IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 22016
29 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: bekendheid merk wordt geleidelijk verworven en verloren

 
IEF 14082

Berekenmethode richtprijzen fotografie op Youtubekanaal

Hof 's-Hertogenbosch 29 juli 2014, IEF 14082 (foto op Youtubekanaal)
Uitspraak ingezonden door Janouk Kloosterboer, Kessels Hanssen t'Sas advocaten. Auteursrecht. Richtprijzen. In het tussenarrest is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van schade door toepassen van een deels andere uitsnede en door het achterwege laten van naamsvermelding. Er is wel sprake van inbreuk op de persoonlijkheidsrechten in een setting waarmee S niet geassocieerd wenst te worden (€2.500) en materiële schade door auteursrechtinbreuk. Er wordt aangehaakt bij de duurste categorie richtprijzen voor internetgebruik (400x600 pixels). Aangezien de foto op de website plus Youtubekanaal zichtbaar was, is verdubbeling op zijn plaats. Voor het Youtubekanaal vindt een verlaging van 25% plaats, omdat de foto niet op de openingspagina stond, maar weer een verhoging vanwege grote aantal malen dat de clip is bekeken. Het kantonvonnis IEF 11605 wordt deels vernietigd. Er wordt €1.000 toegewezen voor de auteursrechtinbreuk.

7.12. Aangezien de oplage bij vertoning op internet lastig te bepalen valt, bevat het overgelegde stuk ook richtprijzen voor internetgebruik.
De prijs wordt daarbij gerelateerd aan het aantal pixels. Dat is bij deze foto niet bekend. Uit de maten zoals genoemd op blad 13 van het overgelegde stuk leidt het hof af dat het gaat om kleine foto’s of foto’s met een lage resolutie. Bij een lage resolutie van 200 PPI en een grootte van 400x600 pixels zou het gaan om een foto van 5 x 7,5 cm, maar de onderhavige op het scherm getoonde foto was vermoedelijk groter (vgl. r.o. 4.12.5 tussenarrest). Daarom kan worden aangesloten bij de duurste categorie van 400x600 pixels.
7.13. [website].nl was een Nederlandstalige website met een .nl extensie. De foto werd ook getoond via een Youtubekanaal en dan is de verspreiding potentieel groter, doch de clip bleef bestemd voor de Nederlandse markt. De foto werd ten tijde van de dagvaarding reeds drie à vier maanden vertoond, zodat aangesloten kan worden bij de vergoeding voor een half jaar, welke € 455,-- bedraagt. Aangezien de foto op de website plus een Youtubekanaal zichtbaar was ligt een verdubbeling in de rede.
7.14. Voor het Youtubekanaal geldt daarbij dat, naar het hof begrijpt, de foto niet op de openingspagina van de website of het Youtubekanaal van [appellanten] stond, maar dat moest worden doorgeklikt. Dat leidt volgens de richtprijzen tot een verlaging van 25 %.
Een verhoging in verband met het grote aantal malen dat de clip daadwerkelijk is bekeken is eveneens redelijk te achten.
7.15. Rekening houdende met voorgaande factoren acht het hof een vergoeding wegens schending van het auteursrecht tot een bedrag van € 1.000,-- op zijn plaats.

IEF 14081

Geen inbreuk op service network in (of via) Nederland

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 juli 2014, IEF 14081 (Argus IP tegen Voxbone)
Octrooirecht. Marchfun is houdster van EP 1 396 180 B1 voor een "Service network", Argus is licentiehouder. Voxbone verschaft nationale telefoonnummers waarnaar gebeld kan worden, het gesprek wordt via VoIP naar klant gestuurd. Het ter beschikking stellen van technische middelen om een belverbinding via het systeem van Voxbone op te zetten door een mobiele beller binnen en buiten Nederland, waarbij het systeem een verbinding in Nederland verloopt, is onvoldoende om aan te nemen dat de geoctrooieerde werkwijzen in Nederland worden toegepast. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat er geen toepassing is van de werkwijzen, ook indien dit niet in Nederland plaatsvindt. Afwijzing van de vordering.

Octrooi-inbreuk in Nederland?
4.3. Ten aanzien van de inbreuk op de werkwijzeconclusies heeft Argus in de dagvaarding aangevoerd dat het servicenetwerk van Voxbone op twee manieren in Nederland inbreuk maakt:
i) door het verschaffen van toegang tot een servicenetwerk via een mobiele telefoon en een lokaal toegangsnetwerk, voor verbindingen buiten dit netwerk (ter voorkoming van hoge beltarieven) en
ii) door een reizende mobiele beller in staat te stellen zich als lokale gebruiker te registreren op een mobiel telefonienetwerk, waardoor die beller via dat netwerk toegang kan krijgen tot een servicenetwerk dat voordelige verbindingen met andere netwerken mogelijk maakt.
4.4. Ter zitting heeft Argus desgevraagd nader toegelicht dat de inbreuk op de werkwijzeconclusies zou bestaan uit het ter beschikking stellen van technische middelen die het mogelijk maken een belverbinding via het systeem van Voxbone op te zetten door enerzijds een mobiele beller in Nederland en anderzijds een mobiele beller buiten Nederland, waarbij de verbinding met het systeem van Voxbone via een kabel- of andere netwerkverbinding in Nederland verloopt.
4.5. Deze door Argus gestelde handelingen zijn echter onvoldoende om aan te nemen dat Voxbone de geoctrooieerde werkwijzen in Nederland zou toepassen, nog daargelaten de vraag of zij deze überhaupt toepast. In het bijzonder stelt Argus niet dat de faciliteiten van Voxbone die zij aanmerkt als een service network in de zin van het octrooi - het in de afbeelding onder 3.4 in rood afgebeelde netwerk - zich in Nederland bevinden en heeft zij integendeel niet weersproken dat dit niet het geval is.

Toepassing van de geoctrooieerde werkwijzen?
4.9. Partijen hebben de voorzieningenrechter uitdrukkelijk verzocht zich uit te laten over de vraag of Voxbone de geoctrooieerde werkwijzen toepast, ook indien de conclusie zou zijn dat dit in ieder geval niet in Nederland plaatsvindt. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding ten overvloede het volgende te overwegen.
4.10. Conclusie 1 (en daarmee de afhankelijke volgconclusies) omvat onder meer als maatregel de stap “storing data of users”. Tussen partijen is niet in geschil dat de user in de zin van het octrooi de partij is die het telefoongesprek initieert, de uitbeller. Door Voxbone is benadrukt dat zij alleen inbeldiensten aanbiedt en (dus) geen data van de hier bedoelde user opslaat. Deze user is voor het systeem van Voxbone een willekeurige derde die de klant van Voxbone wil opbellen en aan wie Voxbone geen kosten in rekening brengt voor de verbinding.(...)
4.11(...) Vooralsnog kan dus niet worden aangenomen dat in het systeem van Voxbone sprake is van deze maatregel.
4.12. Conclusie 1 eist bovendien dat “each of the mobile devices, when connected to a mobile network, is connected to the mobile network as a local device”. Naar Argus ter zitting heeft bevestigd betekent dit kenmerk dat de uitbeller in ieder mobiele netwerk dat deel uitmaakt van het systeem wordt herkend als een lokale gebruiker. Dat dit kenmerk in het systeem van Voxbone wordt toegepast, blijkt in het geheel niet.
4.13. De voorzieningenrechter oordeelt daarom voorshands – ten overvloede – dat geen sprake is van toepassing door Voxbone van de geoctrooieerde werkwijzen.

Lees de uitspraak hier:
IEF 14081 (pdf/link)

IEF 14079

Prejudiciële vragen over betaling van schade en voor aanplantingsvergoedingrecht

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 9 mei 2014, IEF 14079, zaak C-242/14 (Saatgut-Treuhandverwaltung tegen Gerhard und Jürgen Vogel)
Kwekersrecht. Saatgut-Treuhandverwaltung is een vereniging van houders van kwekersrechten. Verweerders zijn Gerhard en Jürgen Vogel, die samen in een (landbouw-)maatschap werken. Verzoekster onderzoekt jaarlijks met behulp van voorgedrukte formulieren aanplantmateriaal bij boeren ten behoeve van houders van kwekersrechten en licentiehouders. Onderzoek bij verweerders leverde niets op omdat zij de verzoeken onbeantwoord lieten. Via een loonwerker komt verzoekster er echter achter dat verweerders in het afgelopen seizoen 2010/2011 zaaigoed van een beschermd ras wintergerst (’Finita’) heeft gebruikt.

Bij brief van 31 mei 2012 krijgen verweerders gelegenheid zich over deze informatie uit te spreken maar ook daar geven zij geen gehoor aan. Verzoekster zendt verweerders een factuur op grond van Vo. 2100/94 ad € 262,50 ter vergoeding van de ‘schade’ door aanplant van de wintergerst. Verweerders stellen echter dat zij niet gehouden zijn de schadevergoeding te betalen, hooguit een vergoeding voor gerechtigde aanplanting, maar die betalen zij niet zonder daarvoor een factuur met vermelding van btw te ontvangen. Evenmin achten zij zich verplicht de gevraagde informatie te verstrekken aangezien dit volgens Vo. 1768/95 alleen over lopende verkoopseizoenen is toegestaan.

Voor de verwijzende Duitse rechter (Landgericht Mannheim) ligt in deze zaak de vraag op welk moment verweerders gehouden zijn een aanplantingsvergoeding te betalen. Hij stelt het HvJ EU de volgende vragen:

a) Is een landbouwer die zonder contractuele afspraken met de houder van het kwekersrecht door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt, reeds gehouden tot betaling van een passende vergoeding overeenkomstig artikel 94, lid 1, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht en – bij opzet of onachtzaamheid – gehouden alle andere schade die is veroorzaakt door de inbreuk op het kwekersrecht in de zin van artikel 94, lid 2, van deze verordening te vergoeden, wanneer hij de verplichting tot betaling van een billijke vergoeding (aanplantingsvergoeding) die op hem rust krachtens artikel 14, lid 3, vierde streepje, van deze verordening juncto de artikelen 5 e.v. van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2100/94, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, nog niet is nagekomen op het tijdstip van het daadwerkelijke gebruik van het oogstproduct voor vermeerderingsdoeleinden in het veld?

b) Indien de eerste vraag aldus moet worden beantwoord dat de landbouwer de op hem rustende verplichting tot betaling van een billijke aanplantingsvergoeding ook na het daadwerkelijke gebruik van het oogstproduct voor vermeerderingsdoeleinden in het veld nog kan nakomen, moeten voormelde bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat zij een termijn stellen waarbinnen de landbouwer die door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt, de op hem rustende verplichting tot betaling van een billijke aanplantingsvergoeding moet nakomen om als tot aanplanting „gerechtigd” in de zin van artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94 juncto artikel 14 van deze verordening te worden aangemerkt?

IEF 14080

ABN/Berzona: einde aan de Nebula-leer voor licenties in faillissement?

M. Kingma, ABN/Berzona: einde aan de Nebula-leer voor licenties in faillissement?, IEF 14080.
Bijdrage ingezonden door Marijn Kingma, Höcker advocaten. De Hoge Raad lijkt deze maand gedeeltelijk terug te zijn gekomen op het ‘Nebula-arrest’ uit 2006. Het nieuwe arrest van de Hoge Raad lijkt een ander licht te werpen op de manier waarop er om moet worden gegaan met licenties na faillissement van de licentiegever.

Het Nebula-arrest (...) Toepassing op IE-licenties (...) ABN/Berzona (...)

Betekenis voor IE-licenties?
De vraag is wat dit arrest betekent voor licenties in faillissementen. Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk: de curator heeft geen bevoegdheid om actief op te treden dus zal hij licenties moeten dulden. Toch is er een kanttekening bij deze conclusie te plaatsen.

De Hoge Raad overweegt in ABN/Berzona dat in het Nebula-arrest geen ander oordeel ligt besloten omdat er daar sprake is van ‘een andere kwestie dan hier aan de orde’. Het Nebula-arrest ziet, volgens de Hoge Raad, alleen maar op de vraag of de curator gebonden is aan een huurovereenkomst die is gesloten met de economische eigenaar na het faillissement van de juridische eigenaar. In overweging 3.6 van het Nebula-arrest oordeelt de Hoge Raad echter (expliciet) dat de economische eigenaar van het pand haar gebruiksrecht niet kan tegenwerpen aan de curator. Het Nebula arrest ging dus niet alleen over de bevoegdheid van de curator om actief op te treden tegen rechten uit een (na het faillissement gesloten) huurovereenkomst, maar ook (juist) over de bevoegdheid van de curator om op te treden tegen rechten uit de (voor het faillissement gesloten) (gebruiks)overeenkomst met de economische eigenaar. Volgens de Hoge Raad in Nebula mocht de curator het gebruiksrecht van de economische eigenaar beperken. Het oordeel van de Hoge Raad in ABN/Berzona, dat actief optreden niet mag, lijkt dus wel degelijk anders dan het oordeel in overweging 3.6 van het Nebula-arrest.

Wellicht moet het ABN/Berzona arrest van de Hoge Raad zo worden begrepen dat de curator niet mag optreden tegen rechten die voortvloeien uit een overeenkomst tussen de failliet en haar contractspartij, maar wel tegen overeenkomsten die de contractspartij na een faillissement met een derde sluit (mits naleven van die overeenkomst de boedel zou benadelen). Vertaald naar licentieovereenkomsten zou een curator in dat geval dan niet mogen optreden tegen een licentienemer, maar wel tegen een derde waaraan de licentienemer na het faillissement een sub-licentie heeft verstrekt die de boedel benadeelt.

Als die interpretatie juist is zou de situatie in het Nebula-arrest gezien moeten worden als een uitzondering op de (kennelijke) hoofdregel dat actief optreden niet mag. Dit zou goed nieuws zijn voor licentienemers die geconfronteerd worden met een faillissement. De hoofdregel is dan immers dat de curator licenties moet dulden. Helemaal zeker blijkt deze uitleg echter niet uit de overwegingen van De Hoge Raad. Het is jammer dat de Hoge Raad acht jaar na het Nebula-arrest niet meer duidelijkheid schept over wanneer een curator nu wel en niet actief mag optreden. Licentienemers kunnen nog niet helemáál gerust ademhalen.

IEF 14078

Prejudiciële vragen over drie wezenlijke kenmerken van Kit Kat-vingers

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 27 januari 2014, IEF 14078, zaak C-215/14 (Nestlé)
Merkenrecht. Zie eerder IEF 12827 en IEF 12171. Verzoekster Nestlé heeft op 8 juli 2010 een verzoek ingediend voor inschrijving van het driedimensionale teken van de Kit Kat chocoladewafel bestaande uit vier ‘vingers’ bij het Intellectual Property Office van het VK. Dit product wordt al sinds 1935 in het VK verkocht, sinds 1988 door merkhouder Nestlé. Het logo is in de loop der jaren qua stilering iets gemoderniseerd maar in wezen gelijk gebleven. De aanvraag is ingediend voor de volgende goederen van klasse 30: „Chocolade; chocoladewerk; chocoladeproducten; suikerbakkerswaren; chocoladepreparaten; bakwaren; banketbakkerswaren; biscuit; met chocolade overtrokken biscuit; met chocolade overtrokken wafelbiscuit; cakes; koekjes; wafels.”Verweerster Cadbury heeft oppositie ingesteld tegen deze aanvraag.

Het gaat zoals in veel merkenzaken om het onderscheidend vermogen van het product. In eerste instantie oordeelt de rechter dat de vorm van het product niet zodanig is dat de gemiddelde consument het betrokken product op grond daarvan kan onderscheiden van de producten van andere ondernemingen. Gebleken is dat consumenten veeleer afgaan op het woordmerk Kit Kat. De uitsparingen in het product (de verdeling in ‘vingers’) zijn noodzakelijk om een technische uitkomst te verkrijgen, namelijk om het product in stukken te kunnen breken voor consumptie. Inschrijving van het product is om die reden uitgesloten door de bepalingen in de nationale regelgeving (omzetting RL 2008/95). Onderscheidend vermogen, en dus inschrijving, zou alleen van toepassing kunnen zijn voor de onderdelen ‘cakes en banketbakkerswaren’. Beide partijen komen op tegen deze beslissing.

De verwijzende VK-rechter (High Court of Justice of England and Wales) is het eens met het standpunt van Cadbury dat uit het feit dat een vorm ongebruikelijk is voor de betrokken waren, niet volgt dat het publiek deze automatisch zal opvatten als een aanduiding van de commerciële herkomst. Hij is van mening dat het merk ook voor cakes en banketbakkerswaren intrinsiek onderscheidend vermogen mist. Verzoeker heeft niet bewezen dat een aanzienlijk deel van de betrokken consumenten afgaat op het merk en niet op eventueel aanwezige kenmerken om de herkomst van de waren te identificeren. Aangezien de verwijzende rechter niet zeker is over de juiste uitleg van artikel 3 lid 1, sub e-i en ii (over de noodzakelijke vorm om de ‘technische uitkomst’ te verkrijgen) stelt hij de volgende vragen aan het HvJEU:

1 Hoeft de aanvrager van inschrijving, met het oog op de vaststelling of een merk onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt in de zin van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2008/95/EG, enkel te bewijzen dat op de relevante datum een aanzienlijk deel van de betrokken kringen het teken herkent en het associeert met de waren van de aanvrager in de zin dat zij de aanvrager zouden identificeren als degene die de waren met dat teken op de markt heeft gebracht, of moet de aanvrager bewijzen dat een aanzienlijk deel van de betrokken kringen afgaat op het teken (en niet op andere eventueel aanwezige merken) als aanduiding van de herkomst van de waren?

2 Wordt inschrijving van een vorm als merk uitgesloten door artikel 3, lid 1, sub e-i en/of e-ii, van richtlijn 2008/95/EG als deze vorm bestaat uit drie wezenlijke kenmerken, waarvan er één bepaald wordt door de aard van de waar en er twee noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen?

3 Moet artikel 3, lid 1, sub e-ii, van richtlijn 2008/95/EG aldus worden uitgelegd dat inschrijving is uitgesloten voor vormen die noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen uit het oogpunt van de manier waarop de waren worden vervaardigd, en niet uit het oogpunt van de manier waarop de waren functioneren?

IEF 14077

Uploaden torrents inbreukmakend

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 25 juni 2014, IEF 14077 (Stichting BREIN tegen X)
Uitspraak ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN. Auteursrecht. Uploaden torrents. X maakt vrijwel dagelijks en op grote schaal auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde werken openbaar via "BitTorrent"-website www.easythebest.org, waarvan verweerder tevens de financiën regelt. Het gaat niet alleen om zeer recente films en muziekalbums, maar ook om tientallen Nederlandstalige e-books. Bovendien worden deze uploads van bijbehorende omslagen voorzien die gekopieerd zijn van de website bol.com. Brein heeft als belangenbehartiger van auteursrechthebbenden van film- en muziekproducenten en distributeurs en Nederlandse uitgeverijen, een ex parte verzoek ingediend om inbreuk door X te staken. De voorzieningenrechter beveelt binnen 24 uur de inbreukmakende handelingen te staken op last van dwangsommen.

27. Het hiervoor in Hoofdstuk II omschreven handelen van Gerekwestreerde moet worden gekwalificeerd als een ongeautoriseerde openbaarmaking (mededeling aan het publiek / terbeschikkingstelling) in de zin van art. 1 jo. 12 AW en art. 2 lid 1 sub d, 6 lid 1 sub c, 7a lid 1 sub c WNR. Door het ongeautoriseerd ter beschikking stellen van (links naar) ongeautoriseerde kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken, pleegt Gerekwestreerde immers een interventie waardoor een nieuw publiek van de werken kennis kan nemen en deze kan downloaden, zonder toestemming van de rechthebbenden. (…)

32. Ook het openbaarmaking van afbeeldingen van boekomslagen, filmposters, DVD-hoezen en CD-covers op een BitTorrent website is volgens vaste rechtspraak inbreukmakend.

Op andere blogs:
anti-piracy

IEF 14076

Gebruikte verbindingen hebben afwijkende eigenschappen, geen equivalentie

Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, IEF 14076 (Bayer tegen Sandoz)
Octrooirecht. Geen equivalentie. Bayer is houdster van (moederoctrooi) EP791 voor een 'werkwijze ter bereiding van drospirenon en tussenproducten' en het afsplitsingsoctrooi EP840. De gewijzigde werkwijze voor de vervaardiging van het Sandoz-product valt niet onder de beschermingsomvang van de conclusie. TEMPO en rutheniumverbindingen behoren tot zeer verschillende klassen van stoffen met afwijkende eigenschappen. Daardoor leidt het gebruik ervan ook tot verschillende bijproducten. Er is niet onrechtmatig gehandeld door Sandoz om gedurende de schorsingsperiode producten van IC af te nemen waarvan zij wist of behoorde te weten dat die in Italië waren vervaardigd (waar door het Gerechtshof Turijn een verbod van een jaar was opgelegd). De vorderingen worden afgewezen.

4.15. Anders dan Bayer betoogt, brengt het gegeven dat de uitvinding zich wezenlijk onderscheidt van de stand van de techniek door de synthese in twee afzonderlijke stappen, niet mee dat de vakman het kenmerk van het gebruik van ruthenium in de ‘sleutelreactie’ zal begrijpen als een onbeduidend middel dat door om het even welke oxidant van alcoholen vervangen kan worden. Het aldus weginterpreteren van een kenmerk van de conclusie zou in strijd komen met de rechtszekerheid voor derden. Immers, in de conclusie en de beschrijving wordt het gebruik van ruthenium uitdrukkelijk als onderdeel van de ‘sleutelreactie’ genoemd. Dat de rechtbank in een eerdere procedure tussen partijen in het kader van een daar gedaan beroep op toegevoegde materie heeft overwogen dat de rutheniumzout-gekatalyseerde oxidatie geen essentieel kenmerk is van de uitvinding die in WO 738 wordt geopenbaard en dat weglating daarvan in EP 840 niet leidt tot ontoelaatbare toegevoegde materie, maakt het vorenstaande niet anders. De rechtbank heeft met dat oordeel niets over de beschermingsomvang van EP 791 gezegd.

4.18. Het kenmerk waar het hier om gaat, ruthenium, is een specifieke stof die in het octrooi dient als katalysator in een oxidatiereactie, een chemische reactie. Dat brengt mee dat de vakman betekenis zal toekennen aan de moleculaire eigenschappen van die stof en de wijze waarop de betreffende reactie verloopt. Bij een vergelijking van rutheniumzout en TEMPO dient derhalve naar die aspecten gekeken te worden. Dat het reactiemechanisme geen kenmerk is van de conclusie, zoals Bayer betoogt, doet daar niet aan af. Het gaat om de vraag of de vakman op de prioriteitsdatum zou inzien dat TEMPO gelijkwaardig is en daarbij is in de chemie het reactiemechanisme relevant.

4.38. Van een onrechtmatige daad door Sandoz kan naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake zijn als Sandoz het Sandoz product heeft ingekocht terwijl zij op dat moment wist of behoorde te weten dat haar leverancier, IC, met de vervaardiging of verhandeling van dat product inbreuk maakte op octrooirechten. Dat Sandoz het Sandoz product van IC afnam terwijl zij wist dat IC in rechte was aangesproken door Bayer op grond van inbreuk op EP 791 is op zich zelf niet zodanig onzorgvuldig dat dat onrechtmatig is. Dat zou anders kunnen zijn als er sprake is van een verweer van IC waarvan Sandoz behoorde te begrijpen dat het geen enkele kans van slagen had, maar daarvan is in dit geval geen sprake. In eerste instantie is door de Italiaanse rechter geoordeeld dat IC geen inbreuk maakte op EP 791. Van onrechtmatigheid kan dus slechts sprake zijn vanaf het moment dat Sandoz bekend is geraakt met het verbod van het Gerechtshof van Turijn aan IC van 24 december 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat dat tussen 24 december 2012 en 3 januari 2013 is gebeurd.

Lees de uitspraak IEF 14076 (pdf/link)

IEF 14075

Column - Wolkers

Bijdrage ingezonden door Sander Dikhoff, Dikhoff Van Dongen Advocaten. Woedend. Dat is Karina Wolkers, vrouw van de overleden kunstenaar Jan Wolkers. Gemeente gaat naast het door hem ontworpen Auschwitzmonument in het Wertheimpark een ander monument neerzetten. "Het is een krankzinnig plan om twee autonome kunstwerken met elk een heel eigen betekenis naast elkaar te plaatsen."

Het monument van Wolkers is opgebouwd uit gebroken spiegels. Daarin reflecteert de lucht. De gebroken spiegels symboliseren dat de hemel na Auschwitz nooit meer ongeschonden zal zijn. Prachtig verwoord. Iets minder poëtisch maar wel Wolkeriaans duidelijk is Karina: "Blijf er met je poten vanaf, het zijn verdomme geen zonnepanelen." Ondanks haar woede en de bezwaren van omwonenden, heeft het stadsdeel besloten dat het tweede monument er komt. Klinkt onomkeerbaar. Maar zo snel geven we niet op.

Op het monument van Wolkers rusten auteursrechten. Ik neem aan dat die door vererving bij Karina zijn beland. Dat is mooi, maar als de gemeente wijselijk besluit van Wolkers' werk af te blijven, kun je daar niet zo veel mee. Interessanter is dat kunstenaars naast auteursrechten ook zogenoemde persoonlijkheidsrechten hebben. Anders dan auteursrechten overerven die niet automatisch. Daar is een testament of codicil voor nodig. Als dat goed is gegaan, heeft Karina 'het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid'.

Kun je iets verminken zonder het aan te raken? Ja, dat kan. Een wijziging in de omgeving van een werk kan een ongeoorloogde inbreuk zijn. Het hof Den Bosch heeft in 1993 bepaald dat je je kunt verzetten tegen plaatsing van iets in de omgeving van je kunstwerk indien daardoor aan het ruimtelijk effect van het werk afbreuk  wordt gedaan. In die zaak verbood de rechter de gemeente een fontein te plaatsen nabij een kunstwerk omdat 'daarmee (...) het visuele spel, dat ontstaat uit de contrasten en overeenkomst van de ruimtelijk constructies (...) verstoord zou worden'. Mooi hè, het recht. O ja, mevrouw Wolkers mag mij best mailen.

Sander Dikhoff

IEF 14074

Tegen spreekkoren met het woord Jood

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 25 juli 2014, IEF 14073 (Stichting Bestrijding Antisemitisme tegen KNVB)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: De Stichting Bestrijding Antisemitisme heeft het kort geding dat het had aangespannen tegen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) verloren. De stichting eiste dat de KNVB, wanneer in een stadion spreekkoren met het woord Jood voorkomen, ‘adequate maatregelen’ moet nemen, zoals het stilleggen van een wedstrijd. Volgens de stichting is het gebruik van het woord Jood in spreekkoren antisemitisch. De rechter kon over die vraag binnen de beperkte kaders van een kort geding geen goed oordeel geven.

4.4. Partijen zijn het niet eens over de vraag of de spreekkoren zoals die geklonken hebben op 20 april 2014, in objectieve zin als antisemitisch zijn aan te merken en op die grond tot ingrijpen van de wedstrijdorganisator dienen te leiden (waarschuwen door de stadionspeaker/stilleggen van de wedstrijd/staken van de wedstrijd). Naar de voorzieningenrechter verstaat, op grond van de in zoverre eensluidende stellingen van partijen, zijn zij het er wel over eens dat - ook als die spreekkoren in objectieve zin niet als antisemitisch zijn aan te merken - zij wel in subjectieve zin door aanhoorders als antisemitisch en kwetsend kunnen worden ervaren en dat dat rechtvaardigt dat die spreekkoren worden teruggedrongen. Naar KNVB voldoende aannemelijk heeft gemaakt, is in dat verband overleg noodzakelijk met alle betrokken (voetbal-, supporters- en veiligheidsinstanties en Joodse organisaties), opdat bij degenen die die bedoelde spreekkoren aanheffen bewustheid wordt gecreëerd omtrent het karakter daarvan en om in verband daarmee te kunnen komen tot een passend beleid ter terugdringing van die spreekkoren en tot adequate maatregelen daartoe die handhaafbaar zijn. KNVB heeft ter zitting aangeboden in dat overleg het voortouw te nemen.

4.5. Daarbij is voorts aannemelijk dat in dat overleg een belangrijke rol voor Ajax zelf is weggelegd, omdat KNVB slechts twee wedstrijden per jaar organiseert, omdat Ajax voor het verloop van al haar thuiswedstrijden zelf verantwoordelijk is, maar vooral omdat het voortduren van de bedoelde spreekkoren mede is gebaseerd op het gebruik van de woorden “Jood” en “Joden” (als geuzennaam) door de Ajaxsupporters zelf en Ajax geacht moet worden op die praktijk aanmerkelijke invloed uit te kunnen oefenen. Dat Stichting BAN, naar zij heeft gesteld, al in 2011 met Ajax afspraken heeft gemaakt, maakt dat niet anders, nu niet ter discussie staat dat Ajax - net als KNVB dus - ook niet optreedt tegen de bedoelde spreekkoren of tegen het gebruik door haar supporters van de naam “Jood” en Stichting BAN niet heeft toegelicht welke afspraken zij met Ajax heeft gemaakt en waarom zij op grond daarvan Ajax sindsdien niet meer aanspreekt.

4.6. Op grond van dit een en ander is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit kort geding een te beperkt kader biedt om reeds thans - door toewijzing van het gevorderde - vooruit te kunnen lopen op het oordeel dat in een eventueel bodemgeschil omtrent deze kwestie zou worden gewezen, zowel wat de vraag betreft of (en in welke mate) de bedoelde spreekkoren als antisemitisch en kwetsend zijn aan te merken, als wat de daarmee samenhangende vraag betreft met welke feitelijke maatregelen aan de terugdringing ervan gewerkt dient te worden en de vraag welke maatregelen daartoe (thans en/of in de nabije toekomst) handhaafbaar zijn.

4.7. In het voordeel van KNVB speelt daarbij voorts een rol dat KNVB ter zitting heeft aangevoerd – en voldoende aannemelijk gemaakt - dat er aan toewijzing van de door Stichting BAN gevraagde voorzieningen onbeheersbare veiligheidsrisico’s zitten, omdat de verwachting is dat van (de handhaving van) een plotseling algeheel verbod op het gebruik van het woord “Jood” zo kort vóór de wedstrijd een zeer escalerend effect zal uitgaan. Daarnaast heeft zij toegelicht dat het voor haar niet mogelijk is om de gevorderde maatregelen voor 3 augustus 2014 te treffen en (met het oog op de handhaafbaarheid) voldoende openbaar te maken. Dit betekent dan ook dat de gevolgen (voor KNVB, maar ook in breder verband) bij oplegging van het gevorderde gebod te ingrijpend zijn om daartoe thans over te gaan, zo daar overigens reeds aanleiding toe zou bestaan.

IEF 14073

Reintroducing Copyright Formalities: Controversies and Challenges

S.J. van Gompel, Reintroducing Copyright Formalities: Controversies and Challenges, The ©opyright & New Media Law Newsletter 2014-2, p. 7-9.
Raising the idea to reintroduce formalities in copyright law almost always triggers a fierce debate. Most people are either immediately in favor of it or against it. Very few remain completely impartial to it. Proponents argue that formalities, such as registration, deposit, copyright renewal, or the requirement to attach a copyright notice, can play an important role in copyright law in the current digital age. Some maintain that formalities may be useful for enhancing the free flow of information. They articulate that requiring authors to assert copyright by fulfilling a specific formality would enlarge the public domain and would enable third parties to better distinguish between protected and unprotected works.
Lees verder