DOSSIERS
Alle dossiers

Bewijs  

IEF 15971

Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan.

Geen verklaring en recht omdat inbreuk op porseleinen servies al was toegegeven

Hof Den Haag 24 mei 2016, IEF 15971; (P. Van Roon tegen Hermès), https://www.ie-forum.nl/artikelen/geen-verklaring-en-recht-omdat-inbreuk-op-porseleinen-servies-al-was-toegegeven

Hof Den Haag 24 mei 2016, IEF 15971 (P. Van Roon tegen Hermès)
Auteursrecht. Beslagkosten. Hoofdzaak niet binnen termijn aanhangig gemaakt na vrijwillige afgifte door Van Roon van administratie. Hoger beroep na IEF 13903, waarin auteursrechtinbreuk op het porseleinen servies van Hermès werd aangenomen. De rechtbank had, aldus het hof, de verklaring voor recht moeten afwijzen, omdat het belang is komen te vervallen op het moment dat Van Roon bij conclusie van antwoord auteursrechtinbreuk erkende. Nu Van Roon inbreuk heeft gemaakt, was Hermès gerechtigd conservatoir (bewijs)beslag te leggen op producten en de administratie. Die beslagkosten zijn wel voor rekening van Van Roon. Dat de hoofdzaak niet binnen de in de beschikking vermelde termijn aanhangig is gemaakt, leidt niet dat Hermès daarom geen aanspraak kan maken op vergoeding van die kosten. Hermès wordt veroordeeld tot terugbetaling van de proceskosten, de kosten in het hoger beroep worden gecompenseerd.

IEF 15930

Converse niet gehouden al haar echtheidskenmerken te openbaren, ook niet aan deskundige

Rechtbank Den Haag 6 apr 2016, IEF 15930; ECLI:NL:RBDHA:2016:4697 (Converse tegen Alpi c.s.), https://www.ie-forum.nl/artikelen/converse-niet-gehouden-al-haar-echtheidskenmerken-te-openbaren-ook-niet-aan-deskundige

Rechtbank Den Haag 6 april 2016, IEF 15930; ECLI:NL:RBDHA:2016:4697 (Converse tegen Alpi c.s.)
Deskundigebenoeming. Vertrouwelijkheid. De benoemde deskundige (zie IEF 15123) heeft zich om persoonlijke redenen teruggetrokken zonder dat hij gestart was, er wordt een nieuwe deskundige benoemd. Converse is niet gehouden al haar echtheidskenmerken te openbaren, ook niet aan de deskundige. De rechtbank bepaalt dat de deskundige een conceptrapport aan Converse moet toezenden, zodat Converse opmerkingen kan maken en verzoeken te doen, waaronder mede begrepen een verzoek echtheidskenmerken te verwijderen voor zover die meer behelzen dan een summiere omschrijving.

IEF 15898

Voor partijafspraken over praktische uitvoering toegestaan (digitaal) bewijsbeslag geen verlof nodig

Rechtbank Den Haag 18 apr 2016, IEF 15898; ECLI:NL:RBDHA:2016:4213 (gehele digitale adminstratie), https://www.ie-forum.nl/artikelen/voor-partijafspraken-over-praktische-uitvoering-toegestaan-digitaal-bewijsbeslag-geen-verlof-nodig

Vzr. Rechtbank Den Haag 18 april 2016, IEF 15898; ECLI:NL:RBDHA:2016:4213 (gehele digitale adminstratie)
Bewijs. Kwekersrecht. Er wordt verlof gevraagd om de gehele digitale administratie van gerekwestreerde, ongeacht relevantie voor bewijs van inbreuk op kwekersrechten, te kopiëren en mee te nemen en dat de deurwaarder op een later tijdstip een selectie maakt. Voor zover het verzoek ziet op digitale administratie die bij de tenuitvoerlegging van het eerder toegestane bewijsbeslag met toestemming van de gerekwestreerde is meegenomen, ontbreekt een belang bij het gevraagde verlof. Voor afspraken onder partijen is geen verlof nodig. Voor zover het verzoek zou zien op digitale administratie die zonder toestemming van gerekwestreerde is meegenomen, ontbreekt een rechtsgrond.

 

IEF 15881

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Jurian van Groenendaal, Van Kaam.

Geen afgifte journalistiek bron- en onderzoeksmateriaal AVROTROS ex 843a Rv

Rechtbank Midden-Nederland 13 apr 2016, IEF 15881; (MCenA c.s. tegen AVROTROS), https://www.ie-forum.nl/artikelen/geen-afgifte-journalistiek-bron-en-onderzoeksmateriaal-avrotros-ex-843a-rv

Rechtbank Midden-Nederland 13 april 2016, IEF 15881 (MCenA c.s. tegen AVROTROS)
Mediarecht. Bewijs. Procesrecht. Een uitzending van AVROTROS Opgelicht?! over advertentiefraude werden eisers als voorbeeld gesteld voor wat er mis is in de branche. Dat zo'n 82% van de adverteerders zich opgelicht zou voelen, dat de toegezegde verspreiding van bladen onder ziekenhuizen niet plaatsvindt en dat de goede doelen geen opbrengsten zouden ontvangen. Eisers hebben AVROTROS verzocht en gevorderd ex 843a Rv om verstrekking van de onderzoeksgegevens en bescheiden die zij heeft gebruikt om tot de mededelingen te komen. Er is sprake van journalistiek onderzoeks- en bronmateriaal; de gedwongen afgifte van deze onderzoeksgegevens kunnen een chilling effect hebben op de uitoefening van de persvrijheid (10 EVRM). Er is geen bewijsnood noch worden eisers onredelijk benadeeld als zij niet over de onderzoeksgegevens beschikken. Vordering wordt afgewezen.

 

IEF 15728

Geen benoeming deskundige over exploitatie broncode failliet

Rechtbank Midden-Nederland 18 juni 2014, IEF 15728 (Curator A12.it tegen Flore Managed Services)
Oude jurisprudentie, nu pas beschikbaar, zie eerder IEF 14923. Bevoegdheidsincident art 6 EEX-Vo. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. De failliete vennootschappen A12.it hebben een webmodule binnen de zorgsector (Flore-software) op de markt gebracht, zij hebben auteursrecht op deze software, zij hebben merkenrecht op het Merk “Flore” en zij hebben recht op de handelsnaam “Flore”. De curator stelt dat FMS en Flore Plus zich bedrijfsmiddelen van de failliete vennootschappen hebben toegeëigend, zoals de Flore-software, bestaande licentienemers, klanteninformatie en licentieovereenkomsten. Gedaagden vorderen zonder succes dat de rechtbank een deskundige benoemt ter beantwoording van de volgende vraag: “Is de broncode van het softwarepakket dat door FMS/PLUS wordt geëxploiteerd in zodanige mate hetzelfde als de broncode van het pakket dat door de failliete vennootschappen werd geëxploiteerd dat deze beide pakketten na objectieve maatstaven als hetzelfde moet worden beschouwd?” De zaak kwam weer op de rol voor conclusie van antwoord.

4.2. Het verweer van de curator, komt er - zeer kort samengevat - op neer dat de vraag naar de broncode slechts van beperkte betekenis is, aangezien voor het geschil beslissend is of bestaande klanten(relaties) van de failliete vennootschappen rond het faillissement zijn overgenomen door FMS of Flore Plus, en indien dit het geval is of er bij destijds bestaande klanten van de failliete vennootschappen nieuwe software is geinstalleerd. Onderzoek naar de broncode door een deskundige is voor beantwoording van deze vraag volgens de curator niet noodzakelijk. Voorts heeft de curator uiteengezet dat onderzoek naar de broncode evenmin relevant is voor de vraag wie de rechthebbende op de Flore-software.

4.3. Gelet op het gemotiveerde verweer van de curator is de rechtbank van oordeel dat voor het benoemen van een deskundige in dit stadium van de procedure onvoldoende aanleiding bestaat. De rechtbank zal daarom ook de incidentele vordering tot benoeming van een deskundige afwijzen.
IEF 15467

Karakter 843a brengt mee dat kort geding moet worden aangemerkt als eis in hoofdzaak

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 november 2015, IEF 15468 (Linkkers tegen PriHealth)
Uitspraak ingezonden door Koen Konings, ZENN Advocatuur.
Auteursrecht. Software. 843a Rv. 1019i Rv. Zie eerder IEF 14016. Linkkers implementeert ondersteuning in de huisartsenpraktijk. PriHealth ontwikkelt maatwerksoftware voor de zorg. In eerste aanleg vorderde Linkkers al inzage in bescheiden waaruit (mede)auteursrecht op softwareapplicatie ZorgIQ zou blijken. PriHealth stelt dat Linkkers niet ontvankelijk is in hoger beroep. Het Hof gaat hier niet in mee en oordeelt dat vanwege het karakter van 843a Rv het kort geding moet worden aangemerkt als de eis in de hoofdzaak als bedoeld in 1019i Rv. De vordering tot afgifte en inzage wordt echter wederom afgewezen. De grieven falen en het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

4.4 Naar het oordeel van het hof is Linkkers ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep. In een geval als dit is het bewijsbeslag gelegd teneinde daarvan afschrift en inzage te kunnen verkrijgen in een op artikel 843a Rv gebaseerde (vervolg)procedure. De uitoefening van het in artikel 843a Rv bedoelde recht op inzage - mits aan de daarvoor gestelde vereisten is voldaan - is mede erop gericht een partij in de gelegenheid te stellen haar proceskansen in te schatten alvorens een (bodem)procedure in te stellen. Met het karakter van deze specifieke voorlopige maatregel past het dan ook niet te verlangen dat al vóór de inzage is verkregen een inbreukprocedure wordt gestart. In dit geval dient dan ook het onderhavige-(hoger beroep in) kort geding te worden aangemerkt als eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv.

4.6 Het hof overweegt verder als volgt. Voor een gemeenschappelijk auteursrecht is vereist dat de bijdrage van de medeauteur van dien aard is, dat deze heeft bijgedragen tot de auteursrechtelijk beschermde inhoud (trekken) van het uiteindelijke werk. Dat een partij inhoud heeft ingebracht in een uiteindelijke applicatie, is op zichzelf nog niet voldoende om daarop een gemeenschappelijk auteursrecht te baseren. De bijdrage van de (beweerdelijke) mede-auteur moet eraan hebben bijgedragen dat het eindproduct voldoet aan het oorspronkelijkheidsvereiste voor een auteursrechtelijk werk. Dit vereiste houdt in dat het werk een eigen intellectuele schepping van de maker(s) vormt, zoals bedoeld in HvJEU 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465 (lnfopaq 1) en HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533 (Hauck/Stokke)).

4.7 Uit de eigen stellingen van Linkkers blijkt dat zij een vergelijking wenst te maken van het door haar ingebrachte materiaal met (de onderliggende stukken van) het door PriHealth op de markt gebrachte eindproduct (Zorg-IQ). Het gaat volgens Linkkers om het gebruik door PriHealth van "door Linkkers bedachte en door Linkkers aangedragen, van hardcopy in digitale vorm omgezette benaderingen, stroomlijnen en stroomdiagrammen, behandelstappen, protocollen en vragenlijsten" (memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, onder 5). Van Linkkers mocht - zeker gezien het gemotiveerde verweer van PriHealth op dat punt - worden verwacht zoveel mogelijk toe te lichten en te onderbouwen welke auteursrechtelijk relevante (creatieve) inbreng Linkkers heeft gehad bij de samenwerking met PriHealth. Linkkers heeft evenwel niets getoond van de gestelde hard copy noch enige (voldoende) nadere toelichting gegeven van (het auteursrechtelijke karakter van) haar inbreng bij de samenwerking. Zo valt op dat ook van de enige concreet benoemde ingebrachte 'hard copy'-het 'Handboek POH-GGZ' van Linkkers-ook in hoger beroep geen exemplaar is overgelegd, terwijl PriHealth reeds in eerste aanleg heeft betwist dat dit handboek voldoet aan de eisen voor een auteursrechtelijk werk. Linkkers heeft ook niet toegelicht waarom inbreng van de zich bij haai bevindende hard copy niet van haar zou kunnen"worden gevergd. Zij heeft zich in hoger beroep opnieuw slechts op het standpunt gesteld dat dit voorafgaand aan de inzage niet van haar kan worden verlangd en, zo begrijpt het hof, slechts in samenhang met de stukken waarvan inzage wordt verlang zou kunnen worden beoordeeld of die inbreng (waaronder de gestelde 'hard copy') auteursrechtelijk relevant is. Dit laatste valt evenwel niet in te zien, terwijl dat Linkkers niet ervan behoefde te weerhouden het zich bij haar bevindende materiaal, dat zij wenst te vergelijken met de stukken van PriHealth, in deze procedure over te leggen of ter zitting te tonen. Ook de (aard, inhoud en omvang van de) inbreng die en "- toen zij nog toegang tot de ontwikkelomgeving hadden - in het programma hebben aangepast en aangevuld" (pleitnota in hoger beroep 5. 7) heeft Linkkers in het geheel niet nader geconcretiseerd of toegelicht, waartoe het verweer_ van PriHealth echter wel aanleiding gaf. De bij memorie van grieven als productie 3 overgelegde (summiere) toelichting is door PriHealth (memorie van antwoord, productie 2) puntsgewijs en gemotiveerd betwist, waarop Linkkers vervolgens (bij pleidooi) niet meer is teruggekomen. Ten slotte heeft Linkkers niet (voldoende) betwist dat het bij de informatie over de zorgpaden, waarover Linkkers PriHealth heeft geïnformeerd, gaat om als zodanig niet auteursrechtelijk beschermde informatie. De omstandigheid dat Linkkers, naar zij stelt, 65 uur heeft meegewerkt aan het onderhavige project, is ook niet voldoende om daarop in het kader van deze 843a Rv-procedure een voldoende aannemelijke aanspraak als mede- auteursrechthebbende te kunnen baseren.

IEF 15406

Gezien win-verliesoverweging is gebruik ongevraagd toegezonden politie-informatie toegestaan in kort geding

Hof van Discipline 2 november 2015, IEF 15406; ECLI:NL:TAHVD:2015:286 (uittreksel vuurwapengevaarlijke drugscrimineel)
Mediarecht. Het hof van discipline bekrachtigt de door de raad ongegronde verklaarde klacht [ECLI:NL:TADRSGR:2015:75]. Verweerders traden in kort geding op voor de krant. De krant heeft in juli 2011 enkele artikelen gepubliceerd waarin klager werd omschreven als een “vuurwapengevaarlijke drugscrimineel”. Klager heeft de krant in kort geding gedagvaard en rectificatie met schadevergoeding gevorderd. Verweerders ontvingen ongevraagd een uittreksel uit het politieregister van een journalist. Klager meent dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld (46 Advocatenwet) door in een kort gedingprocedure gebruik te maken van onrechtmatig verkregen informatie van de politie.

Nu onweersproken is gesteld dat het stuk het enige schriftelijke bewijs vormde dat voorhanden was en het verschil zou (kunnen) maken tussen winnen en verliezen, hebben verweerders niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het stuk te handhaven, aldus de raad.

4.1    Verweerders traden in kort geding op voor de wederpartij van klager, [de krant]. De krant heeft in juli 2011 enkele artikelen gepubliceerd waarin klager werd omschreven als een “vuurwapengevaarlijke drugscrimineel”. Klager heeft de krant in kort geding gedagvaard en rectificatie met schadevergoeding gevorderd. De zitting vond op 23 augustus 2011 plaats.
4.2    Op 22 augustus 2011, op de avond voor de zitting kort na 22 uur, hebben verweerders aan de voorzieningenrechter en aan klagers advocaat als productie een uittreksel uit het politieregister toegezonden, waaruit blijkt dat klager daar stond geregistreerd onder code 2 (harddrugsdelicten) en code 4 (vuurwapenwetgeving). Verweerders hebben dit stuk op de avond voor de zitting ongevraagd ontvangen van een journalist van de krant, die het – zoals later is gebleken - had gekregen van een medewerker van de politie. Verweerster sub 1 heeft die avond nog met een kantoorgenoot besproken of zij het stuk zou overleggen.

4.5    Bij beschikking ex art. 12 Sv van 14 februari 2013 heeft het gerechtshof Den Haag het beklag van klager tegen de beslissing van de officier van justitie om (onder meer) verweerders niet te vervolgens wegens opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 272 Sr, afgewezen. Het gerechtshof overwoog daarbij dat verweerders de informatie alleen ten behoeve van het kort geding hebben ingebracht en niet met de bedoeling om deze verder naar buiten te brengen, en dat zo er al sprake zou zijn van een strafbaar feit, het gerechtshof geen specifiek strafrechtelijke belang aanwezig achtte om tot vervolging van verweerders over te gaan.

5.5    Daarnaast is niet gebleken dat verweerders ter ondersteuning van hun stellingen in het kort geding nog over andere doorslaggevende bewijsstukken (dan anonieme getuigenverklaringen) konden beschikken, zodat het gebruik van deze gegevens in het belang van hun cliënt geboden was.  De schending van de privacybelangen van klager was in die zin beperkt, dat de door klager aangevochten kwalificaties door de publicaties in de krant reeds verspreid waren; daar voegde het bij het kort geding ingebrachte uittreksel uit de politieregisters niet veel aan toe.  De belangen van klager zijn door die overlegging dus noch nodeloos, noch ontoelaatbaar geschaad.

Op andere blogs:
Advocatie

IEF 15404

Snijplanken voldoen niet aan productveiligheid, geen grond voor vrijwaring voor merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 14 oktober 2015, IEF 15404; ECLI:NL:RBDHA:2015:11748 (Josef Schulte-Ufer, Trading Park en North Stocks)
Gevoegde zaak. Vrijwaring onvoldoende samenhang met hoofdzaak. Josef Schulte-Ufer is gesteld merkenrechthebbende op het SUS-woord/beeldmerk en stelt dat Trading Park (TP) inbreukmakende snijplanken in de EER in de handel heeft gebracht, die TP op zijn beurt van North Stocks heeft gekocht. TP roept met succes North Stocks in vrijwaring op, omdat snijplanken non-conform zijn ex 7:17 en schade dient te vergoeden ex 6:74. TP roept TCC - als licentienemer van de snijplankproducten - in vrijwaring op: de snijplanken voldeden niet aan de productregelgeving, maar zijn door de vernietiger doorverkocht. De schadevergoeding die TP en NS aan hun afnemers moeten betalen, vanwege de productveiligheidregels, houdt geen verband met de merkinbreukvorderingen. Een eventuele veroordeling van TP en NS wegens merkinbreuk kan ook niet op deze gestelde grondslag op TCC worden verhaald.

8.2. Met betrekking tot de oproeping in vrijwaring van North Stocks en RH-Trading voldoen de incidentele vorderingen op de aangevoerde en niet weersproken gronden aan artikel 210 Rv. Derhalve zullen deze vorderingen worden toegewezen.

8.3. Met betrekking tot TCC acht de rechtbank de stellingen van Trading Park en North Stocks ontoereikend om de gevorderde vrijwaringen toe te staan. Het gaat er Trading Park en North Stocks om de schadevergoeding, die zij aan hun afnemers moeten betalen omdat de geleverde snijplanken niet voldoen aan de toepasselijke regelgeving ten aanzien van de productveiligheid, af te wentelen op TCC. Deze schade houdt geen verband met de vorderingen in de hoofdzaak die zijn gebaseerd op merkinbreuk door Trading Park en North Stocks. Een eventuele veroordeling van Trading Park en North Stocks in de hoofdzaken wegens merkinbreuk kan dan ook niet op de door hen gestelde grondslag op TCC worden verhaald.
IEF 15396

Appelverbod bij toegewezen voorlopig getuigenverhoor niet doorbroken

Hof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8314 (Goodmark make-up koffers en hartjes)
Procesrecht. Nabootsingen van Top Twences Gentle Girls make-up koffers en make-up hartjes. In kort geding heeft de rechtbank zicht onbevoegd verklaard, voor zover het de vorderingen betreffende de (beweerdelijke) inbreuk op een Gemeenschapsmerk en heeft de zaak in het geheel verwezen naar de rechtbank Den Haag [IEF 14909]. Ex art. 188 lid 2 Rv staat tegen de beschikking op een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen hogere voorziening open voor zover het verzoek wordt toegewezen. Een beroep op de doorbrekingsgronden (ex ECLI:NL:HR:1995:ZC1683) slaagt niet. Het beroep wordt verworpen, waarbij de beschikking in eerste aanleg alsnog uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

3.6. Top Twence is een kort geding gestart tegen Goodmark waarin zij (onder meer en samengevat) heeft gevorderd dat Goodmark zal worden veroordeeld om zich te onthouden van iedere inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten (daaronder mede begrepen de auteursrechten en merkenrechten) van Top Twence. De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel heeft zich bij vonnis van 9 april 2015 onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van Top Twence, voor zover deze betreffen de (beweerdelijke) inbreuk op een Gemeenschapsmerk en heeft de zaak in het geheel - in de stand waarin deze zich ten tijde van het vonnis bevond - verwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, zijnde de bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk (ECLI:NL:RBOVE:2015:1944).

4.1 Op grond van art. 188 lid 2 Rv staat tegen de beschikking op een verzoek ex art. 186 Rv tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen hogere voorziening open voor zover het verzoek wordt toegewezen. Een uitzondering op dit appelverbod wordt aangenomen indien de appellant stelt dat de rechter art. 186 Rv ten onrechte heeft toegepast, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen, dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling (HR 24 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1683). Voor een dergelijke doorbreking is, naast gevallen waarin de rechter het toepassingsbereik van - in dit geval - art. 186 Rv heeft miskend, slechts dan ruimte bij schending van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging dat geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling (zie o.a. HR 1 april 2004, ECLI:NL:HR:2011:BP2312).

5.3 De stelling van [appellante] dat de rechtbank onbevoegd zou zijn geweest, wordt ook overigens door het hof verworpen. Ingevolge art. 187 lid 1, eerste volzin, Rv wordt het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen. In art. 187 lid 1, laatste volzin, Rv is bepaald dat de rechter summierlijk beoordeelt of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.

7.2 [appellante] zal worden veroordeeld in de proceskosten van Top Twence in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II). Anders dan Top Twence ziet het hof geen aanleiding voor toepassing van art. 1019h Rv. Om het onderhavige voorlopige getuigenverhoor is door Top Twence verzocht omdat zij vermoedt (cursivering hof) dat [appellante] mogelijk (naast een eventuele schending van een vaststellingsovereenkomst) inbreuk heeft gepleegd op intellectuele eigendomsrechten van Top Twence. Door het horen van getuigen hoopt Top Twence opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, zodat zij in staat is haar processuele positie beter te beoordelen. Thans is derhalve nog onvoldoende aannemelijk dat [appellante] (onder meer) inbreuk heeft gemaakt op intellectuele eigendomsrechten van Top Twence.

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het door [appellante] ingestelde hoger beroep;
verklaart de beschikking van de rechtbank van 24 juni 2015 alsnog uitvoerbaar bij voorraad;

IEF 15394

Schadebegroting ex 6:104 BW is niet punitief van aard

Hof 's-Hertogenbosch 3 november 2015, IEF 15394; ECLI:NL:GHSHE:2014:506 (Decor tegen Schomburg)
Uitspraak ingezonden door Joost Becker, Dirkzwager. Merkenrecht. Schadebegroting ex 6:104 BW. Na IEF 12326 en . Schomburg heeft in Duitsland UNIFIX als woordmerk geregistreerd voor o.m. poedertegellijm; Decor heeft steenlijm met het teken Unifix aangeboden. Na het tussenvonnis [IEF 13580] vernietigt het Hof het beroep voor zover de genoten winst en de betaling van schadevergoeding werd afgewezen; en veroordeelt Decor tot betaling van €19.534,00 ex 6:104 BW. De wijze van schadebegroting op de voet van artikel 6:104 BW heeft niet het karakter van een punitieve maatregel.

7.3.8. Decor is in gebreke gebleven om deugdelijk te onderbouwen dat en welke kosten rechtstreeks samenhangen met het door haar onrechtmatig behaalde voordeel. Het ligt echter voor de hand dat zij de lijm heeft moeten inkopen en daarvoor inkoopkosten heeft moeten betalen. Zij stelt deze op €38.724,00. Weliswaar heeft zij dat niet onderbouwd met deze stukken, maar Schomburg bestrijdt dat bedrag niet en gaat daar in haar reactie zelf ook van uit.
Voorts heeft Decor de kosten van etikettering en terughalen van emmers wel gespecificeerd; deze belopen samen afgerond €6.743,00. Schomburg heeft deze bedrage niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Van deze bedragen uitgaande zou het netto voordeel €65.001,00 minus €38.724,00 minus €6.743,00, dus €19.534,00 bedragen. Decor houdt voorts rekening met €2.224,00 belastingdruk. Het zou dan moeten gaan om vennootschapsbelasting. Deze behoeft echter enkel betaald te wordne als er in het desbetreffende jaar door het bedrijf als geheel winst is gemaakt en er geen of onvoldoende aftrekposten zijn. Schomburg heeft er terecht op gewezen dat deze post niet controleerbaar is (...)

7.3.9. De wijze van schadebegroting op de voet van artikel 6:104 BW heeft niet het karakter van een punitieve maatregel, zodat de rechter bij toepassing van dit artikel in zoverre terughoudendheid in acht moet nemen dat, indien aannemelijk is dat het door Decor behaalde voordeel de vermoedelijke omvang van de schade van Schomburg aanmerkelijk te boven gaat, de schade in beginsel wordt begroot op een door de rechter te bepalen gedeelte van de winst. Deze situatie doet zich echter niet voor.

Lees de uitspraak (pdf/html)