IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 14063

Onvoorwaardelijke impliciete licentie voor publicatie van gebouwde site

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juli 2014, IEF 14063 (Media Monkeys tegen Boxx Opslagverhuur)
Uitspraak ingezonden door Ilse Werts en Wim Maas, Deterink. Auteursrecht. Website. Media Monkeys heeft als opdrachtnemer een website gebouwd voor Boxx Opslagverhuur. Boxx heeft de teksten en afbeeldingen aangeleverd, maar de facturen voor de opdracht niet betaald. Media Monkeys beroept zich op haar auteursrecht en vordert staking van publicatie van de website op internet. Er is sprake van een onvoorwaardelijke, impliciete licentie. Een verbod zou daarnaast een misbruik van recht opleveren, omdat hierdoor afgedwongen wordt de betwiste vordering tot betaling te voldoen, omdat zij anders niet langer haar website kan gebruiken.

4.3. (...) Voorshands wordt geoordeeld dat zoals een eigendomsvoorbehoud (artikel 3:92 van het Burgerlijk Wetboek) expliciet dient te worden overeengekomen, ook een voorwaarde van betaling in een licentieovereenkomst, op straffe van verval van die licentie, alleen expliciet kan worden overeengekomen. Nu een dergelijke afspraak niet is gemaakt, Boxx Opslagverhuur tot op heden wel enige betaling heef verricht ((e) 2000,-) en is ingestemd met de publicatie van de website, die overigens ook uitsluitend voor Boxx Opslagverhuur is bedoeld en niet op andere wijze te gelde kan worden gemaakt, is sprake van een onvoorwaardelijk impliciete licentie. Reeds hieromtrent dient de vordering te worden afgewezen.

4.4.(...) Een verbod zoals gevorderd zou betekenen dat Boxx opslagverhuur de facto zou kunnen worden gedwongen een betwiste vordering te voldoen, omdat zij anders niet langer van haar website gebruik zou kunnen maken. Dit levert misbruik van recht op.

Lees de uitspraak hier: IEF 14063 (pdf/link)

Op andere blogs:
Ius Mentis

IEF 14062

Geen inbreuk op customized software van post-paid tankpassensysteem

Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, IEF 14062 (DCC tegen Forax)
Uitspraak ingezonden door Peter Claassen en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. Auteursrecht. Proceskostenveroordeling [red. opvallende]. Zie eerder IEF 13979. DCC houdt zich bezig met de ontwikkeling en verhandeling van post-paid tankkaarten, ook wel de DF kaart genoemd. Gedaagden hebben werkzaamheden verricht voor de dochteronderneming van DCC, die zich bezighield met de ontwikkeling van de DF kaart. Gedaagden zijn een nieuw project gestart onder de naam Forax, die een vergelijkbare tankkaart aanbiedt. DCC stelt dat Forax inbreuk maakt op haar auteursrechten, zij wenst inzage in de voor bewijsbeslag ingenomen bescheiden door een deskundige. Geen auteursrecht op beschrijving van de functionaliteiten, wel op de customized software, echter geen inbreuk. De rechtbank wijst de vorderingen van DCC af, waarbij een opvallend hoge kostenveroordeling van €211.700,21 is uitgesproken.

Auteursrechten
4.10. Gesteld noch gebleken is dat bij de uitwerking van het concept voor het tankpassensysteem in de specificaties van DCC, er andere dan functioneel bepaalde keuzen zijn gemaakt. Honkoop heeft beschreven in zijn rapport dat iedere daartoe geschoolde informaticus op basis van de DCC-functionaliteit zal komen tot de gekozen opdeling van de functionaliteit van het systeem (rapport onder 4.19). (...) Ook daaruit blijkt niet dat er ruimte was voor vrije creatieve keuzen, laat staan dat daar gebruik van is gemaakt. Dat wil echter nog niet zonder meer zeggen dat er in het geheel geen ruimte voor vrije creatieve keuzen bij het opstellen van de specificaties van DCC is geweest. Voor zover deze de functionaliteit beschrijven, is er geen aanleiding deze te beschermen, maar voor zover het gaat om de wijze waarop de functionaliteit wordt beschreven, kan er ruimte zijn voor vrije creatieve keuzen en daarmee auteursrechtelijke bescherming, althans dit is door forax c.s. onvoldoende onderbouwd bestreden. DCC c.s. heeft echter niet of nauwelijks concreet aangegeven waar er voor haar vrije creatieve keuzen bestonden noch op welke wijze zij invulling heeft gegeven aan dergelijke keuzen bij de totstandkoming van haar specificaties.


Inbreuk
4.15. Aangezien DCC c.s. (de broncode van) de customized software (al dan niet tezamen met de broncode van de standaardsoftware) niet heeft overgelegd noch aan de verschillende door partijen ingeschakelde deskundigen of aan de door de rechtbank benoemde deskundige, Honkoop, ter onderzoek en rapportage ter beschikking heeft gesteld, kan de customized software niet worden vergeleken met de specificaties en software van Forax en kan niet worden beoordeeld of forax c.s. met haar specificaties en/of software inbreuk maakt op de customized software. Ook overigens heeft DCC c.s. geen deugdelijke vergelijking gemaakt (of laten maken) waaruit inbreuk kan volgen.(...) De enkele, algemene, niet onderbouwde stelling dat de DF kaart en de kaart van Forax c.s. eenzelfde product zouden zijn, omdat het in beide gevallen gaat om een post-paid duty-free tankkaart voor diplomaten, voldoet in ieder geval niet. Ook wanneer daar aan toegevoegd wordt dat beide kaarten werken met een magneetstrip, dat de werking van de kaarten gelijk is en dat de opbouw en teksten van de FAQ-pagina’s op de websites overeenkomsten vertonen, wordt geen onderbouwing geven die direct relevant is voor de vraag of inbreuk wordt gemaakt op de customized software. Dat Forax c.s. aan Atos heeft gevraagd om een kopie van de software die zij voor DCC c.s. heeft vervaardigd, is evenmin (een aanwijzing voor) inbreuk op de auteursrechten van customized software.
(...) DCC c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Forax c.s. heeft kunnen beschikken over de broncode
van de customized software. Ook wanneer de genoemde omstandigheden in onderling verband worden bezien, volgt daaruit nog geen inbreuk op auteursrechten.

4.22. (...) Bij gebreke van een gemotiveerde klacht van de zijde van DCC c.s. tegen het deskundigenbericht, gaat de rechtbank uit van de deugdelijkheid van het onderzoek door de deskundige, althans de rechtbank vindt in de door de deskundige gevolgde werkwijze, zoals hij deze na klachten daarover door DCC c.s. nader heeft toegelicht, zonder meer geen aanleiding de rapportage van het door de deskundige verrichte onderzoek buiten beschouwing te laten bij beantwoording van de vraag of sprake is van auteursrechtinbreuk.(...)

4.23. (...) Gezien de in de rapporten gesignaleerde, veelal functioneel geachte overeenkomsten en signiftcante
verschillen tussen de software en/of de specificaties van forax en de specificaties van DCC, bieden zij geen steun aan de voor inbreuk vereiste overeenstemmende totaalindrukken van de software en/of de specificaties van Forax met die van de specificaties van DCC. De besprekingen door Htiys en Honkoop van de specificaties van DCC en de specificaties en/of software van forax geven in ieder geval geen aanleiding te oordelen dat sprake is van een overeenstemmende totaalindruk. Dat er sprake is van een overeenstemmende totaalindruk is
door DCC c.s. overigens ook niet concreet onderbouwd.
Lees uitspraak:
IEF 14062 pdf/link

IEF 14061

Uitwisseling telecommunicatie Nederland en Amerikaanse NSA kan door de beugel

Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, IT 1561 (eisers tegen Staat der Nederlanden)
Persbericht: De uitwisseling van telecommunicatie tussen de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Amerikaanse National Security Agency (NSA) kan door de beugel. De mogelijkheid bestaat dat de Nederlandse diensten bij de uitwisseling van telecommunicatiegegevens met buitenlandse diensten, zoals de NSA, gegevens ontvangen die door de buitenlandse diensten in het buitenland zijn verzameld met de inzet van bevoegdheden waarover de Nederlandse diensten niet beschikken. De enkele mogelijkheid dat dit het geval is, betekent niet dat Nederland met de ontvangst en het eventuele gebruik van die gegevens internationale verdragen en nationale regelgeving overtreedt. (...) Lees het persbericht verder

 

Rechtspraak.nl: Procedure naar aanleiding van ‘Snowden-onthullingen’, ingeleid door enige natuurlijke personen, waaronder een strafrechtadvocaat en journalist, en de rechtspersonen de Nederlandse Vereniging voor strafrechtadvocaten, de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, de vereniging Internet Society Nederland en de Stichting Privacy First tegen de Staat. Onrechtmatige daad. Vraag of de Staat handelt in strijd met de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) en internationale verdragsverplichtingen, in het bijzonder de artikelen 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM) en 7 en/of 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en/of 10 EVRM en 11 van het Handvest, door van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de Amerikaanse National Security Agency (NSA), gegevens te ontvangen en/of te gebruiken die zijn vergaard met de inzet van bevoegdheden waarover de Nederlandse Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) niet beschikken.

Verder vraag of op de Staat een positieve verplichting rust om betrokkenen over wie de Staat in strijd met het Nederlandse recht en/of internationale verdragsverplichtingen gegevens heeft ontvangen schriftelijk te informeren en uitsluitsel te geven over het al dan niet hebben ontvangen van gegevens betreffende hun persoon van buitenlandse diensten en om die gegevens te wissen. Ontvankelijkheid eisers. Voldoende concreet en eigen belang eisers-natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Collectieve actie NVSA en NVJ op grond van artikel 3:305a BW. Eigen belang Privacy First en Internet Society bij gevorderde gebod tot het nemen van passende maatregelen te nemen ter bescherming van privéleven. Taakverdeling bestuursrechter en burgerlijke rechter. Verhouding zwaarwegende belangen (van individuen en “eenieder”) waarvoor eisers opkomen, waaronder het belang bij respect voor het privéleven van het individu, en zwaarwegende algemene belang van nationale veiligheid. Afwijzing algemeen geformuleerde vorderingen. De mogelijkheid bestaat dat de Nederlandse diensten bij de uitwisseling van gegevens met buitenlandse diensten, zoals de NSA, gegevens ontvangen die door de buitenlandse diensten in het buitenland zijn verzameld met de inzet van bevoegdheden waarover de Nederlandse diensten niet beschikken. De enkele mogelijkheid dat dit het geval is, betekent niet dat Nederland met de ontvangst en het eventuele gebruik van die gegevens internationale verdragen en nationale regelgeving overtreedt. Toetsing EVRM. Internationale samenwerking. Karakter van gegevensuitwisseling, in ‘bulk’, zonder dat deze op relevantie zijn beoordeeld. Onderscheid ontvangst gegevens en de verdere verwerking ervan. De nationale veiligheid geeft de doorslag. De zwaarwegende belangen van eiseres zullen op individuele basis tot hun recht moeten komen in de waarborgen die de Wiv 2002 biedt of toelaat in het geval van gebruik in hun nadeel, te weten een beroep op de Commissie toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD), op de Nationale ombudsman of - in bijzondere gevallen, indien aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan - op de nationale civiele of bestuursrechter.

Op andere blogs:
bureau Brandeis
Ius Mentis

IEF 14060

Fietsmand beschermd door niet-geregistreerd gemeenschapsmodel, niet door auteursrecht

Hof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14060; ECLI:NL:GHDHA:2014:4187 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam - van Straaten, Kneppelhout & Korthals. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Auteursrecht. Volledige proceskostenveroordeling. Conform 27 GModVo en 3:171 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot instellen van rechtsvorderingen. De combinatie van specifieke kenmerkende elementen van de Basil Denton fietsmand was in geen enkele tot het vormgevingserfgoed behorende fietsmand terug te vinden. Inbreuk op het niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht wordt aangenomen. Alle kenmerken zijn echter zó banaal, dan wel technisch of functioneel bepaald, dat in de afzonderlijke elementen geen persoonlijk stempel van de maker is te onderkennen (anders dan de rechtbank - IEF 12426).

Er is geen sprake van slaafse nabootsing, omdat de producten geen onderscheidend vermogen bezitten. Het aanvoeren van meerdere inbreukgrondslagen, waarvan slechts één wordt toegewezen, maakt dat de daarmee gemoeide proceskosten niet nodeloos zijn. Er volgt een volledige proceskostenveroordeling.

4.25. Nu de New Lookxs Java fietsmanden naar voorlopig oordeel inbreuk maken op de aan Basil toekomende rechten op het niet-ingeschreven gemeenschapsmodel Basil Denton, heeft de voorzieningenrechter terecht de verboden en bevelen opgelegd zoals neergelegd in het bestreden vonnis, zij het voor een te lange periode. Grief IV faalt derhalve. Datzelfde geldt voor Grief V, waarmee Burgers opkomt tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. (...)
Evenmin kan in zijn algemeenheid als juist worden aanvaard dat het aanvoeren van meerdere grondslagen maakt dat de daarmee gemoeide kosten nodeloos zijn veroorzaakt en daarom niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen.(...)
Het verwijt van Burgers dat de voorzieningenrechter ten onrechte het (gemotiveerde) beroep van Burgers op toepassing van het indicatietarief naast zich neer heeft gelegd wordt verworpen. Uit de stukken blijkt niet dat Burgers een beroep op toepassing van de indicatietarieven heeft gedaan. Integendeel, Burgers heeft integrale vergoeding van haar proceskosten op voet van 1019h Rv gevorderd en daarbij een specificatie overlegd van een totaalbedrag aan kosten dat het bedrag van de toepasselijke indicatietarieven ruim oversteeg.

4.26 Het voorgaande leidt ertoe dat het in eerste aanleg opgelegde verbod in duur wordt beperkt tot 30 augustus 2014 en dat het vonnis voor het overige wordt bekrachtigd, alles met dien verstande dat deze beslissingen hun grondslag hebben in inbreuk op de aan Basil toekomende niet-geregistreerde modelrechten.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14059

Merkinbreuk door gebruik 'Swiss Sense' en 'Sense'

Hof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14059 (Recticel tegen Swiss Sense)
Uitspraak ingezonden door Gert Jan van de Kamp, Park Legal en Luuk Jonker, Holla Advocaten. Merkenrecht. Zie eerder IEF 11749. Recticel is een Zwitserse onderneming die zich toelegt op de productie en verkoop van onder meer bedden en matrassen onder het merk SWISSFLEX en is houdster van een aantal merkregistraties. Swiss Sense is werkzaam op hetzelfde gebied en is houdster van een aantal Benelux-woord/beeldmerken. In vrijwel al deze merken komt het teken SWISS SENSE voor. De rechtbank heeft in eerste aanleg een aantal merkinschrijvingen van Swiss Sense nietig verklaard, omdat deze het Zwitserse staatsembleem bevatten. Recticel vordert terecht dat Swiss Sense inbreuk maakt op haar merkrechten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verbiedt in het bijzonder gebruik van 'Swiss Sense' als handelsnaam, domeinnaam of als merk en van 'Sense' als merk.

Woordmerk SWISSFLEX versus woordmerk SWISS SENSE
21. Het hof stelt voorop dat het element SWISS het onderscheidende en dominante bestanddeel is van het merk SWISSFLEX en van het teken SWISS SENSE. SWISS springt in het oog, nu dit, zoals Recticel c.s. terecht heeft opgemerkt, geen voor de hand liggende aanduiding is in relatie tot de betrokken waren en diensten, terwijl de beide andere elementen (FLEX respectievelijk SENSE) in dit verband weinig zeggingskracht hebben. Daar komt bij dat het element SWISS zowel in merk als in teken het eerste deel van het merk is, en dat moet worden aangenomen dat het (ook daarom) meer aandacht krijgt bij het relevante publiek (de gemiddelde consument met een, gelet op de prijs van de betrokken waren, verhoogd aandachtniveau) dan het daaropvolgende element FLEX respectievelijk SENSE. Het bewijsaanbod van Swiss Sense in de memorie van antwoord onder 152, is naar het oordeel van het hof niet voldoende concreet; het is bovendien geen aanbod tot getuigenbewijs, terwijl bewijsstukken door Swiss Sense eigener beweging in het geding hadden moeten worden gebracht.

22. (…) In visueel opzicht stemmen merk en teken in behoorlijke mate overeen, omdat het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS in merk en teken identiek is, en omdat dat element wordt gevolgd door een woord van vier of vijf letters met een duidelijke aanwezigheid van de letter E. Weliswaar verschilt het woordbeeld enigszins doordat SWISSFLEX aan elkaar geschreven wordt terwijl SWISS SENSE uit twee losse woorden bestaat, maar dat legt naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal. Datzelfde geldt ook voor zover de twee bestanddelen van het teken SWISS SENSE in de praktijk worden geschreven met een hoofdletter.
In auditief opzicht stemmen merk en teken in aanzienlijke mate overeen. Het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS in merk en teken is identiek, terwijl de toevoegingen FLEX en SENSE worden gekenmerkt door de harde è-klank alsmede door de s-klank aan het eind. Dat de klemtoon, naar Swiss Sense stelt, verschillend wordt gelegd, maakt dit – voor zover dit al het geval zou zijn – niet anders. Datzelfde geldt voor de alliteratie in SWISS SENSE.
In begripsmatig opzicht stemmen merk en teken in zekere mate overeen. Het (eerste en tevens onderscheidende en dominante) element SWISS communiceert, zowel in merk als teken, immers een (positieve) associatie met Zwitserland (vgl. GEA 15 december 2011, zaak T-377/09, ECLI:EU:T:2011:753 (‘PASSIONATELY SWISS’)).

23. Wat betreft de (soort)gelijkheid van de betrokken waren en diensten overweegt het hof als volgt. Het merk SWISSFLEX van Recticel c.s. is ingeschreven voor, kort gezegd, slaapkamermeubilair, bedden, bedonderdelen, matrassen en kussens (productie 4 Recticel c.s.). Swiss Sense gebruikt het teken SWISS SENSE voor bedden (met name boxsprings), slaapkamermeubilair, slaapkamerartikelen en producten welke met de inrichting van slaapkamers te maken hebben (vgl. overweging 2.3 van het bestreden vonnis). Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van dezelfde, althans in verregaande mate soortgelijke waren en/of diensten. Het hof verwerpt daarmee ook het betoog van Swiss Sense dat de retaildiensten (de verkoop van voornoemde waren) waarvoor zij het teken Swiss Sense gebruikt, niet soortgelijk kunnen zijn aan de waren waarvoor Recticel c.s. haar merk heeft geregistreerd. Anders dan Swiss Sense lijkt te betogen (memorie van antwoord onder 135-138), is het immers mogelijk dat waren soortgelijk zijn aan diensten en andersom.

Woordmerk SWISSFLEX versus woord/beeldmerken SWISS SENSE met SWISS SENSE als dominant bestanddeel
26. Naar het oordeel van het hof stemmen dit merk en voormelde tekens overeen; het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE. Ook in de in rechtsoverweging 25 genoemde tekens is SWISS het onderscheidende en dominante bestanddeel. Daarbij geldt evenwel het volgende. In visueel opzicht is sprake van minder overeenstemming dan ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE, maar dat neemt niet weg dat er wel enige overeenstemming is. De totaalindruk in aanmerking nemend, is het woordcombinatie SWISS SENSE in de desbetreffende tekens naar het oordeel van het hof visueel dominant, terwijl de toevoegingen LIFE of SAFE respectievelijk de (zeer) klein afgebeelde onderschriften en het beeldelement naast die dominante woordcombinatie weinig zeggingskracht hebben gelet op hun algemene beschrijvende karakter, terwijl de onderschriften bovendien zo klein zijn afgebeeld dat zij nauwelijks opvallen. In auditief opzicht geldt ook dat de toevoegingen (onderschriften, LIFE of SAFE) niet afdoen aan de omstandigheid dat het element SWISS SENSE in de desbetreffende tekens auditief dominant is. In begripsmatig opzicht doen genoemde toevoegingen niet af aan de overeenstemming die hiervoor is aangenomen ten aanzien van het teken/woordmerk SWISS SENSE. Het gaat immers om beschrijvende onderschriften (‘boxsprings en matrassen’, ‘slapen met een goed gevoel’) en/of om elementen met weinig zeggingskracht (LIFE of SAFE).

Woord/beeldmerk SWISSFLEX versus handelsnaam Swiss Sense en domeinnaam swisssense
31. (…) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 19 e.v., kan Recticel c.s. zich op grond van art. 9 lid 1 sub b GMV verzetten tegen dergelijk gebruik door Swiss Sense van de aanduiding ‘Swiss Sense’. Dat geldt naar het oordeel van het hof ook voor de aanduiding ‘Swiss Sense’ in het onderschrift ‘by Swiss Sense’ in de tekens genoemd in overweging 2.4 onder f, h, m, n, p, s, t, u, v, w, x, en y van het bestreden vonnis, waarin naast een dominant woordelement (bijvoorbeeld DESIGN, COLOR, POCKET of SAFE) in het onderschrift in kleine letters Swiss Sense als handelsnaam wordt gebruikt, althans door het publiek als zodanig zal worden opgevat (‘by Swiss Sense’).

Woordmerk SENSUS versus SENSE
40. Op grond van het voorgaande, alsmede in aanmerking nemende dat het merk SENSUS een redelijk onderscheidend vermogen heeft en de verregaande mate van soortgelijkheid van de betrokken waren en diensten, komt het hof tot de conclusie dat het merk SENSUS en het teken SENSE in visueel, begripsmatig en auditief opzicht zodanig overeenstemmen dat daardoor verwarring kan ontstaan bij het relevante publiek (als eerder omschreven) als bedoeld in art. 9 lid 1 sub b GMV. Grief 12 slaagt dus. In zoverre is vordering (2) dus toewijsbaar.

Lees de uitspraak:
IEF 14059 (link/ pdf)

 

IEF 14058

Opnieuw prejudiciële vraag in Bacardi-zaak

Gerechtshof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14058, zaak C-379/14 (TOP Logistics, Mevi en Van Caem tegen Bacardi) - dossier
Uitspraak ingezonden door Mark Tsoutsanis en Paul Wezelenburg RWV advocaten, Gerard van der Wal Houthoff en Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. Parallelimport. Van Caem heeft zich aan de zijde van Mevi gevoegd, IEF 12890. Van goederen met een AGP-status die niet langer een T1-status hebben, moet worden aangenomen dat zij douanerechtelijk zijn ingevoerd onder de douaneregeling vrij verkeer. De douanestatus staat er dan niet langer aan in de weg dat sprake kan zijn van invoer in merkenrechtelijke zin. Het hof zal de vraag voorleggen of ten aanzien van goederen die zich onder gegeven omstandigheden onder een accijnsschorsingsregeling bevinden, sprake is van invoeren aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer". Het hof heeft partijen daarnaast in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of Mevi op grond van vermeend onrechtmatig handelen van derden, in het midden latend of daarvan sprake is, verplicht kan worden tot afgifte van de beslagen gedecodeerde flessen. Hier zal het hof na beantwoording van de prejudiciële vragen op ingaan. Het hof houdt de beslissing aan en stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU.

42. Het hof zal derhalve aan het hof van Justitie EU de vraag voorleggen of ten aanzien van goederen zich onder voormelde omstandigheden onder een accijnsschorsingsregeling bevinden, sprake is van invoeren aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer". Naar aanleiding van opmerkingen van Mevi dat het in feite gaat om de (ruimere) algemene vraag of de merkhouder zich kan verzetten tegen de aanwezigheid van goederen die zich, in de gegeven omstandigheden, onder een accijnsschorsingsregeling bevinden, zal het hof een dergelijke algemene vraag toevoegen voor het geval het Hof van Justitie EU van oordeel zou zijn dat sprake is van invoer in merkenrechtelijke zin. (…)
 
43. Gelet op het bovenstaande legt het hof op de voet van artikel 267 VWEU de volgende vragen aan het HvJ EU voor:

(…)
1. Wanneer, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling moeten zij dan worden aangemerkt als ingevoerd in de van artikel 5, lid 3, sub c, van Richtlijn 89/104/EEG (thans Richtlijn 2008/95/EG), aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer" dat dor de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijn?
2. Wanneer vraag1 bevestigend wordt beantwoord, heeft dan te gelden dat, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, de enkele omstandigheid in een lidstaat van dergelijke goederen (die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling in die lidstaat) geen afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, zodat de merkhouder zich beroept op nationale merkrechten in die lidstaat zich niet kan verzetten tegen die aanwezigheid?


IEF 14057

Gebruik handelsnaam inmiddels gestaakt: geen inbreuk

Gerechtshof 's Hertogenbosch 8 juli 2014, IEF 14057 (The Way of Beauty tegen V.O.F.)
Handelsnaam. The Way of Beauty Kappers is aan appellant overgedragen na ondertekening van een intentieverklaring van verkoop, waarin onder andere een relatie- en concurrentiebeding is opgenomen. Geïntimeerde 4 heeft met eiser een arbeidsovereenkomst waar wederom een concurrentiebeding in is opgenomen. Eiser stelt dat geïntimeerden het concurrentiebeding heeft overtreden en inbreuk maakt op haar handelsnaam door na beëindiging van het dienstverband een eigen kapperszaak te beginnen. Het hof oordeelt dat geen sprake is van handelsnaaminbreuk, omdat geïntimeerden de handelsnaam inmiddels niet meer gebruiken. Geïntimeerde 4 handelt niet in strijd met het concurrentiebeding. Beoordeling van de overtreding door andere geïntimeerden vereist nader feitenonderzoek.

3.9. (…) Gelet op het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat, zoals [geïntimeerde 4] betoogt, voor haar slechts een concurrentiebeding voor de duur van een half jaar gold en het voor haar geldende concurrentiebeding liep tot 1 augustus 2013. Duidelijk is dat [geïntimeerde 4] begin augustus 2013 (en niet eerder) is begonnen met de exploitatie van de kapperszaak onder de naam [handelsnaam] Kappers in het gedeelte van het pand [perceel 1] te [vestigingsplaats] dat zij huurt van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. Gelet op het voorgaande heeft [geïntimeerde 4] naar het voorlopig oordeel van het hof niet gehandeld in strijd met het concurrentiebeding. (…)
3.15.
Naar het oordeel van het hof hebben [the way of beauty] en [appellant 2] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van overtreding van het relatie- en concurrentiebeding door [V.O.F.], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. Uit de daarvoor door hen gestelde feiten en omstandigheden blijkt dit niet voldoende, ook niet als die in onderling verband en samenhang worden bezien. [the way of beauty] en [appellant 2] hebben onder andere naar voren gebracht dat het feit dat [geïntimeerde 4] de handelsnaam [handelsnaam] gebruikt enige samenwerking impliceert met [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], nu [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in het verleden een onderneming onder die naam hadden. Uit het handelsregister (productie 6 bij dagvaarding) blijkt echter dat [geïntimeerde 2] de handelsnaam [handelsnaam] slechts een ultrakorte periode (datum ingang: 1 november 2005, datum einde: 1 november 2005) in gebruik heeft gehad. Voorts heeft volgens [the way of beauty] en [appellant 2] [geïntimeerde 4] hulp gehad van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] bij het inrichten van haar kapperszaak, maar op de als productie 10 door [the way of beauty] en [appellant 2] overgelegde foto’s is dat niet zonder meer te zien. Ook menen [the way of beauty] en [appellant 2] dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] via social media actief klanten hebben geworven voor [handelsnaam]. Productie 11 betreft echter slechts het delen van de statusupdate door ‘[geïntimeerde 4]’ van ‘[handelsnaam] Kappers’. Tot slot doet afbreuk aan de relevantie van de door [the way of beauty] en [appellant 2] als productie 18 overgelegde berichten van ‘[geïntimeerde 4]’ die betrekking hebben op 2014 (te weten ‘Wie kan raden wat wij weer gaan doen in 2014’ en ‘Het spel wordt gelanceerd in 2014 geweldig’ en ‘Ik kan niet wachten’) dat het relatie- en concurrentiebeding liep tot 1 januari 2014.

3.16.
Gelet op het voorgaande vergt beantwoording van de vraag of sprake is van overtreding van het relatie- en concurrentiebeding nader feitenonderzoek en mogelijk bewijslevering, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. De vorderingen tegen [V.O.F.], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] die zijn gebaseerd op de stelling dat zij het relatie- en concurrentiebeding hebben overtreden, kunnen daarom niet worden toegewezen.

3.17. (….) Volgens [the way of beauty] en [appellant 2] zelf hebben [V.O.F.], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] het gebruik van deze handelsnaam in februari 2013 hebben gestaakt (memorie van grieven, randnummer 5). De inleidende dagvaarding dateert van 24 september 2013. Reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding gebruikten zij deze handelsnaam dus niet meer. Gesteld noch gebleken is dat er aanwijzingen zijn dat [V.O.F.], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] de handelsnaam van [the way of beauty] weer (gaan) gebruiken. Een onderbouwing van de onderhavige vordering ten aanzien van [geïntimeerde 4] ontbreekt. Voor wat betreft het gebruik van deze handelsnaam is naar het voorlopig oordeel van het hof dan ook geen sprake van een (dreiging van) onrechtmatig handelen dat een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist. Dit betekent dat de onderhavige vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
IEF 14056

Verwarringsgevaar en aanhaken door gebruik BKR

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 15 juli 2014, IEF 14056 (Stichting BKR tegen Stichting BKR Bedrijven)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. BKR is een stichting die tot doel heeft het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied. BKR is houder van het woord- en beeldmerk BKR. Gedaagden voeren een stichting onder de handelsnamen Stichting BKR Bedrijven en Stichting Bureau Krediet Registratie Bedrijven. Ook verrichten gedaagden financiële diensten onder die tekens. BKR stelt dat gedaagden inbreuk maakt op haar handelsnaam en merkrechten en hiermee onrechtmatig jegens haar handelt. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van handelsnaaminbreuk op grond van art. 5 Hnw en merkinbreuk op grond van art. 2.20 lid 1 sub d BVIE. Gedaagden hadden eenvoudig andere keuzes in naam en logo kunnen maken. De voorzieningenrechter legt een met dwangsom versterkt gebod tot staking van de inbreuken op.

Handelsnaam
4.4. (…) In zijn geheel bezien wijken beide door BKR Bedrijven te hanteren handelsnamen in dermate geringe wijze af van de door BKR gevoerde handelsnamen, dat daarmee bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Sterker nog, door de toevoeging van het woord 'Bedrijven' achter de handelsnaam BKR, in combinatie met het feit dat beide ondernemingen tevens de handelsnaam 'Stichting Bureau Krediet Registratie' voeren, wordt het verwarringsgevaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter alleen maar groter. Het publiek zou immers eenvoudig kunnen denken dat BKR een nieuwe dienst aanbiedt, speciaal voor bedrijven. Daar komt bij dat de aard van beide ondernemingen, blijkens de respectieve inschrijvingen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, zeer vergelijkbaar zijn. Zowel BKR als BKR bedrijven richten zich immers (onder meer) op de bestrijding van misbruik en fraude in het financiële verkeer.

Merkrechten
4.11. (…) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er dan ook geen twijfel over dat BKR Bedrijven bij haar eigen naamgeving en ontwerp van haar logo bewust heeft aangehaakt bij de bekendheid van BKR. Weliswaar heeft BKR Bedrijven gesteld dat zij heel andere activiteiten ontplooit dan BKR, maar dat neemt niet weg – wat er ook van die stelling zij – dat zij, juist in dat geval, eenvoudig geheel andere keuzes had kunnen maken, zowel voor haar naam (en de afkorting daarvan) als voor haar logo. Nu zij dat niet heeft gedaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat BKR bedrijven zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de merken van BKR. (…)
IEF 14055

Tweedehands e-bookverkoop via Tom Kabinet toegestaan

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juli 2014, IEF 14055 (NUV tegen Tom Kabinet)
Auteursrecht. Niet dezelfde opstelling als piratenwebsites, maar juist intentie tot samenwerken. Uit het persbericht: Tom Kabinet mag vooralsnog doorgaan met het te koop aanbieden van tweedehands e-books via haar website. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vandaag bepaald. Het Nederlands Uitgeversverbond probeerde via een kort geding een verbod op de verkoop van tweede hands e-books door Tom Kabinet af te dwingen. Volgens de uitgevers maakt Tom Kabinet met haar website inbreuk op de auteursrechten van de bij haar aangesloten schrijvers. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet eenduidig valt op te maken uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie te Luxemburg.

Niet kan worden uitgesloten dat voor e-books dezelfde regels gelden als voor papieren boeken, die hoe dan ook tweedehands mogen worden verkocht. Zolang de jurisprudentie op dit terrein geen uitsluitsel biedt, gaat het te ver om in kort geding een verbod toe te wijzen.

Hierbij is van belang dat Tom Kabinet gezien haar werkwijze en opstelling niet op één lijn kan worden gesteld met ‘piratenwebsites’ en dat het Nederlands Uitgeversverbond ieder overleg met haar uit de weg gaat. Tom Kabinet heeft juist de intentie samen te werken met de uitgevers en het illegaal downloaden van e-books aan te pakken.

4.5. (...) Tom Kabinet heeft er terecht op gewezen dat het NUV en GAU nog voor die termijn van twee dagen was verstreken (te weten op 26 juni 2014) bij de voorzieningenrechter een datum hebben gevraagd voor dit kort geding, waaruit kan worden afgeleid dat zij ook niet de intentie hadden om met Tom Kabinet in overleg te treden. Tom Kabinet heeft in dit verband betoogd dat zij – in tegenstelling tot het NUV en GAU – wel meerdere keren heeft voorgesteld met de uitgeverijen te overleggen en met hen samen te werken, juist om zoveel mogelijk te voorkomen dat via haar website illegale kopieën van e-books zouden worden aangeboden. Tom Kabinet verwijst onder meer naar haar brief van 24 juni 2014 (zie 2.4) en naar haar e-mail van 25 juni 2014 (zie 2.9), die beide een uitdrukkelijke uitnodiging tot overleg en samenwerking inhouden. Die uitnodiging is blijkens de e-mail van de raadsman van het NUV en GAU van 1 juli 2014 (zie 2.10) niet aangenomen. Zoals hiervoor overwogen hadden het NUV en GAU die uitnodiging wel moeten aannemen, te meer aangezien voorshands voldoende is gebleken dat Tom Kabinet niet op één lijn kan worden gesteld met websites (zoals The Pirate Bay) die enkel tot doel hebben zoveel mogelijk auteursrechtelijke beschermde werken illegaal te (doen) kopiëren. Tom Kabinet heeft bovendien vanaf de start van haar website open kaart gespeeld door alle uitgeverijen per brief uitgebreid in te lichten over haar activiteiten. Dat geen overleg hoefde te worden gevoerd omdat dit toch tot niets zou leiden, zoals het NUV en GAU onder verwijzing naar een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 juli 2009 (ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3552) hebben aangevoerd, kan hier vooralsnog niet worden aangenomen. Dat overleg tot niets zou leiden is een conclusie die het NUV en GAU, mede gelet op de door Tom Kabinet uitgesproken goede intenties, op dat moment nog niet mochten trekken. Bovendien lijkt deze conclusie eerder voort te vloeien uit de houding en opstelling van het NUV en GAU zelf dan uit die van Tom Kabinet. Omdat in dit geding het NUV en GAU (mede) optreden namens hun leden en volmachtgevers behoeft het niet voeren van overleg als bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid. Wel wordt het feit dat het NUV en GAU niet bereid zijn geweest tot voeren van overleg betrokken bij de beoordeling van de inhoudelijke verweren van Tom Kabinet, die hierna onder 4.8 en verder aan de orde komen.

4.8.
Het inhoudelijke verweer van Tom Kabinet komt – samengevat weergegeven – op het volgende neer. Eigendom is het meest omvattende recht op een zaak (artikel 5:1 BW). Artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens geeft nog een ruimer eigendomsbegrip. Eigendom is overdraagbaar en die overdraagbaarheid kan niet bij contractueel beding worden uitgesloten. Het auteursrecht biedt een rechthebbende in beginsel de mogelijkheid om zich tegen de verhandeling van goederen, die onder de beschermingsomvang van dat recht vallen, te verzetten. Verdere verhandeling van producten die met zijn toestemming binnen de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, kan hij echter niet met een beroep op zijn auteursrecht tegenhouden. Het auteursrecht is dan uitgeput. De uitputtingsleer is hoe dan ook van toepassing op papieren boeken. Bij verkoop ontvangt de rechthebbende de koopprijs (een redelijke economische waarde) en hij kan verdere verhandeling van het papieren boek niet tegenhouden. Een rechthebbende kan ook kiezen voor verhuur (een gebruiksrecht voor beperkte tijd), waardoor hij controle houdt over het exemplaar, maar dan zal hij niet dezelfde prijs kunnen realiseren als bij verkoop. Verhuur voorkomt echter dat een markt voor tweedehands exemplaren ontstaat. Een tweede exploitatiekeuze voor een auteur is gelegen in het uitgeven van een boek als papieren boek of als e-book. Niemand dwingt een auteur zijn boek als e-book uit te geven. Als voor een e-book wordt gekozen, kan dit e-book worden beveiligd tegen kopiëren (bijvoorbeeld door gebruik van technisch DRM) of het kan in de vorm van een DRM vrije ePub-editie op de markt worden gebracht. Deze laatste variant is eenvoudig (illegaal) te kopiëren, hetgeen piraterij in de hand werkt. De technisch DRM vrije ePub-editie geeft de koper de vrije beschikking over zijn exemplaar en hij kan dit (net als een papieren boek) door iemand anders laten lezen, cadeau geven of tweedehands verkopen. Alleen technisch DRM vrije ePub-edities kunnen via de website van Tom Kabinet worden aangeboden. Dit zijn e-books die vooral worden verkocht door onlinewinkels als Bol.com, Ako.nl, Bruna.nl, Libris.nl en Ebook.nl. Verkoop door deze onlinewinkels vindt plaats onder de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Thuiswinkel Organisatie. Daarbij kan worden aangetekend dat de meerderheid van de legaal aangeboden e-books via deze weg wordt aangeschaft. Genoemde algemene voorwaarden kennen geen restricties met betrekking tot de gebruiksduur voor producten bestaande uit een digitale inhoud (“gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden”). Er is dan sprake van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW waardoor de koper de vrije beschikking krijgt over zijn exemplaar. De hiervoor genoemde algemene voorwaarden sluiten aan bij de definitie in artikel 7:5 BW, zoals in werking getreden per 13 juni 2014. Ook hieruit blijkt dat de levering van digitale inhoud naar Nederlands recht als een consumentenkoop moet worden aangemerkt. Bij de aanschaf van een e-book via een online boekwinkel is, aldus Tom Kabinet, anders dan in het UsedSoftarrest, dan ook geen sprake van een gebruikslicentie, maar van een koopovereenkomst in de zin van boek 7 BW. De koper wordt eigenaar en heeft de vrije beschikking over hetgeen hij heeft gekocht. De koper is niet gebonden aan enige (contractuele) gebruiksrestrictie. Het UsedSoftarrest is dan in het geheel niet relevant. In dit geding kan dit arrest alleen relevant zijn bij die e-books die als DRM vrije ePub-edities direct bij de uitgever (en dus niet bij een onlinewinkel) worden aangeschaft. Ook bij een dergelijke aanschaf staat voorop dat dit als een koopovereenkomst heeft te gelden (zie het Beeldbrigade-arrest, HR 27 april 2012, IEPT20120427). In dat geval wordt echter veelal niet gesproken over “koop” maar over een gebruikslicentie voor onbepaalde tijd tegen een eenmalige vergoeding. Als hierop al uitsluitend een gebruikslicentie van toepassing zou zijn, geldt dat ingevolge het UsedSoftarrest aldus ook de eigendom wordt overgedragen. Door het ondeelbare geheel van deze gebruikslicentie en de download is de licentie gelijk te stellen aan een verkoop met eigendomsovergang op de koper, hetgeen betekent dat sprake is van uitputting van het auteursrecht. De vergoeding voor een dergelijk e-book is redelijk als bedoeld in het UsedSoftarrest omdat de prijs van een e-book in de regel niet veel lager ligt dan van een papieren boek. Tom Kabinet faciliteert legitieme transacties en kan als een tussenpersoon (host) in de zin van artikel 6:196c BW worden aangemerkt. Verkopers zijn identificeerbaar aan de hand van hun e-mailadres en de door hen opgegeven bankrekening. Die gegevens zullen niet vals of onjuist worden opgegeven omdat dan geen transactie kan plaatsvinden. Tom Kabinet voert een validatiescan uit waarmee wordt gecontroleerd of hetzelfde e-book door dezelfde verkoper reeds eerder is aangeboden. De verkoper wordt verzocht zijn eigen exemplaar te verwijderen, hetgeen een verplichting is van de verkoper, niet van Tom Kabinet. Als een exemplaar via Tom Kabinet wordt verkocht, voorziet Tom Kabinet dit exemplaar van een watermerk. Alles bij elkaar genomen garandeert dit niet dat geen illegale kopieën via Tom Kabinet kunnen worden aangeboden, maar voor een verdergaande beveiliging is medewerking van de uitgeverijen nodig, die dit hebben geweigerd. Net als bij marktplaats.nl hanteert Tom Kabinet echter een ‘notice-and-take-down’ beleid; indien zij op illegaal aanbod wordt gewezen, treedt zij daar prompt tegenop. Zij heeft, net als marktplaats.nl geen preventieve controleplicht. Tom Kabinet verricht zelf geen ‘mededeling aan het publiek’ omdat zij een e-book op haar website niet inhoudelijk toegankelijk maakt. Verder is van belang dat het UsedSoftarrest in het midden laat of het downloaden van een programma van de website een mededeling aan het publiek is in de zin van artikel 3 (1) van de Auteursrechtrichtlijn. Volgens het Hof is dit niet relevant omdat het aanbieden van de mogelijkheid tot downloaden wordt getransformeerd in een distributiehandeling. Evenmin is sprake van een inbreukmakende verveelvoudiging als bedoeld in de Auteurswet. Tom Kabinet pleegt zelf geen reproductiehandelingen. Ook het uploaden van een e-book door de verkoper ervan is geen inbreukmakende verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet of Auteursrechtrichtlijn, aldus Tom Kabinet.

4.9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de reikwijdte van het UsedSoftarrest is beperkt tot de distributie van software, dan wel of dit arrest ziet op alle digitale bestanden, waaronder ook e-books. Het NUV en GAU hebben ter zitting gewezen op de volgende in hun ogen bestaande verschillen met de UsedSoft-casus:
a) in UsedSoft betrof het de ‘verkoop’ van software, gereguleerd door de Softwarerichtlijn, terwijl het hier e-books betreft, gereguleerd door de Auteursrechtrichtlijn;
b) in UsedSoft is sprake van ‘koop’ terwijl daar hier geen sprake van is;
c) in UsedSoft heeft de rechthebbende al een passende beloning ontvangen, terwijl dat bij Tom Kabinet niet het geval is;
d) in UsedSoft oordeelde het Hof dat ten aanzien van het gebruik van de software een wettelijke uitzondering ten aanzien van het reproductierecht van toepassing was, die niet bestaat ten aanzien van e-books;
e) in UsedSoft ging het Hof ervan uit dat Oracle zich kon vergewissen van het rechtmatige gebruik van de ‘tweedehands’ koper, terwijl dit bij Tom Kabinet niet mogelijk is;
f) in UsedSoft was er geen enkele twijfel over de rechtmatigheid van de software, terwijl daar in dit geval in zeer grote mate aan getwijfeld moet worden.

4.10.
Ten aanzien van het hiervoor onder a genoemde verschil geldt dat het NUV en GAU terecht hebben opgemerkt dat het UsedSoftarrest ziet op de verhandeling van software, waarvan de auteursrechtelijke bescherming door de Softwarerichtlijn wordt geregeld, welke richtlijn blijkens het arrest als een lex specialis ten opzichte van de Auteursrechtrichtlijn geldt. Dit neemt niet weg dat, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet valt uit te sluiten dat het UsedSoftarrest een ruimere strekking heeft en zich niet beperkt tot de verhandeling van software. Zoals het Hof overweegt, dienen de in beide richtlijnen gebruikte begrippen in beginsel dezelfde betekenis te hebben. Het Hof laat echter in het arrest het antwoord op de vraag of uit artikel 4 lid 2 van de Auteursrechtrichtlijn, uitgelegd in het licht van de punten 28 en 29 van de considerans daarvan en het Auteursrechtverdrag (waaraan de richtlijn uitvoering moet geven), volgt dat voor de onder die richtlijn vallende werken de uitputting van het distributierecht enkel geldt voor tastbare zaken, uitdrukkelijk in het midden. In de Nederlandse juridische literatuur wordt dan ook wel verdedigd dat niet valt uit te sluiten dat het Hof ook voornemens is de digitale uitputting uit te breiden naar alle auteursrechtelijk beschermde werken. De onder 3.2 aangehaalde overweging 29 van de Auteursrechtrichtlijn zou dan in een ander licht moeten worden beschouwd. Dit betekent dat, ook al is het Hof in het UsedSoftarrest tot zijn oordeel gekomen op basis van de toepasselijke uitzondering van artikel 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn (zie het onder d aangehaalde verschil), dit niet zonder meer betekent dat het arrest geen betekenis kan hebben voor verdere verhandeling van andere digitale bestanden. Het Hof hecht in het arrest grote waarde aan de economische functionele gelijkwaardigheid van de distributie op materiële en immateriële dragers en wijst er in dat verband op dat (overweging 62) het beginsel van uitputting van distributierecht voor door het auteursrecht beschermde werken ertoe strekt de beperkingen van het distributierecht te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor het behoud van het specifieke voorwerp van de betrokken industriële eigendom, ter vermijding van afscherming van de markten.
Het doel van de uitputtingsregel dient dan ook niet uit het oog te worden verloren. Daarbij is van belang of de rechthebbende door de betreffende (ver)handeling de economische waarde van zijn recht te gelde heeft kunnen maken. Ten aanzien van het onder b gestelde verschil geldt dat vooralsnog niet valt uit te sluiten dat, zoals Tom Kabinet betoogt, ten aanzien van de aanschaf van e-books via online boekwinkels het UsedSoftarrest hoe dan ook toepassing mist en dat de koper niet aan enige gebruiksrestrictie is gebonden. Voor zover moet worden aangenomen dat wel aansluiting moet worden gezocht bij het UsedSoftarrest geldt dat ook dan gelet op het voorgaande verdedigbaar is dat, ook al betrekt een koper van een tweedehands e-book dit niet rechtstreeks van de server van de rechthebbende, met de aanschaf ervan de eigendom wordt verkregen. Anders dan het NUV en GAU stellen kan verder ook bij een eerste verkoop van een e-book worden aangenomen dat daarvoor een redelijke vergoeding is ontvangen. Niet betwist is immers dat voor een (legaal) e-book een prijs wordt betaald die niet veel lager ligt dan een papieren boek. Voor de onder e en f gestelde verschillen geldt tot slot dat Tom Kabinet zich in elk geval tot doel stelt uitsluitend een legale tweedehands markt van e-books te faciliteren en, voor zover het in haar macht ligt, maatregelen treft om daarvoor zorg te dragen. In dit verband is van belang dat verdergaande beschermingsmaatregelen, die met medewerking van de uitgevers zouden kunnen worden gerealiseerd, niet mogelijk zijn, nu het NUV en GAU ieder overleg hierover weigeren. Overigens heeft het Hof ook in het UsedSoftarrest opgemerkt dat het moeilijk kan blijken te zijn om na te gaan of een verkochte kopie door de verkoper onbruikbaar is gemaakt, maar dat het aan de distributeur is om voor zoveel mogelijk hiertoe technische beschermingsmaatregelen te treffen.

4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Tom Kabinet in dit geding een verdedigbaar standpunt heeft ingenomen. Uit de wederzijdse standpunten en de Nederlandse juridische literatuur blijkt dat op dit moment niet met zekerheid kan worden gezegd wat de reikwijdte van het UsedSoft arrest is en of de betekenis van dit arrest zich ook uitstrekt tot de handel in e-books. Dat in buitenlandse rechtspraak (vooral in Duitsland) tot nu toe is geoordeeld dat het online ter beschikking stellen van werken, niet zijnde software, niet tot uitputting leidt, acht de voorzieningenrechter in dit geval niet doorslaggevend. Voor de hand ligt dat, zoals Tom Kabinet ook heeft betoogd en in een op onderdelen vergelijkbare bodemprocedure voor de rechtbank te Den Haag mogelijk zal geschieden, hierover in een bodemprocedure prejudiciële vragen worden gesteld. Bij deze bestaande onzekerheid acht de voorzieningenrechter de door het NUV en GAU gevraagde voorzieningen, mede gelet op hetgeen onder 4.5 is overwogen over het niet bereid zijn tot het voeren van enig overleg door het NUV en GAU, niet op zijn plaats. Gelet op het voorgaande kan vooralsnog evenmin worden geoordeeld dat Tom Kabinet onrechtmatig handelt door de handel in tweedehands e-books op haar website te faciliteren. De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd.

Op andere blogs:
Intellectueel Eigendomsrecht.nl
Wieringa advocaten

IEF 14054

John Allen

Wij zijn verbijsterd en zeer verdrietig over het verlies van onze sectiegenoot
John Allen
zijn vrouw Sandra en hun kinderen, Christopher, Julian en Ian.

John was een gedreven, creatieve en inventieve advocaat. Hij is en blijft in onze gedachten als een warme, integere en levenslustige man, met een prachtig en lief gezin. Wij leven mee met hun familie en vrienden.

17 juli 2014
Namens de sectie IE/ICT en Regulatory, NautaDutilh NV Amsterdam, Brussel en Luxemburg,
Anne Marie Verschuur