IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 14115

DFB-adelaar: Rechtbank München speelt bal door naar DPMA en OHIM

Bijdrage ingezonden door Brigitte Spiegeler en Lena Kröger, Spiegeler Advocaten. Merkenrecht. Duitsland. Volgens het persbericht van de Rechtbank München kan zij niet oordelen of de merkinschrijving van de afbeelding met de Duitse adelaar van de Duitse Voetbalbond DFB nietig is. Zij verwijst voor een inhoudelijke beoordeling naar het Deutsche Patent- und Markenamt (DPMA) en het OHIM.

Hiermee blijft het vonnis van de voorzieningenrechter [IEF 14067] in ieder geval voorlopig in stand en mag Supermarktketen Real het logo – althans een cirkel met daarin afgebeeld de bundesadler – vooralsnog niet gebruiken op haar producten. Real dat volgens de DFB inbreuk maakte op haar merk heeft inmiddels nietigheidsverzoeken ingediend bij het DPMA en het OHIM.

Wordt vervolgd…

Brigitte Spiegeler & Lena Kröger

IEF 14114

'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent

Bas Kist, 'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent, NRC 14 augustus 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Volgens de website fortune.com is de omzet van de erectiepil Viagra buiten de Verenigde Staten in hettweede kwartaal van 2014 met 28 procent gedaald. Als oorzaak wordt vermeld datin 2013 het patent op sildenafil, het chemische stofje dat Viagra zijn heilzame werking geeft, in een groot aantal Europese landen is vervallen. Vaak betekent het einde van een patent dat het marktaandeel van de voormalige patenthouder volledig instort.

De concurrentie stort zich op dat moment op de vrijgevallen markt. Ondanks de eerste klap die Viagra nu krijgt, is hette verwachten dat Viagra ook zonder patent zijn stevige positie zal houden. Pfizer, de farmaceut achter Viagra, is zo verstandig geweest een sterk merk te bouwen rondom zijn erectiepil, zowel de merknaam Viagra als het ruitvormige blauwe pilletje is wereldberoemd. Dat komt nu goed uit: de concurrentie mag dan vrijelijk dat opwindende stofje gebruiken, van de naam Viagra en het blauwe pilletje moeten ze afblijven. Die zijn beide als merk geregistreerd. Anders dan een patent, dat maximaal 20 jaar geldt, is een merkrecht in principe eeuwigdurend. Veel merkentrouwe gebruikers zullen zonder twijfel blijven vragen naar het oude, vertrouwde blauwe pilletje. [red. zie IEF 12188]

Bas Kist

IEF 14111

Toch voldoende gelegenheid tot wederhoor

Hof Amsterdam 5 augustus 2014, IEF 14111 (Parool tegen Waterfront c.s.)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Hoger beroep. Mediarecht. De voorzieningenrechter [IEF 13566] had Het Parool in kort geding geboden de openbaarmaking van een artikel op te schorten, of in tweeën te knippen en deels op te schorten. Het Parool had terecht aangenomen dat zij verplicht was gelegenheid voor wederhoor te bieden. Hoewel de reactietermijn van 24 uur in de regel voldoende is, bood het in dit geval geen reële mogelijkheid om te reageren. Het Parool heeft onvoldoende belang, omdat het hoger beroep geen verandering kan brengen in de bestaande feitelijke situatie (dat het artikel al gepubliceerd is). Het Parool heeft Waterfront c.s. wel voldoende gelegenheid geboden tot het geven van weerwoord.

3.8. Het voorgaande brengt mee- hoezeer het hof ook van oordeel is dat Het Parool op het tijdstip van de behandeling van het geding in eerste aanleg aan Waterfront c.s. reeds voldoende gelegenheid had geboden tot het geven van weerwoord - dat het door Het Parool ingestelde hoger beroep wegens gebrek aan belang moet worden verworpen (niet - zoals Waterfront c.s. vorderen - : dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard). Nu de genoemde bereidheid aan de zijde van Waterfront c.s. tot vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg van het Parool eerst ter zitting in hoger beroep is uitgesproken, bestaat aanleiding Waterfront c.s. te verwijzen in de kosten van het hoger beroep.
IEF 14112

Inzage en afgifte oude en huidige educatieve tabletsoftware en voorbereidende materialen

Rechtbank Den Haag 13 augustus 2014, IEF 14112 (Groep Educatieve Uitgeverijen tegen Stichting Snappet c.s.)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdink Thijm en Douwe Linders, bureau Brandeis en Fulco Blokhuis, Boekx advocaten. Auteursrecht. Digitaal leermateriaal. Incident inzage en afgifte. Snappet biedt basisschoolleerlingen tegen betaling van een licentievergoeding een draagbare tabletcomputer in bruikleen aan. De daarop geplaatste oefenopgaven sluiten aan bij uitgaven van uitgeverijen die GEU collectief vertegenwoordigt. De auteursrechten zijn overgedragen aan de uitgeverij op grond van art. 7 Aw. GEU geeft echter geen aanvullend bewijs dat de overeenkomsten zie op de werken waar GEU c.s. een beroep doet. De gelegde bewijsbeslagen worden opgeheven, omdat GEU niet op grond van 3:305a BW gerechtigd was tot het leggen van beslag. Stichting Snappet en Snappet worden veroordeeld tot inzage en afschrift verstrekken van huidige en oude software met de oefenopgaven, de voorbereidende materialen die aansluiten op uitgaven Rekenrijk en Spelling in Beeld.

Vordering
3.2. GEU c.s. vordert in conventie — samengevat — om Snappet c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1) om gedurende de looptijd van de procedure te staken en gestaakt te houden elk aanprijzen van haar diensten op zodanige wijze dat daarbij aan de leerroutes van GEU c.s. wordt gerefereerd;
(11) om te gedogen dat GEU c.s. binnen 48 uur na betekening van dit vonnis door tussenkomst van de gerechtelijk bewaarder een kopie verkrijgt van alle bewijsmiddelen waarop door (uitsluitend) GEU op 15 augustus 2013 en 19 september 2013 conservatoir bewijsbeslag is gelegd;
(III) inzage en afschrift te verstrekken van:
a) de volledige inhoud van de huidige versie van de Snappet software en van oude versies daarvan, bestaand uit de daarin opgenomen oefenopgaven, onderverdeeld per leerroute en alle ondersteunende middelen zoals de inhoud van het voor leerkrachten bedoelde dashboard’;
b) voorbereidende materialen en oefenopgaven die nog niet zijn opgenomen in de huidige versie van de Snappet software applicatie, maar die wel door Snappet c.s. zijn ontwikkeld;
c) Richtlijnen voor de auteurs die Snappet c.s. inschakelt;
d) (digitale) correspondentie en overige (digitale) bescheiden en materialen zoals e-mails, brieven, notulen, presentaties, facturen, orders, orderbevestigingen, betalingsgegevens, klantgegevens en overeenkomsten tussen Snappet en de basisscholen,
(...)
4.2. In de conclusie van antwoord in reconventie stelt GEU dat zij aan alle vereisten van artikel 3:305a BW voldoet en biedt zij daarvan bewijs aan, maar zij geeft geen, in het licht van deze betwisting vereiste, nadere motivering waarom zij haar bevoegdheid om de auteursrechten van de uitgeverijen te handhaven aan artikel 3:305a BW kan ontlenen. In dit incident kan er daarom bij gebreke van een voldoende motivering niet van worden uitgegaan dat GEU op grond van artikel 3:305a BW bevoegd is de onderhavige auteursrechten te handhaven. Voor zover de incidentele vorderingen zijn ingesteld door GEU dienen zij te worden afgewezen. Vordering II behoeft niet verder te worden onderzocht omdat de bewijsbeslagen uitsluitend door GEU zijn gelegd en vordering II dus uitsluitend aan GEU kan worden toegewezen.

4.4. Snappet c.s. betwist dat de overgelegde overeenkomsten zien op de werken waarop GEU c.s. een beroep doet en zij wijzen erop dat geen overeenkomsten van Thieme en Malmberg zijn overgelegd. In reactie hierop heeft GEU c.s. herhaald dat alle rechten aan de uitgeverijen zijn overgedragen en dat ook Malmberg en Thieme rechthebbenden zijn op hun leerroutes. GEU c.s. heeft hiervan bewijs aangeboden door het overleggen van de relevante overeenkomsten en, zo nodig, volmachten. Zij heeft hiervan echter geen (aanvullend) bewijs overgelegd ofschoon zij daar gelegenheid toe had. In dit incident kan daarom ook niet worden aangenomen dat de auteursrechten op andere uitgaven dan Rekenrijk en Spelling in beeld bij GEU c.s. berusten.

De vordering tot inzage en afgifte
4.12. Te beoordelen is gezien het voorgaande nog slechts of aan Noordhoff en Zwijsen jegens Stichting Snappet en Snappet inzage en afschrift als gevorderd moet worden toegestaan voor zover dit nodig zou zijn voor het bewijs van de gestelde inbreuk op de uitgaven Rekenrijk en Spelling in beeld.
4.16. In het kader van dit incident hoeft niet te worden vastgesteld dat sprake is van inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk, maar slechts of voldoende aannemelijk is dat van inbreuk op een dergelijk werk sprake is om toewijzing van een op artikel 843a jo. 1019a Rv gebaseerde vordering gerechtvaardigd te achten.

4. 17. De hiervoor afgebeelde voorbeelden maken voldoende aannemelijk dat Snappet c.s. elementen van de opgaven van Noordhoff en Zwijsen heeft overgenomen die niet zijn terug te voeren op overheidsvoorschriften of materiaal van SLO. In zoverre is telkens het ‘werk en de inbreuk, anders dan Snappet c.s. stelt, voldoende concreet aangegeven om het Snappet c.s. mogelijk te maken zich te verweren.

4.18. Betwijfeld kan worden of de betreffende elementen deel uitmaken van een auteursrechtelijk beschermd werk, maar het kan bepaald niet worden uitgesloten dat in de hoofdprocedure wordt geoordeeld dat zulks het geval is. Voorts heeft Snappet c.s. erkend dat zij in het kader van een pilotproject in 2012 op een - naar zij stelt – 15-tal scholen opgaven uit uitgaven van twee van de uitgeverijen heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden is de gestelde inbreuk voldoende aannemelijk om toewijzing van vordering III gerechtvaardigd te achten. Daaraan doet niet af dat, zoals Snappet c.s. stelt, een aantal van de opgaven inmiddels zou zijn gewijzigd omdat dit een inbreuk in het verleden niet ongedaan maakt.

4.20. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Noordhoff en Zwijsen rechtmatig belang bij overlegging van het materiaal genoemd onder Illa, omdat zij aan de hand van dit materiaal mogelijk kunnen aantonen dat Stichting Snappet en Snappet inbreuk maken op hun auteursrechten. Ofschoon zij menen dat de inbreuk al volgt uit de als productie 22 overgelegde vergelijking, zou mogelijk in de hoofprocedure geoordeeld kunnen worden dat daaruit geen inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk is af te leiden terwijl dit wel zou kunnen blijken uit het onder Illa genoemde materiaal. Ook is het materiaal naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende bepaald en wordt niet betwist dat het zich bevindt in de macht van Stichting Snappet en Snappet. Snappet c.s. voert aan dat zij bereid is delen van het platform aan GEU c.s. te tonen. Aan het belang doet dit niet af omdat Noordhoff en Zwijsen geen genoegen hoeven te nemen met een door Snappet c.s. gemaakte selectie van het materiaal.

5.1. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat niet kan worden aangenomen dat GEU, zoals zij in haar verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor beslaglegging heeft gesteld, op grond van artikel 3:305a BW gerechtigd was de conservatoire bewijsbeslagen te leggen ter bescherming van de auteursrechten van de
uitgeverijen, zodat de beslagen al om die reden dienen te worden opgeheven. Daarvoor lijkt overigens ook alle aanleiding te bestaan nu niet tegen alle gerekwestreerden, ten laste van wie de beslagen zijn gelegd, een eis in de hoofdzaak is ingesteld1 en verlof voor het  repeterende beslag op 19 september 2013 ontbreekt. De eis in de hoofdzaak is bovendien naar zich laat aanzien niet ingesteld binnen de op grond van artikel 700 Rv gestelde termijn van 28 dagen na het leggen van de beslagen. Gesteld noch gebleken is dat de termijn is verlengd. Een en ander leidt tot verval van de beslagen. GEU heeft zich over dit bezwaar nog niet uitgelaten. Er is echter geen reden haar daartoe gelegenheid te geven nu de beslagen al moeten worden opgeheven omdat niet blijkt van haar bevoegdheid handhavend op te treden.
IEF 14110

Bas Kist: Merkrecht - Claim op skyline New York

Bas Kist, 'Merkrecht - Claim op skyline New York', NRC 12 augustus 2014.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Van wie is de skyline van New York? Dat is de vraag die voorligt in een conflict tussen de Port Authority van New York en Fishs Eddy, een bekende winkel in servies en keukenspullen op Broadway. Eind juli heeft de Port Authority, de organisatie die verantwoordelijk is voor exploitatie van een groot aantal gebouwen, bruggen en tunnels in New York, de winkel verzocht een deel van zijn collectie te vernietigen. Het gaat om borden, kopjes, glazen en placemats waarop delen van de skyline van New York te zien zijn.

De advocaat van de Port Authority stelt dat de afgebeelde gebouwen en bruggen bezittingen van zijn klant zijn en dat Fishs Eddy op oneerlijke wijze profiteert van de bekendheid hiervan. Daarnaast maakt de Port Authority, die ook het beheer van het WTC doet, bezwaar tegen het afbeelden van de Twin Towers.

De zaak lijkt niet erg kansrijk. het is onduidelijk op welk recht de organisatie zich eigenlijk beroept en waarop zij überhaupt meent rechten op afbeeldingen van de Twin Towers te bezitten. In The New York Times liet Julie Gaines, de eigenaresse van Fishs Eddy, weten dat ze er in ieder geval niet over piekert om aan de eisen tegemoet te komen.

Bas Kist

IEF 14109

Informatieverplichting ook na einde sponsorovereenkomst

Vzr. Rechtbank Gelderland 11 augustus 2014, IEF 14109 (Clafis tegen Sport Navigator)
Sponsorovereenkomst. Sport Navigator houdt zich bezig met sportmarketing en sportmanagement, waarbij zij professionele schaatsers uit verschillende landen commercieel ondersteunen door sponsors te werven. Tegen betaling voeren de schaatsers het sponsorlogo op hun schaatspak tijdens (internationale) wedstrijden. Partijen hebben een sponsorovereenkomst gesloten. Clafis start een eigen schaatsploeg en vordert met succes dat Sport Navigator de verzochte informatie levert over schaatsers die met het logo van Clafis hebben gereden in de sponsorperiode (tijdens EK’s Allround en de WK’s Sprint) en de exposurepercentages die daarbij werden gehaald.

4.1. Sport Navigator heeft gesteld dat er sprake is van rechtsverwerking en ter onderbouwing aangevoerd dat Clafis gedurende de overeenkomst door Sport Navigator in ruime mate is voorzien van alle gevraagde en ongevraagde informatie. Sport Navigator heeft steeds gefactureerd overeenkomstig de aan Clafis verstrekte overzichten en die facturen zijn zonder protest behouden en betaald door Clafis, aldus Sport Navigator.
Dit verweer treft geen doel. Desgevraagd heeft Sport Navigator verklaard dat de specificatie in de facturen bestond uit de vermelding “logo-overeenkomst”. Clafis heeft daarnaast onweersproken verklaard dat het jaartarief conform de overeenkomst in vier gelijke termijnen werd voldaan waarbij alle facturen aan het begin van het jaar werden verstuurd om vervolgens in de loop van het jaar betaald te worden. Clafis kon dan ook niet aan de hand van de facturen nagaan welke schaatsers op welke wedstrijden met haar logo op het linker- of rechterbeen hadden gereden. Sport Navigator heeft e-mails met lijsten van schaatsers overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij Clafis steeds in ruime mate van informatie heeft voorzien. Sport Navigator heeft echter geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij Clafis steeds heeft meegedeeld welke schaatsers bij de van belang zijnde wedstrijden hebben gereden met het Clafis logo. Aldus heeft zij haar stelling onvoldoende onderbouwd. Dat Sport Navigator Clafis deze informatie al heeft verschaft is derhalve niet aannemelijk geworden. Het enkele tijdsverloop is onvoldoende om te oordelen dat Clafis haar recht om geïnformeerd te worden over de wijze waarop Sport Navigator haar verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen heeft verwerkt.

4.2. Ook aan het verweer van Sport Navigator dat zij geen informatie meer behoeft te verstrekken omdat de overeenkomst inmiddels is beëindigd, wordt voorbijgegaan. De overeenkomst kan worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht. Bij een dergelijke overeenkomst dient de opdrachtnemer aan de opdrachtgever verantwoording af te leggen over de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten. Die verantwoordingsplicht eindigt niet bij het einde van de overeenkomst. Maar zou over de aard van de overeenkomst tussen partijen anders gedacht worden, dan geldt toch dat partijen niet alleen gedurende de looptijd van de overeenkomst zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid dienen te gedragen, maar ook daarna. Het enkele feit dat de overeenkomst is beëindigd ontslaat Sport Navigator derhalve niet van haar informatieverplichting.
IEF 14108

Oppositie tegen YELLOW (MOBILE) terecht afgewezen

Hof Den Haag 5 augustus 2014, IEF 14108 (Truvo tegen Yellow Telecom; inzake Yellow) en (Yellow Mobile)
Merkenrecht. Woordmerk. Truvo heeft als houder van het woordmerk YELLOW PAGES oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het woordmerk YELLOW [oppositie] en YELLOW MOBILE [oppositie]. Er moet niet uitsluitend worden gekeken naar de vraag of sprake was van overeenstemming tussen de merken, maar ook naar de vergelijking van waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven en het onderscheidend vermogen van het merk. Nu (soort)gelijkheid een cumulatieve voorwaarde is voor het aannemen van verwarringsgevaar en het slagen van de oppositie, is de oppositie terecht afgewezen. Het hof wijst het verzoek van Truvo af.

18. (…) Het hof is van oordeel dat van gebruik voor alle waren in klasse 9 en van gebruik voor telecommunicatiediensten in klasse 38 niet blijkt; noch uit de stellingen van Truvo, noch uit de door haar overgelegde stukken valt dit af te leiden. Het hof merkt op dat onder telecommunicatie dient te worden verstaan het overbrengen van informatie van de ene plek naar een andere (met name over grotere afstanden) zonder dat iets of iemand zich fysiek daar naartoe verplaatst, bijvoorbeeld via telefoon, of internet. Een aanbieder van telecommunicatiediensten biedt diensten, faciliteiten en/of apparatuur aan waardoor gebruik kan worden gemaakt van (elektronische) communicatie netwerken; het gaat daarbij bijvoorbeeld om providers; het is niet zo dat ieder die informatie verschaft via internet (van de slager tot alle grote bedrijven en de overheid) telecommunicatiediensten aanbiedt. Zij gebruiken telecommunicatie slechts als vehikel om hun informatie over te brengen, maar bieden zelf dit vehikel niet aan Dit brengt mee dat bij de vergelijking van de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven en het teken is gedeponeerd, de inschrijving van het merk voor alle waren in klasse 9 en voor diensten op het gebied van telecommunicatie in klasse 38 buiten beschouwing moeten worden gelaten.

20. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 18 is overwogen over het ontbreken van bewijzen van normaal gebruik van het merk voor waren en diensten in klasse 9 en 38, gaat het hof voorbij aan hetgeen Truvo stelt over de soortgelijkheid van de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven in klasse 9 en diensten op het gebied van telecommunicatie in klasse 38. Het hof zal hierna dus slechts ingaan op de stellingen van Truvo dat de waren en diensten waarvoor het teken is gedeponeerd soortgelijk zijn aan de waren in klasse 16, de diensten in klasse 35 en de “niet-telecommunicatiediensten” in klasse 38, waarvoor het merk is ingeschreven.
Truvo stelt dat de dienst telecommunicatie, waarvoor het teken is gedeponeerd soortgelijk is aan de waren waarvoor het merk is ingeschreven in klasse 16 omdat (adres)boeken en publicaties ondersteunend zijn aan de dienst telecommunicatie en deze “klasse 16 waren” ook door telecommunicatiedienstverleners worden aangeboden en ook contactgegevens bevatten. Dat telecommunicatiedienstverleners bij het aanbieden van hun diensten gebruik maken van publicaties (zoals vrijwel alle aanbieders van diensten en waren), maakt niet dat het publiek aan telecommunicatiediensten en boeken en publicaties in het algemeen dezelfde herkomst zal toekennen. Naar het oordeel van het hof gaat het bij telecommunicatiediensten in voormelde betekenis niet om contactgegevens. Er is dan ook in zoverre geen sprake van soortgelijke waren/diensten.
Voorts heeft Truvo gesteld dat diensten op het gebied van (zakelijke) administratie en reclame in klasse 35, waarvoor het merk is ingeschreven en diensten op het gebied van verzekeringen en financiële diensten, waarvoor het teken is gedeponeerd in klasse 36 soortgelijk zijn. Het hof is van oordeel dat het publiek in het algemeen hieraan niet dezelfde herkomst zal toekennen. Als verzekeringen en financiële diensten al onder administratieve diensten zouden vallen, gaat het bovendien om een algemeen gebruikelijke subcategorie. Ook in zoverre is derhalve geen sprake van soortgelijke diensten.
Tenslotte heeft Truvo nog gesteld dat de dienst software in klasse 38 waarvoor het teken is gedeponeerd gelijk is aan software in klasse 38 waarvoor het merk is ingeschreven. In klasse 38 is het teken niet gedeponeerd voor software. Het is wel in klasse 42 gedeponeerd voor het ontwerpen en ontwikkelen van software. Het merk is daarvoor echter niet ingeschreven. Dat is, voor zover relevant, ingeschreven voor communicatie(diensten) via het internet en het overbrengen van informatie of gegevens via de computer. Daargelaten of deze diensten in klasse 38 thuishoren, is het hof van oordeel dat het publiek ook hieraan niet dezelfde herkomst zal toekennen als aan diensten op het gebied van ontwerpen en ontwikkelen van software. Ook in zoverre is derhalve geen sprake van soortgelijke diensten.

21. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de waren en diensten waarvoor het teken is gedeponeerd en het merk (voor zover nog relevant) is ingeschreven niet (soort)gelijk zijn. Nu (soort)gelijkheid een cumulatieve voorwaarde is voor het aannemen van verwarringsgevaar (zie rechtsoverweging 6 hiervoor) en het slagen van de oppositie, is de oppositie terecht afgewezen. De grieven kunnen derhalve niet tot vernietiging leiden.

Op andere blogs: DomJur

IEF 14107

Inbreuk op modelrechten tafelgashaarden

Hof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14107 (Outdoor tegen Happy Cocooning)
Modellenrecht. Happy Cocooning verkoopt tafelgashaarden, waaronder de 'Cocoon Tables' - composieten tuintafels met daarin een gasverbrander. Zij is rechthebbende op de Gemeenschapsmodellen. Outdoor c.s. biedt via diverse websites een serie tafelgashaarden aan onder de naam 'Cosy Living Lounge'. De voorzieningenrechter [IEF 13771] heeft Outdoor bevolen Gemeenschapsmodelleninbreuk te staken en heeft een recall-actie geboden. Outdoor stelt zonder succes dat er geen spoedeisend belang is, dat de modelrechten nietig zijn en dat de Cosy Living Tables niet inbreukmakend zijn. Happy Cocooning krijgt proceskosten vergoed.

5. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat spoedeisend belang bij het verbod en de toegewezen nevenvorderingen aanwezig is. Outdoor stelt daartoe dat spoedeisend belang niet is gesteld, althans niet is onderbouwd.
Deze grief faalt om de volgende redenen. In de inleidende dagvaarding is gemotiveerd gesteld dat sprake is van spoedeisend belang (in punten 54 tot en met 56), hetgeen in de memorie van antwoord nader is onderbouwd. De spoedeisendheid wat betreft het verbod volgt reeds uit de gestelde voortdurende inbreuk op (onder andere) de Gemeenschaps-modelrechten van HCC. HCC heeft onbetwist en onderbouwd gesteld dat het bij de toegewezen nevenvorderingen gaat om maatregelen die ertoe strekken te bewerkstelligen dat verdere inbreuken uitblijven en te voorkomen dat verdere schade wordt geleden en dat de vordering tot het doen van opgaven bovendien nauw verwant is met de spoedeisende verbodsvordering. Daarvan uitgaande acht het hof ook bij de nog aan de orde zijnde nevenvorderingen voldoende spoedeisend belang aanwezig voor beoordeling in kort geding (vergelijk HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV0720 (S&S/Esschert).

7. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat genoegzaam blijkt welke vormgevingsaspecten HCC heeft willen beschermen en eventuele onduidelijkheid bovendien niet leidt tot nietigheid. Bij de registraties zijn de hiervoor opgenomen foto’s gevoegd, waarop de vormgeving te zien is. Het gaat om foto’s waarop twee zijden en de bovenkant en daarmee alle elementen, die door HCC als kenmerkend zijn aangeduid, te zien zijn. Wat betreft de afbeelding met houtblokken en vuur deelt het hof het oordeel van de voorzieningenrechter dat deze afbeelding een verduidelijking is van, kort gezegd, de indicatie van het voortbrengsel. Bij de beoordeling van het eigen karakter van de modellen en de beschermingsomvang zal het hof nader ingaan op eventuele onduidelijkheden.

10. (…) Gelet op het gemotiveerde verweer van HCC acht het hof niet aannemelijk dat voor de modelaanvrage anderen dan [T], [R] (beiden toentertijd werkzaam voor HCC en in die hoedanigheid), Sunrise en Artic (als producenten buiten de Unie) bekend waren met de modellen. Bij het pleidooi in hoger beroep is namens Outdoor ook erkend dat zij niet concreet kan onderbouwen dat anderen met de modellen voor de registratie bekend waren. Het hof is van oordeel dat onder die omstandigheden aannemelijk is dat de modellen bij een normale gang van zaken niet redelijkerwijs ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn. Dit brengt mee dat het beroep op nietigheid wegens het ontbreken van nieuwheid faalt. Het hof wijst in dit verband nog op het arrest van het Hof van Justitie EU van 13 februari 2014, ECLI: EU:C:2014.75 (Gautzsch/Duna), waarin het Hof in rechtsoverweging 36 overwoog dat, onder omstandigheden, (zelfs) kan worden geoordeeld dat een (niet-ingeschreven) model, hoewel het zonder een uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan derden is bekendgemaakt, bij een normale gang van zaken niet redelijkerwijs ter kennis kon zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn, wanneer het slechts voor één enkele onderneming beschikbaar is gesteld of louter is voorgesteld in de tentoonstellingsruimten van een onderneming die buiten het grondgebied van de Unie is gevestigd.

17.
Voormelde elementen a tot en met e kunnen dan ook naar het oordeel van het hof als kenmerkende elementen van de modellen worden aangemerkt, met dien verstande dat het hof bij element c uitgaat van een steenachtige matte look in plaats van een betonlook. Nu deze elementen, laat staan een combinatie daarvan, niet zijn terug te vinden in de SF-pit verschilt naar het oordeel van het hof de algemene indruk die modellen 1 en 2 bij de geïnformeerde gebruiker wekken, aanzienlijk van de algemene indruk die bij diezelfde gebruiker wordt gewekt door de SF-pit. Het bovenstaande geldt temeer voor model 4, ook al is de uitsparing daarbij niet relatief klein en niet anders van vorm dan de bak, alleen al omdat model 4 rond is, terwijl de SF-pit vierkant is.

18.
Outdoor heeft slechts aangevoerd dat de uitsparing en het gebruik van composiet technisch of functioneel bepaald is. Nog daargelaten dat dit op zichzelf geen nietigheid zou meebrengen, faalt de eerste stelling en is de tweede stelling niet relevant op grond van hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 15 en 16 is overwogen.

19.
Het bovenstaande leidt ertoe dat grief 2 faalt voor zover Outdoor daarmee betoogt dat de modellen nietig zijn, althans er een aanzienlijke kans bestaat dat de modellen nietig zullen worden verklaard.

23. Uitgaande van voormelde kenmerkende elementen en een behoorlijke beschermings-omvang is het hof met de voorzieningenrechter, op de door de voorzieningenrechter in rechtsoverwegingen 4.14 en 4.15 van het bestreden vonnis vermelde gronden, van oordeel dat de Cosy Living Tables van Outdoor geen andere algemene indruk bij de geïnformeerde gebruiker wekken dan de modellen, met dien verstande dat daar waar de voorzieningenrechter spreekt over betonlook gelezen moet worden steenachtige matte look en dat aan de strakke minimalistische vormgeving moet worden toegevoegd dat bij zowel de modellen als de Cosy Living Tables sprake is een massieve indruk, die bij de anticiperende tafels ontbreekt. Dat de Cosy Living Table aan de onderkant inspringt doet daar niet aan af. Aan voormelde redenen voegt het hof bovendien nog toe dat bij de modellen 1 en 2 en de vierkante en rechthoekige Cosy living tables een opvallende gelijkenis is gelegen in de combinatie van de ronde glooiende bassinachtige vorm van de uitsparing met de vierkante/rechthoekige vorm van de bakken. Het bovenstaande brengt mee dat ook het hof van oordeel is dat sprake is van inbreuk op de modelrechten van HCC en ook grief 4 faalt.
IEF 14106

Declaraties aanvullende werkzaamheden architect terecht afgewezen

Hof Arnhem-Leeuwarden 29 juli 2014, IEF 14106 (BV X tegen BV Y)
Architectenovereenkomst. Winkelformule. BV Y heeft een architectenovereenkomst gesloten met de architect bij BV X tot het ontwerpen, ontwikkelen en implementeren van een nieuw multipliceerbaar winkelformule. Voor de diverse fases van het project krijgt de architect een vast honorariumen met een regeling voor aanvullende werkzaamheden. De verbouwing van de tot pilot store aangewezen winkel in Zeist, heeft door drie achtereenvolgende asbestvondsten gedurende drie perioden stilgelegen.

Intussen heeft de architect wegens aanvullende werkzaamheden declaraties aan BV Y gezonden, welke onbetaald zijn gebleven. BV Y maakt bezwaar tegen deze declaraties met het verwijt dat de architect niet tijdig had gewezen op de verplichting om een asbestinventarisatie te laten verrichten en heeft de samenwerking opgezegd. De vordering van BV X tot betaling van de declaraties en schadevergoeding voor onder meer misgelopen licentieopbrengsten bij voorgezet gebruik van de winkelformule, is afgewezen.

4.22 Over deze beide declaraties oordeelt het hof als volgt.
Deze facturen betreffen de derde fase, bestaande in de multiplicatie van het winkelconcept naar andere locaties dan de pilotstore te Zeist. Voor deze werkzaamheden voorziet de schriftelijke opdracht in een vast honorarium van 7% over de realisatiekosten van elk afzonderlijk project, maar als gevolg van de opzegging door [geïntimeerde] wegens de toerekenbare tekortkomingen van [appellante] zijn deze nieuwe projecten niet van de grond gekomen. Niettemin heeft [appellante] onder artikel 37 lid 1 DNR 2005 wel recht op honorarium en bijkomende kosten, zij het naar de stand van de werkzaamheden. Deze bepaling ligt in het verlengde van artikel 7:411 lid 1 BW dat de opdrachtnemer bij een voortijdig einde van de opdracht een recht toekent op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Tegen deze achtergrond mocht van [appellante] worden verlangd dat zij gemotiveerd uiteenzette hoe ver de derde fase voor de diverse locaties was gevorderd en hoe zich dit verhield tot een honorarium van 7% over de, in dit geval te verwachten, realisatiekosten van elk afzonderlijk project. Daaraan heeft het echter ontbroken. Ook heeft [appellante] zich niet uitgelaten over het voordeel dat [geïntimeerde] als opdrachtgever van haar werkzaamheden heeft gehad. Tenslotte moet worden bedacht dat de overeenkomst is geëindigd door Kroons terechte opzegging wegens beide toerekenbare tekortkomingen van [appellante]. Op grond van dit een en ander zijn deze declaraties terecht afgewezen.

4.24. (…) [geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de door [appellante] gevorderde vergoeding geen plaats is omdat artikel 34 DNR 2005, waarop [appellante] zich in dit verband beroept, niet van toepassing is.
Naar het oordeel van het hof slaagt dit verweer. Artikel 34 DNR 2005 heeft betrekking op auteursrecht na opzegging zonder grond door de opdrachtgever. Daarvan is in dit geval geen sprake. Hierop strandt reeds de vordering van [appellante]. In dit geval is veeleer artikel 38 DNR 2005 van toepassing. Dit artikel, voorzien van het hier toepasselijke opschrift: “Auteursrecht na opzegging door de opdrachtgever op een grond gelegen bij de adviseur” houdt onder meer in:
“1 Heeft de opdrachtgever de opdracht opgezegd op een grond die gelegen is bij de adviseur, dan heeft de opdrachtgever het recht zonder tussenkomst of toestemming van de adviseur diens advies te (laten) gebruiken, tenzij redelijke belangen van de adviseur zich daartegen verzetten.
2 De opdrachtgever is in dat geval geen vergoeding voor het auteursrecht van de adviseur verschuldigd.”
Zoals hiervoor geoordeeld, doet zich hier het geval voor dat de opdrachtgever [geïntimeerde] de opdracht heeft opgezegd op gronden die gelegen zijn bij de adviseur [appellante]. Uit dit artikel vloeit voort dat [geïntimeerde] krachtens licentie en zonder nadere toestemming of vergoeding gerechtigd is het auteursrecht op de winkelformule [de winkelformule] openbaar te maken, in ieder geval in de winkels die in samenwerking met [appellante] zijn opgericht. In het onderhavige geval ligt dit ook voor de hand omdat partijen bij de schriftelijke opdracht hebben voorzien in de gezamenlijke multiplicatie van dit concept, waartoe geen afzonderlijke licentievergoedingen zijn bedongen aangezien voor de derde fase uitsluitend een vast honorarium was overeengekomen over de realisatiekosten per afzonderlijk project. Hoewel dat op haar weg lag, heeft [appellante] niet aangevoerd dat redelijke belangen van haar zich tegen de hoofdregel van dit artikel 38 lid 1 verzetten.
[appellante] heeft nog wel aangevoerd dat zij nimmer toestemming heeft gegeven voor het gebruik door [geïntimeerde] van diverse stijlelementen uit de door haar ontwikkelde winkelformule [de winkelformule], maar dit is ingevolge voormeld artikel 38 niet nodig voor de met haar toestemming openbaar gemaakte elementen in de al eerder in samenwerking met haar gereed gekomen winkel te Houten en de onder de tweede fase ressorterende pilotstore te Zeist.
IEF 14105

SPINNING - merk ten onder aan zijn eigen succes

OHIM 21 juli 2014, IEF 14105 (Spinning)
Met samenvatting van Helen Maatjes, The Legal Group. Begin jaren ’90 ontstond in de Verenigde Staten een nieuwe sport in de fitnesscentra, die bestaat uit een work-out op een stationaire fiets, waarbij op muziek en op verschillende tempo ‘gefietst’ wordt, een sport die beter bekend staat als  ‘spinning’. Inmiddels wordt deze sport niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in heel veel andere landen, waaronder ook Nederland beoefend. De Amerikaanse onderneming Mad Dogg Athletics Inc., de onderneming achter spinning, zorgt niet alleen voor opleidingen van instructeurs, maar verkoopt daarnaast ook spinningfietsen, spinning DVD’s en spinningkleding. Genoeg reden om er met verschillende merkregistraties voor te proberen te zorgen dat alleen Mad Dogg het recht heeft om het woord spinning te gebruiken.

Sportscholen kunnen licenties afsluiten waarbij zij het recht krijgen om de aanduiding spinning te gebruiken, maar moeten dan wel bijvoorbeeld hun instructeurs bij Mad Dogg laten opleiden en de spinningfietsen aanschaffen die door Mad Dogg worden vervaardigd.

Er zijn echter een heel groot aantal sportscholen die geen enkele band met Mad Dogg hebben en ook spinninglessen of andere spinning activiteiten aanbieden. Mad Dogg heeft al enkele malen in Nederland getracht hier een halt aan toe te roepen, maar zonder succes. Inmiddels heeft ook het Harmonisatiebureau voor de interne markt (OHIM, het ‘Europese merkenbureau’) geoordeeld dat spinning geen geldig merk is.

In 2008 werd door de bekende Nederlandse fietsenfabrikant Batavus een fiets onder de naam “Ultimaate Spinning 3s” aangeboden, waarop Mad Dogg een verbod trachtte te vorderen bij de Rechtbank Den Haag. De Voorzieningenrechter was het eens met Batavus dat de spinning merken van Mad Dogg tot soortnaam zijn verworden. Het publiek gebruikt spinning immers als aanduiding van de activiteit en niet als herkomstteken van Mad Dogg. Nu Batavus de aanduiding bovendien gebruikt ter aanduiding van een wezenlijk kenmerk van de fiets – namelijk om deze bij spinning als spinner te gebruiken – is er sprake van eerlijk gebruik en geen merkinbreuk [IEF6097].

Ook in een procedure die Mad Dogg tegen VES aanspande wegens het gebruik van “Spin for Life” voor een spinningevenement waarbij geld voor een goed doel wordt ingezameld, werd geoordeeld dat gebruik daarvan is toegestaan. Overigens was door VES ook een beeldmerk geregistreerd, hetgeen de verschillen groter maakt. In deze procedure overwoog het Hof Den Haag dat de merken van Mad Dogg een zeer gering onderscheidend vermogen bezaten [IEF13050].

Deze uitspraken maakten al wel duidelijk dat de Nederlandse rechters niet overtuigd waren van een geldige merkregistratie ‘spinning’, maar werd er nog geen definitief antwoord gegeven op de vraag of spinning wel of niet een geldig merk was. Daar is inmiddels verandering in gekomen. Op 21 juli 2014 heeft het OHIM namelijk in een nietigheidsprocedure die door een Tsjechische partij was opgestart, geoordeeld dat het woord spinning geen geldig merk oplevert [IEF 14105].

Het OHIM oordeelt onder meer het volgende. Overigens geldt dat omdat de procedure door een Tsjechische partij is gestart, veel wordt gekeken naar de Tsjechische markt, maar dit heeft uiteindelijk wel effect op de gehele Europese merkregistratie.
Een aanzienlijk deel van het Tsjechische publiek vat de aanduiding spinning niet op als een herkomstteken. Spinning wordt juist gebruikt om een bepaalde soort training aan te duiden, waarbij sporters in een groep en onder leiding van een instructeur aan indoor-cycling doen. Nu Mad Dogg heeft gekozen voor een suggestieve term – spinning refereert immers naar een ronddraaiend wiel of trapper – wordt het risico groter dat dergelijke term op generieke wijze gebruikt wordt.

In veel bewijsstukken die in de procedure aan bod komen, zoals artikelen in de media, wordt spinning gebruikt om het soort training aan te duiden, zoals ook bijvoorbeeld naar yoga of aerobics wordt verwezen. Dit alles heeft tot gevolg dat woord spinning, dan in aanvang nog onderscheidend was, dit onderscheidende vermogen heeft verloren. Mede dankzij het succes op de markt, heeft Mad Dogg het nu te danken dat dit woord op zo’n grote schaal wordt gebruikt, dat het geen merknaam meer is, maar een generieke term.

Het OHIM oordeelt tevens dat Mad Dogg onvoldoende maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat spinning geen soortnaam zou worden. Mad Dogg hoeft niet iedere mogelijke actie daadwerkelijk te ondernemen om haar merknaam te beschermen, maar in dit geval heeft zij toch wat teveel afgewacht.

Dit alles leidt tot de conclusie dat spinning een soortnaam is geworden, de merkregistratie van Mad Dogg wordt doorgehaald en het een ieder vrij staat om deze term te gebruiken. Voor het publiek zal er waarschijnlijk weinig veranderen, immers gebruikt iedereen het woord spinning al als een soortnaam voor de sport. Wel zal het effect hebben voor sportscholen die in het verleden door Mad Dogg werden aangesproken. Spinning mag nu gewoon gebruikt worden zonder een licentie met Mad Dogg af te sluiten. Het wachten is nu op een eventueel hoger beroep dat Mad Dogg nog kan instellen…

Helen Maatjes