Alle rechtspraak  

IEF 15176

BGH over aansprakelijkheid van access provider voor Sharehoster-linksite

BGH 30 juli 2015, Sachen I ZR 3/14 (3dl.am)
In Duitsland heeft GEMA Duitslands grootste telecomonderneming in haar rol als acces-provider aangesproken op auteursrechtinbreuk die door derden zijn begaan door het verzamelen van hyperlinks naar sharehosters (RapidShare, netload, Uploaded).

Persbericht: Die Klägerin ist die Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA). Sie nimmt ihr von Komponisten, Textdichtern und Musikverlegern aufgrund von Berechtigungsverträgen eingeräumte urheberrechtliche Nutzungsrechte an Musikwerken wahr.

Die Beklagte ist Deutschlands größtes Telekommunikationsunternehmen. Sie war Betreiberin eines zwischenzeitlich von einer konzernverbundenen Gesellschaft unterhaltenen Telefonnetzes, über das ihre Kunden Zugang zum Internet erhielten. Als sogenannter Access-Provider vermittelte die Beklagte ihren Kunden auch den Zugang zu der Webseite "3dl.am".

Nach Darstellung der Klägerin konnte über diese Webseite auf eine Sammlung von zu urheberrechtlich geschützten Musikwerken hinführenden Hyperlinks und URLs zugegriffen werden, die bei Sharehostern wie "RapidShare", "Netload" oder "Uploaded" widerrechtlich hochgeladen worden seien. Die Klägerin sieht hierin eine Verletzung der von ihr wahrgenommenen Urheberrechte, wobei sie geltend macht, Inhaberin des Rechts der öffentlichen Zugänglichmachung im Einzelnen benannter Musikwerke zu sein. Sie macht geltend, die Beklagte habe als Störerin für das Bereithalten der einen Download durch beliebige Nutzer ermöglichenden Links und URLs auf der Webseite "3dl.am" einzustehen, da es ihr möglich und zumutbar sei, derartige Rechtsverletzungen zu unterbinden. Die Klägerin hat die Beklagte auf Unterlassung in Anspruch genommen, über von ihr bereitgestellte Internetzugänge Dritten den Zugriff auf Links zu den streitbefangenen Werken über die Webseite "3dl.am" zu ermöglichen.

Das Landgericht hat die Klage abgewiesen. Das Berufungsgericht hat die Berufung der Klägerin zurückgewiesen. Es hat angenommen, auch ein Access-Provider könne zwar grundsätzlich als Störer für Urheberrechtsverletzungen Dritter haften. Die Voraussetzungen, bei deren Vorliegen einem Access-Provider untersagt werden könne, Dritten solche Rechtsverletzungen zu ermöglichen, lägen im Streitfall jedoch nicht vor. Der Beklagten sei es - ohne eine ausdrückliche gesetzliche Grundlage - insbesondere mit Blick auf die mit möglichen Sperrmaßnahmen verbundenen Beeinträchtigungen von (Grund-)Rechten Dritter nicht zuzumuten, den Zugang zu den streitbefangenen Links und URLs zu unterbinden.

Mit der vom Berufungsgericht zugelassenen Revision verfolgt die Klägerin ihr Unterlassungsbegehren weiter.
IEF 15168

Ex parte tegen torrentuploaders Dutch Release Team

Beschikking Vzr. Rechtbank Noord-Holland 10 april 2015, IEF 15168 (Stichting BREIN tegen Dutch Release Team - V) en Vzr. Rb Noord-Holland 15 april 2015, (tegen beheerder hetmultimediacafe.nl A) en Vzr. Rb Limburg 13 april 2015, IEF 15168 (- d)
Beschikkingen ingezonden door Victor den Hollander en Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN. Ex parte. Auteursrecht. V/d/A - laatste is ook beheerder hetmultimediacafe.nl - maken onderdeel uit van Dutch Release Team dat zich richt op gratis ter beschikking stellen van films, tv-series en andere beschermde werken via BitTorrent websites. V/d/A uploaden torrents, die bij het downloaden van een bestand, reeds gedownloade delen van het bestand automatisch uploaden (seeden); dit kan pas beëindigd worden nadat het volledige bestand is gedownload. Op multimediacafe.nl worden reviews geplaatst, zonder directe links naar de bestanden, waarbij de titel van de review direct resultaat in zoekmachines oplevert naar de torrent-sites. Bevel tot staking wordt gegeven, onder last van dwangsom van €2.000 met een maximum van 50.000.

Op andere blogs:
Stichting BREIN

IEF 15166

Een ingekochte oorsteker toevoegen aan een elders bedachte hanger

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 3 augustus 2015, IEF 15166; ECLI:NL:RBOBR:2015:4745 (X Oorbellen tegen Djemmie)
Auteursrecht (nee). Slaafse nabootsing (nee). Eiseres claimt auteursrechtelijke bescherming op het basiselement (de hanger), dan wel op de combinatie van het basiselement en de oorsteker, maar verschaft te weinig duidelijkheid. Eiseres heeft basiselementen ingekocht bij een Italiaanse leverancier die deze heeft laten produceren in India. Eiseres stelt dat dat zij de oorsteker van de oorbel (in de vorm van een afgeplat, rond element, met reliëf) inkoopt bij een leverancier/edelsmid. De bewerking van eiseres beperkt tot de toevoeging van een elders ingekochte oorsteker aan de elders bedachte en ingekochte basiselementen. Bij zoveel onduidelijkheid over de creatie van de oorbellen in de vormen braam druppel en braam ovaal, wordt toewijzing van de vorderingen eigenlijk al onverantwoord. Vorderingen afgewezen.

4.4. Wie vorderingen in kort geding toegewezen wil krijgen, moet beginnen met duidelijkheid te verschaffen over de relevante feiten. Opvallend is dat [eiseres] met stelligheid, bij brief van 27 februari 2015, aan ’ [gedaagde] heeft bericht: “Uiteraard houdt cliënte ( [eiseres] , vzr.) de auteurs- (…) rechten op de door haar ontworpen designs.” Bij gebruik van termen als “uiteraard” (“het hoeft geen betoog dat” of “het kan niet zo zijn dat” vallen ook in die categorie) is onderzoek geïndiceerd naar feiten en omstandigheden die de met dergelijke termen aangekondigde conclusie daadwerkelijk kunnen dragen. De ervaring leert dat dat niet steeds het geval is.

4.8. Bij zoveel onduidelijkheid over de creatie van de [eiseres] oorbellen in de vormen braam druppel en braam ovaal, wordt toewijzing van de vorderingen van [eiseres] in kort geding op basis van een gesteld auteursrecht eigenlijk al onverantwoord.

4.12. Immers, de door [eiseres] ontworpen oorbellen vormen een combinatie van reeds op de markt beschikbare elementen, terwijl die elementen op een voor de hand liggende wijze met elkaar zijn gecombineerd. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat die combinatie onvoldoende oorspronkelijkheid bezit om te kunnen spreken van een werk in de zin van de Auteurswet. Gelet op het gemotiveerde verweer zijdens [gedaagde] , meer in het bijzonder de hiervoor reeds aangehaalde producties 6, 9 en 10 blijkt dat ovale of druppelvormige hangers (basiselementen) al vele jaren, ook vóór 2012 worden verkocht op de Nederlandse/Europese markt.

4.13. De subsidiaire grondslag kan [eiseres] evenmin baten. Ingevolge het bepaalde in artikel 27a Auteurswet kan [eiseres] haar vorderingen niet als licentienemer van haar Italiaanse leverancier instellen, nu dit op grond van dat artikel slechts is toegestaan indien zij dit recht heeft bedongen van de auteursrechthebbende. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld dat de Italiaanse leverancier de auteursrechthebbende is op de (van de oorbellen deel uitmakende) basiselementen. Het Gasseltje heeft dat immers gemotiveerd betwist, terwijl de door [eiseres] in dat kader als productie 5 overgelegde distributieovereenkomst, meer in het bijzonder artikel 1.3. van die overeenkomst, daar geen uitsluitsel over geeft. Bovendien heeft [eiseres] in de dagvaarding en de producties de identiteit van de Italiaanse leverancier bewust geheim gehouden. De dagvaarding voldeed in zoverre niet aan de daaraan te stellen eisen, aangezien ’ [gedaagde] en de voorzieningenrechter daarmee in het ongewisse werden gelaten wiens rechten in het geding waren.

4.14. Ook van onrechtmatige - al dan niet systematische - nabootsing is geen sprake. Voor een geslaagd beroep op slaafse nabootsing, is vereist dat de [eiseres] oorbellen in uiterlijke zin een onderscheidend vermogen hebben ten opzichte van soortgelijke oorbellen op de markt. Het gaat daarbij om het totaalbeeld dat die producten oproepen bij een gemiddeld (kopers-)publiek. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de [eiseres] oorbellen voormeld onderscheidend vermogen missen, althans [eiseres] heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de [eiseres] oorbellen een eigen plaats op de markt innemen en van andere, soortgelijke oorbellen, gemaakt van geregen glazen kraaltjes, aanmerkelijk verschillen, althans dat [gedaagde] het ontwerp van deze oorbellen aan de [eiseres] oorbellen heeft ontleend.
IEF 15155

Muziekuitgaverechten schriftelijk terug overdragen aan oud-Volumia!-zanger

Rechtbank Midden-Nederland 29 juli 2015, IEF 15155; ECLI:NL:RBMNE:2015:5442 (Music Creations Publishing tegen Xander de Buisonjé)
Uitspraak ingezonden door Margriet Koedooder, De Vos & Partners. [red. hoger beroep is aangekondigd] Auteurscontractenrecht. Auteursrecht. Buisonjé is zanger/pianist geweest van door eiser/gitarist/manager opgerichte band Volumia! Bij overeenkomst zijn de auteursrechten ondergebracht bij de uitgever. Na de ontbinding van Volumia heeft De Buisonjé gevraagd om de nakoming van de op eiser rustende administratieve, promotie- en exploitatiewerkzaamheden over de periode 1998-2012, en vervolgens buitengerechtelijk de overeenkomst ontbonden. In de muziekuitgaveovereenkomsten is niet expliciet opgenomen welke werkzaamheden Nieskens als uitgever diende te verrichten. Eiser moet alle door De Buisonjé aan hem overgedragen muziekuitgaverechten overdragen en dat schriftelijk bevestigen.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat MCP op grond van de overeenkomsten rechthebbende op de muziekuitgaverechten is geworden. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:159 BW geldt als vereiste voor contractsoverneming dat de wederpartij daaraan toestemming dient te verlenen. De Buisonjé heeft gemotiveerd betwist dat hij daaraan toestemming heeft verleend. Nu MCP geen concrete feiten en/of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zou kunnen blijken dat met toestemming van De Buisonjé van contractsoverneming door MCP sprake is, moet worden geconclttdeerd dat die muziekuitgaverechten niet door contractsovememing op MCP zijn overgegaan.

4.3. Voor zover MCP tevens beoogt te stellen dat aan haar een (deel) van de door De Buisonjé aan Nieskens overgedragen auteursrechten op de muziekwerken van De Buisonjé zijn overgedragen en zij op grond daarvan rechthebbende daarop is geworden, faalt dat betoog. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de Auteurswet geldt voor de overdracht van die rechten een akte. MCP heeft ter comparitie aangegeven dat er geen akte is waaruit blijkt dat Nieskens de muziekuitgaverechten aan MCP heeft overgedragen. Nu daarvan niet is gebleken, moet worden geconcludeerd dat die muziekuitgaverechten niet rechtsgeldig zijn overgedragen aan MCP en daarom nog bij Nieskens rusten.

Verjaring
4.8. De Buisonjé betwist dat de vordering tot ontbinding is verjaard. Hij stelt daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:5971) dat de vordering niet is verjaard voor zover de tekortkomingen zich hebben voorgedaan in een periode voorafgaand vijfjaar voor de ontbinding, omdat op de muziekuitgever een doorlopende inspanningsverplichting rust, waartoe De Buisonjé zich ook beperkt. Daarnaast zijn, volgens De Buisonjé, eerst in de onderhavige tussen partijen gevoerde procedure, tekortkomingen aan het licht gekomen, waarvan hij niet eerder op de hoogte was.

4.2 5. Van die omstandigheden is, naar het oordeel van de rechtbank, niet gebleken. De door Nieskens aangevoerde omstandigheden, te weten het lange tijdsverloop, liet gestelde innemen van een ander standpunt, het tijdstip waarop de overeenkomsten zijn gesloten en de bijstand van De Buisonjé door gespecialiseerde advocaten, kunnen - zonder een detigdeljke toelichting, die ontbreekt - niet tot de conclusie leiden dat op grond van die omstandigheden bij Nieskens het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat De Btiisonjé zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken. De stelling van Nieskens dat zijn positie onredelijk benadeeld of verzwaard is omdat De Buisonjé bij brief van 15 augustus 2013 heeft verzocht alle correspondentie niet derden die de administratie van de werken betreft aan De Bttisonjé toe te sturen, volgt de rechtbank niet. Nieskens stelt immers niet dat hij niet ( meer) beschikt over die stukken en - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - valt niet in te zien dat het toezenden van in liet bezit zijnde stukken zijn positie benadeelt of verzwaart.

4.27. Uit het hiervoor vermelde volgt dan ook dat Nieskens zich niet terecht op een ‘gedekt verweer’, rechtsverwerking en een handelen in strijd met de goede procesorde door De Buisonjé kan beroepen.

tekortkoming
4.37. De aard van de overeenkomst brengt mee dat Nieskens De Buisonjé desgevraagd inzicht verschaft in alle werkzaamheden die hij in het kader van de overeenkomst heeft verricht, waaronder de administratieve verwerking van die werkzaamheden. Bij brieven van 28juni 2013 en 15 augustus 2013 heeft De Buisonjé Nieskens daartoe gesommeerd. Uit het voorgaande blijkt dat Nieskens aan die sommatie niet heeft voldaan. De hiervoor besproken informatie over bladmuziek en synchronisaties heeft Nieskens immers pas in het kader van deze procedure verstrekt. Met betrekking tot deze informatieverplichting was Nieskens dan ook op 23 augustus 2013, de datum van de door de Buisonjé aangekondigde ontbinding van de overeenkomsten, in verzuim.

ontbinding gerechtvaardigd
4.3 8. Nieskens stelt dat de tekortkomingen de ontbinding niet rechtvaardigen omdat primair de bijzondere aard van de overeenkomst en subsidiair de geringe betekenis van de tekortkomingen de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.

4.45 (...) Door niet volledig openheid van zaken te geven en inkomsten niet (gedeeltelijk) aan DeBuisonjé af te dragen heeft Nieskens dat vertrouwen geschonden. De conclusie luidt dan ook dat de ontbinding gerechtvaardigd is.

opschorting en schuÏdeisersverzuim
4.49. Op grond van het bepaalde in artikel 6:271 BW leidt de ontbinding van de overeenkomsten tot ongedaanmakingsverbintenissen. In dat kader is Nieskens gehouden tot overdracht van de muziekuitgaverechten aan De Buisonjé, zoals dit door De Buisonjé ook in reconventie is gevorderd. Het door De Buisonjé onder 1. in reconventie gevorderde is dan ook toewijsbaar. Dit geldt tevens voor het onder 3. in reconventie gevorderde. Immers Buma/Stemra moet daarvan op de hoogte worden gesteld zodat zij aan De Buisonjé de via haar geïncasseerde gelden kan tiitkeren.

Het door De Buisonjé onder 2. in reconventie gevorderde moet echter worden afgewezen. nu die vordering te onbepaald is. Nieskens zal eerst rekening en verantwoording moeten afleggen voordat kan worden vastgesteld welk bedrag hij had moeten afdragen voordat de overeenkomsten waren ontbonden. Een daartoe strekkende vorderintz ontbreekt. Bovend i en ktinnen de door Nieskens in het kader an de oereenkornsten \errichte erkzaarnheden niet onedaan otden gemaakt. zodat daar oor een ergoeding in de plaats treedt ten belope an haar aarde op het tijdstip taii de ontvangst (artikel 6:272 lid 1 BW).

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15151

Met een klik ongeautoriseerde e-books en muziekwerken downloaden

Beschikking Vzr. Rechtbank Noord-Holland 17 juli 2015, IEF 15151 (Stichting BREIN tegen X)
Beschikking ingezonden door Thomas Kriense, Stichting BREIN. Ex parte. Auteursrecht. Naburige rechten. Gerekwestreerde biedt op grote schaal e-books en muziekwerken aan via zijn website, gebruikers dienen eerst een (gratis) account aan te maken om met één klik het e-book of gewenste muziekalbum te downloaden. Er zijn geen (ingewikkelde) downloadprogramma's vereist. Gerekwestreerde wordt bevolen dit handelen te staken op straffe van een dwangsom van €2.000 per dag(deel), met een maximum van €50.000. [red. inzender meldt: "Naar aanleiding van de ex parte heeft BREIN een schikking getroffen met de inbreukmaker."]

IEF 15149

Met een type buitenoven inbreuk op Outdooroven

Rechtbank Noord-Nederland 22 juli 2015, IEF 15149; ECLI:NL:RBNNE:2015:3608 (Weltevree experience tegen MZ Metaalproducties/Kaggels)
Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Beiden partijen handelen in Corten stalen Outdoorovens. In kort geding wordt gedaagde bevolen Kaggels te staken, nu komt gedaagde met andere types. De rechtbank maakt de overwegingen van de voorzieningenrechter tot de hare (Kaggels types 2, 3 en de houtopslagen types 1 en 2 - IEF 3570) en alleen Kaggels type 1 maakt inbreuk op het auteursrecht. De verschillen van type 1 doen onvoldoende af aan de sterke gelijkenissen, en is er sprake van slaafse nabootsing. 'De andere op de Outdooroven gelijkende ontwerpen' zijn geen slaafse nabootsing.

5.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Outdooroven qua vormgeving en uiterlijk een zodanig onderscheidend vermogen dat hij een eigen plaats op de Nederlandse markt inneemt en ook reeds innam ten tijde van de marktintroductie door [B] c.s. van de verschillende types Kaggels. Een vergelijking van de Outdooroven met de door [B] c.s. als productie 10 overgelegde foto's van andere buitenkachels met oven laat zien dat de combinatie van de volgende elementen:
1. de naam Weltevree geperforeerd in het staal van de Outdooroven tussen de twee
compartimenten,
2. de rechthoekige perforatiegaten aan de zijkant van de oven,
3. de vorm van de pootjes,
4. de vormgeving en plaatsing van de scharnieren en het sluitingspunt van het schermdeurtje, welke elementen onderscheidend zijn in het uiterlijk van de Outdooroven en dus de totaalindruk van de Outdooroven bepalen, niet terug te vinden zijn in de buitenkachels met oven van de andere aanbieders. Hierdoor heeft de Outdooroven qua uiterlijke verschijningsvorm een zodanig andere totaalindruk dan de andere buitenkachels met oven op de markt, dat hij een eigen plaats op de markt inneemt en innam.

5.7.
Deze verschillen doen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende af aan de sterke gelijkenis tussen de Kaggels type 1 en de Outdooroven. Hoewel aan [B] c.s. kan worden toegegeven dat een consument bij de aankoop van dure producten, zoals de onderhavige producten, die niet dagelijks en zelfs niet jaarlijks wordt aangeschaft, in het algemeen oplettender zal zijn dan bij de aankoop van meer gebruikelijke en minder dure producten die vaker worden aangeschaft, is het verschil in totaalindruk tussen de Outdooroven en de Kaggels type 1 naar het oordeel van de rechtbank zo gering dat het gevaar bestaat dat dit kopende publiek in verwarring wordt gebracht. Aldus heeft [B] naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat nodeloze verwarring ontstaat door het aanbieden van een buitenkachel met oven die wat uiterlijke vormgeving betreft nagenoeg gelijk is aan de Outdooroven.
5.9.
Ten aanzien van Kaggels type 2 en de Kaggels type Magnus overweegt de rechtbank dat deze types Kaggels anders dan de Outdooroven een houtopslag hebben en geen oven.

5.10.
De Kaggels type 4 en de Kaggels type Troy verschillen van de Outdooroven, omdat zij drie in plaats van twee compartimenten hebben, waarbij het onderste compartiment dienst doet als houtopslag. Deze types zijn daardoor ook veel hoger dan de Outdooroven.

5.11.
Kaggels type 3 verschilt van de Outdooroven omdat het maar één compartiment heeft, dat dienst doet als buitenhaard annex barbecue.

5.12.
De Kaggels type Justin, tot slot, verschilt van de Outdooroven in die zin dat bij de type Justin de naam Kaggels niet is geperforeerd in het staal tussen de twee compartimenten, zoals bij de Outdooroven, maar in de hendel van het schermdeurtje.

5.17.
Gelet op het vorenstaande is vordering 1 niet integraal toewijsbaar. De rechtbank zal in plaats daarvan bij eindvonnis het mindere toewijzen van hetgeen gevorderd is in die zin dat zij [B] zal bevelen:
- de productie, promotie en verkoop van Kaggels type 1 gestaakt te houden;
- de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via wederverkopers gestaakt te houden;
- de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via (tuin)beurzen gestaakt te houden;
- de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via internet of social media gestaakt te houden, waaronder begrepen doch niet beperkt tot de website www.kaggels.nl en de Facebookpagina “Kaggels” en aldus alle uitingen die betrekking hebben op Kaggels type 1, waaronder de foto’s en andere afbeeldingen van de Kaggels type 1, van die websites en social media pagina’s verwijderd te houden.

5.18. Nu vordering 8 voortborduurt op vordering 1 gaat de rechtbank ervan uit dat vordering 8 ook een primaire vordering is. In het feit dat enkel Kaggels type 1 een slaafse nabootsing is van de Outdooroven en de productie, promotie en verkoop van dit type Kaggels na betekening van het kort geding vonnis is gestaakt, ziet de rechtbank voorshands aanleiding de zaak niet te verwijzen naar de schadestaatprocedure, nu aangenomen mag worden dat de schade reeds in onderhavige procedure kan worden vastgesteld. [A] c.s. zal in de gelegenheid worden gesteld zijn schade als gevolg van de slaafse nabootsing door [B] bij akte te onderbouwen.

5.24.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [B] met zijn Kaggels type 4 (waarover niet in kort geding beslist is) inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [A] op de Outdooroven. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In tegenstelling tot de Outdooroven heeft Kaggels type 4 onderin een houtopslag, waardoor de Kaggels type 4 ook veel hoger is dan de Outdooroven. Naar het oordeel van de rechtbank is de totaalindruk van de Kaggels type 4 hierdoor anders dan de totaalindruk van de Outdooroven, zodat geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van [A].

5.26.
Slotsom van het voorgaande is dat enkel met de Kaggels type 1 inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van [A] op de Outdooroven.

5.28.
Gelet op het vorenstaande zou vordering 2 slechts toewijsbaar zijn ten aanzien van [B] wat betreft het
- gestaakt houden van de productie, promotie en verkoop van Kaggels type 1;
- gestaakt houden van de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via wederverkopers;
- gestaakt houden van de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via (tuin)beurzen;
- gestaakt houden van de promotie en verkoop van Kaggels type 1 via internet of social media, waaronder begrepen doch niet beperkt tot: de website www.kaggels.nl en de Facebookpagina “Kaggels” en aldus alle uitingen die betrekking hebben op Kaggels type 1, waaronder de foto’s en andere afbeeldingen van de Kaggels type 1, van die websites en social media pagina’s verwijderd te houden. Nu dit niet meer is dan hetgeen, gelet op r.o. 5.17, reeds zal worden toegewezen, heeft [A] c.s. geen belang bij toewijzing van vordering 2. Deze zal derhalve bij eindvonnis worden afgewezen.

5.33.
Ten aanzien van vordering 7 overweegt de rechtbank dat zij [B] c.s. volgt in zijn verweer dat de door [B] op grond van artikel 27a Aw aan [A] c.s. af te dragen winst ter zake van de verkochte inbreukmakende Kaggels type 1 niet gelijk is te stellen met de door hem behaalde omzet met de verkoop van die type Kaggels. De af te dragen winst betreft de met de verkoop behaalde nettowinst (vergelijk HR 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3241, NJ 2015/193). Relevante kosten dienen derhalve in mindering te worden gebracht op de omzet. De rechtbank acht zich thans nog onvoldoende voorgelicht om de door [B] aan [A] c.s. af te dragen winst vast te kunnen stellen. De rechtbank acht het voor een goede oordeelsvorming van belang te beschikken over een opgave van de tot op heden verkochte Kaggels type 1, de verkoopprijs van deze verkochte types Kaggels 1, de kostprijs van deze verkochte Kaggels type 1 en eventuele andere relevante kosten die de met deze verkopen behaalde nettowinst drukken. De rechtbank zal [B] op de voet van artikel 27a Aw juncto 22 Rv bevelen deze opgave in het geding te brengen en hem in de gelegenheid stellen zijn verweer op dit punt zo nodig nader te onderbouwen. [A] c.s. zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hier bij akte op te reageren.

6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 augustus 2015 voor het nemen van een akte door [A] c.s. als bedoeld in r.o. 5.18, waarna de zaak wordt verwezen voor antwoordakte aan de zijde van [B] c.s.;

6.2.
beveelt [B] op de voet van artikel 22 Rv juncto 27a Aw de onder r.o. 5.33 bedoelde opgave in het geding te brengen, stelt hem in de gelegenheid zijn verweer ter zake van de door hem op grond van artikel 27a Aw aan [A] c.s. af te dragen winst ter zake van de verkochte inbreukmakende Kaggels type 1 eventueel nader te onderbouwen en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 19 augustus 2015, waarna de zaak wordt verwezen voor antwoordakte aan de zijde van [A] c.s.;

IEF 15148

Vragen aan HvJ EU over wettelijke collectieve vertegenwoordiging voor out-of-print books

Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 juni 2015, IEF 15148; zaak C-301/15 (Soulier et Doke)
Verzoekers komen op tegen een wetswijziging waarmee wordt beoogd niet meer commercieel geëxploiteerd en daardoor voor het publiek ontoegankelijk geworden schriftelijk erfgoed te ontsluiten door de digitale exploitatie te bevorderen van werken die zijn verveelvoudigd in vóór 1 januari 2001 in Frankrijk gepubliceerde boeken die niet meer door een uitgever op de markt worden gebracht en niet op papier of in digitale vorm verkrijgbaar zijn.

MinCultuur benoemt een erkende auteursrechtenorganisatie die bevoegdheid krijgt om toestemming te verlenen voor de reproductie of weergave in digitale vorm van deze boeken na een termijn van zes maanden, gerekend vanaf het moment van inschrijving ervan in een openbare, onder de Bibliothèque nationale de France ressorterende gegevensbank. Het recht van verzet voor auteurs wordt (in principe) beperkt tot zes maanden na de inschrijving. Verzoekers stellen bij verzoekschrift van 02-05-2013 bevoegdheidsoverschrijding en eisen vernietiging van het decreet. Zij achten het decreet onverenigbaar met de Berner Conventie met name vanwege ontbrekende rechten voor rechtsopvolgers van auteurs. De beperking van het uitsluitende recht van de auteur van een beschermd werk in de zin van de Conventie om toestemming te verlenen voor reproductie voldoet niet aan de ‘driestappentoets’ van de Conventie, de TRIPsovereenkomst, de WIPO en van RL 2001/29. De onderliggende FRA wet waarop de voorwaarden zijn gebaseerd achten zij in strijd met VWEU artikel 26 en 56, en met RL 2006/123. Het grondwettelijk Hof heeft eerder geoordeeld dat er geen strijd is met de FRA Gw.

De verwijzende FRA rechter (RvS) wijst de meeste voorgedragen middelen af. Ook de klacht over schending van RL 2006/123 wijst hij af naar aanleiding van arrest C-351/12 (RL niet van toepassing op diensten van organisaties voor het collectieve beheer van auteursrechten). Hij vraagt zich wel of de FRA regeling verenigbaar is met de artikelen 2 en 5 van RL 2001/29 en besluit daarover de volgende vraag aan het HvJEU voor te leggen:

“Verzetten bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij zich ertegen dat een regeling als die welke in punt 1 van deze beslissing is onderzocht, de uitoefening van het recht om toestemming te verlenen voor de reproductie en de weergave in digitale vorm van “niet meer verkrijgbare boeken” toevertrouwt aan erkende auteursrechtenorganisaties, terwijl zij de auteurs van deze boeken of hun rechthebbenden de mogelijkheid biedt die uitoefening onder de door haar bepaalde voorwaarden te beletten of te beëindigen?”
IEF 15129

Geen medium dat eenzelfde nieuwsfunctie verzorgt

Rechtbank Utrecht 7 maart 2012, IEF 15129; ECLI:NL:RBUTR:2012:343 (Cozzmoss tegen Management adviesgroep '88)
Auteursrecht. Persexceptie. Op de websites van Management Adviesgroep: www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl zijn artikelen van Trouw, de Volkskrant, de NRC en Applinet openbaar gemaakt. Het niet beveiligd zijn van de websites van de kranten doet geen afbreuk aan de beschermende werking van de Auteurswet, terwijl het achterwege laten van beveiligingen geen instemming impliceert met openbaarmaking zonder toestemming. Van het slechts gedeeltelijk overnemen, aldus citeren, is geen sprake. Een beroep op artikel 15 Aw - persexceptie - faalt, omdat er geen sprake is van een ander medium dat eenzelfde functie vervult. Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ is gedaagde niet gebonden; de schadebepaling is éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde "economische waarden" van €8.965,56.

4.4. Management Adviesgroep heeft een beroep gedaan op artikel 15 van de Auteurswet. Artikel 15 Auteurswet laat, kort gezegd, onder voorwaarden overname door de pers uit de pers vrij. Éen van die voorwaarden is dat het gaat om de daar omschreven berichten of artikelen die zijn openbaar gemaakt in een dag-, nieuws- of weekblad, tijdschrift, radio- of televisieprogramma of ander medium dat eenzelfde functie vervult, en dat die overname geschiedt door zo’n zelfde medium. De artikelen zijn door de kranten gepubliceerd en steeds direct na verschijning op de websites van Management Adviesgroep geplaatst, teneinde aldaar gedurende lange tijd (in het archiefgedeelte van die websites) te worden bewaard en raadpleegbaar te zijn voor de bezoekers van die websites. Ook indien de websites gericht waren op digitale nieuwsvoorziening ten behoeve van die bezoekers, kan bij deze stand van zaken niet worden gezegd dat die website ‘eenzelfde functie’ in genoemde zin vervulde. Met de wet van 6 juli 2004 (Stb. 2004, 336) is immers onder meer beoogd artikel 15 Auteurswet technologieneutraal te formuleren door toevoeging van “of ander medium dat eenzelfde functie vervult”. Uit de parlementaire geschiedenis van die wet volgt dat een langdurige openbaarmaking als de onderhavige niet van de wettelijke beperking kan profiteren, blijkens de volgende woorden van de regering in de toelichting op het wetsvoorstel: “Dat betekent derhalve dat, zoals ook thans het geval is, bij opslag of aanbieding van een meer permanent karakter, waarbij een element van duurzame of tijdloze exploitatie een overheersende rol speelt, zoals bij archieffuncties, deze bepaling toepassing mist.” (MvT p. 39). Reeds op deze grond moet worden geoordeeld dat Management Adviesgroep de exceptie van artikel 15 Auteurswet vergeefs inroept.

4.5. Nu geoordeeld moet worden dat Management Adviesgroep geen beroep kan doen op de persexceptie van artikel 15 Auteurswet, is niet van belang of op de websites van www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl vermeld was of de artikelen als bron mochten worden overgenomen, noch of Management Adviesgroep aan bronvermelding heeft voldaan.

4.14. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door Management Adviesgroep te vergoeden schade moet worden bepaald op éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde “economische waarde”, zoals ten aanzien van de NRC gecorrigeerd als vorenoverwogen. De gevorderde totale schade beloopt (tweemaal de economische waarde) € 19.676,21. Dat bedrag verminderd met € 1.745,10 (correctie NRC) is € 17.931,11. De schadevergoeding bij éénmaal de economische waarde bedraagt aldus de helft daarvan, oftewel € 8.965,56. De schadevordering zal tot dat bedrag worden toegewezen. De daarmee samenhangende vorderingen worden deels toegewezen als na te melden en deels afgewezen.

Het gevorderde gebod tot onthouding van verdere auteursrechtinbreuken
4.16. Nu Management Adviesgroep onweersproken heeft gesteld direct na de sommatie door Cozzmoss de in geding zijnde artikelen van haar website te hebben verwijderd en verwijderd gehouden, alsmede dat niet gesteld of gebleken is dat Management Adviesgroep in de toekomst opnieuw een dergelijke inbreuk zal plegen, heeft Cozzmoss onvoldoende belang bij het gevorderde gebod. Die deelvordering zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
NVJ

IEF 15145

Admin moet uploaden en spotten van entertainmentcontent staken

Beschikking Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 25 februari 2015, IEF 15145 (Stichting BREIN tegen admin Dutplanet)
Beschikking ingezonden door Victor den Hollander, Stichting BREIN. Gerekwestreerde stelt via Usenet films, series, muziek en ebooks ongeautoriseerd ter beschikking aan het publiek. Via Dutplanet.net worden op grote schaal entertaimentcontent gespot, dit gebeurt door het aanbieden van vindplaatsen van NZB-bestanden die via nieuwsgroepen worden gedownload. Gerekwestreerde uploadt content op het Usenet en spot dezelfde content vervolgens via dutplanet.net, waar zij als 'admin' vermeld staat. Staking wordt (ex parte) bevolen en dwangsommen van €2.000 per dag(deel) of €1.000 per individuele openbaarmaking met een maximum van €50.000.
Lees verder

Op andere blogs:
Stichting BREIN

IEF 15137

Merken- en databankinbreuk op tickersymbolen AEX-merken

Rechtbank Den Haag 22 juli 2015, IEF 15137; ECLI:NL:RBDHA:2015:8312 (Euronext tegen Tom en Binckbank)
Merkenrecht. Geen auteursrecht. Databankenrecht. Misleidende mededeling. TOM heeft de op haar platform verhandelde opties aangeduid met tickersymbolen die gelijk zijn aan die van Euronext, met als toevoeging een ‘T’. De voorzieningenrechter verbied de merkinbreuk op de AEX-merken [IEF 12841]. Het gebruik van de tickersymbolen met de toevoeging T is inbreuk op de AEX-merken; er is sprake van aantasting van de herkomstfunctie; en oneerlijk gebruik. De afzonderlijke tickersymbolen zijn niet auteursrechtelijk beschermd, het geheel is wel databankenrechtelijk beschermd vanwege de substantiële investering in systemen voor de opslag en verwerking van gegevens. De rechtbank beveelt TOM en BinckBank de staking van inbreuk op de databankrechten van Euronext met betrekking tot de optieseries en misleidende uitingen betreft Smart Execution 'beste prijs', 'beurs met de beste prijs' en de beschreven prijsvoordelen die behaald kunnen worden.

merkinbreuk
aantasting herkomstfunctie door BinckBank
4.9. Op basis van deze feiten en omstandigheden, in samenhang beschouwd, moet worden aangenomen dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen de index-ticker symbolen van BinckBank en de beurs van Euronext en dat het gebruik van die symbolen de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen Euronext en BinckBank.

beschrijvend gebruik
4.11. Dat de index-ticker symbolen van TOM en BinckBank worden opgevat als aanduiding van de onderliggende waarde, is – anders dan TOM en BinckBank hebben aangevoerd – niet strijdig met de hiervoor door de rechtbank als onvoldoende bestreden aangenomen stelling van Euronext dat het gebruik van die symbolen door BinckBank de herkomstfunctie van de AEX-merken kan aantasten. Het relevante publiek kan een teken namelijk tegelijkertijd opvatten als aanduiding van een kenmerk van de waren of diensten en als herkomstaanduider. Om dezelfde reden sluit het oordeel dat de index-ticker symbolen van BinckBank kunnen worden opgevat als herkomstaanduider, een beroep op de artikelen 12 sub b GMVo en 2.23 lid 1 sub b BVIE niet uit. Die artikelen zijn een uitzondering op de rechten van de merkhouder in de zin van de artikelen 9 GMVo en 2.20 BVIE en zijn dus juist geschreven voor de situatie dat het relevante publiek een teken tegelijkertijd opvat als aanduiding van een kenmerk van de waren of diensten en als herkomstaanduider.

geen eerlijk gebruik door BinckBank
4.15.
Een weging van de hiervoor genoemde omstandigheden brengt in dit geval mee dat het gebruik van ticker symbolen die identiek zijn aan de merken van Euronext, zoals de door BinckBank gebruikte index-ticker symbolen, niet kan worden aangemerkt als ‘eerlijk’ in de zin van de artikelen 12 GMVo en 2.23 BVIE. Het gebruik van identieke tekens getuigt niet van de vereiste loyaliteit ten opzichte van de belangen van de merkhouder en is niet nodig om de belegger te laten zien dat het gaat om financiële producten die vergelijkbaar zijn met de index-opties op de NYSE Liffe Amsterdam van Euronext. BinckBank heeft ook niet laten zien dat het gebruik van volledige identieke ticker symbolen een gebruik is in de sector. Integendeel, nota bene het aan BinckBank gelieerde platform TOM MTF gebruikt niet-identieke symbolen. Daarnaast laat het door TOM overgelegde overzicht zien dat andere handelsplatformen, zelfs voor een financieel product dat niet platformgebonden is, zoals een bepaald aandeel, niet altijd volledig identieke ticker symbolen gebruiken. Zo wordt het aandeel Aegon door Euronext aangeduid met het ticker symbool ‘AGN’. Andere platformen, zoals Chi-X Europe, BATS Europe, Turquoise en Quote, gebruiken voor hetzelfde aandeel het ticker symbool ‘AGNa’.

eerlijk gebruik door TOM
4.17. TOM trekt zich de gerechtvaardigde belangen van merkhouder Euronext wel voldoende aan, door toevoeging van een ‘T’ aan de index-ticker symbolen. In het midden kan blijven of door die toevoeging de indruk van een verband tussen het TOM MTF en Euronext volledig wegneemt, en daarmee uitsluit dat de functies van de merken van Euronext worden aangetast. Voor zover dat niet het geval is, brengt die toevoeging mee dat er sprake is van een eerlijk gebruik in de zin van de artikelen 12 GMVo en 2.23 BVIE. Daarbij weegt mee dat ticker symbolen naar hun aard maar een beperkt aantal letters kunnen omvatten. Daardoor zijn de mogelijkheden om met een ticker symbool tegelijkertijd duidelijk te maken i) wat de onderliggende waarde van een product is, ii) dat het product op een bepaalde beurs wordt verhandeld en iii) dat het product vergelijkbaar is met een product op een andere beurs, beperkt.

4.18. Daar komt bij dat uit het door TOM overgelegde overzicht van door diverse partijen gebruikte ticker symbolen voor aandelen (productie 15a van TOM) blijkt dat het gebruikelijk is om het handelsplatform waarop het aandeel als eerste is genoteerd, aan te geven door toevoeging van één letter aan een ticker symbool dat verder bestaat uit een min of meer gestandaardiseerde verkorte aanduiding van de onderliggende waarde. Zo wordt het aandeel Aegon, dat als eerste op Euronext Amsterdam is genoteerd, door Chi-X Europe, BATS Europe, Turqoise en Quote MTF aangeduid als ‘AGNa’. De praktijk van TOM met betrekking tot de aanduiding van opties sluit daarbij aan. TOM hanteert dezelfde verkorte aanduiding van de onderliggende waarde als Euronext en voegt daar een letter aan toe om duidelijk te maken dat de optie op TOM MTF wordt verhandeld.

misleidende reclame, oneerlijke handelspraktijk en oneerlijke mededinging
aandelenopties
4.23. De bijkomende omstandigheden die Euronext heeft aangevoerd, kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Euronext doelt op het feit de BinckBank enige tijd op haar website informatie heeft gepubliceerd die samenhangt met opties die op NYSE Liffe Amsterdam worden uitgevoerd, zoals de expiratieprijs en de expiratiekalender van die opties en documenten uit de ‘beleggersbibliotheek’ van Euronext. Dat BinckBank die informatie publiceerde, hangt samen met het feit dat zij aanvankelijk optieorders van haar particuliere klanten ook uitvoerde op NYSE Liffe Amsterdam en geleidelijk is overgegaan naar TOM MTF als handelsplatform. Gelet op het feit dat BinckBank heeft laten zien dat zij haar klanten duidelijk heeft geïnformeerd over die overgang en op de hiervoor bedoelde informatie die zij haar klanten verstrekt over het platform waarop een order wordt uitgevoerd, kunnen de ticker symbolen ook in samenhang met deze informatie naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als misleidend, oneerlijk of anderszins onrechtmatig.

indexopties
4.26. Het gebruik van ticker symbolen met een extra ‘T’ voor indexopties door TOM moet om de in rechtsoverwegingen 4.17 en 4.18 genoemde redenen in overeenstemming worden geacht met de eerlijke handelspraktijken. Om diezelfde redenen kan dat gebruik niet worden aangemerkt als misleidende reclame, oneerlijke concurrentie of anderszins onrechtmatig handelen.

auteursrecht
4.29. De afzonderlijke ticker symbolen kunnen niet worden aangemerkt als intellectuele schepping van Euronext. Vast staat dat het gebruikelijk is om opties een naam te geven die bestaat uit een korte aanduiding van de naam van de onderliggende waarde. De benaming van de opties die Euronext heeft gekozen, is een toepassing van dat gebruik en dus geen creatieve keuze van Euronext. Dat het door Euronext gekozen symbool niet altijd identiek is aan de naam van de onderliggende waarde doet daar niet aan af. Het brengt wel mee dat Euronext keuzes heeft gemaakt bij de wijze van afkorting, maar die keuzes zijn triviaal en getuigen dus evenmin van creativiteit.

4.30. De verzameling van de ticker symbolen kan ook niet worden aangemerkt als een intellectuele schepping. Euronext heeft aangevoerd dat bij de selectie en rangschikking vele keuzes zijn gemaakt, te weten de keuze om een optie te creëren voor een aandeel, de keuze voor een bepaald soort optie (dag, week of maand) en de keuze voor de benaming van de opties. Het enkele feit dat er keuzes mogelijk zijn, maakt de verzameling echter nog niet tot een intellectuele schepping, want keuzes zijn niet altijd creatief. Zo zijn de keuzes om al dan niet (een bepaald) soort optie te creëren te zeer bepaald door commerciële overwegingen om als creatief te worden aangemerkt. De keuze voor de benaming van de opties is, zoals hiervoor al is vastgesteld voor de afzonderlijke ticker symbolen, gebruikelijk of triviaal. Gesteld noch gebleken is dat de verzameling van die symbolen in dit opzicht meer is dan de som der delen. Dat de alfabetische rangschikking van de symbolen van creativiteit getuigt, is evenmin gesteld.

databankenrecht
4.35. Het verweer van TOM en BinckBank dat alle door Euronext genoemde investeringen zijn gedaan in het kader van het creëren van de optieseries, kan evenmin slagen. Euronext heeft laten zien dat de optieseries worden gecreëerd door haar Local Market Services team (hierna: LMS-team) in Amsterdam, dat op basis van marktcondities en verzoeken van klanten bepaalt welke series er wanneer moeten worden geïntroduceerd. Een ander team, het Market Services Operations team in Londen (hierna: MOS-team), verzamelt de optieseries bij de diverse LMS-teams, controleert of die data voldoen aan bepaalde voorwaarden en voert die in in het zogeheten Liffe Database System (LDS), van waaruit de optieseries via XDP en XML worden gepubliceerd. De door Euronext genoemde investeringen hebben betrekking op die laatstgenoemde gegevensverwerkingen. Daaronder vallen dus niet de werkzaamheden van het LMS-team, maar wel de hardware en software die nodig is voor het opslaan en verwerken van gegevens in het LDS en de presentatie daarvan via XDP, de werkzaamheden van het MOS-team met betrekking tot het LDS en XDP, en de ondersteunde diensten van de afdeling IT Services Operations. Die investeringen merkt Euronext terecht aan als databankrechtelijk relevant. Het doel van het databankrecht is immers het bevorderen en beschermen van investeringen in ‘systemen voor de opslag en verwerking van gegevens’ (overweging 12 van richtlijn 96/9/EG en HvJ EG 9 november 2004, C-203/02, ECLI:EU:C:2004:695, William Hill, r.o. 30) en het LDS is onmiskenbaar een systeem voor opslag en verwerking van gegevens.

inbreuk door BinckBank
4.41. Ook BinckBank heeft inbreuk gemaakt op het databankenrecht. BinckBank bestrijdt niet dat een collectie optieseries die nagenoeg volledig overeenstemt met de databank van Euronext op haar server heeft gestaan en online ter beschikking is gesteld aan het publiek. Daarmee staat vast dat BinckBank een substantieel deel van de databank van Euronext heeft opgevraagd en hergebruikt.

misleidende reclame over Smart Execution
4.45.
Niet in geschil is dat BinckBank en TOM, althans TOM Holding en TOM Broker de volgende drie reclame-uitingen hebben gepubliceerd:

Smart Execution leidt altijd tot de beste prijs;
Smart Execution zendt de order naar de beurs met de beste prijs;
Smart Execution levert prijsvoordelen op.
Zoals hierna per uiting zal worden toegelicht moeten deze reclame-uitingen worden aangemerkt als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW.

beste prijs
4.49. Dat TOM en BinckBank niet claimen de snelste te zijn, is niet relevant. Zij claimen een bepaald resultaat, te weten uitvoering tegen de beste prijs. Dat zij dat resultaat niet altijd kunnen waarmaken omdat zij niet altijd de snelste zijn, bevestigt de onhoudbaar van die claim.

4.50. Hetzelfde geldt voor het verweer dat het systeem wel heeft gepoogd de transactie tegen de beste prijs te sluiten. De reclame-uiting claimt een resultaat. Goede intenties en inspanningen zijn daarom niet voldoende.

beurs met de beste prijs
4.51. Euronext heeft terecht aangevoerd dat het relevante publiek de uiting dat Smart Execution ertoe leidt dat een order altijd gaat naar de beurs met de beste prijs zo kan opvatten dat het systeem de order van de klant uitvoert op NYSE Liffe Amsterdam als daar de beste prijs beschikbaar is. Vast staat dat die claim onjuist is. Tussen partijen staat vast dat bij Smart Execution de order van de klant op dit moment altijd wordt uitgevoerd op TOM MTF, ook als op NYSE Liffe Amsterdam een betere prijs beschikbaar is. In dat laatste geval laat het systeem een market maker een spiegelorder plaatsen op NYSE Liffe Amsterdam, waarna die market maker op TOM MTF voor dezelfde prijs de order van de klant aanvaardt. Dit verschil is ook relevant voor de klant omdat, zoals hiervoor is vastgesteld, deze werking van het systeem ertoe leidt dat de klant niet altijd de beste prijs krijgt.

prijsvoordeel
4.52. Als onvoldoende bestreden staat vast dat de zinsnede ‘gemiddelde besparing per order: EUR 12,35’ in een uiting van Tom Broker op Facebook bij het publiek de indruk kan wekken dat het genoemde bedrag het gemiddelde prijsverschil tussen alle orders op TOM MTF en NYSE Liffe Amsterdam betreft, in plaats van het gemiddelde prijsverschil van alleen het deel van de orders die een betere prijs kregen op TOM MTF. TOM heeft zelf uitdrukkelijk verklaard dat zij niet uitsluit dat het publiek de uiting zo opvat (paragraaf 43 van de pleitnota). Niet in geschil is dat de uiting in die uitleg onjuist en daarmee misleidend is.