IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 13444

Herstelarrest van de Hoge Raad misslag kostenveroordeling

HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:94 (Spirits International tegen FKP Sojuzplodoimport)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier.
Proceskosten. Zie eerder IEF 13355. Herstelarrest, misslag kostenveroordeling. Volledige proceskosten op basis van art. 1019h Rv in plaats van liquidatietarief.

1.2. Bij brief van 23 december 2013 heeft mr. W.A. Hoyng, advocaat te Amsterdam, namens FKP onder verwijzing naar bedoelde vorderingen de Hoge Raad verzocht het arrest van 20 december 2013 op het punt van de proceskostenveroordeling te herstellen. Spirits heeft bij brief van 7 januari 2014 het standpunt ingenomen dat het verzoek van FKP uitgaat van een onjuiste veronderstelling en niet dient te worden gehonoreerd. De Procureur-Generaal is in de gelegenheid gesteld aanvullend te concluderen, maar heeft daarvan afgezien.

De Hoge Raad stelt vast dat sprake is van een misslag in het arrest en zal die herstellen. Anders dan Spirits in haar hiervoor in 1.2 vermelde brief stelt, dient de onderhavige zaak te worden aangemerkt als betrekking hebbend op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom in de zin van Richtlijn 2004/48/EG. Na rov. 3.8 wordt de volgende rechtsoverweging ingevoegd:

“3.9    Het beroep dient dus te worden verworpen. Als de in het ongelijk gestelde partij dient Spirits in de proceskosten te worden verwezen. FKP heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv. Zij heeft die kosten bij dupliek begroot op € 87.412,--. Spirits heeft bij repliek de redelijkheid van de door FKP opgevoerde kosten betwist. Aan die betwisting zal worden voorbijgegaan. De kosten zijn voldoende gespecificeerd en gelet op de grootte en complexiteit van de zaak niet onaannemelijk of onevenredig, waarbij kan worden aangetekend dat de door Spirits opgevoerde kosten de door FKP opgevoerde kosten aanmerkelijk overtreffen. Spirits heeft gewezen op de omvang van de processtukken van FKP en de inhoud van de door FKP gevoerde verweren, maar alleen daaruit volgt nog niet dat aan de zaak minder tijd zou zijn besteed dan door FKP gespecificeerd.”

1.5. De beslissing dient als volgt te worden gelezen:

“verwerpt het beroep;
veroordeelt Spirits in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FKP begroot op € 799,34 aan verschotten en € 87.412,-- voor salaris.”
IEF 13443

CBO-Keurmerkcriteria aangepast per 1 januari 2014

Uit de VOI©E-mail: In de VOI©E-ledenvergadering van 10 december 2013 is besloten om alle door de Commissie van Belanghebbenden geadviseerde aanpassingen van de CBO-Keurmerkcriteria over te nemen en in werking te laten treden per 1 januari 2014. De Commissie van Belanghebbenden, waarin het bedrijfsleven, de cbo’s en de rechthebbenden zijn vertegenwoordigd onder onafhankelijk voorzitterschap van het Keurmerkinstituut, heeft op basis van de evaluatie van de audits in 2013 een aantal verduidelijkingen voorgesteld. Tevens waren een aantal aanpassingen nodig vanwege de per 1 juli 2013 ingevoerde wijzigingen van de Wet Toezicht collectief beheer.

De belangrijkste aanpassingen zijn een gevolg van de wettelijke eis dat de jaarrekening overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW moet worden opgesteld. Ten behoeve van meer transparantie en harmonisatie zijn twee nieuwe modellen opgenomen (‘mutatieoverzicht te verdelen rechtenopbrengsten’ voor de jaarrekening en een ‘kerncijfersoverzicht’ voor het jaarverslag).

IEF 13441

Klantenbestand ook niet benaderen na faillissement

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 24 december 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:7295 (BBN en Nogal Wibus tegen Jocabus)
Als randvermelding. Relatiebeding. Bedrijfsgeheimen: klantenbestand. Faillissement. Op 17 juli 2013 heeft de curator van BBN een overeenkomst gesloten met BBN Techniek uit hoofde waarvan laatstgenoemde de activa/activiteiten, waaronder het klantenbestand, uit het faillissement van BBN heeft overgenomen. Jocabus is algemeen directeur van BBN geweest en is een managementovereenkomst aangegaan met een concurrentie/relatiebeding (verbod van 2 jaar direct of indirect relaties, leveranciers of klanten te benaderen. Na beëindiging is gedaagde bij een concurrent in dienst en benaderd klanten van BBN. De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten te benaderen.

5.1. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 klanten van BBN, Nogal Wibus en aan hen gelieerde vennootschappen te benaderen of met hen op welke wijze dan ook contact te onderhouden, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.2. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.3. verbiedt [gedaagde] en Jocabus om vóór 20 december 2014 op enigerlei wijze te benaderen of contact te hebben met klanten van BBN Techniek die behoren tot het klantenbestand dat BBN Techniek heeft overgenomen van de curator van BBN in het kader van de activaovereenkomst van 17 juli 2013, behoudens voor zover het klanten van BBN betreft die inmiddels klant zijn van CTI,

5.4. veroordeelt [gedaagde] en Jocabus om aan BBN Techniek een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.5.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
IEF 13439

Perspectives of creators and performers on the digital era

Poort, Akker, Rutten, Weda, 'Perspectives of creators and performers on the digital era' accepted for New Media & Society (2013), IvIR.nl.
Survey, Creators, Performers, Digitisation, Copyright, Cluster analysis.
In this contribution, a nearly comprehensive survey among creators and performers in media, arts and entertainment in the Netherlands is presented. It concerns the implications of digital reproduction and distribution for the creative professions as perceived by those working in it. Based on regressions and cluster analysis of the survey data, an analysis is provided of income developments and perceived threats and opportunities of digitisation, as well as an exploration of the underlying socio-economic and professional factors. Many creators and performers perceive digitisation primarily as a threat. Although age is a relevant explanatory factor for the opinions regarding digitisation, the notion of a generation gap is shown to be an oversimplification. Other relevant dimensions include income development, education level, and the way digitisation has affected respondents’ discipline.

Lees verder

IEF 13440

Versplintering van EOB, andere regelgeving enkel voor Rijswijk, tast immuniteit internationale organisatie aan

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:420 (Vakbondsunie van het EOB en Staff Union EPO Tegen EOB)
Immuniteit Europees Octrooibureau. Organisatie. Rechtspraak.nl: De VEOB en SUEPO vorderen onder meer het Europees Octrooibureau (EOB) te gebieden de schendingen van het recht op het staken en het recht op collectief onderhandelen te beëindigen. Uitgangspunt is dat aan het Europees Octrooibureau immuniteiten toekomen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van haar officiële werkzaamheden. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren van het geschil kennis te nemen. Beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. Omdat aan de VEOB en SUEPO geen alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen, zal het beroep van het EOB op immuniteit worden verworpen. De VEOB en SUEPO zijn ook ontvankelijk in hun vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de VEOB en SUEPO hun spoedeisend belang bij de vorderingen die ertoe strekken te worden erkend en toegelaten als onderhandelingspartner, onvoldoende hebben onderbouwd.

De vorderingen die betrekking hebben op (regels over) het stakingsrecht zijn wel inhoudelijk beoordeeld. Die vorderingen zijn afgewezen omdat de VEOB en SUEPO alleen aanpassing van de regelgeving vragen voor de vestiging in Rijswijk, in plaats van voor de gehele Octrooiorganisatie. Toewijzing zou dus meebrengen dat er andere regels gelden in de Rijswijkse vestiging, dan in vestigingen in andere landen. Die versplintering kan naar het oordeel van de rechter niet van de Octrooiorganisatie worden verwacht. De VEOB en SUEPO dienen zich met hun vorderingen tot de centrale organisatie te richten.

3.1. Vooropgesteld wordt dat de Octrooiorganisatie, als zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemende organisatie, gebonden is aan de primaire rechtsbronnen, zoals het internationaal gewoonterecht, de in internationale verdragen erkende fundamentele rechten en andere algemeen erkende rechtsbeginselen. Dat heeft de Octrooiorganisatie op zichzelf ook niet betwist. De Octrooiorganisatie heeft als preliminair verweer aangevoerd dat zij immuniteit van jurisdictie geniet, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Volgens de VEOB en SUEPO betekent een beroep op immuniteit een ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot de rechter, zoals verankerd in artikel 6 EVRM.

3.5. Het voorgaande leidt ertoe dat beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. De ratio voor het verlenen van immuniteit aan internationale organisaties is het in staat stellen van die organisaties om onafhankelijk en effectief te functioneren. De aan de Octrooiorganisatie, als intergouvernementele organisatie, in beginsel toekomende immuniteit van rechtsmacht is voor haar van groot belang voor het ongehinderd en onafhankelijk van het gastland kunnen uitoefenen van haar (officiële) werkzaamheden. Een en ander leidt tot de conclusie dat de immuniteit van de Octrooiorganisatie een legitiem doel dient.

3.6. In het kader van de beoordeling van de proportionaliteit is voorts van belang of aan de VEOB en SUEPO alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Hoewel tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie de rechtsgang bij ILOAT bestaat, staat die rechtsgang enkel open voor individuele (ex)werknemers van de Octrooiorganisatie (zie artikel 13 EOV en de geschillenregeling in het Dienstreglement). Dat de VEOB en SUEPO de belangen van die individuele werknemers vertegenwoordigen en dat de toetsing van algemeen beleid mogelijk is via een individueel geval, laat onverlet dat voor de VEOB en SUEPO zelf geen directe toegang tot de rechter bestaat. Daarbij komt dat algemene maatregelen, zoals het invoeren van nieuwe regels over stakingen, niet op voorhand kunnen worden aangevochten, dat wil zeggen niet alvorens individuele werknemers daardoor daadwerkelijk zijn geraakt. Gelet hierop behoeven de verdere kenmerken van de procedure bij ILOAT, zoals de doorlooptijd en het al dan niet mogelijk zijn van het geven van voorlopige voorzieningen, geen nadere bespreking. Een en ander leidt ertoe dat het beroep van de Octrooiorganisatie op immuniteit van jurisdictie wordt verworpen.

3.11. Artikel 8 EOV waarborgt het functioneren van de Octrooiorganisatie als geheel, zodat organisatiebreed een uniforme regelgeving kan worden toegepast. De VEOB en SUEPO beogen met hun vorderingen deze bepaling te doorbreken. Toewijzing van (een deel van) de vorderingen zou immers een versplintering van de Octrooiorganisatie tot gevolg hebben, in die zin dat in Nederland andere regelgeving moet worden toegepast dan in andere deelnemende lidstaten. Daarmee wordt het wezen van de immuniteit aangetast, namelijk dat de interne regelgeving van internationale organisaties niet afhankelijk is van nationale wetgeving en nationale rechterlijke oordelen. Dat, zoals hiervoor overwogen, binnen de rechtsorde van de Octrooiorganisatie een rechtsgang voor de VEOB en SUEPO ontbreekt om te ageren tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie, rechtvaardigt een oordeel van de Nederlandse voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van de regelgeving niet. Gesteld noch gebleken is immers dat het voor de VEOB en SUEPO niet mogelijk is zich met deze vorderingen tot de centrale organisatie te richten.
IEF 13438

Hoge Raad schaft geschriftenbescherming af en stelt HvJ EU vraag over bescherming van online databanken en contractuele beperking

HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88 (Ryan Air tegen PR Aviation)
Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma en Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.
Zie eerder ITenRecht.nl én IE-Forum.nl. Rechtspraak.nl
: Geschriftenbescherming; art. 10 lid 1 onder 1º Auteurswet. Gebruik vluchtgegevens website luchtvaartmaatschappij op prijsvergelijkingswebsite. Auteursrechtelijke bescherming databank waarin niet substantieel is geïnvesteerd? HvJEU 1 maart 2012, C-604/10 (Football Dataco); oorspronkelijkheidscriterium.

Gebruik van de vluchtgegevens in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Geldt beperking contractsvrijheid (art. 6 lid 1, art. 8 en art. 15 Databankenrichtlijn) ook voor onbeschermde databanken? Prejudiciële vraag aan HvJEU::

Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?

Commentaar Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap: "Het is al (te) vaak gezegd, maar dit is echt het einde van de geschriftenbescherming (voor gegevensverzamelingen). De wetwijziging is nauwelijks nog van belang. Geen sprake van interpretatie contra legem."

3.5.1. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de gegevensverzameling (hierna ook: de databank) van Ryanair niet aan dit oorspronkelijkheidscriterium voldoet, hetgeen in cassatie niet is bestreden. Daarom heeft Ryanair geen belang bij de klachten van onderdeel 1.

De rechter dient immers zijn nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de relevante richtlijn (HvJEU 10 april 1984, C-14/83, Jur. p. 1891 (Colson) en HvJEU 13 november 1990, C-106/89, Jur. p. I-4135, NJ 1993/163 (Marleasing)). Indien het onderdeel tot vernietiging zou moeten leiden, zou het verwijzingshof daarom tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat het beroep van Ryanair op art. 10 lid 1 onder 1° Aw, geen doel kan treffen, in aanmerking genomen
- dat niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de implementatie van de Databankenrichtlijn in ons nationale recht iets anders voor ogen heeft gestaan dan een getrouwe omzetting daarvan,
- dat art. 10 lid 1 onder 1° Aw mede is gebaseerd op de veronderstelling dat de daarin bedoelde "andere geschriften" vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming, en
- dat databanken die niet aan het oorspronkelijkheidscriterium voldoen, zoals de onderhavige, blijkens de hiervoor in 3.4.3 aangehaalde uitspraak van het HvJEU niet vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming.

3.5.2. Het rechtszekerheidsbeginsel en de onwenselijkheid van wetsuitleg contra legem kunnen hieraan niet afdoen. De formulering van art. 10 lid 1 onder 1° Aw laat de hier bedoelde uitleg immers toe. Aan de bedoeling van de wetgever om de geschriftenbescherming voorshands te handhaven, komt bij de uitleg van de onderhavige bepaling geen overwegende betekenis toe. Dit is reeds het geval omdat - zoals hiervoor in 3.4.2 is overwogen – niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de handhaving van de geschriftenbescherming heeft willen afwijken van datgene waartoe de Databankenrichtlijn hem verplichtte, in samenhang met de omstandigheid dat de wetgever van de onjuist gebleken veronderstelling uitging dat de geschriftenbescherming buiten het bereik van de Databankenrichtlijn viel.

3.5.3. Onderdeel 1 kan dus niet tot cassatie leiden.

Op andere blogs:
Mr.-online
Mediareport
SOLV

IEF 13436

Auteursrechtelijke garanties voor Open Access van wetenschap

J.E.J. Prins, 'Auteursrechtelijke garanties voor Open Access van wetenschap', NJB 17 januari 2014, afl. 2.
Bijdrage ingezonden door Corien Prins, Tilburg University.
Kwantiteit en kwaliteit van wetenschappelijk werk figureerden vorige week weer prominent in de media. Het was zeker niet de eerste keer. De afgelopen jaren is, vooral naar aanleiding van enkele spraakmakende kwesties van wetenschapsfraude, intensief gediscussieerd over de perverse prikkels die het systeem van publiceren en zeker ook waarderen van dat publiceren oproept. Science in transition is het credo dat velen inmiddels op de agenda hebben gezet.

Achter de noodzaak de wetenschappelijke publicatiecultuur op de schop te nemen, ligt een variëteit aan uitdagingen. Eén daarvan is het belang van een betere toegankelijkheid van wetenschappelijk werk en onderzoeksgegevens. Kortom open access van wetenschappelijk werk. Aldus valt invulling te geven aan zowel de behoefte aan bredere beschikbaarheid voor de samenleving van nieuwe kennis als de wens kwaliteit van wetenschap beter te kunnen controleren. Staatssecretaris Dekker heeft recentelijk laten weten open access wettelijk te willen faciliteren en overweegt daartoe een aanvulling van de Wet op het hoger onderwijs. Taverne, fractielid voor de VVD in de Tweede Kamer, gooit het over een andere boeg: hij diende vrijdag 10 januari een amendement in voor een regeling via het al bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel Auteurscontractenrecht (Kamerstukken II, 33 308, nr. 8 [IEF 13432]).

Inspiratie heeft Taverne ontleend aan de auteursrechtelijke regeling die twee weken geleden, 1 januari 2014, in Duitsland in werking trad. Eerder kondigden de VS, Italië en Argentinië wettelijke maatregelen af. Kort samengevat geeft artikel 38, lid 4, Duitse auteurswet de auteur van een wetenschappelijk werk het recht om dat werk 12 maanden na publicatie gratis via internet voor het publiek beschikbaar te stellen. Ook wanneer de auteur alle rechten heeft overgedragen aan de uitgever of redacteuren, komt hem dit recht toe. Met andere woorden, de open access regeling heeft een dwingend karakter, waarvan ook niet middels beperkende voorwaarden mag worden afgeweken en geen afstand kan worden gedaan. Voor de auteur geldt dat hij geen vergoeding voor open access mag vragen – een wezenlijk kenmerk ervan. Verder heeft hij recht op open access. Niet de plicht tot deze vorm van beschikbaarstelling. Voorwaarde is tenslotte dat het werk is gepubliceerd in een tijdschrift (dus geen boek is) en de totstandkoming ervan voor 50% met publieke middelen is gefinancierd.

De Duitse voorwaarde die open access pas rechtvaardigt 12 maanden na publicatie, ziet op de gerechtvaardigde belangen van wetenschappelijke uitgevers. Zij moeten zowel hun verdienmodel in stand kunnen houden, als kosten terugverdienen die gemoeid zijn met uitgeefproces, redactiewerk, etc. Punt van kritiek is de uniforme en daarmee rigide termijn. Wetenschappelijk werk, de benutting en actualiteit daarvan en daarmee de publicatievormen kent een enorme diversiteit. Juist daarom zou de termijn per publicatievorm moeten verschillen. Zo kan voor een publicatie in het NJB – dat wekelijks verschijnt - een termijn van een maand een redelijke zijn, terwijl voor Rechtsgeleerd Rechtsgeleerd Magazijn THEMIS veeleer aan enkele maanden valt te denken. Ook zijn er situaties waarin geen termijn aan de orde is. Te denken valt aan een in het NJB gepubliceerde Opinie die een actueel en belangwekkend juridisch debat betreft. Een relatief lange termijn van 12 maanden druist ook in tegen eerdere jurisprudentie. In 2006 oordeelde het Hof Den Haag dat de exclusiviteitstermijn van 18 maanden die uitgeverij Sanoma bedong bij freelancers werkzaam voor publiekstijdschriften, onredelijk bezwarend was. Het Hof stelde dat die termijn maximaal 9 maanden mag zijn. Auteurs en uitgevers moeten de ruimte worden geboden zelf afspraken te maken. Op deze lijn zit ook het Amendement Taverne, waarbij de Toelichting vermeldt dat het uiteindelijk de rechter is, die - indien partijen er niet uitkomen - in het licht van alle omstandigheden van het geval, moet beoordelen of de overeengekomen of door een uitgever bedongen termijn een redelijke is. Mijn suggestie voor de parlementaire discussie over het voorstel, zou zijn om vooral ook de optie van een (meer laagdrempelige) geschillencommissie te overwegen.

De Duitse wet kent nog een redelijk rigide voorwaarde: het wetenschappelijk werk moet voor meer dan 50% met publieke middelen zijn gefinancierd. Kortom, open access geldt alleen voor publicaties die primair voortkomen uit onderzoek gefinancierd via de eerste geldstroom (middelen die de overheid rechtstreeks aan universiteiten toekent) en tweede/vierde geldstroom (financiering vanuit NWO dan wel de EU). Maar wetenschap werkt al lang niet meer met keurig gescheiden potjes geld. Terecht kiest het Amendement Taverne voor een aanknopingspunt zonder fixatie. De regeling ziet op: “makers van een kort werk van wetenschap waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met publieke middelen is bekostigd”.

Een heldere en evenwichtige, maar ook wettelijk verankerde regeling van open access is van groot belang. Maar de route moet niet die van de Wet op het hoger onderwijs zijn, om het risico te vermijden gevangen te zitten in het specifieke bereik van deze wet. Naar buitenlands voorbeeld is de Auteurswet de aangewezen weg. Kortom, de route die het Kamerlid Taverne kiest. Maar daarmee zijn we er niet. Wetenschap is voor veel disciplines een puur mondiale aangelegenheid. Niet alleen wetenschappers werken internationaal, bijvoorbeeld in breed samengestelde onderzoeksgroepen, maar ook uitgevers opereren niet uitsluitend nationaal. Open access is daarmee bij uitstek een dossier dat in Europees of nog ruimer verband opgepakt moet worden. Auteursrechtelijke verankering op EU-niveau zou in ieder geval een noodzakelijk begin zijn. De EU financiert immers veel onderzoek en stelt voorwaarden voor al dan niet beschikbaarstelling via open access. En zo vallen ook conflicterende nationale regelingen te voorkomen. En die zijn zeker niet ondenkbaar, wanneer ons land de wetenschappelijke realiteit recht doet en het Nederlandse initiatief hopelijk minder rigide inkleedt dan onze Oosterburen.

Corien Prins

IEF 13429

Internetabonnee niet verantwoordelijk voor gedrag meerderjarige zoon

BGH 8 januari 2014, I ZR 169/12 (vier Duitse fonogramproducenten tegen meerderjarig zoon)
BGH over aansprakelijkheid voor illegaal filesharing van een meerderjarig familielid. Een internetabonnee is niet voor het gedrag van een meerderjarig familie verantwoordelijk wanneer er geen reden is om aan te nemen dat de internetaansluiting wordt gebruikt voor illegale filesharing.

Uit het persbericht: Bundesgerichtshof Nr. 5/2014: Der unter anderem für das Urheberrecht zuständige I. Zivilsenat des Bundesgerichtshofs hat heute entschieden, dass der Inhaber eines Internetanschlusses für das Verhalten eines volljährigen Familienangehörigen nicht haftet, wenn er keine Anhaltspunkte dafür hatte, dass dieser den Internetanschluss für illegales Filesharing missbraucht. Die Klägerinnen sind vier führende deutsche Tonträgerhersteller. Der Beklagte ist Inhaber eines Internetzugangs. In seinem Haushalt leben auch seine Ehefrau und deren volljähriger Sohn.

Die Klägerinnen ließen den Beklagten durch Anwaltsschreiben abmahnen; sie behaupteten, am 12. Juni 2006 seien über seinen Internetanschluss 3.749 Musikaufnahmen, an denen sie die ausschließlichen urheberrechtlichen Nutzungsrechte besäßen, in einer Internettauschbörse zum Herunterladen verfügbar gemacht worden. Der Beklagte gab ohne Anerkennung einer Rechtspflicht eine strafbewehrte Unterlassungserklärung ab. Er weigerte sich jedoch, die geltend gemachten Abmahnkosten zu bezahlen.

Die Klägerinnen nehmen den Beklagten auf Erstattung von Abmahnkosten in Höhe von 3.454,60 € in Anspruch.

Der Beklagte macht geltend, er sei für die behaupteten Rechtsverletzungen nicht verantwortlich. Sein damals 20-jähriger Stiefsohn habe die Musikdateien über den Internetanschluss zugänglich gemacht. Der Stiefsohn des Beklagten hat im Rahmen seiner Beschuldigtenvernehmung gegenüber der Polizei eingeräumt, er habe mit dem Tauschbörsenprogramm "BearShare" Musik auf seinen Computer heruntergeladen.

Das Landgericht hat der Klage stattgegeben. Das Berufungsgericht hat den Beklagten verurteilt, an die Klägerinnen 2.841 € zu zahlen, und die weitergehende Klage abgewiesen. Dazu hat es ausgeführt, der Beklagte sei für die Verletzung der urheberrechtlich geschützten Rechte an den Musiktiteln verantwortlich. Er habe dadurch, dass er seinem 20-jährigen Stiefsohn den Internetanschluss zur Verfügung gestellt habe, die Gefahr geschaffen, dass dieser an urheberrechtsverletzenden Musiktauschbörsen teilnehme. Es sei ihm daher zumutbar gewesen, seinen Stiefsohn auch ohne konkrete Anhaltspunkte für eine bereits begangene oder bevorstehende Urheberrechtsverletzung über die Rechtswidrigkeit einer Teilnahme an Tauschbörsen aufzuklären und ihm die rechtswidrige Nutzung entsprechender Programme zu untersagen. Der Beklagte habe diese Verpflichtung verletzt, weil er seinen Stiefsohn nicht - jedenfalls nicht hinreichend - belehrt habe.

Der Bundesgerichtshof hat das Berufungsurteil aufgehoben und die Klage insgesamt abgewiesen. Bei der Überlassung eines Internetanschlusses an volljährige Familienangehörige ist zu berücksichtigen, dass die Überlassung durch den Anschlussinhaber auf familiärer Verbundenheit beruht und Volljährige für ihre Handlungen selbst verantwortlich sind. Im Blick auf das besondere Vertrauensverhältnis zwischen Familienangehörigen und die Eigenverantwortung von Volljährigen darf der Anschlussinhaber einem volljährigen Familienangehörigen seinen Internetanschluss überlassen, ohne diesen belehren oder überwachen zu müssen; erst wenn der Anschlussinhaber - etwa aufgrund einer Abmahnung - konkreten Anlass für die Befürchtung hat, dass der volljährige Familienangehörige den Internetanschluss für Rechtsverletzungen missbraucht, hat er die zur Verhinderung von Rechtsverletzungen erforderlichen Maßnahmen zu ergreifen. Da der Beklagte nach den vom Berufungsgericht getroffenen Feststellungen keine Anhaltspunkte dafür hatte, dass sein volljähriger Stiefsohn den Internetanschluss zur rechtswidrigen Teilnahme an Tauschbörsen missbraucht, haftet er auch dann nicht als Störer für Urheberrechtsverletzungen seines Stiefsohnes auf Unterlassung, wenn er ihn nicht oder nicht hinreichend über die Rechtswidrigkeit einer Teilnahme an Tauschbörsen belehrt haben sollte.

LG Köln - Urteil vom 24. November 2010 - 28 O 202/10, ZUM-RD 2011, 111, openJur 2010, 3324
OLG Köln - Urteil vom 22. Juli 2011 - 6 U 208/10, ZUM 2012, 583,  openJur 2012, 81028
BVerfG (Kammer), Beschluss vom 21. März 2012 - 1 BvR 2365/11, GRUR 2012, 601 = WRP 2012, 702
OLG Köln, Urteil vom 17. August 2012 - 6 U 208/10, juris.

IEF 13428

Europees Octrooibureau publiceert herdruk van 'National Law relating to the EPC'

Bijdrage ingezonden door Cees Mulder, Maastricht University.
Het Europees Octrooibureau heeft een herdruk uitgegeven van de brochure 'National Law relating to the EPC' (16e editie), waarin octrooizaken worden beschreven die relevant zijn op het grensgebied tussen het Europese octrooiverdrag (EPC) en de octrooiwetgeving in de deelnemende Staten waarvoor het Europees octrooi verleend wordt. Op allerlei momenten in de Europese procedure zijn er wettelijke bepalingen in de nationale octrooiwetten waarmee de octrooiaanvrager rekening dient te houden. Zowel aan het begin van, tijdens, als na afloop van de octrooiverleningsprocedure door het Europees Octrooibureau zijn er bepalingen in de nationale octrooiwetten waaraan de octrooiaanvrager of -houder moet voldoen om zijn recht in de betreffende staat in stand te houden; als hij zich niet aan deze nationale vereisten houdt, kan er (onomkeerbaar) rechtsverlies optreden in de betreffende Staat. Derhalve moet de aanvrager of octrooihouder bepaalde stappen verrichten voor de octrooi-instanties van de deelnemende Staten om er zeker van te zijn dat hij recht heeft en houdt op het octrooi in die Staat.

In de Brochure 'National Law relating to the EPC' worden alle aspecten van de interface tussen het Europese octrooiverdrag en de nationale octrooiwetten beschreven. Het is een beknopte en betrouwbare gids van de belangrijkste bepalingen en voorschriften van het nationale recht van de verdragsluitende Staten die van toepassing zijn op Europese octrooiaanvragen en verleende octrooien. De Brochure wordt gebruikt door octrooiaanvragers, octrooihouders en alle andere betrokkenen bij het Europese octrooistelsel.

Nadeel van een gedrukte versie is dat de informatie snel verouderd. Op de website van het Europees Octrooibureau is een HTML-versie van de Brochure te vinden, die doorlopend wordt bijgewerkt.

De Brochure 'National Law relating to the EPC' omvat de volgende hoofdstukken:
I National legal bases
II Filing of European patent applications pursuant to Article 75 (1) b) and (2) EPC
III.A Rights conferred by a European patent application after publication pursuant to Article 93 EPC (Article 67 EPC)
III.B Translations for obtaining provisional protection pursuant to Article 67 (3) EPC
IV Translation requirements after grant (Article 65 EPC)
V Authentic text of a European patent application or European patent (Article 70 EPC)
VI Payment of renewal fees for European patents
VII Conversion of European patent applications or patents into national patent applications
VIII Payment of fees
IX Registering a transfer, licences and other rights in respect of a European patent in the national patent register
X Miscellaneous