Alle rechtspraak  

IEF 15447

Belang voorlopige voorziening kan ondanks toezegging tot staken inbreuk blijven bestaan

Rechtbank Midden-Nederland 11 november 2015, IEF 15447; ECLI:NL:RBMNE:2015:7882 (Azbil Telstar Benelux tegen Medexs, G&A Interieurbouw, e.a.)
Uitspraak mede ingezonden door Eelkje van de Kuilen en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. Auteursrecht. Conservatoir beslag. Tussenbeschikking. Telstar vordert een voorlopige voorziening voor de duur van de aanhangige bodemprocedure. In eerder kort geding is voorlopig geoordeeld dat de blocks van Telstar auteursrechtelijk beschermd zijn (zie IEF14659). G&A heeft dit niet betwist en toegezegd indien er sprake zou zijn van een inbreuk deze te staken. De rechtbank gaat hier niet in mee en stelt dat een dergelijke toezegging onvoldoende is om te stellen dat Telstar geen belang meer heeft bij de voorlopige voorziening. Telstar eist tevens verstrekking van een afschrift van verschillende bescheiden ex art. 843a Rv. De vorderingen van Telstar worden grotendeels toewezen en de rechtbank veroordeelt G&A om voor de duur van het geding iedere inbreuk te staken, op straffe van een dwangsom. De rechtbank wijst de incidentiele vordering van Medexs tot opheffing van het conservatoire beslag af, omdat van ondeugdelijke gronden niet is gebleken.

3.4. De rechtbank constateert dat de blocks waarop de gevorderde voorlopige voorziening ziet, dezelfde zijn als de blocks die onderdeel uitmaakten van de kort gedingprocedure die geëindigd is in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 13 februari 2015 (productie 18 van Telstar). In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de blocks (die zijn opgenomen onder 2.16 van dat vonnis) auteursrechtelijk beschermd zijn.

3.5. In het kader van dit incident heeft G&A het auteursrechtelijk beschermde karakter van de blocks niet betwist, zodat de rechtbank vooralsnog, in het kader van dit incident, van de juistheid van dat oordeel zal uitgaan.

3.6. G&A heeft enkel als verweer aangevoerd dat Telstar bij de gevorderde voorlopige voorziening geen belang heeft, aangezien zij na het kort gedingvonnis heeft aangegeven dat zij, als sprake zou zijn van auteursrechtinbreuk, dat gebruik met onmiddellijke ingang zou staken en ook per 1 december 2014 heeft gestaakt.

3.7. De rechtbank volgt G&A niet in haar verweer. Indien G&A een dergelijke toezegging aan Telstar heeft gedaan, is dat onvoldoende om te oordelen dat Telstar geen enkel rechtens te respecteren belang meer bij haar voorlopige voorziening (versterkt met een dwangsom) heeft. Immers, niet gesteld of gebleken is dat Telstar met die toezegging genoegen heeft genomen. In ieder geval moet worden geconstateerd dat zij de door haar gevraagde voorlopige voorziening niet heeft ingetrokken. Bovendien geldt dat of G&A het gebruik daadwerkelijk heeft gestaakt, voor Telstar niet te controleren is, omdat dat gebruik binnen het bedrijf van G&A zelf dan wel in relatie tot een (Telstar onbekende) opdrachtgever zal plaatsvinden. Indien G&A het gebruik van de blocks daadwerkelijk heeft gestaakt, wordt zij ook niet in enig belang getroffen door het opleggen van de gevraagde voorziening. De rechtbank wijst de gevraagde voorlopige voorziening dan ook toe.

3.14. Voor het bepalen van de omvang van de auteursrechtinbreuk van G&A is het naar het oordeel van de rechtbank voor Telstar van groot belang om vast te stellen welke bestanden en tekeningen G&A in bezit heeft die de betreffende blocks bevatten. G&A kan vervolgens in de hoofdzaak als verweer aanvoeren dat die bestanden of tekeningen niet door haar gemaakt zijn of van derden (of zelfs van Telstar zelf) afkomstig zijn, maar dat staat in het kader van dit incident niet in de weg aan het oordeel dat Telstar een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van inzicht in de aanwezigheid van de hiervoor bedoelde bestanden en tekeningen bij G&A.

3.15. De omstandigheid dat Telstar in het voorlopig getuigenverhoor nog meer getuigen had kunnen horen over de door haar gestelde gang van zaken, doet hieraan niet af, nu in een geval als het onderhavige met name bescheiden een duidelijk beeld kunnen geven van de omvang van de auteursrechtinbreuk door G&A. De bescheiden vragen aan de beweerdelijke opdrachtgevers van G&A is niet mogelijk, omdat Telstar met hen geen rechtsbetrekking heeft als vereist door artikel 843a Rv.

3.16. Telstar heeft naar het oordeel van de rechtbank ook een rechtmatig belang bij de gevraagde correspondentie tussen gedaagden met betrekking tot de ontwerpen, offertes en gunning van bepaalde projecten, alsmede de door G&A in kader van deze projecten verzonden offertes, opdrachtbevestigingen en facturen. Immers, daardoor wordt zij in staat gesteld om te beoordelen of, en zo ja in hoeverre, G&A betrokken is geweest bij projecten die ten tijde van het vertrek van de Werknemers door Telstar werden behandeld. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is voldoende aannemelijk dat G&A, blijkens het indienen bij de opdrachtgever van tekeningen die gemaakt zijn met de auteursrechtelijk beschermde blocks van Telstar, betrokken is geweest bij het project NKI, terwijl Telstar evenzeer voor dit project in de running was. Daarnaast heeft de kort gedingrechter voorshands voldoende aannemelijk geoordeeld dat Medexs inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Telstar met betrekking tot de blocks. G&A is - blijkens het gebruik van dezelfde handelsnaam (productie 48 van Telstar), dezelfde personeelsleden en (indirect) bestuurders - nauw gelieerd aan Medexs, zodat aannemelijk is dat G&A projecten heeft gedraaid met behulp van van Medexs afkomstige, inbreukmakende tekeningen.
De rechtbank constateert dat G&A in het kader van dit incident niet heeft gesteld dat zij niet betrokken is geweest bij de projecten waarover Telstar informatie wil ontvangen, maar alleen dat:
- in de als productie 49 door Telstar overgelegde lijst met projecten, projecten zijn vermeld waarin is gewerkt in de periode 2008-2013, “en zeker niet in 2014”, zodat “afwezigheid van enig belang een gegeven” is (punt 195 van haar conclusie van antwoord in de incidenten), en
- “ als deze projecten al door G&A worden uitgevoerd” zij “daartoe een opdracht [heeft] gekregen” en “waar mogelijk” dan Medexs inschakelt (punt 199 van haar conclusie van antwoord in de incidenten).

3.17. Gelet op het voorgaande heeft Telstar er naar voorlopig oordeel van de rechtbank belang bij om een afschrift te krijgen van de gevraagde informatie met betrekking tot projecten die zij in het verleden heeft behandeld, maar die om onduidelijke redenen niet in een opdracht zijn geëindigd. De rechtbank is wel van oordeel dat Telstar onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij belang heeft bij gegevens over alle projecten die zijn opgenomen in de door haar als productie 49 overgelegde lijst, nu een groot deel van de projecten dateert van ruim vóór 2014, het jaar dat Medexs is opgericht en diverse werknemers bij haar zijn vertrokken. De rechtbank zal de lijst dan ook beperken tot de projecten die in het dictum zijn vermeld.

3.18. Anders dan G&A stelt is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde correspondentie wel voldoende duidelijk is omschreven om te voldoen aan het in artikel 843a Rv gestelde vereiste van bepaaldheid. De correspondentie is beperkt tot een aantal met name genoemde projecten en specifieke onderwerpen waarover die correspondentie zou moeten gaan (ontwerpen, offertes en gunning van de projecten).

3.19. Als laatste verweer heeft G&A in het kader van dit incident aangevoerd dat toewijzing van de incidentele vordering ertoe zou leiden dat zij haar complete (wijze van) bedrijfsvoering aan Telstar zou moeten afstaan, zodat in zoverre sprake is van een gewichtige reden die aan toewijzing in de weg staat.

3.20. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat een concurrent op de hoogte raakt van bedrijfsinformatie onvoldoende zwaarwegend om te gelden als een gewichtige reden als bedoeld in artikel 843a Rv (vgl. Hof Den Haag 20 mei 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9818). Overigens is van afgifte van de complete bedrijfsvoering ook geen sprake, maar alleen van specifieke stukken ten aanzien van specifieke projecten en is niet nader onderbouwd welke consequenties het verstrekken van de gevorderde gegevens zou hebben voor de bedrijfsvoering van G&A. Het verweer treft dus geen doel.

3.22. Ter onderbouwing van haar incidentele vordering jegens de Werknemers heeft Telstar aangevoerd dat zij de gevraagde bescheiden nodig heeft om na te gaan welke ex-werknemers bestanden bezitten die de blocks bevatten en welke ex-werknemers op welke wijze betrokken bij de genoemde projecten zijn (geweest). Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank in wezen sprake van een fishing expedition, omdat Telstar dus kennelijk niet weet welke werknemer over welke informatie beschikt en dat op deze wijze te weten wil komen. Daarmee is niet voldaan aan het vereisten van artikel 843a Rv. In zoverre zal de vordering derhalve worden afgewezen.

4.5. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.

4.6. De rechtbank constateert dat het grootste deel van de vordering waarvoor door Telstar ten laste van [gedaagde sub 3] beslag is gelegd, bestaat uit de schade die Telstar stelt te hebben geleden door schending door [gedaagde sub 3] van diens non-concurrentiebedingen, in het bijzonder bestaande uit het oprichten (via [bedrijf] , een besloten vennootschap waarvan [gedaagde sub 3] enig aandeelhouder en enig bestuurder is) van een met Telstar concurrerende vennootschap: Medexs Holding B.V., de moedermaatschappij van Medexs.

4.9. Vast staat dat [gedaagde sub 3] zich had verbonden aan non-concurrentiebedingen (in de arbeidsovereenkomst en de aandeelhoudersovereenkomst) die betrokkenheid bij een concurrerende onderneming verbieden. Voorshands kan dan ook geoordeeld worden dat [gedaagde sub 3] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van deze bedingen, en verplicht is om de schade te vergoeden die Telstar dientengevolge heeft geleden. Telstar heeft deze schade in de bodemprocedure begroot op bijna € 5.000.000,-- aan misgelopen omzet (met een gederfde marge van € 896.000).

4.10. Gelet op het voorgaande kan niet geoordeeld worden dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Telstar jegens [gedaagde sub 3] is gebleken. De rechtbank wijst de incidentele vordering tot opheffing van het ten laste van [gedaagde sub 3] gelegde beslag dan ook af.

IEF 15446

Bevel tot staking grootschalige inbreuk op KickAssTorrents

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 november 2015, IEF 15444 (Stichting Brein tegen D)
Ingezonden door Thomas Kriense, Stichting Brein. Auteursrecht. Naburige rechten. Torrents. Ex parte beschikking. Gerekwestreerde upload op grote schaal torrents op de website “KickAssTorrents”. Hiermee maakt gerekwestreerde inbreuk op het auteursrecht van de makers van de werken waar deze torrents toegang tot bieden. De aard, ernst en het herhaalde karakter van de inbreuken rechtvaardigen dat het verlof op grond van art. 1019e Rv terstond wordt gegeven, zonder dat gerekwestreerde eerst wordt gehoord. De gerekwestreerde moet de (dreigende) inbreuken op auteursrechten en naburige rechten per direct staken.

2.1. Op grond van artikel 1019e Rv kan een IE-rechthebbende bij verzoekschrift een verbod vorderen van dreigende inbreukmakende gedragingen. De voorzieningenrechter kan zo'n verzoek honoreren zonder de vermeende inbreukmaker op te roepen, mits uitstel zou leiden tot onherstelbare schade voor de IE-rechthebbende. De gerekwestreerde kan in een kort geding opheffing van een toegewezen voorziening vorderen (art. 1019e lid 3 Rv).

2.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval, zoals beschreven in onderdeel IV.2 van het verzoekschrift, sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat uitstel onherstelbare schade voor de door verzoekster vertegenwoordigde rechthebbenden zou veroorzaken. Het verzochte bevel komt de voorzieningenrechter rechtmatig voor en zal integraal worden toegewezen.

IEF 15445

Het nieuwe auteurscontractenrecht. Wat heeft de nieuwe wet muziekauteurs en artiesten te bieden?

Björn Schipper, Het nieuwe auteurscontractenrecht. Wat heeft de nieuwe wet muziekauteurs en artiesten te bieden?, Muziekwereld 2015-3
Bijdrage ingezonden door Björn Schipper, Schipper Legal. Na jarenlange discussie is op 1 juli 2015 eindelijk de nieuwe Wet auteurscontractenrecht in werking getreden(1). Deze wet ziet in het algemeen toe op de verbetering van de positie van makers in relatie tot exploitatiecontracten met exploitanten. In de muziekwereld gaat het dan met name om muziekauteurs en artiesten die ter exploitatie van hun muzikale creaties en prestaties een exploitatiecontract sluiten met bijvoorbeeld publishers en labels. De nieuwe Wet Auteurscontractenrecht heeft betrekking op alle categorieën creatieve makers van auteursrechtelijk beschermde werken en uitvoerende kunstenaars in de zin van het naburige recht. In deze bijdrage ga ik specifiek in op de positie van de muziekauteurs en artiesten in verband met de exploitatie van hun muzikale creaties en prestaties.

Lees verder

IEF 15439

Onvoldoende overeenstemming totaalindruk gebouwde twee-onder-een-kapwoning

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 november 2015, IEF 15439; ECLI:NL:GHARL:2015:8702 (Bewon Buri tegen Bouwmaatschappij Vuurboom)
Auteursrecht. Appellant heeft bouwbedrijf in rechte betrokken, vanwege auteursrechtinbreuk op het ontwerp voor Orion I en II [IEF 9094]. Dit hof heeft bij tussenarrest beslist dat de ontwerpen auteursrechtelijk beschermde werken zijn en dat er inbreuk wordt gemaakt. Met de toepassing van het totaalindrukkencriterium is er onvoldoende mate overeenstemming tussen Orion (I en II) en de gebouwde woningen om een auteursrechtinbreuk aan te nemen.

3.15. Uit de stellingen van [appellant] begrijpt het hof dat de woningen op de volgende punten overeenstemmen:
- vormindeling en maatvoering, in het bijzonder de breedte van de tuingerichte kamer en de positionering van de toilet in de hoek van de woning,
- positionering raamopeningen en muurdammen,
- de tussendorpels in de kozijnen op de eerste verdieping,
- maatvoering van de erker (doorlopend met fors overstek),
- handhaving van een luifel boven de voordeur,
- de uitvoering van de garagemuur in baksteen,
- de vierzijdige schild, en
- de horizontale lijnen in de gevel.
De hier genoemde punten van overeenstemming betreffen ieder voor zich, zoals onder andere blijkt uit het door [geintimeerde/bouwbedrijf] overgelegde overzicht van andere twee-onder-een-kapwoningen (prod. 14 eerste aanleg) en het deskundigenbericht van [naam deskundige] (prod. 15 eerste aanleg), veel gebruikte elementen en (dus) banale elementen alsmede bouwtechnisch bepaalde elementen, die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt niet in te zien dat de combinatie van deze elementen in Orion (I en II) het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft. Nu moet worden aangenomen dat genoemde combinatie van elementen niet aan de ‘werktoets’ voldoet, spelen deze elementen bij de beoordeling van de overeenstemming geen rol en stond het [geintimeerde/bouwbedrijf] vrij deze elementen in woningen aan [naam straat 2] over te nemen. Het enige element dat [geintimeerde/bouwbedrijf] heeft overgenomen dat mogelijk wel voldoet aan de werktoets, is de voordeur met de rechthoekige glasopeningen. Dit punt van overeenstemming weegt naar het oordeel van het hof echter niet op tegen de hiervoor onder 3.13 genoemde afwijkingen en maakt dat de totaalindruk niet dezelfde is. Grief 6, die inhoudt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat de totaalindruk verschillend is en grief 7, die gericht is tegen de conclusie van de voorzieningenrechter dat er, kort gezegd, onvoldoende auteursrechtelijke trekken zijn overgenomen, falen dus. De grieven 4 en 5, die beide klagen over het door de voorzieningenrechter gehanteerde toetsingskader, behoeven gelet op het vooroverwogene geen bespreking meer.

3.16 De conclusie uit het voorgaande is dat de woningen aan [naam straat 2] in onvoldoende mate overeenstemmen met Orion (I en II) om een auteursrechtinbreuk te kunnen aannemen. Nu de woningen aan [naam straat 2] vanwege het ontbreken van de vereiste mate van overeenstemming naar het voorlopig oordeel van het hof geen verveelvoudigingen vormen van Orion (I en II), komt men aan de ontleningskwestie (waarop onder andere grief 9 ziet) niet toe. Dat [geintimeerde/bouwbedrijf] bij de ontwikkeling van de woningen aan [naam straat 2] heeft gekozen voor woningen met dezelfde (30-er jaren) uitstraling als de nieuwbouw aan het [naam straat] , is vanwege het ontbreken van auteursrechtelijke relevante overeenstemming niet van belang. De daarop betrekking hebbende grief 8 faalt.
IEF 15437

HvJ EU: Uitzending via directe injectie is geen mededeling aan het publiek

HvJ EU 19 november 2015, IEF 15437; ECLI:EU:C:2015:764; zaak C-235/14 (SBS tegen SABAM)
Auteursrecht. Mediarecht. Het geschil betreft tussen een beheersvennootschap en een omroeporganisatie die niet rechtstreeks uitzendt, doch enkel via directe injectie en via verschillende types van distributeurs. De vraag rijst wie een auteursrechtelijk relevante handeling stelt: omroeporganisatie, distributeur of beiden? Het hof verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van [InfoSocrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een omroeporganisatie geen mededeling aan het publiek in de zin van deze bepaling doet wanneer zij haar programmadragende signalen uitsluitend aan de distributeurs van signalen doorgeeft zonder dat die signalen tijdens en naar aanleiding van die doorgifte toegankelijk zijn voor het publiek, en die distributeurs de signalen vervolgens naar hun respectievelijke abonnees sturen, zodat deze de programma’s kunnen bekijken, tenzij de tussenkomst van de betrokken distributeurs slechts louter een technisch middel is, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

Gestelde vraag [IEF 13998]:

Verricht een omroeporganisatie die haar programma's uitsluitend uitzendt via de techniek van directe injectie, i.e. een tweeledig proces waarbij zij haar programmadragende signalen gecodeerd vla satelliet, een glasvezelverbinding of enig ander transportmiddel aanlevert aan distributeurs (satelliet, kabel of xDSL-lIjn), zonder dat de signalen tijdens of naar aanleiding van deze aanlevering toegankelijk zijn voor het publiek, en waarbij vervolgens de distributeurs de signalen naar hun abonnees sturen zodat deze laatsten de programma's kunnen bekijken, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/291 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij?

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog

 

IEF 15436

Conclusie AG: Hypothetische royaltyvergoeding kan samenvallen met vergoeding voor inbreuk op morele rechten

Conclusie AG HvJ EU 19 november 2015, IEF 15436; ECLI:EU:C:2015:768; zaak C-99/15 (Liffers tegen Producciones Mandarina en Gestevisión Telecinco)
Vraag gesteld door Tribunal Supremo van Spanje.
Het geschil gaat tussen Christian Liffers, regisseur, screenwriter en producent van film getiteld "Dos patrias, Cuba y la noche" (="Twee vaderlanden, Cuba en de nacht") en Producciones Mandarina/Gestevisión Telecinco. De laatstgenoemden hebben een documentaire over kinderprostitutie in Cuba gemaakt waarin passages van een documentaire van Liffers zijn opgenomen. AG concludeert:

Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat de benadeelde van een inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, die vergoeding van de vermogensschade vordert op basis van het bedrag van de royalty’s of vergoedingen die hem verschuldigd waren geweest als de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken, tevens vergoeding van de hem toegebrachte morele schade kan vorderen

Gestelde vraag (IEF 14745):

Moet artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad1 van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat de benadeelde die vergoeding van de materiële schade wegens inbreuk op zijn intellectuele-eigendomsrechten vordert op basis van het bedrag van de royalty’s of vergoedingen die hem verschuldigd waren geweest als de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken, niet tevens vergoeding van de toegebrachte morele schade kan vorderen?

 

IEF 15432

Bevoegdheidsregeling derogeert niet aan dwangsomveranderende bevoegdheid ex 611d Rv

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 november 2015, IEF 15432 (VdHeuvel tegen Altrex)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten. Executie. Procesrecht. Bevoegdheid. In kort geding is VdHeuvel bevolen tot staking auteursrechtinbreuk [IEF 12717] op de door Altrex geproduceerde Double Decker-huishoudtrap. Eiser vordert matiging van de dwangsommen en verbod om het verbod te handhaven zoals bekrachtigt in de vaststellingsovereenkomst. Met de Twin-Deck 2.0 stelt eiser dat er voldoende afstand is genomen. Nu Altrex in Zwolle is gevestigd, kan de bevoegdheid van de Rechtbank Den Haag niet worden gebaseerd op 438 jo 99 Rv. De bestaande regeling derogeert niet aan in artikel 611d Rv vermelde uitsluitende bevoegdheid van de rechter die een dwangsom heeft opgelegd tot aanpassing of opheffing van die dwangsom. Er is ook geen relatieve bevoegdheid ter zake van onrechtmatige daad (102 Rv) voor de rechtbank Den Haag, en verwijst de zaak naar Rechtbank Overijssel.

IEF 15422

Vragen aan HvJ EU: Zijn handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’?

HR 13 november 2015, IEF 15422; zaak C-610/15; ECLI:NL:HR:2015:3307 (Ziggo en XS4All tegen Stichting BREIN)
In navolging van IEF 13467 en IEF 14976. Rechtspraak.nl: Auteursrecht. Handhavingsrichtlijn IE. Vordering organisatie rechthebbenden tegen internetproviders om te komen tot blokkering van de ‘BitTorrent index’ The Pirate Bay. Maatstaf afwijzing blokkeringsvordering art. 26d Aw wegens ineffectiviteit. Zijn de faciliterende handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’? Gestelde vragen:

1. Is sprake van een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn door de beheerder van een website, indien op die website geen beschermde werken aanwezig zijn, maar een systeem bestaat (als beschreven hiervoor in 3.1 en 5.5) waarbij voor gebruikers meta-informatie over beschermde werken die op de computers van gebruikers staat, wordt geïndexeerd en gecategoriseerd, zodanig dat de gebruikers de beschermde werken aan de hand daarvan kunnen traceren en kunnen up- en downloaden?

2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: Bieden art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn en art. 11 Handhavingsrichtlijn ruimte voor een bevel aan een tussenpersoon als in die bepalingen bedoeld, indien deze tussenpersoon inbreukmakende handelingen van derden faciliteert op de wijze als bedoeld in vraag 1?

Lees hier de gehele uitspraak.

Op andere blogs:
curia
Minbuza
Stichting BREIN

IEF 15411

HvJ EU: Belgisch systeem van vergoeding voor reprografie is in strijd met het EU recht

HvJ EU 11 november 2015, IEF 15410; ECLI:EU:C:2015:750; zaak C-572/13 (Hewlett-Packard Belgium tegen Reprobel)
Thuiskopie-exceptie. Reproductierecht. Billijke vergoeding. Uit het persbericht: De Belgische auteurswetgeving voorziet, ter financiering van de vergoeding van de auteurs (en de uitgevers) voor reproducties van hun werk in een gecombineerd vergoedingssysteem:
-    Ten eerste moet de fabrikant of de invoerder een forfaitair bedrag betalen op het moment van invoer van een reproductieapparaat. De hoogte van het bedrag wordt bepaald op basis van de maximumprintsnelheid van het apparaat. In dit geval moest HP 49,20 euro betalen per printer.
-    Ten tweede moet de gebruiker een evenredige vergoeding betalen op basis van het aantal daadwerkelijk gemaakte kopieën (en waarvan de hoogte verschilt naargelang de betrokkene aan de inning van de vergoeding heeft meegewerkt).

Het hof verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van [InfoSocrichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot de daarin vermelde term „billijke compensatie” een onderscheid dient te worden gemaakt naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door een willekeurige gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

2)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de lidstaat toestaat om een gedeelte van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie toe te kennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, terwijl deze uitgevers niet verplicht zijn om de auteurs, zelfs maar indirect, aanspraak te laten maken op het gedeelte van de compensatie dat hun is ontzegd.

3)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich in beginsel tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat ook reproducties van bladmuziek betreft. Ook verzetten deze bepalingen zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat eveneens inbreukmakende reproducties betreft die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bronnen.
4)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een systeem is ingevoerd dat ter financiering van de billijke compensatie voor de rechthebbenden twee vormen van vergoeding combineert, namelijk ten eerste een forfaitaire vergoeding die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gereproduceerd, wordt betaald vóór er enige reproductie plaatsvindt, namelijk op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en ten tweede een evenredige vergoeding, die na het vervaardigen van de reproducties wordt geïnd, uitsluitend wordt berekend door het aantal vervaardigde kopieën te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheidsprijs, en verschuldigd is door de natuurlijke of rechtspersonen die deze reproducties vervaardigen, voor zover:
–        het bedrag van de forfaitaire vergoeding die vóór het maken van de reproductie wordt betaald, uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee de betrokken apparaten reproducties kunnen maken;
–        het bedrag van de evenredige vergoeding die na het maken van de reproducties wordt geïnd, verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet aan de inning van deze vergoeding heeft meegewerkt, en
–        het gecombineerde systeem, in zijn geheel beschouwd, geen mechanismen – en met name geen terugbetalingsmechanismen – omvat die de complementaire toepassing van het criterium van de daadwerkelijke schade en het criterium van de forfaitair vastgestelde schade ten aanzien van de verschillende categorieën van gebruikers mogelijk maken.
Vervolg uit het persbericht:

Volgens het Hof is de EU-auteurswetgeving (richtlijn 2001/29) bedoeld ter vergoeding van auteurs voor reproducties van hun werk.

Een forfaitaire vergoeding zoals in de Belgische wetgeving is vervat, strookt daar niet mee, omdat het bedrag van de vergoeding enkel wordt bepaald op grond van de snelheid van het apparaat. Het Hof wijst er in dat verband op dat het gebruik van de technische capaciteit van een reproductieapparaat verschilt naargelang het gaat om publiek dan wel privégebruik, en met een commercieel doel dan wel een ander oogmerk.
 
Bovendien moet een dergelijk gecombineerd systeem volgens het Hof voorzien in terugbetalingsmechanismen om te vermijden dat overcompensatie plaatsvindt.
 
De regeling dat het bedrag van de vergoeding varieert naargelang de betrokkene meewerkt aan de inning van de heffing strookt evenmin met het EU-recht.
 
Dat een gedeelte van de vergoeding wordt toegekend aan de uitgevers is ook in strijd met de EU-wetgeving.
 
De Belgische wetgeving is nog op een aantal andere punten in strijd met de EU-wetgeving: zij voert namelijk een ongedifferentieerd systeem in en heeft ook betrekking op bladmuziek en kopieën die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bron. Meer algemeen moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen reproducties voor privégebruik, zonder commercieel oogmerk en andere.

Gestelde vragen [IEF 13420 en IEF 13245]

1. Moeten de termen „billijke compensatie” als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub a, en in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG1 anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door om het even welke gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet die verschillende uitlegging worden gebaseerd?
2. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, kunnen vaststellen in de vorm van:

(1)    een forfaitaire vergoeding die wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee het kopieerapparaat een bepaald aantal kopieën per minuut kan maken, zonder enige band met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en

(2)    een evenredige vergoeding, waarbij de vaststelling ervan uitsluitend is gebaseerd op de vermenigvuldiging van een eenheidsprijs met het aantal vervaardigde kopieën, die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet heeft meegewerkt aan de inning van deze vergoeding, en die verschuldigd is door de natuurlijke personen of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, of, desgevallend, met décharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten te hanteren opdat, in overeenstemming met het Unierecht, de compensatie kan worden geacht billijk te zijn en een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen wordt gewaarborgd?

3. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder enige verplichting voor de uitgevers om, zelfs indirect, de auteurs aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4. Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem van inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie mogen opzetten, in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, waarbij deze impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?
IEF 15414

Buitengerechtelijke ontbinding uitgeefovereenkomst toch niet rechtsgeldig

Hof Amsterdam 3 november 2015, IEF 15414, ECLI:NL:GHAMS:2015:4503 (Emryss tegen Vermeulen)
Uitspraak mede ingezonden door Hans Bousie, bureau Brandeis. Contractenrecht. Auteursrecht. Zie eerder het tussen- [IEF 11860], eind- [IEF 12919] en herstelvonnis [IEF 13167], waarin Emryss was veroordeeld om auteursrechtinbreuk op Vermeulens werk door het ongewijzigd herdrukken van werken te staken. De uitgeefovereenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden waren met terugwerkende kracht. Het verbod strekte niet uit tot de boeken gedrukt tijdens de overeenkomst. Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen tot het gestaakt houden van verveelvoudiging, doen van opgave, afgifte van voorraad en schadevergoedingen alsnog te worden afgewezen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het in 2.11 omschreven doel: [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd.

2.11 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat partijen nog geen overeenstemming hadden over de omvang en wijze van uitgeven van het werk. Dat [X] afgezien daarvan het vertrouwen mocht koesteren dat desondanks een uitgeefovereenkomst tot stand is gekomen dan wel tot stand zou komen, op het moment dat [geïntimeerde] de onderhandelingen afbrak en zich tot [Z] wendde, vindt onvoldoende steun in het feitenmateriaal. Het stond [geïntimeerde] dus op zichzelf vrij die onderhandelingen af te breken. Dit neemt niet weg dat het afbreken van de onderhandelingen tot aansprakelijkheid kan leiden indien [X] op verzoek en/of met medeweten van [geïntimeerde] substantiële kosten heeft gemaakt die door het afbreken van de onderhandelingen nodeloos zijn gebleken, terwijl [geïntimeerde] daarvan heeft geprofiteerd bij het (doen) uitgeven van [Y], en deze kosten niet (deels) vergoed. De stelling van [X] dat zo’n situatie zich hier voordoet, onder verwijzing naar met name de e-mailwisseling tussen [F] en [geïntimeerde] , is door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de vergoedingsplicht niet op zou gaan omdat tussen partijen een - aan [X] verwijtbare - vertrouwensbreuk is ontstaan, is door [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht. Het voorgaande heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] de door [X] geleden schade (deels) dient te vergoeden. Nu de omvang van deze schade eenvoudig moet kunnen worden begroot zal het hof hiertoe in de onderhavige procedure overgaan en niet verwijzen naar de schadestaat. [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd. In zoverre slaagt de twee principale grief.

 


2.24
De vorderingen van [geïntimeerde]:
Vordering A
Hiervoor overwoog het hof dat de grondslag van de primaire (conventionele) vordering onder A van [geïntimeerde] ondeugdelijk is. Daarom moeten alsnog de subsidiaire, meer subsidiaire en meer meer subsidiaire vorderingen onder A aan de orde komen.
Subsidiair vordert [geïntimeerde] dat het hof alsnog zal vaststellen dat alle uitgeefovereenkomsten zijn ontbonden, en meer subsidiair dat het hof de uitgeefovereenkomsten zal ontbinden. Nu het hof eerder heeft overwogen dat een grond voor ontbinding ontbreekt, ontbreekt ook voor de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen een deugdelijke grondslag en delen deze het lot van de primaire vordering onder A. Voor zover [geïntimeerde] bedoelt andere verwijten aan zijn subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ten grondslag te leggen dan die waarop de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 is gebaseerd, heeft hij onvoldoende kenbaar en duidelijk aangegeven dat hij deze (in een andere context aangevoerde grotendeels betwiste) verwijten mede ziet als ontbindingsgrond.
Meer meer subsidiair vordert [geïntimeerde] onder A dat het hof voor recht zal verklaren dat per 28 februari 2011 zijn geëindigd door opzegging de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot: (a) het Engelstalige werk Concordant (naar het hof begrijpt het werk ‘Concordant Materia Medica’ als genoemd onder b bij vordering 1 [X] ; hierna: het Engelstalige werk Concordant Materia Medica);
( b) het Duitstalige werk Konkordanz (naar het hof begrijpt het werk ‘Konkordanz (Duitse vertaling 2000)’ als genoemd onder g bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Konkordanz); en
( c) het Duitstalige werk Synoptische (naar het hof begrijpt het werk ‘Synoptic Materia Medica II (Duitse vertaling 1998)’ als genoemd onder f bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II).
Bij brief van 27 januari 2011 heeft [geïntimeerde] de uitgeefovereenkomst ten aanzien van bedoelde werken opgezegd op de voet van artikel 15 lid 1 sub d van het contract, voor het geval de eerdere ontbinding geen doel zou treffen. Nu [X] deze opzegging onvoldoende heeft bestreden, kan de meer meer subsidiaire vordering A van [geïntimeerde] alsnog worden toegewezen.
Vordering B
De rechtbank heeft vordering B van [geïntimeerde] aldus toegewezen dat zij voor recht heeft verklaard dat [X] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Nu gesteld noch gebleken is dat [X] de beëindiging van de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II, niet per 28 februari 2011 niet heeft gerespecteerd, heeft zij in ieder geval in zoverre niet onrechtmatig gehandeld. Verder brengt het gegeven dat de overige uitgeefovereenkomsten niet (rechtsgeldig buitengerechtelijk) zijn ontbonden, met zich dat [X] door voortzetting van de exploitatie uit hoofde van deze overige uitgeefovereenkomsten, evenmin onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover [geïntimeerde] stelt dat [X] anderszins inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht, heeft hij zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Ter motivering van deze beslissing wordt verwezen naar de overwegingen hieromtrent door de rechtbank (rechtsoverweging 2.10 eindvonnis), waarmee het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt. Vordering B zal dan ook worden afgewezen.
Vordering C
Tegen de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat het exclusieve distributierecht op de werken van [geïntimeerde] door [X] en/of [appellant sub 2] niet rechtsgeldig aan een of meerdere derden is overgedragen, is niet gegriefd. Deze afwijzing zal derhalve in stand worden gelaten.
Vorderingen D-H
De rechtbank heeft toegewezen de vorderingen D-H, die - kort gezegd - strekken tot (D) het staken en gestaakt houden van iedere verdere openbaarmaking en verveelvoudiging van werken van [geïntimeerde] ; (E) het doen van opgave met betrekking tot de exploitatie door [X] van de werken van [geïntimeerde] na 30 maart 2010; (F) afgifte aan [geïntimeerde] van de voorraad werken van [geïntimeerde] van na 30 maart 2010; (G) vergoeding van de schade nader op te maken bij staat geleden in verband met de exploitatie van werken van [geïntimeerde] door [X] na 30 maart 2010; (H) vergoeding van de beslag- en buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] (rechtsoverwegingen 3.4-3.8 eindvonnis). Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen D-H alsnog te worden afgewezen. Overigens is vordering F in hoger beroep ingetrokken.
Vordering J
De vordering tot medewerking aan afgifte van (een deel van) de beslagen bescheiden is door de rechtbank afgewezen. Hierboven heeft het hof overwogen dat deze vordering deels zal worden toegewezen.
2.25
De vorderingen van [X]:
Vordering 1
Vordering 1 strekt tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de uitleenovereenkomsten met betrekking tot bepaalde werken in stand blijven en een gebod aan [geïntimeerde] tot nakoming van de overeenkomsten op straffe van een dwangsom. Nu de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II per 28 februari 2011 zijn beëindigd, maar de overige uitgeefovereenkomsten zijn blijven voortbestaan, zal vordering 1 in zoverre worden toegewezen.
Nu vordering 1 gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de (subsidiaire) vordering 11 tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, worden afgewezen.
Vorderingen 2 en 3
Ter zitting heeft [X] haar gewijzigde vorderingen 2 en 3 ingetrokken. Deze vorderingen behoeven derhalve geen bespreking.
Vordering 4
Deze vordering betreft een rectificatie door [geïntimeerde] aan degenen die hij heeft laten weten dat de licentieovereenkomsten tussen hem en [X] zijn geëindigd. Nu de licentieovereenkomsten grotendeels blijven voortbestaan, zal de vordering als in het dictum van het eindarrest te melden worden toegewezen.
Vordering 5
Deze vordering betreft toekenning van een vergoeding in verband met de schade die [X] stelt te hebben geleden doordat [geïntimeerde] primair zijn verplichtingen ten aanzien van [Y] niet is nagekomen en subsidiair is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken, op te maken bij staat.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen verwerpt het hof de primaire grondslag van de vordering maar honoreert de subsidiair grondslag. Het hof verwijst niet naar de schadestaat maar stelt [X] in de gelegenheid zich over de omvang van haar schade uit te laten, waarna [geïntimeerde] hierop bij antwoordakte zal mogen reageren.
Vordering 7
De vordering tot een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van € 100.000,=, is door de rechtbank toegewezen. Hierboven blijkt dat het hof tot een gelijke beslissing komt.
Vordering 8
Tegen afwijzing van de vordering tot afgifte door [geïntimeerde] van bepaalde uitgave-overeenkomsten, heeft [X] geen grief gericht, zodat deze afwijzing zal worden gehandhaafd.
Vordering 9
De vordering tot opheffing van de conservatoire derdenbeslagen zal worden afgewezen, nu de beslagen van rechtswege zullen vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft (artikel 704 lid 2 Rv) en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing. Voor zover het bewijsbeslag de bescheiden heeft getroffen ter zake waarvan [X] en [appellant sub 2] tot afgifte (van afschriften) zullen worden veroordeeld (zie rechtsoverweging 2.21), dient het beslag te blijven liggen (ook nadat het eindarrest kracht van gewijsde heeft). In zoverre wordt de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag afgewezen. Voor zover het bewijsbeslag andere bescheiden heeft getroffen, wordt het evenzeer afgewezen nu het beslag van rechtswege zal vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing.
Vordering 10
Het gevorderde verbod aan [geïntimeerde] om enig beslag te doen leggen ten laste van [X] en [appellant sub 2] zal worden afgewezen, nu zij onvoldoende hebben gesteld voor deze aanzienlijke inperking van de rechten van [geïntimeerde] .
2.26
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.