiken, noch om de domeinnaam www.indiangold.be te gebruiken. Dit brengt zich mee dat het onder 1 gevorderde als na te melden zal worden toegewezen, waarbij Waxxa een korte termijn zal worden gegund om aan de geboden te kunnen voldoen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

7 De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. gebiedt Indian Gold om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de door Waxxa bij haar gedane bestellingen van 7 april, 14 april, 18 april en 22 april 2014, zoals aangegeven in productie 23 bij dagvaarding, aan Waxxa te leveren, indien en voor zover Waxxa binnen een week na betekening van dit vonnis per bestelling aan Indian Gold heeft kenbaar gemaakt dat zij hier nog steeds prijs op stelt;

7.2. veroordeelt Indian Gold om vanaf betekening van dit vonnis haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen geldende distributieovereenkomst verplichtingen tot 1 juli 2014 na te komen;

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13900

Google Spain arrest is slecht nieuws

C. Wildeman, 'Google Spain arrest is slecht nieuws', IEF 13900 en MR 2014-035.
Bijdrage ingezonden door Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan. Het recente Google-arrest, waarin het Hof van Justitie EU een “right to be forgotten” creëerde, is niet voordelig voor journalisten, zoals Jurian van Groenendaal en Otto Volgenant eerder op Villamedia [IEF 13894] betogen. 'Naar mijn mening getuigt de uitspraak van privacy-tunnelvisie. Het Hof van Justitie heeft zich nauwelijks rekenschap gegeven van de betekenis van zijn uitspraak buiten het Europese domein van de privacy. (...) In ieder geval kan ik mij niet voorstellen dat een uitspraak waaraan uit het oogpunt van informatievrijheid zoveel schort door journalisten als positief ervaren zal worden betoogt media-advocaat Christien Wildeman in een reactie.

Het recente Google-arrest, waarin het Hof van Justitie EU een “right to be forgotten” creëerde, heeft een schok teweeg gebracht. Zelfs privacy-voorvechters waren niet onverdeeld gelukkig met de uitspraak, die een klap in het gezicht was voor de vrijheid van meningsuiting. Nu we twee weken verder zijn steken ook geluiden de kop op dat de uitspraak zo erg nog niet is, dat de gevolgen wel mee zullen vallen en dat de uitspraak zelfs goed nieuws is voor journalisten.

Ik ben er de afgelopen weken juist meer en meer van overtuigd geraakt dat de uitspraak slecht nieuws is. Sowieso voor zoekmachines, internetgebruikers en media. En het valt zelfs te betwijfelen of de uitspraak op de lange termijn wel goed nieuws betekent voor de personen die het zou moeten beschermen, of dit echt een oplossing biedt voor – in sommige gevallen onbetwist schrijnende – privacy-problemen.

Naar mijn mening heeft Het Hof van Justitie een visieloze, ondoordachte, slecht gemotiveerde en onduidelijke uitspraak gedaan. Zonder oog voor het internationale, grensoverschrijdende karakter van het internet, denkt het Hof van Justitie een hek om het Europese internet te kunnen zetten. Door met oogkleppen de Europese privacy-richtlijn – als ware die onaantastbaar en onvergankelijk – op de Google-casus toe te passen, gaat het Hof volledig voorbij aan de betekenis van zijn uitspraak in internationaal perspectief en in het licht van de informatievrijheid.

Het Hof van Justitie beschouwt een zoekmachine als een modern kwaad dat de privacy “ernstig kan aantasten” omdat het gegevens bij elkaar kan brengen die vroeger moeilijk met elkaar in verband konden worden gebracht. Dat is het vertrekpunt van het Hof.

Vervolgens reduceert het Hof het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting tot slechts één aspect daarvan, namelijk “het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die potentieel toegang [tot de privacy-gevoelige informatie] willen krijgen”. Het Hof verzuimt het belang van de vrijheid van meningsuiting in bredere zin in zijn overwegingen mee te nemen. Zo is er in de uitspraak geen aandacht voor het belang van de media dat hun berichtgeving via zoekmachines gevonden kan worden. Ook is het opmerkelijk dat het Hof überhaupt het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting en het feit dat dat recht is gewaarborgd in artikel 11 van het Handvest en artikel 10 van het EVRM niet met zoveel woorden benoemt, maar enkel verwijst naar bovengenoemd “belang van de internetgebruiker”.

Als het Hof daarna het privacy-belang afweegt tegen het belang van de internetgebruiker bij toegang tot informatie, stelt het Hof zonder enige motivering dat het privacy-belang “in de regel” “voorrang” heeft. Dat is alleen anders “in bijzonder gevallen” waarbij met name van belang is “de rol deze persoon in het openbare leven speelt”. Waar het Hof van Justitie zich op baseert is niet duidelijk. De redenering is in ieder geval in strijd met de vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin is bepaald dat artikel 8 EVRM (privacy) en artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) gelijkwaardige grootheden zijn.

De een heeft geen voorrang boven de ander. Ook de redenering dat alleen “in bijzondere gevallen” de vrijheid van meningsuiting het recht op privacy opzij kan zetten, is strijdig met artikel 10 EVRM. Immers, het Hof van Justitie bepaalt hier dat een rechtvaardiging voor de uiting noodzakelijk is (alleen toegestaan “in bijzondere gevallen”), terwijl ingrijpen de hoofdregel is (privacy heeft in de regel voorrang). Dat is in wezen een omkering van het noodzakelijkheidscriterium van artikel 10 EVRM. Het Hof van Justitie miskent dat er geen noodzaak moet zijn om een uiting weer te geven, maar dat het juist noodzakelijk moet zijn om in te grijpen in de vrijheid van meningsuiting.

Waar het belang van de internetgebruiker in uitzonderingsgevallen nog tegenwicht zal kunnen bieden aan het ingeroepen privacy-belang, geldt dat in ieder geval niet voor het belang van Google zo oordeelt het Hof van Justitie. Het “louter economisch belang dat een exploitant van een zoekmachine bij verwerking heeft” wordt door het Hof a priori ondergeschikt geacht aan het privacy-belang. Hieraan wijdt het Hof één zin. Dat staat in schril contrast met de conclusie van de advocaat-generaal.

De AG concludeerde dat een aanbieder van een internetzoekmachine bij het beschikbaar stellen van informatie “op rechtmatige wijze gebruik [maakt] van zowel zijn vrijheid van ondernemerschap als zijn vrijheid van meningsuiting”. Deze rechten staan er wat de AG betreft aan in de weg een “algemeen recht om vergeten te worden” in het leven te roepen. In dit verband wijst de AG op het gevaar dat zoekmachines automatisch bestreden content zullen verwijderen of een onhanteerbaar aantal verzoeken te behandelen krijgen. Ook vindt hij het ongewenst dat in een geschil tussen een persoon en een zoekmachine het belang van de uitgever van de gewraakte pagina niet is gewaarborgd.

Dat zijn allemaal punten waarvan het Hof het kennelijk niet nodig vond die in zijn overwegingen te betrekken. Net zo min als dat het Hof een woord heeft gewijd aan hoe deze uitspraak zich verhoudt tot de safe-harbour verweren waarop internettussenpersonen zich op grond van de E-Commerce-richtlijn kunnen beroepen.

Het Hof van Justitie komt zonder omwegen tot de slotsom dat de verwerking van persoonsgegevens door een zoekmachine onverenigbaar met de privacy-richtlijn kan zijn “omdat zij ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is, tenzij de bewaring ervan is vereist wegens historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden”. De betreffende persoon heeft in dat geval recht op verwijdering van de koppeling in de zoekresultaten, zonder dat sprake hoeft te zijn van geleden schade, aldus het Hof.

De consequentie van deze uitspraak is dat nu in 28 Europese jurisdicties door zoekmachines en nationale rechters moet worden uitgevogeld wat de betekenis is van “ontoereikend”, “niet ter zake dienend”, “bovenmatig” en “langer dan noodzakelijk”. Rechtszekerheid voor alle betrokkenen lijkt ver te zoeken. Dat staat nog los van de vraag hoe zoekmachines de verwijderingsverzoeken territoriaal gezien zullen behandelen. Mogelijk krijgt het Europese internet Chinese trekjes en moeten we voor ongecensureerde informatie naar het buitenland.

Naar mijn mening getuigt de uitspraak van privacy-tunnelvisie. Het Hof van Justitie heeft zich nauwelijks rekenschap gegeven van de betekenis van zijn uitspraak buiten het Europese domein van de privacy.

Ondanks al deze tekortkomingen in het arrest van het Hof betogen Volgenant en Groenendaal op Villamedia dat de uitspraak toch goed nieuws zou zijn voor journalisten. Het Amerikaanse Google – waartegen de Europese burger net als tegen de NSA bescherming behoeft, menen Volgenant en Groenendaal – verliest door deze uitspraak namelijk terrein als informatieleverancier. Daar kunnen journalisten dan mooi van profiteren door op zoek te gaan naar informatie die (in Europa) niet via zoekmachines kan worden gevonden. Het lijkt mij een beperkt en mogelijk zelfs alleen een theoretisch voordeel. In ieder geval kan ik mij niet voorstellen dat een uitspraak waaraan uit het oogpunt van informatievrijheid zoveel schort door journalisten als positief ervaren zal worden.

Christien Wildeman

IEF 13899

Herstelvonnis verlengt termijn inbreukstaking

Vzr. Rechtbank Den Haag 28 mei 2014, IEF 13899 (Brunel tegen Brunet)
Zie eerder IEF 13876. Herstelvonnis. Merkenrecht. Eigen naam. Het verzoek tot verbetering van in deze zaak gewezen vonnis in die zin dat in rov. 5.1 van het dictum “veertien dagen” wordt gewijzigd in “vier weken” en dat in rechtsoverweging 4.24 de aanduiding “Brunet Recruitment Advocaten” twee maal wordt vervangen door “Brunet Advocaten”. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter toegewezen.

3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1. bepaalt dat in rov. 5.1. van het tussen partijen op 22 mei 2014 onder zaak- en rolnummer C/09/427012 / KG ZA 12-979 gewezen vonnis de vermelding “veertien dagen” wordt gewijzigd in “vier weken”;
3.2. bepaalt dat in rov. 4.24 van dit vonnis de vermelding “Brunet Recruitment Advocaten” telkens wordt gewijzigd in “Brunet Advocaten”;
3.3. bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 28 mei 2014 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 22 mei 2014.
IEF 13898

Merkregistratie op stripfiguren na het auteursrecht: Kunstmatig of rechtmatig?

H.T.L. Stockmann, ‘Merkregistratie op stripfiguren na het auteursrecht: Kunstmatig of rechtmatig?’, IEF 13898 (verwacht in BMM Bulletin).
Bijdrage ingezonden door Theo Stockmann, LinkedIn-profiel. Verschenen op IE-Forum.nl. Onlangs heeft de AG van het HvJEU zich uitgesproken over de uitleg van het begrip ‘parodie’ door het nemen van een conclusie in de Suske & Wiske-zaak [IEF 13867]. In deze bijdrage niets over de parodie-exceptie. De conclusie van de AG deed mij denken aan eerdere juridische vraagstukken waarin Suske & Wiske ook een (bij)rol hebben gespeeld.
In 1982 oordeelde de president van de Amsterdamse rechtbank dat ‘Suske & Wiske’ geen merk kon zijn voor de stripboeken waarin zij figureren. Ook in 2004 kwam een bodemrechter tot een dergelijk oordeel omtrent het teken ‘Suske & Wiske’. Allereerst ga ik in op de vraag of namen en afbeeldingen van stripfiguren, gebruikt ter onderscheiding van stripverhalen waarin die figuren centraal staan, erkenning van het merkenrecht verdienen.
Voor de beantwoording van bovenstaande vraag draag ik argumenten aan die m.i. ervoor zorgen dat er wel degelijk merkbescherming mogelijk is voor zulke tekens.

Dit standpunt werpt vervolgens weer andere – meer dogmatische - vraagstukken op. Zo kunnen de namen en afbeeldingen van stripfiguren natuurlijk ook auteursrechtelijk beschermd zijn. Zie voor een voorbeeld het arrest van de Hoge Raad uit 1984 inzake, jawel, de auteursrechtelijke bescherming van Suske & Wiske. Uit de jurisprudentie volgt dat samenloop in beginsel mogelijk is en dat een teken zowel merk als werk kan zijn.
Langer sta ik stil bij de merkenrechtelijke bescherming na afloop van de auteursrechtelijke bescherming. Wordt op deze manier niet kunstmatig de auteursrechtelijke beschermingsduur verlengd door inschrijving van een merkdepot? Het auteursrecht is immers een tijdelijk recht, daar waar het merkenrecht in beginsel oneindig verlengd kan worden. Staat de ratio van het auteursrecht eraan in de weg dat ‘het werk een merk wordt’?
Ik zal betogen dat er mijns inziens sprake kan zijn van een geldig merkdepot nadat de auteursrechtelijke beschermingsduur verlopen is.
Uiteindelijk wordt kort en bondig geconcludeerd.

Lees het gehele artikel

 

IEF 13897

Feelgood is voor persoonlijke verzorgingsproducten beschrijvend en veelgebruikte term

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 juni 2006, IEF 13897 (Doctor Feelgood massage tegen Feelgood-store)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Afwijzing. Rechtspraak.nl:(Oud-)medewerkster van massagesalon Doctor Feelgood start eigen massagesalon met de naam Feelgood-Store. Doctor Feelgood vordert verbod inbreuk op merk- en handelsnaamrechten dan wel op grond van onrechtmatige daad. Vordering wordt afgewezen omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen verwarringsgevaar bestaat. Daarbij speelt een rol dat feelgood een beschrijvende, algemene en veelgebruikte term is voor diensten en producten in de categorie persoonlijke verzorging, net als bijvoorbeeld de term wellness, en eiseres slechts rechten heeft verkregen voor de handelsnaam en het merk Doctor Feelgood. Zij kan geen bescherming krijgen voor alleen het onderdeel feelgood van haar merk- en handelsnaamrechten.

Ook geen onrechtmatig handelen. Geen strijd met het non-concurrentiebeding nu de onderneming van gedaagde meer dan 15 km van de dichtstbijzijnde vestiging van eiseres is gelegen. Proceskosten gematigd.

4.3. Doctor Feelgood heeft gesteld dat het onderdeel Feelgood in de handelsnaam en het merk Doctor Feelgood het meest onderscheidende onderdeel is. Het navoegsel ‘store’ is beschrijvend en dient niet in de vergelijking te worden betrokken, aldus Doctor Feelgood. [gedaagde] heeft aangevoerd dat Doctor Feelgood geen bescherming kan claimen voor het woord of de woorden feel good, nu dit onderdeel beschrijvend is. Verder is er volgens haar geen sprake van verwarringsgevaar omdat beide ondernemingen in een andere plaats zijn gevestigd en zich richten op een ander publiek.

4.4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Voor de vraag of verwarringsgevaar te duchten is door het gebruik door [gedaagde] van de naam Feelgood-Store, dient volgens vaste rechtspraak te worden uitgegaan van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument. Daarbij is de totaalindruk van beide handelsnamen van belang. Doctor Feelgood zal dus niet worden gevolgd in haar stelling dat het woord store buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vergelijking. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de namen Doctor Feelgood en Feelgood Store teveel van elkaar verschillen om aan te nemen dat sprake is van verwarringsgevaar. Daarbij wordt meegewogen dat het onderdeel feelgood in de handelsnaam en het merk Doctor Feelgood een beschrijvende, algemene en veelgebruikte term is voor diensten en producten in de categorie persoonlijke verzorging, net als bijvoorbeeld de term wellness. Weliswaar beschrijft het niet precies de aangeboden dienst (massages) maar gelet op de algemeenheid van de term, in samenhang met het feit dat Doctor Feelgood (slechts) rechten heeft verkregen op de gehele naam Doctor Feelgood kan geen bescherming worden verkregen voor het enkele onderdeel Feelgood. Nu wordt geoordeeld dat geen sprake is van verwarringsgevaar is niet voldaan aan de vereisten voor inbreuk op de handelsnaamrechten of merkrechten en zal het primair gevorderde worden afgewezen.

4.5. Wat betreft het subsidiair gevorderde geldt het volgende. Met Doctor Feelgood is de voorzieningenrechter van oordeel dat het handelen van [gedaagde] vragen oproept en dat zij, door korte tijd nadat zij voor Doctor Feelgood diensten is gaan verrichten als masseuse zelf een massagesalon te openen/nieuw leven in te blazen zonder dat aan [eiseres sub 2] mede te delen, waarbij zij een naam heeft gekozen die overeenkomsten vertoont met Doctor Feelgood de grenzen van het toelaatbare heeft opgezocht. [gedaagde] heeft ter zitting zelf ook erkend dat zij bij het kiezen van de naam van haar onderneming is geïnspireerd door Doctor Feelgood. Dat [eiseres sub 2] door de handelwijze van [gedaagde] onaangenaam is getroffen is dan ook invoelbaar. Voor het aannemen van onrechtmatig handelen is het echter onvoldoende. [gedaagde] handelt niet in strijd met het non-concurrentiebeding, nu haar bedrijf meer dan 15 kilometer verwijderd is van de dichtstbijzijnde vestiging van Doctor Feelgood. Tevens speelt een rol dat de namen Doctor Feelgood en Feelgood- Store als hiervoor overwogen te zeer van elkaar verschillen om verwarringsgevaar aan te nemen en dat, nu zij met haar eenmanszaak buiten Amsterdam gevestigd is, niet aannemelijk is dat zij serieuze concurrentie voor Doctor Feelgood zal vormen. Ook de overige vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13896

In de tijdschriften mei 2014

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:

AMI mei/juni 2014 BMM Bulletin 3/4 2013 Berichten IE mei 2014
GRUR Int

JIPLP 2014 vol 9 issue 6
  Mediaforum mei 2014

AMI
Voorbaat of vermoeden? De rol van artikel 45d Auteurswet
Kanttekeningen bij het arrest NORMA/NLkabel
J.J.C. Kabel

Primaire of secundaire openbaarmaking, uitzending of heruitzending?
Kanttekeningen bij het arrest NORMA/NLkabel
J.H. Spoor

De kabeldoorgiftevergoeding is dood; leve de kabeldoorgiftevergoeding!
Het arrest NORMA/NLkabel en de voorgestelde wijziging van het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht
D.J.G. Visser

Jurisprudentie
Nr. 7 • HvJ EU 13 februari 2014 (Svensson/Retriever)
m.nt. K.J. Koelman
Nr. 8 • HR 17 januari 2014
(Ryanair/PR Aviation)
m.nt. E. Schmieman
Nr. 9 • HR 28 maart 2014
(NORMA/NLkabel)
m.nt. J.J.C. Kabel, J.H. Spoor en D.J.G. Visser

BMM Bulletin
Regulation 608/2013
Olivier Vrins
The new customs regulation, the Commission’s proposals relating to trademarks and transit
Frank Eijsvogel
An international trade perspective on transit seizures
Henning Grosse Ruse – Khan

Berichten IE mei 2014
Artikel
Het ex parte-bevel. Een kwantitatief statistisch onderzoek naar ex parte-procedures in de periode 2007 tot en met 2012 - Rolf de Jong, Pieter de Jonge en Charlotte Vrendenbarg
Interview met mr. P. Blok, Rolf de Jong en Pieter de Jonge
Rechtspraak
Merkenrecht.
nr. 27 Vzr. Rechtbank van KH Brussel 20 maart 2014, Louboutin/Van Dalen, IEF 13703, met noot van P.A.C.E. van der Kooij
Rechtspraak in het kort
octrooirecht
nr. 28 Rechtbank Den Haag 18 september 2013, Fluoron/DORC, IEF 13042
Merkenrecht
nr. 29 Benelux-Gerechtshof 3 februari 2014, ICI Paris XL/Publications France Monde, IEF 13565
Procesrecht
nr. 30 HR 25 oktober 2013, Eiser/De Gemeente de Ronde Venen, IEF 13181
nr. 31 Hof Arnhem-Leeuwarden 23 januari 2014, appellanten tegen ITW Eibergen, IEF 13460

GRUR INT
Torsten Körber
Internet search engines and competition law

Katharina de la Durantaye, Sebastian J. Golla, and Linda Kuschel
“Space Oddities”: copyright law and conflict of laws in outer space

JIPLP
Darren Smyth
Two gaps instead of one: the CJEU's effect on Supplementary Protection Certificate jurisprudence

Extract FREE Full Text (HTML) FREE Full Text (PDF) Permissions
Current Intelligence

Paul England
Patents: Disk brakes, hockey sticks and added matter

Janet Strath and Paul Harris
What makes someone a de facto director?

Stefano Barazza
When the description limits the scope of the invention: careful drafting really matters!

Valborg Kjartansdóttir
Trade marks: RUSSIAN STANDARD inherently registrable following Iceland appeal

Gino van Roeyen
‘Johnny Walker’, a case referred to CJEU by the Dutch Hoge Raad: recognition in the Netherlands of a Bulgarian EU trade mark law error and international exhaustion

Sarah Burke and Joel Smith
Technical result under trade mark law: is the KitKat bar protectable as a shape mark in the UK?

Heather Newton, Andrew Moir, and Rachel Montagnon
Copyright: CJEU increases burden on manufacturers of games consoles to prove the unlawfulness of devices circumventing technological protection measures and that their TPMs are proportionate

Enrico Bonadio and Angelo Maria Rovati
Use of dedicated meta-search engine infringes database right: the CJEU's stance in Innoweb v Wegener

Thomas Jochheim
Illegal download of a cinematographic work in a different language version

Leigh Smith
Passing Off: Court of Appeal confirms protection of the expression ‘Greek Yoghurt’

Sarah Burke and Joel Smith
Another ‘no’ from the Court of Appeal on survey evidence

Stefano Barazza
Licensing standard essential patents, part one: the definition of F/RAND commitments and the determination of royalty rates

Owen H. Dean and Mabel Jansen
‘Is the spear mightier than the artist's brush?’: Umkhonto v Umdwebi Bhulashi in perspective

Alexander Tsoutsanis
Why copyright and linking can tango
Journal of Intellectual Property Law &
Eira Mishra
Cover versions and the new copyright regime in India

Mediaforum nr 5:
Opinie
Consternatie bij de afdeling Vermiste en Gevonden Telefooons
Ot van Daalen
Rechtspraktijk
Press regulation in the United Kingdom; the struggle to implement the Leveson Report
Thomas Gibbons
Rechtspraktijk
De Raad voor de Journalistiek vindt zichzelf opnieuw uit
Folkert Jensma
Jurisprudentie
Nr. 10 CBB 30 januari 2014, Broadcast Newco Two/Minister van EZ m.nt. C.J. Wolswinkel
Nr. 11 Rb. Gelderland 27 maart 2014, A/CBP m.nt. Q.R. Kroes
Nr. 12 Vzr. Rb. Rotterdam 6 februari 2014, A/B&W Rotterdam m.nt. M.Ch. Kaaks en O.M.B.J. Volgenant

IEF 13895

The Trade Secrets Directive - the new council proposal

Wouter Pors, The Trade Secrets Directive - the new council proposal, IEF 13895.
Bijdrage ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird. Een update sinds IEF 13607. The law on trade secrets varies widely even among EU Member States. For instance, in The Netherlands it has always been a part of the general law on tort and to a limited extent of employment law, whereas Sweden has a specific law on trade secrets. Although the WTO Agreement on the Trade Related Intellectual Property Rights (TRIPs) has proclaimed in Article 1(2) and Article 39 that trade secrets are intellectual property rights, that does not mean that they are always well-protected throughout the world. [draft 19 May; changes nov 2013- may 2014]
Lees verder

IEF 13894

Het Google-arrest: dreigt censuur? Of is het juist goed voor de journalistiek?

Bijdrage (eerder op villamedia.nl) ingezonden door Jurian van Groenendaal en Otto Volgenant, Boekx advocaten. Auteurs betogen dat het wel mee zal vallen met censuur. Het kan voor de journalistiek juist gunstig uitpakken. Op 13 mei 2014 heeft het Hof van Justitie een spraakmakende uitspraak gedaan [IEF 13840]. Individuele burgers hebben het recht om voortaan bepaalde zoekresultaten niet meer te laten terugkomen wanneer op hun naam gezocht wordt in de Google-zoekmachine. Het geeft burgers stevig gereedschap in handen om hun ‘recht om vergeten te worden’ te effectueren. Hoe gaat dit voor de journalistiek uitpakken? Ligt censuur op de loer? Wie dat vreest, heeft het arrest niet goed gelezen. Voor heilige verontwaardiging is vooralsnog geen reden.

In de Spaanse zaak tegen Google gaat het om de aankondiging van de openbare verkoop van het woonhuis van een Spaanse burger. Die aankondiging werd in 1998 in een dagblad gepubliceerd, op last van het ministerie van Arbeid en Sociale Zaken. Het gaat dus niet om redactionele content. De krant wilde de aankondiging niet verwijderen, want publicatie had een wettelijke grondslag. De Spaanse man deed daarom een verzoek aan Google om die aankondiging niet langer in de Google-zoekresultaten terug te laten komen. Voor de goede orde: de aankondiging zelf mag gewoon in het archief van het dagblad blijven staan, daar hoeft geen letter aan gewijzigd te worden. De inhoud daarvan is rechtmatig. Maar deze burger wil niet langer publiekelijk worden geconfronteerd met deze aankondiging, die volgens hem niet langer relevant is.

We bevinden ons hier op het snijvlak van maar liefst drie grondrechten. Ten eerste het recht op privacy. Dat omvat ook het recht om persoonsgegevens die niet langer relevant zijn op enig moment weer te laten ‘vergeten’. Ten tweede het recht op informatie, de ‘free flow of information’. Informatie moet gevonden kunnen worden, en het internet is daar bij uitstek het gereedschap voor. En ten derde het recht op vrijheid van ondernemerschap. Een gebod aan Google om zoekresultaten te verwijderen grijpt immers direct in op de manier waarop Google haar bedrijf runt.

Er zijn twee ‘hoogste’ rechters in Europa, namelijk het Hof van Justitie dat in Luxemburg zetelt en dat de hoogste rechter is waar het gaat om de regelgeving van de Europese Unie, en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg, de hoogste rechter waar het mensenrechten betreft. Deze twee gerechtshoven staan los van elkaar en kijken niet altijd even goed naar elkaars uitspraken. Het mensenrechtenhof in Straatsburg maakt altijd een zeer zorgvuldige afweging wanneer er verschillende grondrechten in het geding zijn. Mensenrechten zijn gelijkwaardig. Het recht op privacy en het recht op informatievrijheid staan regelmatig tegenover elkaar. Dan is een afweging nodig. De weegschaal kan nu eens naar de ene kant uitslaan, en dan weer naar de andere kant. Het Straatsburgse Hof heeft al eerder een afweging gemaakt tussen het vindbaar blijven van reeds gepubliceerde artikelen en het belang om niet voor eeuwig te worden geconfronteerd met ongunstige of zelfs onjuiste berichtgeving. De oplossing werd dan gevonden in een aantekening bij een artikel – bijvoorbeeld dat de rechter daar later over heeft geoordeeld dat de inhoud onjuist was. Zo wordt geschiedvervalsing voorkomen.
Het Luxemburgse EU-Hof van Justitie kiest een andere benadering. De EU-regelgeving die de privacy waarborgt is zeer uitgebreid. Dit recht is niet alleen als grondrecht vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest, maar ook in diverse Europese richtlijnen. De vrijheid van informatie is minder ruim bedeeld en moet het doen met één artikel in het EU-Handvest, artikel 11. Die onevenwichtigheid vindt zijn weerslag in de uitspraak van het Hof van Justitie. Dat geeft het grondrecht van de privacy ‘in de regel’ voorrang boven de informatievrijheid en het belang van de exploitant van de zoekmachine. Kort gezegd komt de uitspraak hier op neer. Als de zoekresultaten gelet op de verstreken tijd ‘ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig’ zijn, moeten deze resultaten worden gewist. Een uitzondering op deze hoofdregel is mogelijk in bijzondere gevallen. Bijvoorbeeld in verband met de rol die de verzoeker in het openbare leven speelt.

Het was beter geweest als het Hof van Justitie – net als het Hof voor de Rechten van de Mens – niet het ene grondrecht ‘in de regel’ voor zou laten gaan op het andere. Via een belangenafweging op basis van gelijkwaardigheid had dezelfde uitkomst kunnen worden bereikt. Door zo nadrukkelijk het recht om vergeten te worden voorop te stellen rijst de vraag of dit arrest censuur in de hand werkt.

Volgens ons valt het wel mee met het risico van censuur. De zoekresultaten van Google zijn ook nu bepaald niet objectief of volledig. Google roept het beeld op van een tussenpersoon die volstrekt neutraal alle relevante informatie toegankelijk maakt. Maar de Google-zoekresultaten zijn het resultaat van een complex geheim algoritme, waarin allerlei keuzes zijn gemaakt die niet-transparant zijn en door commerciële motieven van Google worden gedreven. Eigen diensten van Google komen hoog in de zoekresultaten. En Google verdient heel veel geld met advertenties. Ook zoekresultaten die daarmee samenhangen worden gestuurd. Het Hof van Justitie benoemt expliciet de advertentieruimtes van Google, het rendabel maken van de zoekmachine en het ‘reclame- en handelsbelang’ van Google. Het Hof vindt het verband tussen de zoekmachinedienst en de reclameactiviteiten van Google relevant. En Google indexeert lang niet alle informatie die wereldwijd online beschikbaar is. Bovendien verwijdert Google nu ook al allerlei links uit de zoekresultaten, bijvoorbeeld naar inbreukmakend materiaal. Kortom: de zoekresultaten van Google zijn ook nu al verre van objectief of volledig.

Hoe bezwaarlijk is dit arrest nu vanuit journalistiek oogpunt?
Stel dat een burger een krantenartikel of ander bericht wil laten wissen uit de Google-zoekresultaten omdat wat daarin over hem staat ‘ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig’ is. Google moet dan beoordelen of er sprake is van een bijzonder geval, zoals de rol die de verzoeker in het openbare leven speelt. Waarschijnlijk zal Google niet overleggen met de krant bij het maken van deze afweging. De kans is groot dat Google het resultaat op eigen houtje verwijdert. Gevolg is dat het rechtmatige artikel nog wel in het online krantenarchief staat, maar niet meer in de zoekresultaten van Google te vinden is. Daar zitten – vanuit journalistiek oogpunt – ook voordelen aan. Het archief van de kranten wint als gevolg hiervan automatisch aan gewicht. Google heeft niet langer het monopolie op de informatievoorziening. En journalisten kunnen weer – meer dan nu – met hun ambacht van professionele zoeker een meerwaarde genereren. De journalist die goed zoekt heeft nog steeds toegang tot alle informatie die hij nodig heeft. Er raakt geen informatie wég door deze uitspraak. Dat journalisten minder gaan vertrouwen op Google als universeel doorgeefluik van alle kennis en informatie zal de kwaliteit van de journalistiek bevorderen. In het Spaanse voorbeeld gaat het om een verplicht door een krant gepubliceerde aankondiging, die veel later (inmiddels al 16 jaar) moet worden verwijderd uit de index van een zoekmachine. De media worden door het arrest niet belemmerd in hun berichtgeving. Er is dus geen sprake van censuur. Het resultaat zal vooral zijn dat het grote publiek niet meer zo eenvoudig alles over de buurman kan vinden. De media zouden juist wel eens stérker kunnen worden door deze uitspraak. En een sterkere positie tegenover het nu zo machtige Google kunnen de Europese media wel gebruiken.

Deze uitspraak past in een groter plaatje. NSA-klokkenluider Edward Snowden onthulde het massale afluisteren door de veiligheidsdiensten van de VS, dat ook Europese burgers treft. Diezelfde Europese burger wordt nu steeds vaker in bescherming genomen. Een paar maanden geleden oordeelde het Hof van Justitie al dat het niet is toegestaan telefoongegevens van Europese burgers langdurig te bewaren ten behoeve van de veiligheidsdiensten. En nu biedt het Hof van Justitie de Europese burger ook bescherming tegen Google. Dat is tenslotte een Amerikaans bedrijf dat in Europa miljarden verdient met het beschikbaar maken van zoekresultaten, zonder daar substantiële investeringen in Europa tegenover te stellen. Bescherming van de Europese burger tegenover afluisterende overheidsdiensten én tegenover commerciële internet-exploitanten is toe te juichen. Zolang het maar niet ten koste gaat van de persvrijheid. Dat heeft het Hof van Justitie goed gezien.

Juriaan van Groenendaal en Otto Volgenant