IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 14154

Vervallenverklaring SAVOY merkregistraties

Rechtbank Rotterdam 27 augustus 2014, IEF 14154 (Vaise tegen Jansen)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Naomi Ketelaar, Klos Morel Vos & Schaap. Verstekvonnis. Merkenrecht. Vervallenverklaring. Zie eerder IEF 13008 en IEF 14098. De rechtbank verklaart dat de merkrechten van Jansen B.V. in de Benelux verbonden aan de merkregistraties SAVOY vervallen en beveelt doorhaling.

De rechtbank,
verklaart dat de merkrechten van gedaagde in de Benelux verbonden aan de Benelux merkregistraties "SAVOY" op naam van gedaagde met registratienummers 0111311 en 0021638 vervallen; beveelt de doorhaling van de inschrijving van de desbetreffende registraties van gedaagde in het Benelux Merkenregister;
IEF 14149

Volharding eerdere tussenvonnissen met betrekking tot geldigheid octrooien

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14149 (Ajinomoto tegen Global)
Octrooirecht. Proceskosten. De rechtbank volhardt bij hetgeen in eerdere tussenvonnissen (IEF 4671 en IEF 12507) is overwogen en beslist. In de hoofdzaak was in het bijzonder in geschil of de door Ajinomoto gehouden octrooien EP 710, EP 712 en EP 912 geldig waren en of Global ea daarop inbreuk maakten. Global maakte inbreuk op deze octrooien. Ajinomoto heeft het gelijk niet aan haar zijde voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen, met dien verstande wat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen.

2.5. Thans dient de rechtbank derhalve nog te beslissen op de met de geldigheid van en inbreuk op EP 710 en EP 712 samenhangende vorderingen die in het tussenvonnis van 22 augustus 2007 al wel zijn beoordeeld, maar waarop nog niet in het dictum is beslist, alsmede op de gevorderde proceskosten van de gehele procedure in eerste instantie.
2.10. In de hoofdzaak in conventie zijn de vorderingen van Ajinomoto die verband houden met de vastgestelde inbreuk op EP 710, EP 712 en EP 912 grotendeels toegewezen. Global ea moeten derhalve worden beschouwd als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partijen en worden veroordeeld in de kosten. Daaraan doet niet af dat voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen Ajinomoto het gelijk niet aan haar zijde heeft. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. Voor zover Global ea hebben willen betogen dat voor dit deel van de procedure een afzonderlijke kostenveroordeling zou moeten volgen, wordt dat betoog verworpen omdat daarvoor een wettelijke basis ontbreekt.

2.20. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen met dien verstande dat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen (in r.o. 5.68) dat wat betreft EP 712 Ajinomoto ervoor gekozen heeft haar octrooi slechts te verdedigen in beperkte zin zodat in zoverre de reconventionele vordering slaagt. Niettemin is Global naar het oordeel van de rechtbank in de procedure in reconventie in zijn geheel beschouwd aan te merken als grotendeels in het ongelijk gestelde partij.

De Rechtbank: (...)

3.7. vernietigt het Nederlandse deel van EP 0733712 voor zover het is verleend voor meer dan wordt omvat door het in r.o. 5.31. van het tussenvonnis van 22 augustus 2007 weergegeven hoofdverzoek;

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14148

Onvoldoende spoedeisend belang bij staking merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14148 (Bacardi tegen Seva)
Zie eerdere Bacardi-uitspraken. Tussenvonnis. Merkenrecht. Parallel import. Bacardi is houder van een aantal Gemeenschapsmerken en Beneluxmerken voor alcoholhoudende dranken. Seva heeft zonder toestemming van Bacardi partijen alcoholhoudende dranken voorzien van een BACARDI-merk in de EU in het verkeer gebracht. Bacardi stelt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft. Voor zowel het spoedeisend belang bij de door Bacardi ingestelde vordering tot merkinbreuk en het jegens haar onrechtmatig handelen bestaat geen grond. De rechtbank wijst de vordering tot zekerheidsstelling ten behoeve van Seva toe en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.4. (...) Bacardi c.s. stelt dat sprake is van een voortdurende inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten door Seva, althans van voortdurende onrechtmatige handelingen van Seva jegens haar. Bacardi c.s. heeft echter slechts gewezen op één transactie uit 2009 waarbij Seva betrokken was en die mogelijk merkinbreuk vormt. Aldus heeft Bacardi c.s. het door haar gestelde voortdurende karakter van de merkinbreuk onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat de beantwoording van de vraag of het feitencomplex van die transactie merkinbreuk vormt, naar voorlopig oordeel mede afhankelijk is van de beantwoording van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag, die recent aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld. Voor zover deze transactie uit 2009 derhalve al merkinbreuk vormt, geldt voorts dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat het bij uitstek gaat om een “ernstig, hoogst verwijtbaar geval van opzettelijke merkinbreuk”, zoals Bacardi c.s. stelt. Gelet hierop heeft Bacardi c.s. onvoldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering onder I op grond van de door haar gestelde merkinbreuken, zodat die vordering op die grondslag niet toewijsbaar is.

4.5. Bacardi c.s. legt daarnaast een onrechtmatige daad ten grondslag aan de gevorderde voorlopige voorziening. Zij stelt daartoe dat Seva onrechtmatig jegens haar handelt door gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad te hebben, ongeacht de vraag of die in de EU in het verkeer zijn gebracht. Zij onderbouwt die stelling met een prijslijst die volgens haar van Seva afkomstig is en waarop gedecodeerde Bacardi-producten zijn vermeld. Nu Seva gemotiveerd betwist dat die prijslijst van haar afkomstig is, is voorshands oordelend onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft gehad. Reeds daarom is voor toewijzing van vordering I op grond van de gestelde onrechtmatige daad evenmin grond.

4.13. Voor het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid zal worden aangesloten bij de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. Omdat in dit stadium van de procedure niet kan worden beoordeeld of sprake zal zijn van een al dan niet als eenvoudig aan te merken procedure en op welke wijze deze procedure zal verlopen, zal Bacardi Limited worden gelast zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.000.--.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14147

Inzage in octrooiaanvrage gaat boven geheimhoudingsplicht uit octrooiwet

Vzr. Rechtbank Rotterdam 27 augustus 2014, IEF 14147 (X en HJ Forever tegen IRX c.s.)
Uitspraak ingezonden door Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Deterink. Octrooirecht. IRX c.s. ontwikkelt een reflectieve displaytechnologie voor zowel consumentenapplicaties (o.a. e-readers en smartphones) als de zakelijke markt (o.a. informatieschermen). Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de zogenaamde e-Coral technologie. X is bestuurder bij HJ Forever, en tot voor kort commissaris van IRX. IRX vordert met succes inzage in de octrooiaanvrage op naam van X, aan hem verbonden vennootschappen en HJ Forever die betrekking hebben op de technologie van IRX. Het gevorderde contactverbod met betrekking tot IRX en haar relaties wordt afgewezen. Wat van die geheimhoudingsplicht ex artikel 31 ROW ook zij, het is aannemelijk dat X als eerste andermans bedrijfsvertrouwelijke gegevens heeft gebruikt ten faveure van zichzelf gaat het argument van het bestaan van gewichtige redenen tegen afgifte aan IRX niet op.

4.7.(...) Ten aanzien van de afgifte van de octrooiaanvragen van X. is derhalve aan de hiervoor weergegeven vereisten van artikel 843a Rv voldaan. Dat sprake is van gewichtige redenen aan de zijde van X die aan afgifte in de weg staan is niet aannemelijk geworden. X stelt hetzelfde belang te hebben dat IRX c.s. stelt bij afgifte te hebben (naast waarheidsvinding), namelijk bescherming van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, waarvoor ten aanzien van de octrooiaanvragen van X volgens X daarbij nog de wettelijke geheimhoudingplicht geldt van artikel 31 ROW. Wat van die geheimhoudingsplicht ex artikel 31 ROW ook zij, nu een begin van aannemelijkheid is gemaakt dat X als eerste andermans bedrijfsvertrouwelijke gegevens heeft gebruikt ten faveure van zichzelf gaat het argument van het bestaan van gewichtige redenen tegen afgifte aan IRX c.s. niet op.

4.9. (...) Nader onderzoek naar de juiste feiten is vereist. Daarvoor leent dit kort geding zich niet. Het belang van IRX c.s. bij het feitelijk onder 3.1 sub 3 primair gevorderde contactverbod en bij het (meer) subsidiair gevorderde, is, in het licht van het te respecteren recht op eerbiediging persoonlijke levenssfeer en het recht op vrijheid van meningsuiting van X, dan minder duidelijk en strekt vooralsnog in de rechtsverhouding tussen partijen te ver. Daarmee kan het spoedeisend belang van IRX c.s. bij deze vordering in het midden blijven. (...)

IEF 14145

Blogspot met een andere TLD niet te bereiken

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 15 juli 2014, IEF 14145 (Google tegen X)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof. Executievonnis. Zie het onderliggende vonnis. Google vordert succesvol het verbod van executiemaatregelen. Nu het vonnis met inachtneming van artikel 55 jo. 54 lid 4 Rv en het Haags Betekeningsverdrag niet is betekend, zijn er geen dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter voegt toe dat Google inmiddels wel aan de veroordelingen voldoet. Dat twee blogs nog wel toegankelijk zijn via een ander (buitenlands) TLD doet niet af aan het feit dat de twee specifieke (.nl-)adressen waarop het eerdere dictum doelt, verwijderd zijn.

Anders is het wanneer het mogelijk is om via een link op de Nederlandse pagina op de buitenlandse blogspot-versie van een pagina te komen waarvan de inhoud kennelijk onrechtmatig is (geoordeeld) jegens X. Google heeft niet eerder een verwijderingsverzoek ontvangen via het daarvoor bestemde webformulier, waardoor deze vordering tot verwijdering in dit kort geding te voorbarig is. Op toekomstige verzoeken van X, mits ingediend via webformulier, dient Google binnen een maand gemotiveerd te reageren.

6.5. Google heeft (...) uitvoerig gemotiveerd dat internetgebruikers die vanuit Nederland een zoekopdracht uitvoeren die een zoekresultaat op het blogspot.com-domein oplevert, automatisch worden doorgeleid naar dezelfde pagain op het blogspot.nl-domein. Volgens Google kan Blogspot alleen worden bereikt op een buitenlandse TLD door internetgebruikers die de zoekopdracht uitvoeren vanuit het betreffende land of indien de gebruiker handmatig het volledige adres van de pagina intoetst. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding aan te nemen dat de stellingen van Google in dit opzicht onjuist zijn. Uitgaande van de juistheid van deze stellingen betekent een en ander dat de kans zeer klein moet worden geacht dat een willekeurige internetgebruiker in Nederland via Google op een blog met een buitenlands TLD uit komt en op deze manier kennis neemt van onrechtmatige berichtgeving met betrekking tot X.
Dit leidt tot de conclusie dat X moet worden geacht onvoldoende belang te hebben bij zijn vordering. Ook indien het belang van X meer aannemelijk was geweest had dit hem voor wat betreft deze kort gedingprocedure weinig opgeleverd, omdat de Nederlandse kort gedingrechter onbevoegd is een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van blogs die onder het TLD van een ander land worden bereikt. Een dergelijke kwestie valt onder de rechtsmacht van de (desbetreffende) buitenlandse rechter.

6.4. Anders zijn de gevallen waarin het mogelijk is om via een link op de Nederlandse pagina op de buitenlandse blogspot-versie van een pagina te komen waarvan de inhoud kennelijk onrechtmatig is (geoordeeld) jegens X. In deze gevallen dient geoordeelt te worden dat die Nederlandse pagina vanwege de link onrechtmatig is en moet worden verwijderd. Google heeft dit ook erkend en heeft gesteld dat zij bepaalde 'blogspot.nl'-pagina;s om die reden verwijderd heeft.
IEF 14144

Onrechtmatige content over dood van neefje

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 8 mei 2014, IEF 14144 (Dood van neefje)
Vordering tot verwijdering van onrechtmatige content website over de dood van een minderjarige neef van eiser. Eiser heeft gedaagden diverse malen aangeschreven met het verzoek ‘de onrechtmatige content’ van de Website te verwijderen alsmede tot het verstrekken van IP-adressen van de diverse posters op de Website. Vordering wordt toegewezen.

4.9. Gelet op ontoelaatbaar geachte uitingen over [eiser] op de Website, de onderlinge samenhang tussen de uitingen en het totaalbeeld dat door de diverse uitingen op de Website over [eiser] wordt gecreëerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de content van de website over de dood van [minderjarige] -voor zover de uitingen [eiser] betreffen - verwijderd dient te worden, dan wel verwijderd dient te blijven. Daarbij gaat het ook om verwijzingen als SVTET of CO. Onvoldoende is gebleken dat de lezer met deze vermeldingen, voor zover ook daadwerkelijk reeds gebruikt, niet kan begrijpen dat naar [eiser] wordt verwezen. Het onder 3.1 onder a. en b. gevorderde is dan ook in na te melden zin toewijsbaar.
IEF 14143

Een werkbaar verbod op kabeldoorgifte

Rechtbank Amsterdam 27 augustus 2014, IEF 14143 (Stichting LIRA tegen UPC c.s. en RODAP)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette en Marijn Kingma, Höcker advocaten. Auteursrecht. Contractuele overdracht. Uitvoerbaar bij voorraad. LIRA en UPC hebben in het verleden Kabelovereenkomsten met elkaar gesloten, welke ten einde of niet zijn vernieuwd. In het kader van algemene belangenbehartiging (3:305a BW) is het gevorderde verbod tot doorgifte van werken, waarvan Lira niet inzichtelijk kan maken wie ze heeft gemaakt, te onbepaald. Uit artikel 45d Aw (rechtsvermoeden van overdracht aan producent) volgt niet een uitzondering op de overdraagbaarheid. Het Aansluitingscontract is een voldoende bepaalde overdrachtsakte en omvat zowel primaire als secundaire openbaarmakingsrechten. UPC c.s. maakt inbreuk, maar het verbod is slechts werkbaar als Lira verplicht wordt op basis van programmagegevens uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan een uitzending aan UPC mede te delen voor welke programma's zij over de auteursrechten beschikt. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad weegt zwaarder dan de belangen van UPC c.s.: de materieel belanghebbende auteurs worden sinds 2012 niet gecompenseerd. Staking wordt bevolen binnen 90 dagen na betekening, versterkt met dwangsommen.

Vervolg samenvatting. Uit artikel 45d Aw volgt geen uitzondering op het beginsel van overdraagbaarheid. Dat het auteursrecht wordt vermoed aan de producer te zijn overgedragen, betekent niet dat een overdracht aan Lira niet mogelijk is. De overdracht door de makers vindt plaats op het moment dat de producent besluit dat het filmwerk vertoningsgereed is. Anders dan uit 3:97 BW volgt een verbod van overdracht bij voorbaat van auteursrechten niet uit artikel 45d of 14bis Berner Conventie. Het Aansluitingscontract voldoet als akte aan de eis van artikel 2 lid 2 Aw.

De bevoegdheid van Lira om op grond van wederkerigheidsovereenkomsten namens buitenlandse zusterorganisaties wordt in dit geding niet onderbouwd met overeenkomsten. Het Aansluitingscontract en de Bijlage wordt zo uitgelegd dat naast het secundaire ook het primaire openbaarmakingsrecht aan Lira is overgedragen.

Er wordt geen inbreuk gemaakt op artikel  26a Aw, omdat er geen sprake is van een heruitzending, hetgeen een eerdere openbaarmakingshandeling veronderstelt, maar van een kabeldoorgifte (zie Norma/NLKabel, IEF 13696).

Leestips: 4.15, 4.18.2

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14140

Kosten voor het opsporen als additionele vergoeding niet onderbouwd

Ktr. Rechtbank Den Haag 4 augustus 2014, IEF 14140 (Masterfile tegen De Bie c.s.)
Uitspraak ingezonden door Lucia van Leeuwen, Köster advocaten. Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld. Auteursrecht. Stockfotobureau. De bedrijfsactiviteiten en website van Falcon zijn overgedragen, zie daartoe ook het SIDN-domeinnaamregister en Falcon kan niet als inbreukmaker worden aangemerkt. In de overeenkomst tussen fotograaf (Wereldbol van draad) en Masterfile is geen auteursrechtbepaling opgenomen. De kantonrechter leidt uit de toevoeging in het gevorderde "en onrechtmatig heeft gehandeld jegens Masterfile" af dat er inbreuk op haar auteursrecht is bedoeld, vordering wordt afgewezen. Er wordt een additionele vergoeding van 100% gevorderd, deze wordt laat en summier toegelicht. Het mag echter geen karakter van een boete dragen en de kosten voor het opsporen van de auteursrechtinbreuk zijn niet nader onderbouwd. De RM Price Calculator wordt op diverse variabelen betwist en door de kantonrechter uitgelegd. Vorderingen worden deels toegewezen.

De Bie heeft de auteursrechtinbreuk niet betwist. De Hartstichting heeft een onbeperkte licentie verkregen, maar daarvan kon G geen sublicentie verkrijgen en maakt inbreuk. Tegen betaling heeft Home for Pets van een Chinees internetbedrijf foto ontvangen, dat is geen (nader onderbouwd) geldige gebruikerslicentie. De foto bij Heating Solution is een (niet nader onderbouwde) link, maar wat voor één is niet uit de printscreen af te leiden. De foto is op de site van Mido geplaatst door een professioneel websitebouwer, zonder licentie is dat een inbreuk door Mido.

4.20. Masterfile heeft eerst bij gelegenheid van de comparitie van partijen en op verzoek van de comparitierechter toegeliht waarom zij meent dat die additionele vergoeding op zijn plaats is. Masterfile meent dat ruimte moet bestaan voor die vergoeding enerzijds om onderscheid te maken tussen gebruikers die vooraf toestemming vragen en degenen die eerst achteraf toestemming kopen door alsnog een licentievergoeding te betalen en anderzijds om de kosten die gepaard gaan met (het opsporen van) auteursrechtinbreuken vergoed te krijgen, zoals de kosten van het gebruik van speciale software voor opsporing en van medewerkers die op het (verder) onderzoeken van die inbreuken worden ingezet.

4.21. De kantonrechter is van oordeel dat die late onderbouwing te summier is en te veel vragen oproept om tot toewijzing van het deel van een additionele vergoeding van 100% te kunnen komen. Wegens het gewenste onderscheid tussen gebruikers die vooraf toestemming hebben gekregen en degenen die niet om die toestemming hebben gevraagd, krijgt de opslag het karakter van een boete, waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Voor zover Masterfile heeft aangevoerd dat het (deels ook) gaat om kostenvergoeding, was het aan Masterfile geweest om de kosten die gepaard gaan met (het opsporen van) auteursrechtinbreuken nader te onderbouwen en om aan te geven welk deel van de 100% opslag moet worden beschouwd als dekking voor die kosten. Gelet hierop bestaat in dit geschil geen ruimte voor toewijzing van een dergelijke additionele vergoeding.
IEF 14139

Totaalindruk van merken inclusief pay-off wijkt af

Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2014, IEF 14139; ECLI:NL:RBOBR:2014:5042 (Eurosafe tegen Ensafe)

Merkenrecht. Eiser is houder van het beeldmerk EurosafeSolutions (pay-off: valbeveiliging) en is voor-voorgebruiker. Gedaagde is houder van beeldmerk Ensafe (pay-off: veilig op niveau). Beiden merken hebben pay-offs die bij de beoordeling betrokken moeten worden. De diensten zijn soortgelijk, echter de totaalindruk wijkt af. Voor de bescherming van het kleurgebruik, slaagt een beroep op de inburgering, en daardoor onderscheidend vermogen, niet. De reconventionele stelling dat er sprake is van onrechtmatig handelen, is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart voor recht dat het teken (in combinatie met het verschillende gebruik van de pay-off) geen onrechtmatig handelen betreft.

 

4.3.1. De pay-offs dienen bij de beoordeling betrokken te worden, omdat het publiek de pay-offs meeneemt bij de vergelijking van beide tekens. De pay-off van Eurosafe is “valbeveiliging”. De pay-off/chapeau van Ensafe is “veilig op niveau”, net als Eurosafe in het Nederlands. Hoewel de pay-offs verschillen (andere woorden hebben), worden ze wel op gelijke wijze geschreven. Ensafe gebruikt net als Eurosafe een slanke pay-off. Beide pay-offs beginnen met een V en in beide zit het woord “veilig”.

4.5. Wil Eurosafe bescherming inroepen voor juist dit kleurgebruik, dan dient vast te komen staan dat dit kleurgebruik is ingeburgerd door gebruik en daardoor onderscheidend vermogen heeft verkregen. Ter onderbouwing van het onderscheidend vermogen van haar merk stelt Eurosafe dat haar merk een bekend merk is. Van bekendheid van het merk is sprake wanneer het oudere merk bekend is bij een aanmerkelijk deel van het publiek waarvoor de onder dat merk aangeboden waren of diensten bestemd zijn. Bij het onderzoek van deze voorwaarde dient de rechtbank alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen, zoals, met name het marktaandeel van het merk, de intensiteit, de geografische omvang en de duur van het gebruik ervan en de omvang van de door de onderneming verrichte investeringen om het bekendheid te geven. Voldoende is dat het merk bekend is in één van de Beneluxlanden (HvJ EG 14-9-1999, NJ 2000/376 (Chevy)).

4.13. Eurosafe betwist dat zij deze procedure alleen aanhangig zou hebben gemaakt om Ensafe te schade. Zij is te goeder trouw van mening dat Ensafe inbreuk maakt op haar merkrecht. Het vertrek van Dakgroep 90 als klant van Ensafe heeft niet te maken met deze zaak, maar met haar distribiteurschap van Uniline valbeveiliging. Dakgroep 90 verkreeg deze producten van Daksecure. Daksecure heeft vervolgens Ensafe opgezet. Dakgroep 90 heeft toen haar relatie met Uniline opgezegd en is gaan samenwerken met XS Platforms. XS Platforms is niet gerelateerd aan Eurosafe. Eurosafe betwist voorts dat zij aan derden video’s toont van de Marq-producten. Er bestaat wel een video over de Marq-producten, maar die is niet gemaakt door Eurosafe. Ten einde zeker te zijn dat de video niet door Eurosafe wordt getoond aan derden heeft Eurosafe op 2 juni 2014 nog een waarschuwing door de onderneming gestuurd en erop gewezen dat er geen negatieve uitlatingen mogen worden gedaan over concurrenten, aldus Eurosafe.

4.14. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het voor Eurosafe bij voorbaat al duidelijk had moeten zijn dat haar inbreukvorderingen geen kans van slagen hadden. Derhalve kan ook niet gezegd worden dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Ensafe door het aanhangig maken van de onderhavige procedure. Er bestaat dan ook geen grond om Eurosafe te veroordelen tot vergoeding van eventuele schade die Ensafe geleden heeft als gevolg van de procedure. De vordering onder II. zal daarom worden afgewezen.
IEF 14138

Agentuurovereenkomst tussen kunstenaar en galerie

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2014, IEF 14138 (X tegen Priveekollektie)
Incident. Verwijzing kantonrechter. Rechtsverhouding tussen kunstenaar en galerie te beschouwen als agentuurovereenkomst. De overeenkomsten zijn voor onbepaalde tijd en dat er slechts een beperkt aantal mondgeblazen kristallen objecten ter beschikking is gesteld doet er niet toe. Gedaagde ontvangt dus een vergoeding voor de werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van eiseres te verkopen. Het eigendom bleef bij eiseres en de verkoop kan niet anders dan ten behoeve van haar. De relatie kwalificeert daarom als een agentuurovereenkomst. De gevorderde verwijzing naar de kantonrechter ex 93 onder c Rv, wordt toegewezen.

2.6. De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] is een ontwerpster die mondgeblazen kristallen objecten ontwerpt welke door derden op haar aanwijzingen worden gefabriceerd. [gedaagde] exploiteert een kunstgalerie en is aanwezig op (internationale) kunstbeurzen. [eiseres] stelde door haar ontworpen objecten ter beschikking aan [gedaagde] voor expositie in de galerie en op beurzen met de bedoeling deze te verkopen. [gedaagde] voert ten pleidooie aan dat dat hij opdracht had om afnemers te zoeken voor door [eiseres] aangeboden producten. Dit is door [eiseres] ten pleidooie niet weersproken. Zowel [eiseres] als [gedaagde] stellen dat [eiseres] eigenaar bleef van de objecten die aan [gedaagde] ter beschikking waren gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat partijen een duurzame relatie voor ogen hadden. Zo zouden de objecten van [eiseres] op meerdere beurzen worden geëxposeerd en schrijft de advocaat van [eiseres] in de opzeggingsbrief van 28 april 2009 (prod. 8 dagv.) dat de overeenkomsten die [eiseres] met [gedaagde] heeft gesloten overeenkomsten voor onbepaalde tijd zijn. Dat er uiteindelijk slechts een beperkt aantal objecten ter beschikking is gesteld doet aan het vorenstaande niet af.
Voorts is het in de optiek van beide partijen zo dat [gedaagde] een vergoeding ontving voor zijn werkzaamheden, hoewel zij wel van mening verschillen ter zake de wijze van berekening. Volgens [eiseres] zou [gedaagde] de productiekosten voor zijn rekening nemen en zou de opbrengst 50/50 worden verdeeld. Volgens [gedaagde] zouden de productiekosten op de opbrengst in mindering worden gebracht, waarna het resterende deel van de opbrengst 50/50 zou worden verdeeld. Hoe dan ook ontvangt [gedaagde] dus een vergoeding voor zijn werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van [eiseres] te verkopen. Aangezien de eigendom van de objecten bij [eiseres] bleef berusten, kan het niet anders dan dat de verkoop plaatsvond ten behoeve van [eiseres]. Op basis van de beschikbare informatie concludeert de rechtbank dat [gedaagde] de koopovereenkomst met betrekking tot die Crystal Virus zelf heeft gesloten. Dit blijkt uit de door [gedaagde] voorafgaand aan de pleidooien toegezonden facturen ter zake die verkoop, alsmede de e-mail van [eiseres] aan[gedaagde] d.d. 13 oktober 2008 en de e-mail van[gedaagde] aan [eiseres] van 14 oktober 2008 (beide onderdeel van prod. 7 dagv.). Voorts staat op de hiervoor bedoelde facturen duidelijk vermeld dat op naam en voor rekening van [eiseres] is verkocht. Niet is gebleken dat [eiseres] bij [gedaagde] heeft aangegeven dat dit niet klopt, terwijl er nadien nog over die verkoop is gecorrespondeerd, getuige de hiervoor genoemde e-mails en [eiseres] hiertegen evenmin heeft geprotesteerd in de brief van 28 april 2009 van haar advocaat. Dat tussen partijen was overeengekomen dat [gedaagde] de productiekosten betaalde onafhankelijk van verkoop betekent niet dat [gedaagde] daarmee het economisch risico droeg van de af te sluiten overeenkomsten met de eindafnemers en niet handelde voor rekening van [eiseres].
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het voorlopig oordeel dat de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] als een agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Dat er volgens [eiseres] geen sprake was van exclusiviteit, doet aan die conclusie niet af, nu exclusiviteit geen voorwaarde is voor agentschap. De rechtbank acht evenmin relevant de stelling van [eiseres] dat van een agentuurovereenkomst geen sprake kan zijn, omdat uit het handelsregister blijkt dat binnen de onderneming van Floriskollektie B.V. geen natuurlijke personen werkzaam zijn. Er zijn immers genoeg manieren waarop een onderneming haar werkzaamheden kan uitoefenen ook al zijn er geen personen in dienst. Hetgeen overigens door [eiseres] is aangevoerd ten betoge dat er geen sprake is van een agentuurovereenkomst leidt evenmin tot een ander oordeel.

2.7. Gelet op het vorenstaande betreft de vordering van [eiseres] naar het voorlopig oordeel van de rechtbank een onderwerp dat op grond van art. 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Dit brengt met zich dat gelet op het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv ook de overige vorderingen door de kantonrechter dienen te worden behandeld. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.