DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige daad  

IEF 7708

Uit hoofde van zijn beroep geen deskundige

Notariskamer Gerechtshof Amsterdam, 3 maart 2009, LJN: BH5012, Stichting Orthopedische Instrumentenmakerij Kastanjehof tegen Mr. [X]

De notaris als partijadviseur. Geen IE-recht, alleen om aan te geven dat een notaris zich bij een transactie niet noodzakelijkerwijs ook inhoudelijk bezig hoeft te houden met de in het geding zijnde IE-rechten.

“mocht de notaris aannemen dat klaagster, bijgestaan door haar deskundige adviseurs, zeer wel in staat was om dd-rapport te beoordelen en dat zijn inbreng geen meerwaarde zou hebben. Het is derhalve begrijpelijk dat de notaris geen aanleiding zag om het due diligence rapport op te vragen. Dit geldt te meer omdat een notaris uit hoofde van zijn beroep geen deskundige is op het gebied van (de bescherming van rechten van) intellectuele en industriële eigendom.”

4.4. Klaagster is (…) van mening dat het op de weg van de notaris had gelegen klaagster te waarschuwen dat zij voor de koopprijs van 1.600.000,- ‘een kat in de zak kocht’. Immers, uit de intentieovereenkomst bleek dat de kern van de transactie was de zgn. DOI-sculptuurtechnologie, maar de bepalingen van de uiteindelijk getekende overeenkomst maken niet duidelijk of en in hoeverre de overgenomen vennootschap daadwerkelijk eigenaar van die technologie was. Later bleek dat de vennootschap slechts een werkwijze bezat en geen beschermd procédé. Uit het aan klaagster uitgebrachte due diligence rapport had de notaris kunnen blijken dat die vennootschap voor het overige ‘leeg’ was. De notaris had deze waarschuwing kunnen geven indien hij kennis zou hebben genomen van het due diligence rapport; hij heeft dat rapport echter niet opgevraagd, hoewel hij bekend was met het bestaan ervan.

(…)

6.5. Voor wat betreft het vierde klachtonderdeel merkt het hof allereerst op dat voor zover klaagster de notaris verwijt dat de bepalingen van de uiteindelijk getekende overeenkomst niet duidelijk maken of en in hoeverre de overgenomen vennootschap daadwerkelijk eigenaar van de technologie was waar het klaagster om ging, dit klachten betreft die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht. Het hof kan echter geen kennis nemen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht en zal klaagster daarom in deze klachten niet ontvankelijk verklaren.

Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de notaris het due diligence rapport niet heeft opgevraagd, met het bestaan waarvan hij bekend was, overweegt het hof dat het doel van een due diligence rapport in een situatie als de onderhavige is de koper een zodanig inzicht te geven in het voorwerp van de transactie dat hij kan beoordelen of dat aan zijn verwachtingen voldoet in het licht van de overeengekomen koopprijs. Nu klaagster de notaris niet verzocht heeft van het aan haar uitgebrachte due diligence rapport kennis te nemen, mocht de notaris aannemen dat klaagster, bijgestaan door haar deskundige adviseurs, zeer wel in staat was om dat rapport te beoordelen en dat zijn inbreng geen meerwaarde zou hebben. Het is derhalve begrijpelijk dat de notaris geen aanleiding zag om het due diligence rapport op te vragen. Dit geldt te meer omdat een notaris uit hoofde van zijn beroep geen deskundige is op het gebied van (de bescherming van rechten van) intellectuele en industriële eigendom.

Nu de notaris geen verwijt treft dat hij het due diligence rapport niet heeft opgevraagd, kan hem uiteraard ook niet verweten worden dat hij klaagster niet heeft gewaarschuwd voor risico?s die uit dat rapport wellicht gebleken zouden zijn. Het hof acht ook dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.

Lees het arrest hier

IEF 7674

Aansprakelijkheid en modieuze laarzen

Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2009, KG ZA 09-379 P/PvV, Trendylaarzen tegen 2dehands.nl (met dank aan Stichting Brein).

Over de aansprakelijkheid van websitehouders. De voorzieningenrechter oordeelde in dit geschil dat de activiteiten van de websitehouder van de forum-website www.internetoplichting.nl niet vallen onder diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 14 Richtlijn 2000/31 EG en artikel 6:196c lid 4 BW en artikel 3:15d lid 3 BW. Wanneer misbruik wordt gemaakt van zijn website dient de websitehouder in ieder geval  de e-mailadressen, en IP-adressen en indien beschikbaar de NAW-gegevens van haar misbruikmakende gebruikers te verstrekken aan de benadeelde. Bovendien dient de websitehouder er,  gezien de aard van de website in kwestie, op toe te zien dat er geen misbruik gemaakt wordt van zijn website. De daaruit voortvloeiende controlewerkzaamheden kunnen niet op de (potentieel) gelaedeerde worden afgeschoven. 

Trendylaarzen verkoopt via haar webwinkel onder meer modieuze laarzen. Op de door 2dehands.nl geexploiteerde website www.internetoplichting.nl krijgen bezoekers de gelegenheid om anoniem klachten te uiten over aanbieders van diensten of producten op internet en daarover met elkaar te communiceren. Het beheer van deze website is mede in handen van moderators, die op vrijwillige basis hun bijdrage leveren. Op de internetoplichting.nl vond een discussie plaats over Trendylaarzen waarbij Trendylaarzen zeer negatief werd belicht. De gevolgen van de berichten op internetoplichting.nl zijn schadelijk voor Trendylaarzen. 

2dehands.nl stelt zich op het standpunt dat zij slechts een platform aanbiedt waarop gebruikers berichten kunnen plaatsen en dat zij op grond van artikel 6:196c lid 4 BW niet aansprakelijk is voor de door derden geplaatste berichten.
Aansprakelijkheid websitehouder

Aansprakelijkheid websitehouder: 4.5. (..) Vastgesteld wordt dat 2dehands.nl aldus door middel van de moderators de zeggenschap heeft over de inhoud van de website en dat zij kan bepalen wat daarop wel of niet wordt gepubliceerd. Van een louter technisch, automatish en passief karakter van de door 2dehands.nl aangeboden dienst is derhalve geen sprake. Geoordeeld wordt daarom dat deze activiteiten van 2dehands.nl niet vallen onder diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 14 Richtlijn 2000/31 EG en artikel 6:196c lid 4 BW en artikel 3:15d lid 3 BW. Dit heeft tot gevolgd dat 2dehands.nl net als iedere andere websitehouder in principe ten volle verantwoordelijk is voor wat op haar website wordt gepubliceerd.”

(Toezicht)verplichtingen websitehouder: 4.9 Voorshands heeft 2dehands.nl dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen over Trendylaarzen op de website juist zijn. (..) Daarbij kan in zijn algemeenheid niet van een exploitant van een website waarop een forum wordt geëxploiteerd worden geverd dat zij alle uitlagingen daarop aan een voorafgaande controle onderwerpt. Anderzijds moet 2dehands.nl bedacht zijn op en zich ervan bewust zijn dat het ook derden de gelegenheid biedt om van de website misbruik te maken door een bedrijf zonder goede grond zwart te maken en daardoor het voortbestaan van dat bedrijf in gevaar te brengen. (..)

4.10 (..) Gelet echter op de naam van de onderhavige website en de daaruit voortvloeiende schade voor bedrijven, mag in geval van misbruik, hetgeen in het onderhavige geval voorshands aannemelijk is, van 2dehands.nl meer worden verwacht dan alleen het verstrekken van de e-mail- en IP-adressen en, indien beschikbaar, de NAW-gegevens aan de benadeelde. In een geval als het onderhavige, waarbij zonder enig bewijs voor oplichting sprake is van een hetze tegen een bedrijf, had 2dehands.nl, toen haar dit duidelijk werd, de hele topic van haar website moeten verwijderen en moeten voorkomen dat er nog verder over dit bedrijf op haar website werd gepubliceerd. (..)

Het is (..) in de eerste plaats haar eigen verantwoordelijkheid dat van haar website niet door derden misbruik wordt gemaakt en zij kan de daaruit voortvloeiende controlewerkzaamheden niet op Trendylaarzen afschuiven.

Lees het vonnis hier.

IEF 7668

De wijze waarop de prijs moet worden berekend

Rechtbank Amsterdam, 10 september 2008, LJN: BH5558,  Chellomedia Programming B.V. c.s. tegen Canal Digitaal Premium Services B.V.

Voor de sportrechtenliefhebber. Heel in het kort: Distributieovereenkomsten met betrekking tot de verspreiding van een sport- en een filmkanaal; overeengekomen prijs; uitleg van de overeenkomsten terzake van de begrippen “List price” en “subscribers, Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de prijs moet worden berekend die Canal Digitaal c.s. aan Chellomedia c.s. moet afdragen voor de levering van het sport- en het filmkanaal aan Canal Digitaal c.s.” O.a: 

4.31.  De vraag is thans of de opschorting van Canal Digitaal c.s. gerechtvaardigd is. In dit kader heeft Canal Digitaal c.s. aangevoerd dat Chellomedia c.s. de exclusieve rechten ten aanzien van de Spaanse voetbalcompetitie (A league) heeft verloren. Onbetwist is evenwel dat Chellomedia c.s. vervolgens het exclusieve recht op live wedstrijden van de Spaanse voetbalcompetitie heeft verkregen van Talpa, zij het dat Talpa het recht om samenvattingen van voormelde wedstrijden uit te zenden, heeft behouden. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank reeds om de hierna volgende reden geen tekortkoming onder de sportovereenkomst. Tussen partijen staat tevens vast dat Chellomedia c.s. de exclusieve rechten heeft op de live wedstrijden van niet drie (zoals was overeengekomen) maar zes van de B leagues. Nu in de sportovereenkomst met betrekking tot een eventueel verlies van de exclusieve rechten ten aanzien van de Spaanse voetbalcompetitie (A league) is overeengekomen dat deze zouden kunnen worden vervangen door de exclusieve rechten op de live wedstrijden van twee extra B leagues, is van een tekortkoming dienaangaande geen sprake. Ten aanzien van dergelijke live wedstrijden is voorts geen beperking in de sportovereenkomst opgenomen ten aanzien van het geven van sublicenties op samenvattingen van dergelijke wedstrijden. In dit kader kan dan ook geen sprake zijn van een tekortkoming aan de zijde van Chellomedia c.s.

Lees het vonnis hier

IEF 7598

Terecht als gezichtspunt in aanmerking genomen

Gerechtshof Amsterdam, 17 februari 2009, Zaaknr. 106.007.116/01, Merck Sharp & Dohme tegen Pharmachemie (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)

Conflict over het geneesmiddel alendroninezuur (botontkalking). Schermutselingen aan de grenzen van het IE-recht. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep: Rechtbank Haarlem, 28 maart 2007, IEF 3843. Het  beroep van MSD op de correctie Langemeijer wordt afgewezen.

3.6.7 De rechtbank heeft bij de verwerping van het beroep van MSD op de correctie Langemeijer terecht als gezichtspunt in aanmerking genomen de omstandigheid dat Pharmachemie geen inbreuk heeft gemaakt op de wettelijke regelingen die wél strekken ter bescherming van de concurrentiebelangen van MSD, in het bijzonder de Rijksoctrooiwet, de Verordening op de Aanvullende Beschermingscertificaten en de Regeling van de Dossiersbescherming van artikel 2 lid 8 BRG jo. artikel 10 lid la (iii) van richtlijn 2001/83/EG. De daartegen gerichte grief 6 faalt.

De bedoelde wettelijke regelingen berusten, voorzover hier van belang, op een afweging tussen enerzijds het belang van producenten van innovatieve geneesmiddelen bij de bescherming van uitvindingen en anderzijds de belangen die gediend worden bij vrije mededinging. Het ligt daarom niet voor de hand om, met toepassing van de correctie Langemeijer, de uitkomst van die afweging in het onderhavige geval bij te stellen ten behoeve van MSD op grond van haar stelling dat zij schade heeft geleden als gevolg van de marktintroductie van een generieke variant van haar innovatieve (maar niet meer door eerder genoemde rechten beschermde) geneesmiddel, welke introductie is vervroegd door schending van normen die zijn geschreven ter behartiging van andere belangen, te weten de volksgezondheid en het functioneren van de gemeenschappelijke markt.”

Lees het arrest hier.

IEF 7444

Als titel van een concept

Agis Zorg voor ZorgVzr. Rechtbank Amsterdam, 23 december 2008, KG ZA 08-2328 WT/MV, Stichting IZZ & IZZ Zorgverzekeraar N.V. tegen Agis Zorgverzekeringen N.V. c.s. (met dank aan Bastiaan van Ramshorst, Klos Morel Vos & Schaap).

Merkenrecht. Onrechtmatige daad / slaafse nabootsing. Slagzinnen. Titels. Gebruik ‘ZorgvoorZorg’ door gedaagde zorgverzekeraar Agis maakt geen inbreuk op het merk ´IZZ Zorg voor de Zorg´ van eiser IZZ, maar is wel onrechtmatig.

“Aangezien ZorgvoorZorg door Agis als titel van een ‘concept’ wordt gebruikt, en dus niet louter beschrijvend (hetgeen ook blijkt uit het gebruik van de hoofdletters en de afwezigheid van spaties) en aangezien ZorgvoorZorg vrijwel identiek is aan het onderscheidingsteken c.q de slagzin Zorg voor de Zorg van IZZ, wordt geoordeeld dat Agis hiermee onvoldoende afstand neemt van haar concurrent IZZ. Zij profiteert hiermee overmatig van de inspanningen die EZZ zich heeft getroost om het onderscheidingsteken Zorg voor de Zorg bekendheid te geven, hetgeen onrechtmatig wordt geacht.”

Geen 1019h proceskostenveroordeling “aangezien de vorderingen niet op basis van het merkenrecht van IZZ worden toegewezen.”

Merkenrecht: “4.2. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van verwarringsgevaar dient het merk zoals het is ingeschreven (IZZ Zorg voor de Zorg) te worden vergeleken met het teken (ZorgvoorZorg) zoals het wordt gebruikt. Agis gebruikt het teken met name in haar domeinnaam www.agiszorgvoorzorg.nl en in de aanduiding van haar producten “ZorgvoorZorg-verzekering”, “Compact ZorgvoorZorg” en “Comfort ZorgvoorZorg”. Bij de vergelijking moeten merk en teken in beginsel in hun geheel worden bezien. Beslissend is de totaalindruk van de gemiddelde consument die de betrokken waren of diensten afneemt. Het is niet de bedoeling een merk of teken in delen op te splitsen, eruit te halen wat niet van pas komt en de rest te vergelijken. Dit betekent dat het bestanddeel IZZ van het merk IZZ Zorg voor de Zorg bij de vergelijking uitdrukkelijk dient te worden meegewogen. Bovendien kan worden gezegd dat het bestanddeel IZZ binnen het merk meer onderscheidend vermogen heeft dan het meer beschrijvende bestanddeel Zorg voor de Zorg. Voorshands is, uitgaande van het merk zoals het is gedeponeerd en gezien het “dominante” bestanddeel RZZ, geen sprake van verwarringsgevaar. Hierbij is van belang dat de gemiddelde consument aan wie het product zorgverzekering voor werknemers in de zorg wordt aangeboden beter geïnformeerd zal zijn dan de gemiddelde consument op de markt van zorgverzekeringen. Zowel IZZ als Agis brengen immers hun producten aan de man als collectieve verzekeringen via de werkgevers in de zorg. Een werkgever die zijn werknemers attendeert op de mogelijkheid van een collectieve zorgverzekering, zal hierbij altijd uitdrukkelijk vermelden.”

Onrechtmatige daad: “4.5. Tot slot heeft IZZ de bescherming ingeroepen van artikel 6:162 BW. In dit kader heeft zij aangevoerd dat Agis met het gebruik van de domeinnaam www.agiszorgvoorzorg.nl en gebruik van het teken ZorgvoorZorg ter aanduiding van haar producten ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de reputatie en goodwill die IZZ rond het onderscheidingsteken (IZZ) Zorg voor de Zorg heeft opgebouwd. Vaststaat dat IZZ van oudsher actief was op de markt die bestaat uit personen werkzaam in de zorgsector. Het staat Agis uiteraard vrij diezelfde markt te benaderen. Zij heeft er -blijkens haar toelichting ter zitting- onlangs voor gekozen in het kader van haar doelgroepenbeleid een nieuw ‘concept’ in de markt te zetten dat zich richt op de zorgsector met een aansprekende en logisch herkenbare titel (ZorgvoorZorg) waarin de doelgroep zich zal herkennen. Het ligt, aldus Agis, in de bedoeling dit concept de komende jaren uit te breiden.

Aangezien ZorgvoorZorg door Agis als titel van een ‘concept’ wordt gebruikt, en dus niet louter beschrijvend (hetgeen ook blijkt uit het gebruik van de hoofdletters en de afwezigheid van spaties) en aangezien ZorgvoorZorg vrijwel identiek is aan het onderscheidingsteken c.q de slagzin Zorg voor de Zorg van IZZ, wordt geoordeeld dat Agis hiermee onvoldoende afstand neemt van haar concurrent IZZ. Zij profiteert hiermee overmatig van de inspanningen die EZZ zich heeft getroost om het onderscheidingsteken Zorg voor de Zorg bekendheid te geven, hetgeen onrechtmatig wordt geacht. Van belang hierbij is dat partijen een identiek product aanbieden (collectieve zorgverzekeringen), aan een identieke doelgroep (personen die werkzaam zijn in de zorg) op een identieke wijze (namelijk via de werkgevers in de zorg). De onderscheidende en wervende kracht van het onderscheidingsteken Zorg voor de Zorg zal door gebruik van het teken ZorgvoorZorg verminderen. De subsidiaire vorderingen die zijn gegrond op artikel 6:162 13W zijn daarom in beginsel toewijsbaar als na te melden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7437

Het doorbreken van een gesloten verkoopsysteem

Euro 2000Hoge Raad, 19 december 2008, LJN: BG3592, Eisers tegen Stichting Euro 2000.

Oneerlijke mededinging. Onrechtmatige daad; uit winstoogmerk ondergraven van een gesloten kaartverkoop (Euro 2000). Procesrecht; misbruik van executiebevoegdheid. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. (81 RO).  

Uit de conclusie van A-G Spier:  “4.2 Onderdeel 2 bevat een rechtsklacht inhoudend dat het Hof miskent dat het doorbreken van een gesloten verkoopsysteem in een situatie als de onderhavige door een derde alleen dan als bijzondere omstandigheid kan gelden die tot onrechtmatigheid van het handelen van die derde leidt, indien dit systeem daadwerkelijk als een juridisch en feitelijk gesloten systeem is opgezet en als zodanig heeft gefunctioneerd. Daarmee is - aldus het onderdeel - onjuist 's Hofs oordeel in rov. 4.17 dat voor de beantwoording van de vraag of [A] onrechtmatig jegens Euro 2000 heeft gehandeld niet van doorslaggevende betekenis is of het systeem in alle opzichten daadwerkelijk overeenkomstig de bedoelingen heeft gefunctioneerd. Heeft het systeem niet gefunctioneerd dan is immers van een ondermijning van de organisatie geen sprake. Het Hof zou daarom ten onrechte doorslaggevend achten het overwogene in rov. 2.16 (bedoeld is allicht 4.16).

4.3 Het onderdeel berust op een verkeerde lezing nu het Hof niet alleen beslissend acht hetgeen staat in rov. 4.16. Deze rov. bouwt immers voort op het in rov. 4.15 gevelde oordeel.

4.4.1 Bij inhoudelijke beoordeling is de klacht geen beter lot beschoren. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het handelen met iemand, terwijl men weet dat deze door dat handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig. Van onrechtmatigheid is pas sprake indien de aangesproken partij weet of behoort te weten dat haar wederpartij door het sluiten van de desbetreffende overeenkomst wanprestatie pleegt jegens een derde en bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden.”

Lees het arrest hier.

IEF 7432

Flankerende (aan)duidingen

Gerechtshof Leeuwarden, 9 december 2008,  LJN: BG6638, Ingenieursbureau Ir. (persoonsnaam) B.V. tegen DVJ Infra en Milieu BV,

Geen auteursrecht op offertes. Geen geschriftenbescherming, geen databankbescherming en geen onrechtmatige daad. Appellant verwijt geïntimeerde dat deze, zonder haar toestemming, in haar rapportage van 30 augustus 2005 passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Auteursrecht: “6. Het hof onderschrijft volledig hetgeen de rechtbank onder 5 van het bestreden vonnis heeft overwogen ter motivering van haar verwerping van deze grondslag. De kern daarvan is dat de passages in de offertes die DVJ in haar rapportage heeft overgenomen, overwegend objectieve historische en technische feiten bevatten, waarvan de beschrijving uitsluitend functioneel en zakelijk van aard is. Die passages missen derhalve het creatieve element dat is vereist om te kunnen spreken van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Noch in de toelichting op grief II, die zich richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in het bijzonder voor het gestelde gebruik van korte zinnen en "flankerende (aan)duidingen". Ook het enkele feit dat de offertes het resultaat zijn van menselijk werk is ongenoegzaam voor het oordeel dat sprake is van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het gestelde omtrent evaluatie en interpretatie van historische gegevens is verder niet onderbouwd en te vaag om tot een ander oordeel te komen. Voor zover het bewijsaanbod van appellant hierop betrekking heeft, wordt het dan ook gepasseerd."

Geschriftenbescherming:  “7. Ook hier onderschrijft het hof volledig de motivering van de rechtbank, zoals deze blijkt uit rechtsoverwegingen 6 tot en met 10 van het bestreden vonnis. De kern daarvan is dat gesteld noch gebleken is dat de offertes zijn geopenbaard, terwijl voorts hun bestemming ook niet was om geopenbaard te worden maar om tussen twee partijen te worden gehanteerd. Noch in de toelichting op grief III, die zich (mede) richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in de eerste plaats voor het gestelde omtrent openbaarmaking in besloten kring. Niet onderbouwd is immers dat daarvan sprake is geweest. Het enkele feit dat de offertes door garagebedrijf aan DVJ ter hand zijn gesteld, zoals appellant stelt, is onvoldoende om daartoe te kunnen concluderen. Ook de stelling van appellant dat het vooronderzoek door belanghebbenden krachtens de Wet openbaarheid van bestuur of het Verdrag van Aarhus in voorkomende gevallen zou kunnen worden opgevraagd, dan wel dat deze gegevens op grond van de Wet bodembescherming in voorkomende gevallen dienen te worden overgelegd, brengt het hof - wat er zij van de juistheid van deze stelling - niet op een andere opvatting. Ook al zou dit alles juist zijn en ook al zou dit in casu niet alleen gelden voor de rapportage van DVJ maar ook voor de niet aanvaarde offertes van appellant, dan wil dat immers nog niet zeggen dat die offertes zijn bestemd om openbaar te worden gemaakt. Hun bestemming was - hoe dan ook - om aan garagebedrijf een onderbouwd voorstel over te brengen tot uitvoering van een bodemonderzoek. Een op openbaarheid gerichte bedoeling valt daar niet in te ontwaren.

Databankenrecht: “9. Volgens de meer subsidiaire stellingname van appellant, zoals toegelicht in grief III, is haar rapportage (het hof: de offertes) een verzameling van gegevens ten aanzien van de bodemgesteldheid van het bedrijventerrein van garagebedrijf, die systematisch geordend en toegankelijk zijn en die een substantiële investering van appellant hebben gevergd. Voorts stelt zij dat DVJ zonder haar toestemming "het relevantste en substantieelste deel" van de verzameling van de databank heeft geëxploiteerd. DVJ heeft een en ander bestreden.

10. Het hof stelt vast dat de offertes een doorlopende tekst bevatten, waarin onder meer informatie is terug te vinden over de onderzoekslocatie, de historische activiteiten op die locatie en een eerder onderzoek in 1990. Deze tekst is summierlijk in kopjes onderverdeeld. Van een systematische ordening van gegevens over de bodemgesteldheid, zoals appellant stelt, is geen sprake, laat staan dat deze gegevens afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn gemaakt. De kosten voor het vergaren, controleren en presenteren van deze informatie heeft appellant zelf begroot op € 567,92. Hoewel uit de richtlijn en de wet niet duidelijk wordt wat precies substantieel is en wat niet, is het naar het oordeel van het hof evident dat een investering waarvoor een bedrag in deze orde van grootte in rekening wordt gebracht, niet als substantieel kan worden aangemerkt. De stelling van appellant dat niet alleen naar deze kosten moet worden gekeken maar ook naar het verdere gebruik van de databank, acht het hof onbegrijpelijk, nu niet tevens wordt gesteld dat en welke verdere investeringen daarmee gemoeid gaan. Op grond van dit alles concludeert het hof dat geen sprake is van een beschermde databank in de zin van de Databankenwet.”

Onrechtmatige daad: “11. Naar het oordeel van het hof heeft appellant de meest subsidiaire grondslag, zoals naar voren gebracht in de toelichting op grief III, niet of nauwelijks feitelijk onderbouwd. Dit lag wel op haar weg. Anders dan appellant ingang tracht te doen vinden, levert namelijk het enkele feit dat DVJ in haar rapportage passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant, die blijkens het vorenstaande niet voldoen aan de materiële voorwaarden voor bescherming krachtens de Auteurswet of de Databankenwet, niet zonder meer een schending op van een volgens ongeschreven recht door DVJ jegens appellant in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm. Blijkens de rechtspraak (zie o.a HR 27 juni 1986, NJ 1987/191, HR 20 november 1987, NJ 1988/311, HR 23 oktober 1987, NJ 1988/310, HR 23 mei 2003, NJ 2003/494) moet hier terughoudendheid worden betracht. Onrechtmatigheid kan in beginsel slechts worden aangenomen indien wordt geprofiteerd van een prestatie die van dien aard is dat die op één lijn valt te stellen met prestaties die wel (door middel van een absoluut recht van intellectueel eigendom) zijn beschermd, of in geval van andere bijkomende omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat deze uitzonderingen zich hier voordoen.”

Lees het arrest hier.

IEF 7424

Reeds door het uiterlijk van het logo

WijndomeinenRechtbank Haarlem, 17 december 2008, KG ZA 08-650, Fine Wine Merchants B.V. h.o.d.n. Wijndomein tegen Albert Heijn (met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof).

Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. Fine Wine Merchants (FWM), exploitant van de internet-wijnwinkel Wijndomein, maakt bezwaar tegen gebruik door Albert Heijn (AH) van de naam AH Wijndomein voor internet wijnverkoop. Los van de vraag of AH Wijndomein als handelsnaam dient te worden aangemerkt en los van de vraag of de handelsnaam Wijndomein voldoende onderscheidend vermogen heeft, kan van inbreuk geen sprake zijn omdat van verwarringsgevaar onvoldoende is gebleken.

De toevoeging van de zeer bekende merk- en handelsnaam "AH" in de naam "AH Wijndomein", maakt deze naam juist sterk onderscheidend van de naam "Wijndomein". Daarmee is het voor het gemiddelde publiek onmiddellijk duidelijk dat de naam en onderneming behoren tot AH en niet tot FWM. 1019h- proceskosten €9.875,64.

“4.6. Het betoog van FWM slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Veleer is er sprake van, zoals door Albert Heijn terecht naar voren is gebracht, dat de toevoeging AH in de naam AH Wijndomein die naam juist sterk onderscheidend maakt van de reeds door FWM gevoerde naam Wijndomein. AH is immers - en zo is door FWM ook niet betwist - in Nederland een zeer bekend merk en handelsnaam. Door toevoeging van de merknaam AH aan het woord Wijndomein, is voor het gemiddelde publiek daarmee onmiddellijk duidelijk dat de naam en de onderneming behoren tot Albert Heijn en dus niet een onderneming is van FWM. Dat effect wordt bovendien versterkt door het sterk onderscheidende AH-logo In het logo van AH Wijndomein, zodat ook zichtbaar is dat het gaat om Wijndomein van Albert Heijn.

Daarnaast presenteert AH Wijndomein zich hoofdzakelijk op internet, geheel in de bekende huisstijl van Albert Heijn, met op elke pagina duidelijk zichtbaar de in dit verband veelzeggende slogan Her nieuwe AH Wijndomein. Gewoon bij AH. Ook in de door AH Wijndomein gebruikte domeinnamen ahwijndomein.ah.nl en ah.nl/wijndomein Komt duidelijk de onderscheidende  naam AH naar voren, net als in het door FWM ter zitting getoonde (papieren) promotiemateriaal en de antwoordkaart van AH Wijndomein. Aan de andere kant zullen bezoekers van de website van FWM niet snel de internet wijnwinkel Wijndomein verwarren met die van AH Wijndomein, nu reeds door het uiterlijk van het logo en de website direct zichtbaar is dat het niet gaat om de internet webwinkel van Albert Heijn.”

4.9 (…) Zij heeft weliswaar gesteld dat er klanten zijn die vragen of Wijndomein is overgenomen door Albert Heijn, maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat Wijndomein wordt verward met AH Wijndomein. Voor zover deze stelling van FWM als juist kan worden aangenomen, zijn deze klanten zich er immers kennelijk wel van bewust dat AH Wijndomein van Albert Heijn is en zullen bij een bezoek van de website van Wijndomein van FWM reeds door de uiterlijke vormgeving kunnen constateren dat die internet wijnwinkel geen onderneming van Albert Heijn betreft.

Lees het vonnis hier.

IEF 7312

De teksten van incasso-overeenkomsten

Hoge Raad, 21 november 2008, LJN: BF5284, Juresta Nederland B.V. tegen Advex Financiële Diensten B.V. c.s.  (met conclusie A-G Verkade)

81 RO-arrest. Oorspronkelijk auteursrechtelijk geschil. Onrechtmatige daad. Schadeplichtigheid na betekening van vonnis dat later werd vernietigd; eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW; schadeberekening; gebruik deskundigenrapport waarop partijen niet tussentijds hebben kunnen reageren; passeren bewijsaanbod. Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling en verwerpt het beroep (81 RO). 
 
In deze zaak gaat het om de vraag of Juresta jegens Advex c.s. aansprakelijk is voor de schade die Advex c.s. vanaf 9 januari 1998 stellen te hebben geleden als gevolg van de betekening van het later vernietigde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 en zo ja, tot welk bedrag.

Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 is Advex c.s., op straffe van het verbeuren van een dwangsom, op auteursrechtelijke gronden verboden de (teksten van) incasso-overeenkomst(en) van Juresta geheel of gedeeltelijk in gewijzigde vorm bewerkt en/of nagebootst te verveelvoudigen of openbaar te maken. Na betekening van het vonnis door Juresta op 9 januari 1998 hebben Advex c.s. zich onthouden van het gebruik van de door hen gehanteerde incasso-overeenkomst en algemene voorwaarden. Nadien is het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 in hoger beroep vernietigd bij arrest van het hof Amsterdam van 20 mei 1999.

De rechtbank heeft - in hoger beroep en in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat met de executie van het in hoger beroep vernietigde vonnis de onrechtmatigheid en schadeplichtigheid van Juresta jegens Advex c.s. vaststaat. De omvang van de schade is vervolgens onderwerp van geschil geworden. Na een door de rechtbank bevolen deskundigenbericht is Juresta veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Advex c.s. Het hof heeft de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.

Lees het arrest hier.

IEF 7310

Het oogmerk om materieel voordeel te behalen

Het Juridisch LoketGerechtshof ’s-Gravenhage, 18 november 2008, zaaknr. 105.007.416/01, Stichting Paralegal Expertise & Management tegen Stichting het Juridisch loket (met dank aan Eva Veldhoen en & Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. De handelsnaamrechtelijke vordering van eiser Het Juridisch Loket (HJL) m.b.t. de domeinaam www.juridischloket.info van gedaagde Paralegal wordt afgewezen, omdat HJL, als stichting die diensten om niet verricht, geen onderneming in de zin van de Hnw is Het vangnet van de onrechtmatige daad vangt eiser echter op: Het hof oordeelt dat de vordering van eiser in eerste instantie toch wel terecht is toegewezen, “wat er zij van de motivering van haar [Rechtbank Rotterdam] beslissing”.  Geen 1019h proceskosten, aangezien de vordering slechts toewijsbaar is op grond van onrechtmatige daad.

Handelsnaamrecht: "15. Het hof overweegt as volgt. HJL is een stichting die ingevolge artikel 2 van haar statuten tot doel heeft het realiseren van een effectieve en efficiënte toegang tot een kwalitatief goed stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat doel tracht zij te bereiken door binnen Nederland juridische loketten op te richten en in stand te houden. De juridische loketten verlenen hun diensten om niet. Naar HJL niet betwist, wordt zij volledig gesubsidieerd door de overheid. Zij heeft dus zelf geen inkomsten. Dat haar klanten - gesteld noch gebleken is dat zij leden heeft - kosten besparen in die zin dat deze klanten, indien zij zich in plaats van tot een juridisch loket tot een advocaat of andere, op commerciële basis werkende juridische  dienstverlener wenden, daarvoor zouden moeten betalen, brengt niet mee dat het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is. Naar her voorlopige oordeel van het hof moet het arrest van de Hoge Raad aldus worden uitgelegd dat het oogmerk om materieel voordeel te behalen bij de onderneming zelf aanwezig moet zijn. Dat oogmerk moet immers in georganiseerd verband aanwezig zijn, dat wil zeggen binnen de organisatie van de onderneming. 

Nu HJL haar diensten om niet verleent kan zij naar liet voorlopige oordeel van liet hof ook niet als concurrent van commerciële juridische dienstverleners worden aangemerkt. Rechtzoekenden die nier voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kom en zullen zich (noodgedwongen) moeten wenden tot een commerciële dienstverlener. Mindervermogenden, die wel voor gefinancierde rechtshulp in  aanmerking komen. Zullen, naar aangenomen moet worden, steeds - in eerste instantie: HJL kan ook doorverwijzen - kiezen voor HJL. HJL beroept zich nog op het arrest van dit hof van 22 november 2001, BIE 2003, 33, maar het hof kan daarom geen steun voor haar standpunt vinden. In dat geval ging het anders dan in het geval van HJL, om een stichting die zich bezighield met het verrichten van diensten tegen betaling  en bestond een aantal soortgelijke organisaties. waarmee die stichting concurreerde. Naar het voorlopige oordeel van het hof kan HJL dus niet worden aangemerkt als een onderneming in de zin van de handelsnaamwet.”

16. Het voorgaande brengt mee dat aan HJL geen bescherming toekomt op grond van de Hnw. (…)”

Onrechtmatige daad: "20. In aanmerking genomen dat de handels- en domeinnaam van Paralegal – (www.)juridischloket.info – slechts in geringe mate afwijkt van de naam van HJL en dat Paralegal en HJL zich beide bezighouden met het geven van juridisch advies, is het hof voorshands van oordeel dat voor het publiek wel degelijk gevaar voor verwarring tussen HJL en Paralegal is te duchten. Dat ook daadwerkelijk verwarring is ontstaan,  blijkt uit de omstandigheid dat Paralegal, naar zij zelf stelt, wel eens 'verkeerde bezoekers' krijgt. Dat Paralegal haar diensten tegen betaling verricht en HJL gratis,  is niet relevant voor de beoordeling of er verwarring(sgevaar) bestaat. Indien een rechtzoekende zich tot Paralegal wendt in de veronderstelling dat hij van doen heeft met HJL, zal hij eveneens -evenwel ten onrechte - veronderstellen dat de diensten van Paralegal gratis worden verleend. Hieruit volgt naar het voorlopig oordeel van liet hof tevens dat voldoende aannemelijk is dat HJL door de handelwijze van Paralegal schade - naar zij stelt: verlies van exclusiviteit van de naam en reputatieschade – lijdt.

21. In het licht van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat het gebruik door Paralegal van de handels- en domeinnaam (www. ) juridischloket.info onzorgvuldig is jegens (aanvankelijk: de oprichters van) HJL. De voorzieningenrechter heeft de vordering dan ook terecht toegewezen, wat er zij van de motivering van haar beslissing."

Lees het arrest hier. Arrest in incident hier. Vonnis vzr. Rb Rotterdam hier.