IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 13929

Brede steun voor afschaffing geschriftenbescherming

Nota afschaffing geschriftenbescherming, Kamerstukken II 2013-2014, 33 800, nr. 6.
Redenen voor afschaffing van de geschriftenbescherming. Relatie tussen dit wetsvoorstel en de bescherming van programmagegevens. Het kabinet ziet in de afschaffing van de geschriftenbescherming dan ook geen reden voor het vervallen van de grondslag voor de vastgestelde wettelijke tarieven voor programmagegevens en evenmin voor de aanpassing van de mediawettelijke regeling over programmagegevens of voor een daling van de wettelijke tarieven voor programmagegevens tot nul. Nu ook na afloop van de internetconsultatie dergelijke belangen niet naar voren zijn gebracht en uit de literatuur en de praktijk is gebleken dat de afschaffing van de geschriftenbescherming op brede steun kan rekenen, meent het kabinet dat de door de Afdeling advisering gestelde vraag zo moet worden beantwoord dat een nader onderzoek inderdaad niet aangewezen is.

De vraag of programmagegevens auteursrechtelijk worden beschermd dan wel of overname daarvan op zichzelf een onrechtmatige daad op grond van het Burgerlijk Wetboek zou betreffen is onderdeel geweest van een gerechtelijke procedure tussen de NPO en een dagblad waarin recent uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Amsterdam (20 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:798). Het oordeel van het hof over deze vraag luidde dat de programmagegevens niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming waaronder geschriftenbescherming. Het kabinet hecht er in dit kader aan op te merken dat nu de regeling van de verplichte en tijdige beschikbaarstelling in de Mediawet 2008 een zelfstandige functie heeft die los staat van het al dan niet bestaan van auteursrechtelijke bescherming, de omstandigheid dat volgens het hof geen sprake kan zijn van auteursrechtelijke bescherming van programmagegevens de omroepen niet verplicht om die programmagegevens actief beschikbaar te stellen alvorens zij openbaar zijn gemaakt.

De omstandigheid dat programmagegevens niet auteursrechtelijk worden beschermd en dat de overname daarvan op zichzelf geen onrechtmatige daad vormt, leidt er in combinatie met het wegvallen van geschriftenbescherming toe dat programmagegevens zonder vergoeding kunnen worden overgenomen indien en voor zover zij door vrije nieuwsgaring zijn verkregen. Dat gegeven zou van invloed kunnen zijn op de hoogte van de marktconforme prijs van de programmagegevens. Indien en voor zover dat het geval is, zou het Commissariaat voor de Media daarmee rekening kunnen houden bij zijn periodieke herberekening van de marktconforme waarde.

4. Advies en consultatie
De reacties op de internetconsulatie over het wetsvoorstel waren bijna allemaal positief. Slechts de NPO en SBS Broadcasting BV hebben enige kritische kanttekeningen geplaatst. Zij maken gebruik van de geschriftenbescherming en hebben de vraag gesteld in hoeverre de traditionele bescherming tegen ongeoorloofde mededinging op basis van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) bescherming biedt. Daarbij hebben zij de vraag gesteld of het niet veel meer voor de hand ligt om een bijzondere regeling te introduceren voor wat zij omschrijven als “oneerlijke concurrentie en parasitering.” Uit de praktijk en de literatuur hebben het kabinet echter geen andere signalen bereikt dat een dergelijke regeling toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de bestaande mogelijkheid in een dergelijke situatie een beroep te doen op de onrechtmatige daad actie. Ook is zulks niet in de consultatie of daarna door andere partijen voorgesteld. Aldus wordt een dergelijke regeling niet aangewezen geacht.

De geschriftenbescherming, met inbegrip van de juridische aspecten en economische belangen, vormt reeds sinds de invoering van de huidige Auteurswet in 1912 onderwerp van debat. In dat debat is niet gebleken van zwaarwegende belangen die zich tegen de afschaffing van de geschriftenbescherming verzetten. De Afdeling advisering van de Raad van State constateert dat ook uit het advies van de Commissie Auteursrecht volgt dat niet van dergelijke belangen sprake is. In dat kader merkt de Afdeling advisering op dat het de vraag is of het wel nodig is onderzoek te doen naar aanwijzingen dat van zwaarwegende belangen die zich tegen de afschaffing van de geschriftenbescherming verzetten. Nu ook na afloop van de internetconsultatie dergelijke belangen niet naar voren zijn gebracht en uit de literatuur en de praktijk is gebleken dat de afschaffing van de geschriftenbescherming op brede steun kan rekenen, meent het kabinet dat de door de Afdeling advisering gestelde vraag zo moet worden beantwoord dat een nader onderzoek inderdaad niet aangewezen is.

IEF 13928

Geen inbreuk op auteursrecht IP Bank

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 februari 2014, IEF 13928 (IP Bank tegen gedaagde)
Auteursrecht. Licentie. IP Bank, opgericht door gedaagde, is auteursrechthebbende op de BowTie-software. Gedaagde is tevens bestuurder van GovProDev, welke in 2009 een licentieovereenkomst sloot met IP Bank. In 2010 werkte IP Bank samen met CGE, waarbij CGE optrad als reseller en sublicentienemer onder de Governorslicentie. Na ontslag van gedaagden bij IP Bank, is een nieuw initiatief gestart, gericht op de verkoop van Bow Tie software en BowTieMed. Gedaagden handelen op grond van een (sub)licentieovereenkomst met IP Bank, er is geen auteursrechtinbreuk.

De beoordeling
4.9. Het verweer van IP Bank slaagt naar voorlopig oordeel niet. Uit de CGE-licentie en de verklaring van een adviseur van IP Bank, [Q], blijkt dat het de bedoeling van alle partijen was de Governorslicentie op enig moment te beëindigen. Uit de verklaring van [Q] en het gestelde ter zitting blijkt echter dat dat niet onmiddellijk bij het aangaan van de CGE-licentie is gebeurd, omdat een belangrijke afnemer van de software, BP, niet bereid was mee te werken aan een contractsovername. Dat de Governorslicentie na het sluiten van de CGE-licentie daadwerkelijk is beëindigd, blijkt nergens uit. Dat GovProDev, [X] en/of [Y] op de hoogte waren van het voornemen van IP Bank om de Governorslicentie op enig moment te beëindigen, betekent nog niet dat IP Bank en GovProDev daadwerkelijk hun overeenkomst hebben beëindigd. Bekend was immers ook dat het de bedoeling van IP Bank was dat de Governorslicentie voorlopig nog zou voortduren. Ook het feit dat [X] daags voor zijn ontslag als bestuurder van IP Bank nog de [Y]licentie is aangegaan, impliceert niet dat de Governorslicentie is beëindigd. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de Governorslicentie nog altijd van kracht is.

4.13. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. Uit de door IP Bank overgelegde producties waarin reclame wordt gemaakt voor (gebruikslicenties voor) de BowTieMed software, blijkt geenszins in welke hoedanigheid dat gebeurde. [X] is in één van die producties als ‘consultant’ van JR Healthcare vermeld en in een aantal e-mails met uitsluitend zijn eigen naam. IP Bank geeft zelf aan dat voor haar niet duidelijk is welke entiteit de gewraakte uitingen heeft gedaan. Voorts is niet gebleken dat [X] handelde namens een andere rechtspersoon waarvan hij bestuurder was dan GovProDev. De in de betreffende documenten gebruikte handelsnamen WellReasoned en JR Healthcare corresponderen niet met de statutaire namen van de andere rechtspersonen waarvan [X] bestuurder is. SCGF en GRC Cares zijn wel bestaande rechtspersonen waarvan [X] bestuurder is. Dat die rechtspersonen gebruikslicenties voor de software hebben aangeboden aan derden of anderszins aan de auteursrechthebbende voorbehouden handelingen hebben verricht, blijkt echter niet uit de door IP Bank overgelegde producties. De stelling van [X] dat hij gebruikslicenties voor de BowTieMed software aanbiedt in zijn hoedanigheid van bestuurder van GovProDev, is dan ook onvoldoende onderbouwd weersproken door IP Bank.

4.14. Bovendien kent de Governorslicentie de mogelijkheid om sub-licenties te verstrekken voor de verkoop van louter gebruikslicenties. Voor zover de handelingen van [X] al niet aan GovProDev toe te rekenen zouden zijn, dient het er voorshands dan ook voor te worden gehouden dat aan [X] een stilzwijgende sub-licentie is verleend door GovProDev.

 4.15. De slotsom is dat, als er al sprake is van auteursrechtelijk relevante handelingen, die handelingen naar voorlopig oordeel zijn verricht uit naam van GovProDev (en dus op grond van de Governorslicentie), dan wel op basis van een sub-licentie.

4.16. [Y] heeft verwezen naar het door [X] gevoerde verweer en heeft in aanvulling daarop onder meer gesteld dat hij persoonlijk op geen enkele wijze naar buiten is getreden in verband met de BowTie-software. Alle handelingen waartegen IP Bank in dit kort geding bezwaar maakt zijn door hem (onbezoldigd) verricht in opdracht van [X] en GovProDev. [Y] benadrukt dat hij geen gebruik maakt van de [Y]licentie en dat hij zijn activiteiten heeft gestaakt in afwachting van een beslissing in het geschil met IP Bank.

4.17. De naam van [Y] is vermeld in een aantal e-mailberichten, op de bowtiemed.com website en in een Japanse presentatie waarin de handelsnaam BowTieMed is gebruikt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [Y] geldt ook ten aanzien daarvan dat onvoldoende vast is komen te staan dat [Y] die uitingen verrichte voor een eigen onderneming of een eenmanszaak van [X] en niet als opdrachtnemer of sub-licentiehouder van GovProDev.

IEF 13927

Kleurbeeldmerk Dracula Bite mag worden ingeschreven

Gerecht EU 5 juni 2014, IEF 13927, Gevoegde zaken T-495/12; T-496/12; T-497/12 (Dracula Bite) - dossier 
Gemeenschapsmerk. Beroep door de houder van het nationale beeldmerk bevattende het woordelement „Dracula” voor waren en diensten van de klassen 33 en 35 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het kleurbeeldmerk bevattende de woordelementen „Dracula Bite” voor waren en diensten van de klassen 33, 35 en 39 is ingesteld. Beroep is afgewezen en de inschrijving is hiermee geldig.

Lees verder

Op andere blogs:
Merkwaardigheden

IEF 13926

Inschrijving woordmerk FreeLounge gedeeltelijk toegestaan

Gerecht EU 4 juni 2014, IEF 13926, zaak T-161/12 (FreeLounge) - dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van de nationale woord en beeldmerken, maatschappelijke benaming en domeinnaam die de woordelementen „free LA LIBERTÉ N’A PAS DE PRIX”, „FREE” en „FREE.FR” bevatten voor waren en diensten van de klassen 9 en 38 en strekkende tot vernietiging van beslissing van kamer van beroep van het BHIM, houdende gedeeltelijke vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling van de inschrijvingsaanvraag van het woordmerk „FreeLounge” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 in het kader van de oppositie ingesteld door verzoekster. Beroep is afgewezen.

42 Du fait de l’erreur d’appréciation identifiée au point 31 ci-dessus, la chambre de recours ne s’est en revanche pas prononcée sur la question de savoir si la similitude existant entre les services relevant de la classe 41 visés par la demande d’enregistrement, d’une part, et les services de diffusion d’informations par voie électronique pour les réseaux de communication mondiale de type Internet couverts par la marque figurative antérieure, d’autre part, présentait un degré plus ou moins élevé.
IEF 13925

Niet uitgaan van licentierechten erotische lingeriefoto's uit China

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 mei 2014, IEF 13925 (Dreamgirl VS tegen Uwantisell)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Auteursrecht. Foto's. Licentie. Dreamgirl is ontwerper en producent van erotische lingerie. Foto's hiervan staan in catalogi en op www.dreamgirldirect.com. Voor Nederland is een exclusieve distributieovereenkomst gesloten met eisers, zij hebben een licentie voor alle IE-rechten. Uwantisell koopt lingerie in bij vaste leveranciers in China, waarbij zij  foto's ter beschikking krijgt. Zonder nader onderzoek naar de herkomst van de foto's mocht Uwantisell er niet van uitgaan dat haar Chinese leveranciers de rechten bezaten op het aan haar toegezonden fotomateriaal. Dit blijken foto's van Dreamgirl te zijn. Dreamgirl stelt terecht dat Uwantisell inbreuk maakt op haar auteursrechten en ontvangt als gevolg van herhaalde inbreuk schadevergoeding.

De beoordeling
3.7 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Dreamgirl op grond van het  in Ameria geregistreerde auteursrecht jo artikel 1 van de Auteurswet het uitsluitend recht heeft om de foto's uit de 2012/2013 collectie openbaar te maken en te verveelvoudigen en dat anderen dit in beginsel niet toegestaan dan met voorafgaande toestemming van Dreamgirl. Uwantisell heeft niet weersproken dat zij geen toestemming heeft gekregen van Dreamgirl om de foto's van Dreamgirl op haar website te plaatsen. De inbreuk op de auteursrechten van Dreamgirl VS is daarmee gegeven.
3.13 De rechtbank is echter met Dreamgirl van oordeel dat Uwantisell onzorgvuldig heeft gehandeld, door ondanks de eerdere problemen met het aan haar toezonden fotomateriaal te blijven vertrouwen op de mededeling van haar Chinese leveranciers dat zij het fotomateriaal mocht gebruiken. Zonder nader onderzoek naar de herkomst van de foto's mocht Uwantisell er niet van uitgaan dat haar Chinese leveranciers de rechten bezaten op het aan haar toegezonden fotomateriaal. Hoewel Uwantisell heeft toegezegd om zelf beeldmateriaal te gaan vervaardigen om iedere discussie in de toekomst om iedere discussie in de toekomst over een mogelijke inbreuk te vermijden, ziet de rechtbank ziet in de, tot op heden getoonde, onzorgvuldige handelwijze van Uwantisell voldoende aanleiding om het verbod te formuleren op de door Dreamgirl gevorderde ruime wijze, met dien verstande dat de toewijzing wordt beperkt tot de foto's die zijn gepubliceerd op de ook voor Uwantisell toegankelijke websites www..dreamgirldirect.com en www.dreamgirllingerie.nl, nu Dreamgirl de stelling van Uwantisell, dat  zij niet de beschikking heeft of kan krijgen over catalogi van Dreamgirl, niet heeft weersproken. (...)
IEF 13924

Bodemprocedure merkenrechtelijke vervallenverklaring is eis in hoofdzaak

Rechtbank Overijssel 10 juni 2014, IEF 13924 (Twentse Damast tegen Koninklijke Ten Cate)
Beslagrecht. Twentse Damast en Koninklijke Ten Cate zijn beiden houder van woord en beeldmerkregistraties TEN CATE. Ten Cate vordert de vervallenverklaring van de TD-merken vanwege niet (normaal) gebruik. Ten Cate heeft bewijsbeslag gelegd. Het verzoek tot opheffing conservatoir beslag, vanwege verval van rechtswege nu er geen eis in de hoofdzaak is ingesteld, wordt afgewezen. De bodemprocedure wordt aangemerkt als eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv. Niet summierlijk is gebleken van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. De reconventionele vorderingen worden eveneens afgewezen.

5.3 Uit de tekst van art. 700 lid 3 valt niet af te leiden welke betekenis moet worden toegekend aan het begrip 'eis in de hoofdzaak' als gehanteerd in deze bepaling. Ook de wetsgeschiedenis geeft geen duidelijk antwoord. In de memorie van toelichting is het derde lid van art. 700 als volgt toegelicht (Parl. Gesch. Wijziging RvRv. e.a.w. (InvInv. 3, 5 en 6), blz. 310):

“Het derde lid (…) bevat een regel die door sommigen ook voor het huidige recht verdedigd wordt, hetzij in dier voege dat niet alleen binnen acht dagen een dagvaarding tot vanwaardeverklaring moet worden uitgebracht, maar ook de hoofdzaak zelf binnen die termijn aanhangig moet worden gemaakt (Star Busmann-Ariëns, nr. 487, en Hof Leeuwarden, 14 april 1954, NJ 1954, 581 en NJ 1955, 91), hetzij in dier voege dat de hoofdzaak in elk geval binnen een redelijke termijn zal moeten worden ingesteld op straffe van opheffing van het beslag door de rechter (Pres. Rb. Amsterdam 30 juli 1963, NJ 1963, 500). Het derde lid sluit daar in zoverre bij aan dat de president die verlof tot het leggen van het beslag verleent in een geval dat de hoofdzaak nog niet is ingesteld, een termijn van ten minste acht dagen vaststelt, waarbinnen dit alsnog dient te geschieden. Wanneer het gaat om een vordering die in Nederland voor de gewone rechter ingesteld kan worden, ligt het voor de hand dat een termijn van acht dagen in de regel voldoende zal zijn. Denkbaar is echter dat, bij voorbeeld krachtens verdrag of overeenkomst, slechts een buitenlandse rechter bevoegd is of dat de hoofdzaak aan arbitrage binnen of buiten Nederland is onderworpen. In zodanige gevallen dient de president de vrijheid te hebben een langere termijn vast te stellen (…).”

Gelet op het in deze passage gelegde verband met het oude beslagrecht, ligt het voor de hand dat de regering bij het bezigen van de termen “hoofdzaak” en “gewone rechter” een procedure voor ogen had, waarin door de rechter ten gronde wordt beslist over de deugdelijkheid van de vordering waarvoor het conservatoir beslag is gelegd (HR 26 februari 1999, NJ 1999, 717 (Ajax/Reule).

Tijdens de eis in de hoofdzaak in de vorm van een exhibitie-incident kan slechts voldoende aannemelijk worden dat sprake is van een rechtsbetrekking. Over de deugdelijkheid van de gestelde rechtsbetrekking zelf wordt pas ten gronde beslist in een daaropvolgende procedure. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de bedoeling die de wetgever met gebruikmaking van het begrip “hoofdzaak” heeft gehad, voortvloeit dat niet (slechts) de vordering op de voet van artikel 843a Rv als hoofdzaak dient te worden aangemerkt, maar (tevens) de procedure waarin de onderliggende rechtsbetrekking aan de orde wordt gesteld (net zo: mr. T.J.J. Bodewes, Bewijsbeslag. Grondslag en rechtsgevolgen van het conservatoir beslag tot afgifte van bescheiden, 2009, p. 65). Daar komt bij dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat het doel van een conservatoir (bewijs)beslag uitsluitend is om bewijsstukken veilig te stellen en dus de bestaande situatie te conserveren en niet om de beslaglegger de mogelijkheid te bieden om met het beslag inhoudelijk kennis te nemen van bewijsstukken en daarover de beschikking te krijgen. Gelet hierop merkt de voorzieningenrechter de door Ten Cate op 4 mei 2014 aanhangig gemaakte zaak (zaaknummer C/08/137880 / HA ZA 13-162) aan als de eis in de hoofdzaak en is het conservatoire bewijsbeslag niet van rechtswege vervallen.

5.4. Vervolgens is aan de orde of het conservatoire beslag dient te worden opgeheven. Krachtens artikel 705 lid 2 Rv dient een conservatoir beslag opgeheven te worden bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.

IEF 13923

Voldoende aanwijzing dat vakman quetiapine zou gebruiken

Hof Den Haag 10 juni 2014, IEF 13923 (Accord tegen AstraZeneca) en (Sandoz tegen AstraZeneca)
Uitspraak ingezonden door Nadine Wiersma, Brinkhof. Octrooirecht. Het probleem dat de vakman moet oplossen is een oraal toe te dienen formulering van quetiapine maken die een stabiel en gewenst plasma niveau bewerkstelligt bij minder frequente toediening. De vakman was gemotiveerd om dit te ontwikkelen, nu er op de prioriteitsdatum voldoende aanwijzingen waren dat quetiapine effectief zou zijn, terwijl er geen aannemelijke risico’s waren dat de vakman daarvan zou afzien. Het hof vernietigt de eerdere beslissing [IEF 11011]. Het Nederlands deel van het octrooi EP 0907364 wordt vernietigd, omdat het octrooi niet inventief is [vgl. IEFbe 776].

24. Het hof is van oordeel dat het stellen van deze motivatievragen zich niet verdraagt met de CPA en de probleemstelling, waarvan naar het oordeel van het hof moet worden uitgegaan. Het probleem dat de vakman moet oplossen is immers een (oraal toe te dienen) formulering van quetiapine te ontwikkelen die een stabiel en gewenst plasma niveau bewerkstelligt met een minder freqtiente toediening. Bij de beantwoording van deze vraag kan niet betrokken worden 6f de vakman gemotiveerd was een formulering van quetiapine te ontwikkelen en 6f wel behoefte was aan een minder frequente toediening. Dat motivatie een rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of de vakman een bepaalde weg in zou slaan bij het zoeken naar een oplossing van het voorgelegde probleem is iets anders dan de vraag of de vakman überhaupt gemotiveerd was het aan hem voorgelegde probleem op te lossen. In zoverre slagen grieven 1 tot en met 4.

25. Het hof is overigens van oordeel dat de vakman wel gemotiveerd was een formulering van quetiapine te ontwikkelen, nu er op de prioriteitsdatum voldoende aanwijzingen waren, op grond waarvan te verwachten was dat quetiapine effectief was (zou zijn), terwijl er geen reden was om aan te nemen dat er zodanige risico’s waren dat de vakman daarvan om die reden zou afzien. Zulks op grond van de positieve rapportage over de werkzaamheid in onder meer S.R. Hirsch e.a. ICI 204,636: A New Atypical Antipsychotic Drug, British Jotirnal of Psychiatry (A22) van mei 1996 (aldus punt 32 van de in zoverre niet betwiste uitspraak van de High Court of Justice van 22 maart 2012) en met name de persberichten van AZ en Eurand America mc. van oktober 1995.

Lees de uitspraak hier:
IEF 13923 (Accord tegen AstraZeneca): pdf/link
Sandoz tegen AstraZeneca: pdf/link

 

IEF 13922

Nieuws van de Rechtbank Den Haag

Uit het persbericht: De Sectie IE van team Handel van de rechtbank Den Haag heeft (i) nieuwe instructies voor het indienen van stukken opgesteld, (ii) het reglement voor grijsmakingen gewijzigd en (iii) haar contactgegevens aangepast. Hieronder worden de wijzigingen kort toegelicht.

In IE-zaken geef de rechtbank in bepaalde zaken instructies aan partijen over de wijze van indiening van papieren processtukken en producties en/of verzoekt zij stukken digitaal in te dienen. Het doel daarvan is dat het dossier voor de rechter(s) vlot leesbaar en hanteerbaar is ten behoeve van het voorbereiden van de zitting. Het aanleveren van stukken op een digitale drager stelt de rechter(s) voorts in de gelegenheid de zaak met elektronische hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld een tablet, voor te bereiden en uit de stukken relevante passages te kunnen overnemen ten behoeve van het concipiëren van het vonnis. Daardoor kan tijd worden bespaard en de kwaliteit van afbeeldingen in vonnissen worden verbeterd.

De rechtbank heeft nieuwe ‘Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken’ opgesteld. Deze zijn raadpleegbaar via de website van de Sectie IE. Deze ‘Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken’ gelden vanaf 1 juli 2014 voor zover deze instructies door de behandelend rechter in lopende of in nieuwe zaken van toepassing worden verklaard.

In zaken die worden behandeld volgens het versneld regime in octrooizaken (VRO) staan de instructies voor de wijze waarop de rechtbank deze stukken aangeleverd zou willen zien in het VRO Reglement, eveneens raadpleegbaar via voornoemde website.

WIJZIGING REGLEMENT GRIJSMAKINGEN
De rechtbank Den Haag biedt een partij die verwacht dat een wederpartij maatregelen in de zin van de artikelen 1019b-e Rv tegen hem zal verzoeken, de mogelijkheid op voorhand bezwaren tegen dergelijke maatregelen naar voren te brengen door middel van een zogeheten grijsmaking. Bij de behandeling van deze grijsmakingen hanteert de rechtbank een reglement. Dat reglement is op punten aangepast. Het gewijzigde reglement is raadpleegbaar via de website van de Sectie IE. Het gewijzigde reglement is van toepassing op grijsmakingen die op of na 1 juli 2014 worden ingediend.

Een van de wijzigingen is dat de grijsmakingen ook zullen worden meegewogen bij de beoordeling van verzoekschriften die Haagse voorzieningenrechters als rechterplaatsvervanger behandelen voor andere rechtbanken. Op die manier probeert de rechtbank Den Haag tegemoet te komen aan de onder meer door de Adviescommissie Intellectuele Eigendom van de Nederlandse Orde van Advocaten geuite wens om grijsmakingen landelijk mogelijk te maken.

Een andere wijziging betreft de termijn waarop een grijsmaking zijn geldigheid verliest. Die wordt verlengd tot zes maanden.

WIJZIGING CONTACTGEGEVENS
Vanaf 1 juli 2014 dient u al naar gelang het type zaak (kort geding, bodemzaak, verzoekschrift/beslagrekest) contact op te nemen met een van de drie hieronder vermelde griffies. De nieuwe e-mail- en telefooncontactgegevens zijn:

Kort geding (voor kort geding-zaken)
e-mail: kortgeding.ie.rb.denhaag@rechtspraak.nl
telefoon: (070) 381 3509
Bodemzaken (voor bodemzaken / aanhangige VRO-zaken)
e-mail: bodemzaken.ie.rb.denhaag@rechtspraak.nl
telefoon: (070) 381 3908
Verzoekschriften en beslagrekesten (voor verzoekschriften, beslagrekesten, grijsmakingen, verlof toelating VRO-zaken)
e-mail: rekest.ie.rb.denhaag@rechtspraak.nl
telefoon: (070) 381 3472

De gewijzigde contactgegevens zijn ook te vinden op de website van de Sectie IE. Het huidige e-mailadres sectieie.rb.denhaag@rechtspraak.nl komt te vervallen.

IEF 13921

Oud zeilschip en de associatie met antieke zeevaart in logo

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 juni 2014, IEF 13921 ('t IJs van Columbus tegen Sonneveld)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Zie eerder IEF 13729. Merkenrecht. 't IJs van Columbus c.s. is brood-banketverkoper en houdster van Beneluxwoord/beeldmerk HET IJS VAN COLUMBUS. Sonneveld exploiteert sinds januari 2014 hetbroodvancolumbus.nl en is houdster van woordmerkdepot HET BROOD VAN COLUMBUS. Een beroep op sub a faalt: De woordelementen "brood" en "ijs" zijn niet zo ondergeschikt dat het aan de aandacht ontsnapt, maar "het ... van Columbus" is gedeeltelijk overeenstemmend ex 2.20 lid 1 sub b BVIE. Het beeldelement van een oud zeilschip en het gebruik van het logo van het kompasroos roepen associatie op met de antieke zeevaart, waardoor er verwarringsgevaar bestaat. De voorzieningenrechter wijst de staking, opgave en rectificatie toe.

4.13. Het beeldelement van het merk, de afbeelding van een oud zeilschip, ontbreekt in de tekst en in het logo. Het logo bevat de afbeelding van een kompasroos. Op dit punt wijken de tekens derhalve af van het merk. Echter bij de beoordeling van het verwarringsgevaar is tevens van belang de context waarin de tekens worden gebruikt. De afbeelding van de kompasroos roept de associatie op met de antieke zeevaart. Op de website wordt het teken bovendien geplaatst in de hoek van een zeekaart, waarop ook een oud zeilschip is afgebeeld. Naar voorlopig oordeel zijn de tekens, zoals op de website en in de brochure afgebeeld, aldus gebruikt op een wijze die het verwarringsgevaar vergroot. Hetzelfde geldt voor de domeinnaam nu die aan deze website is gekoppeld.

Op andere blog:
DomJur

IEF 13920

Geen verbod op uitlatingen over 'Arnhemse Villamoord'

Vzr. Rechtbank Limburg 6 juni 2014, IEF 13920 ('Arnhemse Villamoord')
Mediarecht. Boek. Goede eer en naam. Eiseres is een vriendin van het slachtoffer die in 1998 in haar villa te Arnhem is doodgeschoten. Verweerder heeft in 2014 een boek uitgebracht gewijd aan de 'Arnhemse Villamoord'. Aan dit boek is op een gegeven moment een onderdeel toegevoegd, waarin wordt besproken dat eiseres wellicht de dader is. Ook in de media wordt eiseres met de moord in verband gebracht. Eiseres vordert om verweerder een verbod op te leggen tot het doen van uitlatingen in de ruimste zin van het woord, waarbij zij direct of indirect, op een ongunstige wijze in verband wordt gebracht met de “Arnhemse villamoord”. Het gevorderde verbod dient eiseres te specificeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet zijn taak is om ambtshalve aan te vullen welke mogelijke toekomstige uitlatingen van onrechtmatig jegens eiseres zullen zijn en wijst de vorderingen af.

De beoordeling

4.3.5 Gelet op de wijze waarop [eiseres] haar vordering onder II. heeft geformuleerd, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een afweging van de omstandigheden zoals onder 4.3.4. opgesomd. Voor zover [eiseres] vordert [verweerder] te verbieden uitlatingen te doen die haar op een onrechtmatige wijze in verband brengen met de “Arnhemse villamoord” dan wel de moord op [slachtoffer], moet immers geoordeeld worden dat het evident is dat iedereen, en [verweerder] dus ook, [eiseres] niet op onrechtmatige wijze in verband met die gebeurtenis mag brengen. Voor het opleggen van een verbod en een daaraan te koppelen dwangsom dient [eiseres] echter wel te concretiseren welke specifieke jegens haar onrechtmatige toekomstige uitlatingen van [verweerder] zij op het oog heeft. [eiseres] heeft dat evenwel nagelaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet zijn taak is om dan ambtshalve aan te vullen welke mogelijke toekomstige uitlatingen van [verweerder] onrechtmatig jegens [eiseres] zullen zijn.
Anders gezegd, het door [eiseres] gevorderde verbod is zodanig algemeen geformuleerd dat het, mede gelet op de gevorderde aan dat verbod te koppelen dwangsommen, reeds om die reden niet toewijsbaar is.

4.5. Ten aanzien van het onder III. gevorderde voorschot op een aan [eiseres] toekomende vergoeding van materiële en immateriële schade heeft [verweerder] met de stelling dat er geen sprake is van een acuut liquiditeitsprobleem aan de zijde van [eiseres] de spoedeisendheid van deze gevorderde voorziening betwist. Nu [eiseres] daar niets tegenin gebracht heeft, moet het ervoor gehouden worden dat haar financiële situatie geen spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening heeft doen ontstaan. Aangezien [eiseres] evenmin andere (niet-financiële) gronden aangevoerd heeft op grond waarvan thans geoordeeld zou moeten worden dat het resultaat van een nog te voeren bodemprocedure niet afgewacht kan worden, moet het ervoor gehouden worden dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij dit onderdeel van haar vordering, zodat dit zal worden afgewezen.