IEF 22016
29 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: bekendheid merk wordt geleidelijk verworven en verloren

 
IEF 22015
29 april 2024
Uitspraak

BREIN doet met succes beroep op Convenant Blokkeren Websites

 
IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 13456

Gerecht EU had het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik moeten onderzoeken

HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-558/12P (Wesergold Getränkenindustrie) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht, waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 maart 2010 inzake een oppositieprocedure tussen Wesergold Getränkeindustrie GmbH & Co. KG en Lidl Stiftung & Co. KG – Aanvraag tot inschrijving van het woordteken „WESTERN GOLD” als gemeenschapsmerk – Gevaar voor verwarring met de nationale, internationale en gemeenschapswoordmerken „WeserGold”, „WeserGold” en „WESERGOLD” – Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van Gemeenschapsmerkenverordening (EG). Het eerdere arrest [IEF 11779 onder (J)]wordt vernietigd en verwijst de zaak naar het Gerecht EU. In citaten:

40 Met zijn eerste middel verwijt het BHIM het Gerecht in wezen dat het de litigieuze beslissing heeft vernietigd op grond dat de kamer van beroep het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken niet had onderzocht, terwijl het vooraf had vastgesteld dat de conflicterende merken verschilden.
44 De overeenstemming van de betrokken merken is bijgevolg een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009. Bij gebreke van overeenstemming van de conflicterende merken kan dit artikel 8 dus niet worden toegepast.

45 Het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van een merk is dus een element dat in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling of de tekens voldoende overeenstemmen of de waren en diensten voldoende soortgelijk zijn om verwarringsgevaar te scheppen (zie in die zin arrest van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 24).
47 Terwijl het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest had geoordeeld dat de conflicterende tekens globaal verschilden, ondanks de visuele en fonetische overeenstemming, heeft het wat de rechtmatigheid van de litigieuze beslissing betreft immers juridische consequenties willen trekken uit het feit dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van de oudere merken niet had onderzocht. Aldus heeft het Gerecht heeft in de punten 70 tot en met 72 van dit arrest opgemerkt dat de kamer van beroep het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken overeenkomstig artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 had moeten onderzoeken, hetgeen zij heeft verzuimd te doen. Het Gerecht heeft bijgevolg in punt 82 van dat arrest geoordeeld dat deze onjuiste opvatting betekende dat de kamer van beroep een mogelijkerwijs relevante omstandigheid voor de globale beoordeling van het verwarringsgevaar niet had onderzocht en, in punt 83 van dat arrest, dat een dergelijke onjuiste opvatting een schending van wezenlijke vormvoorschriften vormde, wat moest leiden tot de vernietiging van de litigieuze beslissing.

49 In deze omstandigheden stelt het BHIM terecht dat in het bestreden arrest blijk is gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.
IEF 13455

Gerecht EU week 4

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Geen bewijs dat merk Bial bekend was in Portugal
B) Niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn (ULTRA CHOCO)
C) Geen onderscheidend vermogen (CARE TO CARE)
D) Productsoort niet helemaal gelijk (SUNNY FRESH vs. SUN FRESH)
E) & F) Norwegian Getaway / Breakaway beschrijvend voor korte vakanties in het land
G) „Rebella” vs. "Sembella" afgewezen


Gerecht EU 21 januari 2014, zaak T-113/12 (PROBIAL) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire woord- en beeldmerken met het woordelement „Bial” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 35 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1925/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 december 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositie tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in donker- en lichtblauw met het woordelement „PROBIAL” voor waren van de klassen 1, 5 en 31. Het beroep wordt afgewezen.

41      As no evidence that the trade mark Bial is well known in Portugal was provided in good time, and as the applicant has not discussed that matter before the Court or alleged that it submitted new evidence that the Board of Appeal should have taken into account, the applicant’s argument relating to the likelihood of confusion between the trade mark applied for and the trade mark Bial allegedly well known in Portugal is, in any event, also ineffective and must be rejected.

42      In the fourth place, with regard to the earlier Spanish trade mark registered under No 2026481, suffice it to note that the applicant does not contest the conclusion reached by the Board of Appeal in paragraph 36 of the contested decision, to the effect that the goods concerned by the application for a trade mark are different from the services in Class 35 for which that earlier trade mark was registered, in their nature, their purpose and their use, and are not complementary or in competition. In those circumstances, the Board of Appeal was justified in holding, in paragraph 37 of the contested decision, that, on that ground alone, the opposition on the grounds of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 and based on the Spanish trade mark had to be rejected.

43      In view of the foregoing, the applicant has failed to demonstrate that the Board of Appeal erred in rejecting the plea alleging an infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009. The second plea must therefore be rejected in its entirety.

Gerecht EU 21 januari 2014, zaak T-232/12 (ULTRA CHOCO) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het nationale woordmerk „ultra choco” voor waren van klasse 29 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waarbij is verklaard dat het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het woordmerk „ULTRA CHOCO” is ingesteld, wordt geacht niet te zijn ingesteld wegens niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-68/13 (CARE TO CARE) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 953/20121 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 november 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „CARE TO CARE” voor diensten van de klassen 41 en 42 in te schrijven. Vanwege het niet onderscheidend vermogen van het merk, wordt het beroep afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-221/12 (SUN FRESH) - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale en communautaire woord en beeldmerken met de woordelementen „SUNNY FRESH”, „SUNRIDER SUNNY FRESH” en „SUNNYFRESH” voor waren van de klassen 5, 29 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende nietigverklaring van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van het woordmerk „SUN FRESH” in het kader van verzoeksters oppositie is geweigerd voor waren van klasse 5. Het beroep wordt afgewezen.

65      As regards the comparison of the goods, it should be noted that, in paragraph 25 of the contested decision, the Board of Appeal held that the goods to be compared were, on the one hand, ‘beers, mineral and aerated waters and other non-alcoholic drinks; fruit drinks and fruit juices; syrups and other preparations for making beverages’ in Class 32 and, on the other, ‘herbal nutritional supplements’ in Class 5.

66      In paragraph 26 of the contested decision, the Board of Appeal noted that, in order to assess the similarity of the goods at issue, it was necessary to take into account all relevant factors characterising the relationship between them. As is clear from the case-law, those factors include, inter alia, their nature, their purpose and method of use and whether they are in competition with each other or complementary. Other factors may also be taken into account such as the distribution channels of the goods concerned (see Case T‑443/05 El Corte Inglés v OHIM – Bolaños Sabri (PiraÑAM diseño original Juan Bolaños) [2007] ECR II‑2579, paragraph 37 and the case-law cited).

67      In paragraphs 27 to 36 of the contested decision, the Board of Appeal found that the goods at issue were different in their purpose, their usual producers, their outlets and their end-users, and as a result of the fact that they were neither complementary nor in competition with each other.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-513/12 (NORWEGIAN GETAWAY) - dossier
E) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1014/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 september 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „NORWEGIAN GETAWAY” in te schrijven voor waren van klasse 39. Vanwege het beschrijvend karakter van het merk voor 'korte vakanties in Noorwegen' wordt het beroep afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-514/12 (NORWEGIAN BREAKAWAY) - dossier
F) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1017/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 september 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „NORWEGIAN BREAKAWAY” in te schrijven voor diensten van klasse 39 vanwege beschrijvend karakter van het merk voor 'korte vakanties in Noorwegen'. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-551/12 (Rebella) - dossier
G) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „Rebella” voor waren van de klassen 20 en 24 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1681/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 oktober 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Sembella” voor waren van de klassen 17, 20 en 22 is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen.

44      Daher ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer im vorliegenden Fall Art. 15 Abs. 1 Unterabs. 2 Buchst. a der Verordnung Nr. 207/2009 richtig angewandt hat, soweit sie die Auffassung vertreten hat, dass die Benutzung der älteren Marke durch die oben in Rn. 16 abgebildete Marke ihre Unterscheidungskraft nicht beeinflussen konnte (Rn. 28 der angefochtenen Entscheidung). Daher hat die Beschwerdekammer fehlerfrei die von der Widerspruchsabteilung vorgenommene Beurteilung bestätigt, dass die von der Widersprechenden vorgelegten Nachweise die ernsthafte Benutzung der älteren Marke für „Lattenroste“, „Matratzen“ und „Kissen“ der Klasse 20 belegten (Rn. 34 der angefochtenen Entscheidung).

56      Daher ist diese Beurteilung zu bestätigen und nur zu prüfen, ob die Beschwerdekammer die einander gegenüberstehenden Zeichen insbesondere in bildlicher und klanglicher Hinsicht fehlerfrei verglichen hat.

 

IEF 13454

Beschermingsomvang octrooi niet zo beperkt door de gestelde onduidelijk

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 januari 2014, KG ZA 13-1189 (Deliscious tegen Plantlab Groep)
Octrooirecht. Opheffing beslag afgewezen. Partijen hebben samengewerkt waarbij een experimentele teeltruimte is gerealiseerd door eiser). Plantlab is houdster van NL 2002091 voor een "Systeem en werkwijze voor het telen van een gewas in een althans ten dele geconditioneerde omgeving". [X] heeft in samenwerking met andere partijen een klimaatcel met LED-lampen ontwikkeld, Plantlab heeft in reactie daarop een licentie aangeboden en bewijsbeslag gelegd.

Het octrooi maakt geen helder onderscheid tussen verlichting en infraroodstraling. Verlichtingsmiddelen en bladverwarmingsmiddelen kunnen elkaar overlappen. De gestelde onduidelijkheid van het octrooi kan er, gelet op deze passage in de beschrijving, niet toe leiden dat moet worden aangenomen dat de beschermingsomvang zo beperkt is als bepleit door eisers. Het beslag, als bewijsbewarende maatregel, is niet summierlijk ongegrond gebleken en de opheffing hiervan wordt afgewezen.

4.4. De gestelde onduidelijkheid van het octrooi kan er, gelet op deze passage in de beschrijving, naar voorlopig oordeel niet toe leiden dat moet worden aangenomen dat de beschermingsomvang zo beperkt is als [X] bepleit.
4.5. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de inrichting van [X] geen inbreuk maakt op het octrooi omdat de worteltemperatuurbeheersingsmiddelen geen contact maken met de teeltbodem of omdat de bladverwarmingsmiddelen niet zijn opgenomen in een apart armatuur. Wat het laatste betreft vermeldt de beschrijving zelfs uitdrukkelijk dat dit een optionele uitvoeringsvariant van het octrooi is. Voorts heeft [X] ter zitting erkend dat de door haar gebruikte LED-lampen niet alleen licht maar ook warmte uitstralen. Dat de lampen daarvoor niet primair zouden zijn ontworpen, doet niet terzake. Aannemelijk is dat de bladtemperatuur door die lampen in meer of mindere mate wordt verhoogd ten opzichte van de omgevingstemperatuur. In ieder geval blijkt het tegendeel niet. [X] bestrijdt voorts niet dat haar klimaatcel voldoet aan de overige kenmerken van conclusie 1 van het octrooi.

4.9. De relevante informatie waarop [X] kennelijk doelt en die PlantLab voor de voorzieningenrechter die het verlof heeft verleend zou hebben achtergehouden, is hiervoor besproken en leidt niet tot opheffing van het beslag.


4.10. Op grond van het voorgaande wordt voorshands geoordeeld dat niet summierlijk is aangetoond dat de vorderingen van PlantLab ter zake van de inbreuk op NL 091 door [X], op basis waarvan de bewijsbewarende maatregelen zijn getroffen, ongegrond zijn. Bovendien heeft [X], mede gelet op het belang dat PlantLab heeft bij handhaving van het beslag en de bewaring, naar voorlopig oordeel onvoldoende (spoedeisend) belang bij opheffing ervan. Het primair en het meer subsidiair gevorderde zal om die redenen worden afgewezen.
4.11. [X] heeft niet onderbouwd op welke gronden PlantLab zou moeten worden bevolen zekerheid te stellen, indien in dit kort geding bepaald zou worden dat het beslag en de bewaring gehandhaafd blijven. Evenmin is door haar toegelicht waarom die zekerheid een bedrag als gevorderd (€ 1.000.000,=) zou moeten zijn. Gelet op het bezwaar van PlantLab tegen toewijzing zal ook deze subsidiaire vordering worden afgewezen.

IEF 13453

HvJ EU: De omzeiling van het beschermingssysteem van een spelcomputer kan in bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn

HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-355/12 (Nintendo e.a.) - dossier
Uit het Persbericht: De omzeiling van het beschermingssysteem van een spelcomputer kan in bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn. De producent van de spelcomputer is slechts beschermd tegen omzeiling wanneer de beschermingsvoorzieningen tot doel hebben het gebruik van illegale videogames tegen te gaan.

Verzoek om een prejudiciële beslissing van Tribunale ordinario di Milano.  Technische voorziening omvat niet alleen herkenningscode op drager, maar ook op apparaten of spelcomputers. Uitlegging van artikel 6 van InfoSoc-richtlijn 2001/29/EG juncto punt 48 van de considerans van deze richtlijn – Begrip „technische voorzieningen” – Beschermingsinrichting waardoor elke vorm van interoperabiliteit wordt uitgesloten tussen, enerzijds, het apparaat en de aanvullende beschermde producten en, anderzijds, vergelijkbare aanvullende apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de fabrikant of door de fabrikant geautoriseerde ondernemingen – Rol van de bestemming die door de fabrikant aan deze technische voorzieningen is toegekend. Het Hof verklaart voor recht:

[InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG] moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „doeltreffende technische voorziening” in de zin van artikel 6, lid 3, van deze richtlijn technische voorzieningen kan omvatten waarbij met name niet alleen de drager met het beschermde werk, zoals de videogame, van een herkenningscode wordt voorzien om het tegen door de houder van het auteursrecht niet toegestane handelingen te beschermen, maar ook draagbare apparaten of spelcomputers waarmee toegang tot deze games wordt verkregen en ze kunnen worden gebruikt.
Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of andere voorzieningen of niet op spelcomputers geïnstalleerde inrichtingen mogelijk leiden tot een geringere mate van verstoring of beperking van de activiteiten van derden, en tegelijk de rechten van de houder op een vergelijkbare manier beschermen. Daartoe is het relevant om met name rekening te houden met de kosten van de verschillende soorten technische voorzieningen, de technische en praktische aspecten bij de toepassing ervan en de vergelijking van de doeltreffendheid van deze verschillende soorten technische voorzieningen wat de bescherming van de rechten van de houder betreft, met dien verstande dat die doeltreffendheid niet absoluut hoeft te zijn. Het staat tevens aan de verwijzende rechter om het doel te beoordelen van de inrichtingen, producten of onderdelen waarmee die technische voorzieningen kunnen worden omzeild. Dienaangaande zal het bewijs van het gebruik dat derden daarvan daadwerkelijk maken, in het licht van de omstandigheden van het geval, bijzonder relevant zijn. De nationale rechter kan met name onderzoeken hoe vaak deze inrichtingen, producten of onderdelen feitelijk worden gebruikt in strijd met het auteursrecht en hoe vaak zij worden gebruikt voor doeleinden die geen inbreuk maken op dit recht.

Op andere blogs:
Gamerecht (Hof van Justitie: ‘’omzeiling van de beveiliging van spelcomputers niet altijd onrechtmatig’')

IEF 13452

Asteriskteken als verwijzingsteken naar additionele informatie

Vzr. Rechtbank Amsterdam 17 december 2013, KG ZA 13-1390 (*Bliep tegen Vodafone)

Uitspraak ingezonden door Leonie Kroon en Richard van Schaik, DLA Piper.
Merkenrecht. Reclamerecht. *bliep is een telecomprovider en heeft een beeldmerk geregistreerd (een zwarte asterisk tegen een gele achtergrond). Vodafone is een reclamecampagne "Vodafone stunt via asterisk", waarbij de kleine lettertjes niet alleen slechts nieuws betekent, maar goed nieuwe, een extra voordeel voor klanten [zie r.o. 2.7.].

Het gebruik van het asteriskteken is geen merkgebruik, maar is louter en alleen functioneel, dat wil zeggen als voetnoot om aldus naar additionele informatie te verwijzen. Nu het asteriskteken door Vodafone steeds in combinatie met het merk Vodafone wordt gebruikt, is het onvoldoende aannemelijk dat het publiek het gebruik van het asteriskteken door Vodafone zal opvatten als een zelfstandig teken. Daarbij komt dat het onvoldoende aannemelijk is dat een zwarte asterisk tegen een gele achtergrond verward wordt met een rode asterisk van Vodafone. De vorderingen worden afgewezen.

4.7. Dat Vodafone het asteriskteken net als *bliep c.s. op een positieve manier gebruikt, zoals door *bliep c.s. is aangevoerd is, met betrekking tot het bepaalde in artkel 2.20 eerste lid, onder c, BVIE, onvoldoende om aannemelijk te achten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat door Vodafone een ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken met het gebruik van haar asteriskteken of dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de beeldmerken van *bliep c.s.
IEF 13413

Symposium Internet Scriptieprijs: Internetrecht Bestaat Niet

Symposium Internet Scriptieprijs, donderdag 20 februari 2013, 14:00 - 18:00 uur, De Balie Amsterdam
‘Internetrecht’ is geen afgebakend rechtsgebied, het is vooral een noemer voor allerlei ontwikkelingen die nog geen plek hebben gekregen in hun eigen rechtsgebied. De technologische vooruitgang bezorgt de uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende machten nu nog geregeld hoofdbrekens, maar er dient zich een nieuwe generatie aan die met internet is opgegroeid. Deze digital natives beschikken over parate technische kennis (en intuïtie) en vragen zich af waar analoge dinosaurusjuristen zo moeilijk over doen. Op korte termijn zullen zij hun stempel zetten op complexe afwegingen van botsende rechten in een digitale informatiesamenleving.

Op donderdag 20 februari a.s. vindt het symposium ‘Internetrecht Bestaat Niet’ plaats in De Balie, Amsterdam. Aanleiding is de uitreiking van de Internet Scriptieprijs 2013. Op het symposium komen, naast de schrijvers van de drie beste ingestuurde scripties, de volgende sprekers aan het woord:

Milica Antic ((Google Netherlands) was jarenlang advocaat op het gebied van auteursrecht, e-commerce, mediarecht en privacyrecht bij SOLV. In 2012 maakte ze de overstap naar Google Netherlands, waar ze dagelijks in aanraking komt met vragen op het snijvlak tussen internet en recht. Milica is daarnaast voorzitter van de Clinic, een rechtswinkel gespecialiseerd in technologie, media & communicatie waarbij studenten juridische ondersteuning bieden aan start-ups en particuliere rechtzoekenden. Op het symposium zal Milica ingaan op de manier waarop Google omgaat met verzoeken tot het gegevensverstrekking of -verwijdering van overheden en civiele partijen.

Ronald Leenes Ronald Leenes (Tilburg Law School) is hoogleraar regulering door technologie. Bij het Tilburg Institute for Law, Technology, and Society (TILT) doet hij onderzoek naar de wisselwerking tussen technologie en recht, in het bijzonder privacy, identiteit en identiteitsmanagement en regulering door technologie. Momenteel houdt hij zich vooral bezig met accountability in Cloud Computing en de gevolgen van Predictive Analytics en Big Data op het individu. Op het symposium haalt hij de 'Law of the Horse' van stal en gaat hij in op de vraag of Big Data wel past binnen de bestaande rechtsgebieden, met name het dataprotectierecht.

Sjoukje Rullmann is rechter bij de rechtbank Amsterdam en was daar de afgelopen 10 jaar voorzitter van het team kortgedingzaken. Als voorzieningenrechter behandelde zij een groot aantal zaken met betrekking tot onrechtmatige publicaties, waarbij zij ook met internetperikelen te maken kreeg. Op het symposium gaat zij in op de vraag hoe een kort gedingrechter omgaat met internet: is het nieuwe wijn in oude zakken of zet het internet alles op zijn kop?

Het symposium is voor een ieder gratis op aanmelding toegankelijk en wordt mede mogelijk gemaakt door DeLex.

PROGRAMMA
13:30 Ontvangst
14:00 Welkom
14:10 Ronald Leenes, Big Data & the Law of the Horse
14:30 Introductie finalisten Internet Scriptieprijs 2013
15:00 Pauze en juryberaad
15:30 Sjoukje Rullmann, Internet in kort geding
15:50 Milica Antic, Google Transparency Reports
16:10 Vragen / Debat
16:30 Uitreiking Internet Scriptieprijs
16:45 Borrel

IEF 13450

Weinig zinvol om een reactie te vragen aan iemand die eerder niet reageerde

Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao 20 januari 2014, ECLI:NL:OGEAC:2014:1 (eiser tegen stichting FUNDASHON KORSOU FUERTE I OUTONOMO (KFO))
Mediarecht. Betreft vordering tot rectificatie. De President van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten zou zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie, criminele handelingen en betrokkenheid bij financiële malversaties en publiek geld hebben gestoken in de zogenaamde SI-campagne voorafgaande aan het referendum van 2009. Het Gerecht oordeelt dat toewijzing een beperking zal inhouden van de uitingsvrijheid. Dit kan slecht indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in democratische samenleving. In aanmerking wordt genomen dat in de context van een verhit publiek debat over zaken van algemeen belang, zoals hier aan de orde -volgens het Europese Hof- 'a degree of exaggeration should be tolerated' en dat de uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen 'that offend, shock or disturb'.

De stelling dat eiser geen gelegenheid is gegeven te reageren maakt de publicatie op zichzelf niet onrechtmatig. Bovendien lijkt het weinig zinvol een reactie te vragen aan iemand die daarop eerder niet heeft gereageerd ondanks dringende verzoeken. De vorderingen worden geweigerd.

13. De uitleg van KFO is niet op het eerste gezicht onzinnig of zonder enige grond. In de gegeven omstandigheden is het niet aan haar om meer feitenmateriaal aan te dragen, maar is het aan [eiser], die over alle informatie en stukken beschikt, om duidelijk te maken hoe de vork dan wèl in de steel zit. Gesteld noch gebleken is dat dit feitelijk onmogelijk is, of dat daaraan redenen van landsbelang in de weg zouden staan. De beschuldiging dat de Centrale Bank een bedrag van Naf. 8 miljoen gulden heeft aangewend, ten einde de uitkomst van het referendum van 2009 te beïnvloeden, die in de passages II, III, IV en V in verschillende varianten terugkeert, is onder deze omstandigheden dan ook niet onrechtmatig. Gelet op de hiervoor onder 10. aangehaalde bevindingen van de Rekenkamer, is het evenmin onrechtmatig om te spreken van malversaties, als het gaat om het voor de Rekenkamer niet op rechtmatigheid toetsbare bedrag van ruim Naf. 8 miljoen aan kosten.

14. Over de pensioenkwestie heeft KFO in passage I gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan corruptieve handelingen. In passage VI merkt KFO het buiten het reguliere begrotingsproces houden van de Naf. 8 miljoen en het beweerdelijke aanwenden daarvan om het referendum te beïnvloeden aan als corruptieve handelingen. ‘Corruptief’ komt in de meeste Nederlandse woordenboeken niet voor, maar lijkt te zijn ontleend aan het Engelse ‘corruptive’, dat is ‘omkoping/bederf in de hand werkend’.
Mede in aanmerking genomen dat in de context van een verhit publiek debat over zaken van algemeen belang, zoals hier aan de orde - in de woorden van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens - “a degree of exaggeration should be tolerated” en dat de uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen “that offend, shock or disturb”, moet het recht op vrijheid van meningsuiting ook hier de doorslag geven en worden deze uitlatingen in dit verband niet onrechtmatig geacht.
15. [eiser] heeft nog gesteld dat hem nooit de gelegenheid is gegeven te reageren op de voorgenomen publicatie, maar dat maakt die publicatie op zichzelf niet onrechtmatig. Overigens lijkt het weinig zinvol om een reactie te vragen aan iemand die tot dan toe ondanks dringende verzoeken daartoe nergens op heeft gereageerd.

IEF 13449

Ronde variant van afvaltafel is stijlinbreuk

Vzr. Rechtbank Gelderland 17 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1544 (Piet Hein Eek B.V. c.s. tegen Gedaagde)
Uitspraak ingezonden door Marcel de Zwaan en Irina Mnatsakanov, Bremer & De Zwaan.
Auteursrecht. Stijlinbreuk. Piet Hein Eek B.V. c.s. ontwerpen, vervaardigen en verhandelen onder meer meubels die zij onder het merk Piet Hein Eek op de markt brengen. Gedaagde is tot '98/'99 als timmerman in dienst geweest bij Eek. Nu ontwerpt, vervaardigt en verhandelt gedaagde meubels welke te zien zijn op zijn websites. Op deze sites waren ontwerpen te zien die deels uit originele en deels uit nagemaakte ontwerpen van Piet Hein Eek bestaan.

Piet Hein Eek B.V. c.s. vorderen dat gedaagde elk onrechtmatig handelen en elke inbreuk op het auteurs- en merkrecht te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter acht de zes nagenoeg aan de Eek ontwerpen identieke producten inbreukmakend, evenals een ronde tafel die als zodanig niet in het oeuvre van Eek voorkomt (maar wel dezelfde stijl heeft). Zij oordeelt gedaagde de inbreuk door verveelvoudiging en/of openbaarmaking, alsmede door afbeelding van de ontwerpen op de verschillende sites te staken en gestaakt te houden.

4.4. Wat betreft de ronde variant van de "afvaltafel plaatmateriaal" geldt het volgende. De ronde vorm is, zoals gedaagde terecht heeft opgeworpen, niet in de ontwerpen van Eek terug te vinden. Duidelijk is echter wel dat het blad van de tafel van gedaagde en de bewerking daarvan geënt zijn op de stijl van Eek. De door Eek ontworpen tafel met een op tegels lijkend blad, gelakt in hoogglans, heeft een eigen, oorspronkelijk karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker. Deze eigenschappen van de tafel komen dus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. Ook als een tafel met deze typische kenmerken in een andere vorm wordt gemaakt, dan nog behoudt deze het eigen oorspronkelijke karakter en het  persoonlijke stempel van de maker. Met de vervaardiging en verhandeling van de ronde variant van deze tafel maakt gedaagde dus eveneens inbreuk op het auteursrecht van Piet Hein Eek B.V. en Eek.

Op andere blogs:
Dirkzwager De auteursrechtelijke bescherming van meubels in de praktijk.

Lees hier de uitspraak:
KG ZA 13-663 (pdf)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1544 (link)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1544 (pdf)

IEF 13448

Kamerverslag afschaffing geschriftenbescherming en Elektronische Programmagids

Verslag wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van de geschriftenbescherming, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 800, nr. 5.
Verslag van dezelfde datum als uitspraak HR (Ryan Air/PR Aviation). Redenen voor afschaffing van de geschriftenbescherming. Programmagegevens en (toelichting) artikel 2.139 Mediawet 2008. Voor opname van de gegevens in de Elektronische Programmagids zijn omroepdistributeurs aan de NPO minimaal de wettelijk vastgestelde vergoeding (0,6 cent per digitale abonnee per maand) verschuldigd. Programmagegevens worden momenteel nog beschermd op basis van de geschriftenbescherming in artikel 10 van de Auteurswet. Van nader onderzoek door de Commissie Auteursrechten is afgezien, omdat uit de internetconsulatie brede steun voor het voorstel is gebleken.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele opmerkingen over de gevolgen van het afschaffen van de geschriftenbescherming voor programmagegevens die nodig zijn voor opname in de Elektronische Programmagids (EPG). Deze programmagegevens geven, getuige de toelichting bij artikel 2.139 Mediawet 2008, een overzicht van en aanvullende informatie over alle programma’s die door zenders worden uitgezonden, alsmede de series linking data (data om harddiskrecorders te kunnen programmeren) en actuele informatie over wijzigingen in de programmering. Uit artikel 2.139 Mediawet 2008 volgt thans dat de Nederlands Publieke Omroep (NPO) voornoemde programmagegevens tegen een licentievergoeding vroegtijdig aanlevert aan kabelexploitanten. Is de regering van mening dat het afschaffen van de geschriftenbescherming tot gevolg heeft dat programmagegevens niet langer op basis van de Auteurswet bescherming genieten? Zo ja, is de regering dan ook van mening dat de programmagegevens om niet ter beschikking moeten worden gesteld aan derden? Voorts vragen de aan het woord zijnde leden op basis van welke grondslag er in voornoemde situatie voor de NPO een verplichting bestaat de programmagegevens actief aan te leveren. Kan de regering een nadere toelichting geven op de gevolgen van het wetsvoorstel voor het aanleveren van programmagegevens door de NPO aan diverse omroepdistributeurs? Kan de regering de tekst en de strekking van de Mediawet bij haar antwoorden en toelichting betrekken?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de geschriftenbescherming nu vaak wordt gebruikt om te voorkomen dat anderen profiteren van investeringen die aan het geschrift ten grondslag liggen. Deze leden willen nogmaals benadrukken dat het auteursecht bedoeld is om bescherming te bieden aan oorspronkelijke, creatieve prestaties van makers en zij ondersteunen daarom het voorstel. Komt de regering nog met verdere maatregelen om dit uitgangspunt te onderstrepen en uit te bouwen?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat geschriftenbescherming in veel gevallen wordt gebruikt ter bescherming van investeringen in plaats van ter bescherming van een creatieve prestatie. Kan de regering een schatting geven van het aantal gevallen waarin de geschriftenbescherming wordt ingezet ter bescherming van een investering? Kan de regering daarnaast een duidelijk voorbeeld geven van hoe dit in de praktijk wordt toegepast?

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het feit dat op 1 januari 2013 een nieuw regime in de Mediawet 2008 in werking is getreden voor de programmagegevens. Een van de gevolgen daarvan is dat de NPO programmagegevens vroegtijdig en tegen een redelijke vergoeding aan derden levert. Onder de wettelijke regeling vallen ook gegevens die specifiek voor de EPG relevant zijn, namelijk actuele wijzigingen en series linking data. Voor opname van de gegevens in de EPG zijn omroepdistributeurs aan de NPO minimaal de wettelijk vastgestelde vergoeding (0,6 cent per digitale abonnee per maand) verschuldigd. Programmagegevens worden momenteel nog beschermd op basis van de geschriftenbescherming in artikel 10 van de Auteurswet. Volgens de leden van de CDAfractie worden, als de geschriftenbescherming zoals voorgesteld komt te vervallen, de programmagegevens niet langer beschermd op basis van de Auteurswet. Programmagegevens hebben immers geen oorspronkelijk karakter en kunnen voortaan door vrije nieuwsgaring worden verworven. Indien de bescherming van niet-oorspronkelijke geschriften komt te vervallen, blijft de leveringsplicht voor omroepen om de juiste gegevens tijdig beschikbaar te stellen wel nodig. Deze leden vragen of dit logischerwijs niet tot gevolg zou moeten hebben dat de tariefstelling van artikel 2.139 Mediawet 2008 zou moeten dalen tot nul. In verband hiermee wijzen zij erop dat blijkens de toelichting bij de wetswijziging van januari 2013 de wettelijke vergoeding van 0,6 cent per digitale abonnee per maand per voorziening voor de programmagegevens ten behoeve van de EPG is ontleend aan het rapport uit 2011 van het Commissariaat voor de Media (CvdM) ‘Is er nog iets op TV?’. In dat rapport stelt het CvdM dat sprake is van een publicatielicentieovereenkomst en dat uit de kostenbenadering een licentietarief van ten minste 0,6 cent per maand per set-top-box afgeleid kan worden. Het wettelijke tarief is dus het tarief voor de licentie die moet worden gesloten vanwege de geschriftenbescherming die de gegevens genieten. Van een licentie zou volgens de aan het woord zijnde leden na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel geen sprake meer kunnen zijn, waarmee de grondslag voor het in artikel 2.139 Mediawet 2008 vastgestelde wettelijk tarief van 0,6 cent zou verdwijnen. Zij vragen of dit niet zou moeten leiden tot aanpassing van wet- en regelgeving. Graag vernemen zij de reactie van de regering op het voorgaande.

De leden van de D66-fractie lezen dat één van de redenen voor afschaffing van de geschriftenbescherming is dat deze vooral in wordt gezet als investeringsbescherming en niet als bescherming van creatieve prestaties. Deze leden betogen dat dit een reguliere invulling is van het auteursrecht. Immers, exploitatierechten worden overgedragen aan grotere organisaties die het auteursrecht vervolgens gebruiken als investeringsbescherming, terwijl zij geen enkele creatieve prestatie hebben geleverd. Welke consequenties trekt de regering uit deze vergelijking? Voorts willen de leden van de D66-fractie graag weten wat de exacte gevolgen van onderhavig wetsvoorstel zijn voor de verkoop van programmagegevens.

4. Advies en consultatie
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Commissie Auteursrecht heeft gesteld dat onderzoek naar de belangen die door afschaffing van de geschriftenbescherming worden geraakt aan te raden zou zijn. Van nader onderzoek is afgezien, omdat uit de internetconsulatie brede steun voor het voorstel is gebleken. Kan de regering nader toelichten welke reacties negatief of niet ondersteunend waren?

De leden van de SP-fractie vragen of er bij de internetconsultatie reacties zijn binnengekomen van bedrijven of organisaties die gebruik maken van de geschriftenbescherming om hun investeringen te beschermen. Zo ja, hoe kijken deze organisaties en bedrijven aan tegen de voorgenomen wetswijziging?

Deze leden merken voorts op dat de NPO in haar reactie op de internetconsultatie de vraag heeft gesteld of het wetsvoorstel wel de beoogde doelen bereikt en niet een probleem oplost dat er feitelijk niet is. Wat is de reactie van de regering op deze vraag? Graag ontvangen voornoemde leden een reactie op het bezwaar van de Afdeling advisering van de Raad van State betreft het inzetten van een internetconsultatie als methode om onderzoek te doen naar de economische betekenis van geschriftenbescherming. Zij is van mening dat op basis van de consultatie en een zeer beperkt aantal reacties hierop, geen duidelijke conclusies getrokken kunnen worden. Deelt de regering deze mening? Zo ja, is zij bereid om de economische betekenis op een andere wijze te onderzoeken?

IEF 13447

Programma wetenschappelijk deel VvA: werk en bewerking

Voor leden: gratis toegang.
Waar: Bethaniënklooster, Barndesteeg 6B te Amsterdam.
Wanneer: 7 februari 14.00 - 17.00.

Tijdens het wetenschappelijke gedeelte zullen 'werk' en 'bewerking' centraal staan. Het werkbegrip reguleert de toegang tot auteursrechtelijke bescherming, het bewerkingsbegrip de ruimte voor het hergebruik van beschermd materiaal voor de creatie van nieuwe werken. Beide begrippen hangen met elkaar samen. Bij het werkbegrip gaat het om de de vraag of een creatie auteursrechtelijk beschermenswaardige trekken bevat. Bij bewerkingen rijst de vraag of dergelijke trekken zijn overgenomen. Het programma combineert dan ook beide vraagstukken en biedt een overzicht van recente ontwikkelingen: de Europese harmonisering en de toepasselijke criteria komen aan de orde.

Zou het criterium van creatieve keuze scherpere contouren kunnen krijgen door het gebruik van inzichten uit andere geesteswetenschappelijke disciplines? Is het zinvol om in verband met bewerkingen naast het criterium van auteursrechtelijk beschermde trekken ook de totaalindruk te onderzoeken? Verder zal aandacht worden besteed aan de positie van het auteursrecht binnen het systeem van intellectuele eigendomsrechten. Heeft het auteursrecht een eigen domein dat door het werkbegrip en de uitsluiting van functionele vormgevingselementen duidelijk genoeg is afgebakend? Welke inzichten biedt de Stokke-rechtspraak van het afgelopen jaar in dat opzicht?

Programma
14:00 welkom dr. Jacqueline Seignette'

14:05 Deel I: Werk
- Hof van Justitie aan het werk, inleiding prof. dr. Mireille van Eechoud (IViR)
- Creatieve keuzes, dr. Stef van Gompel (IViR)
- werk in uitvoering, discussant prof. mr. Willem Grosheide (Utrecht/Amsterdam)
- Discussie o.l.v. prof. dr. Martin Senftleben (VU Amsterdam)

15:15 pauze

15:45 Deel II: Bewerking
- Totaalindruk en auteursrechtelijk beschermde trekken. Over de zin en onzin van de Nederlandse inbreukcriteria, prof. mr. Jaap Spoor (VU Amsterdam)
- Stijl, ideen en functie als dark matter van de totaalindruk, discussant prof. mr. Antoon Quaedvlieg (Nijmegen)
- Bewerkingsrecht Europees geharmoniseerd?, discussant prof. dr. Martin Senftleben (VU Amsterdam)
- Discussie o.l.v. prof. dr. Mireille van Eechoud (IViR)

17:00 borrel