IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 13426

Mogelijkheid tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnis

Rechtbank Rotterdam 8 januari 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:207 (tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnis)
Procesrecht. Rechtspraak.nl: Toewijzing verzoek openstellen hoger beroep tegen tussenvonnis dat bindende eindbeslissingen bevat ten aanzien van vordering in conventie en waarin deskundigenonderzoek is gelast ten aanzien van vordering in reconventie. In kort geding is beslist dat gedaagde in conventie het volgens het tussenvonnis in conventie voor toewijzing gereed liggende bedrag aan gedaagde in conventie dient te betalen. Belang voor eiser in conventie om zowel tegen dat kortgedingvonnis als tegen het bodemvonnis in conventie in hoger beroep op te kunnen komen. Geringe samenhang tussen beoordeling die in conventie en in reconventie dient plaats te vinden. Conventionele vordering, mogelijkheid van tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnis, wordt toegewezen.

2.4.
Bij de beoordeling van het verzoek van [gedaagden] moet worden voorop gesteld dat dit verzoek ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Bij het toestaan van die uitzondering dient de rechter terughoudendheid te betrachten, zo volgt uit de wetsgeschiedenis. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven een uitzondering op de hoofdregel te maken. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de zich hier niet voordoende omstandigheid dat beide partijen tussentijds hoger beroep bepleiten.

2.5.
Vastgesteld moet worden dat in het tussenvonnis in conventie bindende eindbeslissingen zijn opgenomen waar uit voortvloeit dat de vordering van [eiseres] tot een bedrag van € 276.332,99 voor toewijzing gereed ligt. Op grond van deze vaststelling is de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 23 oktober 2013 uiteindelijk tot veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 222.150,07 aan [eiseres] gekomen. De rechtbank volgt [gedaagden] in zijn veronderstelling dat ook bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] in hoger beroep tegen dit vonnis in kort geding deze bindende eindbeslissingen een belangrijke rol zullen spelen.
Waar het [gedaagden] kennelijk om te doen is, is door het instellen van hoger beroep tegen het in conventie gewezen vonnis, deze bindende eindbeslissingen in zijn voordeel gewijzigd te krijgen, en vervolgens in hoger beroep tegen het vonnis in kort geding datzelfde resultaat tegen de betalingsverplichting te bereiken. Het voordeel dat [gedaagden] hiermee kan behalen is het tijdverloop dat gemoeid is met het uitprocederen van het geschil in reconventie. Gezien de problematische financiële situatie waarin [gedaagden] blijkens onder meer het vonnis in kort geding (overweging 4.2) verkeert is dit in het onderhavige geval een rechtens te respecteren belang. Daar komt bij dat naar verwachting het wijzen van eindvonnis nog wel enige tijd op zich zal laten wachten gezien de veelheid van in reconventie nog aan de orde zijde punten en nu benoeming van een deskundige nog niet heeft plaatsgevonden. Aan de andere kant staat de beoordeling die in reconventie dient plaats te vinden in grote mate los van de vragen die in conventie aan de orde zijn, zodat het risico van uiteenlopende beoordelingen van dezelfde geschilpunten door het verbreken van het verband tussen conventie en reconventie beperkt is. Dat [gedaagden] ten verwere tegen de vordering in conventie een beroep op verrekening hebben gedaan, doet aan het voorgaande niet af.
IEF 13412

IE-Diner - 30 januari 2014

Op donderdag 30 januari 2014 (traditioneel de laatste donderdag van januari) organiseert deLex het jaarlijkse IE-Diner in de Industrieele Groote Club op de Dam in Amsterdam.

Een mooie IE-avond, in een zaal vol IE-collega’s, om bij te praten, te pleiten te netwerken en na te pleiten tijdens een vijfgangendiner met een goed glas wijn. Hoogleraren, advocaten, rechters, gemachtigden, bedrijfsjuristen, bestuurders en ambtenaren, allen in ‘gepaste kledij’, en uiteraard tafelspeeches van bekende (IE-) juristen. Ook dit jaar is onze ceremoniemeester Toon Huydecoper, oud-advocaat-generaal bij de Hoge Raad.

Inschrijven
U kunt zich per email opgeven bij Claudia Zuidema, uitgeverij deLex, czuidema@delex.nl of via www.delex.nl.

Programma
18.00 - 19.00 uur
Aperitief in de Damzaal
19.00 - 22.00 uur
Diner in de Groote zaal
22.00 - 23.00 uur
Koffie in de Clubzaal
23.00 uur
Einde programma

Het aantal plaatsen is beperkt. Mocht u nog speciale dieetwensen hebben (vegetarisch of anderszins), wilt u dit dan per mail doorgeven?

Locatie
De Industrieele Groote Club
Dam 27
1012 JS Amsterdam
(020) 624 22 20
Klik hier voor een routebeschrijving.

Deelname aan het IE-Diner kost €225,00 excl. BTW, sponsors van IE-Forum.nl betalen €195,00 excl. BTW.

Heeft u nog vragen?
Stuur een email naar czuidema@delex.nl.

 

Uitgeverij deLex b.v. Bezoekadres: Keizersgracht 488, Postbus 3564 1001 AJ Amsterdam
T 020 3452212 F 020 3452213 service@delex.nl www.delex.nl
 ©2014 deLex     Disclaimer      Leveringsvoorwaarden      Privacy Statement 
IEF 13437

Voorlopige getuigenverhoren is geen "hengelen naar informatie"

Beschikking Rechtbank Den Haag 13 januari 2013, HA RK 12-690 (Genetic Technologies tegen Hendrix Genetics)
Voorlopige getuigenverhoren (beperkt tot vijf) toegewezen. Toepassing 1019h Rv, omdat beide partijen proceskosten op grond daarvan vorderen. GTG verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Zij legt aan het verzoek ten grondslag dat Hendrix inbreuk heeft gemaakt op EP 0414 469 B1 en EP 0 570 371 B1 (bepalen van naburig en ver weg gelokaliseerde allelen als haplotypen en het in kaart brengen van genomen door directe haplotyperingen) nog voor het verstrijken van de geldigheidsduur.

Naar voorlopig oordeel is er geen sprake van "hengelen naar informatie". Dat de vragen niet op schrift zijn gesteld en een regulier getuigenverhoor meer op zijn plaats is, is niet in strijd met de goede procesorde. Aangezien de praktijk uitwijst dat met het horen van meer dan vijf getuigen doorgaans geen redelijk doel wordt gediend, zal de rechtbank het aantal door de verzoekende partij voorgedragen getuigen in eerste instantie beperken tot vijf.

Beide partijen hebben veroordeling van de wederpartij in de proceskosten ex artikel 1019h Rv gevorderd en daartoe opgave van hun kosten gedaan. Daaruit kan worden afgeleid dat partijen het erover eens zijn dat de proceskostenveroordeling dient plaats te vinden conform 1019h Rv, ongeacht de vraag of 1019h Rv in dit geschil daadwerkelijk toepassing vindt, zodat die vraag kan blijven rusten.

2.2. GTG wil in de eerste plaats getuigen horen om bewijzen te verzamelen over haar stelling dat Hendrix en haar dochterbedrijven de door GTG geoctrooieerde werkwijzen heeft toegepast, althans dat Hendrix bij de toepassing daarvan actief betrokken is geweest en/of daaraan heeft deelgenomen, althans dat Hendrix octrooi-inbreuk door derden heeft uitgelokt. Voorts wil GTG bewijs verzamelen over de omvang en de duur van de toepassing van de geoctrooieerde werkwijzen door aan Hendrix gerelateerde bedrijven en het gebruik van de resultaten daarvan. In de derde plaats wil GTG bewijs vergaren met betrekking tot haar stelling dat onderzoek waarbij Hendrix betrokken is geweest niet valt onder de onderzoeksexceptie uit artikel 53 Rijksoctrooiwet (ROW). Ten slotte wil GTG bewijs verkrijgen over haar stelling dat Hendrix bekend was of redelijkerwijs had moeten zijn met (de inhoud van) de aan GTG toebehorende octrooien, aldus nog steeds GTG.

Strijd met de goede procesorde?
3.7. Hendrix heeft verder aangevoerd dat het middel strijdig is met een goede procesorde, omdat de vragen niet op schrift zijn gesteld en het houden van reguliere getuigenverhoren meer op haar plaats is. Ook dit verweer wordt verworpen. Van GTG kan niet worden verlangd dat zij de aan de getuigen te stellen vragen reeds nu opgeeft. Voorts heeft het voorlopig getuigenverhoor een meerwaarde boven het reguliere getuigenverhoor, nu het voorlopig getuigenverhoor GTG de gelegenheid biedt haar proceskansen in te schatten vóór het entameren van een bodemprocedure.

Begin van bewijs?
3.8. Ten slotte heeft Hendrix opgeworpen dat er geen begin van bewijs is, althans dat niet is onderbouwd dat zij actief betrokken is geweest bij commercieel getinte activiteiten die inbreuk maakten op de octrooirechten van GTG. Voorlopig oordelend is de onderbouwing van GTG ter zake voldoende voor toewijzing van het verzoek. GTG heeft namelijk gewezen op diverse publicaties waaruit volgens haar blijkt dat Hendrix de technieken vallende onder haar octrooirechten heeft gebruikt voor commerciële doeleinden. Bovendien heeft zij, als gezegd, een rapportage (productie 8 GTG) en zogenaamde claimcharts (producties 9-11 GTG) overgelegd. Niet vereist is overigens dat GTG haar rechtsvordering reeds nu aannemelijk maakt.
IEF 13435

Verdeling van gesteld gemeenschappelijke merkenportefeuille leidt via incident tot oproeping derden

Rechtbank Den Haag 15 januari 2014, HA ZA 13/455 (The Greenery tegen Frutanova c.s.)
Uitspraak mede ingezonden door Gino van Roeyen, Marga van Gerwen en Monique Hennekens, BANNING.
Tussenvonnis. Incidentele vordering. Oproepen derden. Merkenportefeuille. The Greenery vordert een verklaring voor recht dat de licentieovereenkomsten rechtsgeldig zijn opgezegd, subsidiair ontbinding hiervan. Verder vordert zij staking van het gebruik van de Tasty Tom-merken en overdracht van bepaalde domeinnamen. De incidentele vordering tot het toestaan van het oproepen van enkele derden wordt toegewezen. In de hoofdprocedure wordt in reconventie onder meer verdeling gevorderd van een gesteld gemeenschappelijke merkenportefeuille. Die gemeenschap kan alleen verdeeld worden zoals gevorderd als alle deelgenoten aan de verdeling zijn gebonden. Dat rechtvaardigt dat de andere deelgenoten in de procedure worden betrokken.

 3.2. Frutanova c.s. legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Veiling Zon is één van de uitgetreden veilingen waarop de overeenkomst van uittreding van toe-passing is. Van de overige uitgetreden veilingen bestaan thans nog de hiervoor on-der I tot en met V genoemde. Hierna zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als de Veilingen en ieder afzonderlijk als Annaland, Zuid-Limburg, Zaltbommel, Fruitmasters en Coforta. De betrokken merken kunnen niet worden verdeeld en toegedeeld aan Veiling Zon zonder medewerking van de betrokken Veilingen. Fru-tanova c.s. acht het daarom juist, dat met het oog op de oproeping van genoemde derden als partij, de onderhavige procedure wordt geschorst en dat in deze zaak na-dat genoemde derden daarbij als partij zijn betrokken één vonnis wordt gewezen waarin op alle betrokken vorderingen en verweren wordt beslist.

4.3. In de hoofdprocedure wordt in reconventie onder meer verdeling gevorderd van een gesteld gemeenschappelijke merkenportefeuille. Die gemeenschap kan alleen verdeeld worden zoals gevorderd als alle deelgenoten aan de verdeling zijn gebon-den. Dat rechtvaardigt dat de andere deelgenoten in de procedure worden betrok-ken. Op zichzelf is daarvoor geen vooraf gegeven toestemming van de rechtbank vereist. Dat laat onverlet dat de partij die een derde wil oproepen toch om die toestemming kan vragen door een incidentele vordering in te stellen. Nu The Greenery zich ook niet langer verzet tegen de vordering zal de rechtbank de incidentele vor-dering toewijzen.

4.4. Ofschoon Frutanova, Gielen, VOF [X-Y], [X], [Y], Jaaren, Triomaas en Vereijken geen partijen zijn bij de uittredingsovereenkomst, maar wel belang hebben bij het toescheiden van de merken aan Veiling Zon, zal om die reden de incidentele vorde-ring aan Frutanova c.s. worden toegewezen. Frutanova c.s., in het bijzonder Vei-ling Zon, krijgt de gelegenheid om Annaland, Zuid-Limburg, Zaltbommel, Fruit-masters en Coforta op de voet van artikel 118 Rv als partij in de hoofdzaak op te roepen, waarbij de artikelen 128 lid 2, 6 en 7 Rv van overeenkomstige toepassing zijn.

IEF 13434

Gerecht EU week 3

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) WorkflowPilot - beroep weigering inschrijving vanwege beschrijvend karakter
B) ABSACKER - ouder gelijk nationaal merk
C) MICRO - oppositie met klasse 9-goederen toegestaan
D) SUN PARC HOLIDAYS - Duitse consument oplettend en geïnformeerd
E) FOREVER v 4 EVER - afgewezen
F) ALPHATRAD - afwijzing beroep tegen vervallenverklaring

Gerecht EU 13 januari 2014, zaak T-475/12 (WorkflowPilot) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 480/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 6 augustus 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het woordmerk „WorkflowPilot” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9, 41 en 42. Het beroep wordt afgewezen, vanwege beschrijvend karakter.

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-304/12 (ABSACKER of Germany) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk in zwart en wit dat een adelaar voorstelt en het woordelement „ABSACKER of Germany” bevat, voor waren van de klassen 25, 32 en 33, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1028/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 maart 2012, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van de houder van de nationale beeldmerken in zwart, oranje en wit die het woordelement „ABSACKER” bevatten, voor waren van de klassen 25, 33 en 43. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-149/12 (MICRO) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met het woordelement „micro” in de kleuren lichtblauw en donkerblauw voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 347/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 31 januari 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van het beeldmerk met het woordelement „MICRO” in de kleuren zwart en wit voor waren van klasse 9 in het kader van verzoeksters oppositie is geweigerd. Het beroep wordt toegewezen en het Gerecht EU staat de oppositie op basis van klasse 9 wordt toegestaan.

67      In the present case, the conditions for exercising the Court’s power to alter decisions, as they are set out in Edwin v OHIM, cited in paragraph 66 above, are met. It follows from the considerations set out in paragraph 62 above that the Board of Appeal was required to find that, in accordance with the view taken by the Opposition Division, there was a likelihood of confusion for goods in Class 9 and corresponding to the following description: ‘Photographic apparatus and instruments, digital cameras, interchangeable lenses, and parts and accessories therefor as far as included in Class 9’.

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-383/12 (Sun Park Holidays) - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk in blauw, geel en zwart met onder meer de woordelementen „Sun Park Holidays” voor diensten van de klassen 39 en 43 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1928/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 juni 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het internationale, nationale en gemeenschapsbeeld- en woordmerk „Sunpark” voor diensten van de klassen 39, 41 en 43. Het beroep wordt afgewezen. De Europese en in het bijzonder de Duitse consument is erg oplettend en goed geïnformeerd.

72      In paragraph 40 of the contested decision, the Board of Appeal found that, in view of the identity of the services at issue, the degree of similarity of the marks at issue was high enough to cause a likelihood of confusion as regards the commercial origin of those services, in particular because, unless an enhanced degree of attention was paid to the marks at issue, the differences between the word elements in each of them would be overlooked. According to the Board of Appeal, it was likely, at first sight, that the public in Germany would perceive the marks at issue as having the same commercial origin, notwithstanding the slightly reduced distinctiveness of the earlier mark.

73      The applicant submits that the distinctive character of the earlier mark must be taken into account in the global assessment of the likelihood of confusion. According to the applicant, the Board of Appeal erred in finding that the distinctive and dominant element of the earlier mark is the element ‘sunparks’. That would be tantamount to allowing descriptive word elements, which are not eligible for protection, to become eligible for registration by using the back door of a composite mark and a random selection of similar elements.

74      According to the applicant, in view of the fact that the services covered by the marks in question are identical, that the signs in question are neither visually nor conceptually similar, but that there is a certain phonetic similarity between them, and, lastly, that the earlier mark does not have a highly distinctive character, the degree of similarity between the marks in question is not so great as to justify a finding that there is a likelihood of confusion between them for an average European, and, in particular, German, consumer who is very attentive and well informed.

 

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-528/11 (FOREVER)
- dossier
E) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „FOREVER” voor waren van de klassen 3, 5, 30, 31 en 32 ingesteld en strekkende tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 augustus 2011 (zaak R 742/20104) houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met de woordelementen „4 EVER” voor waren van klasse 32. Het beroep wordt afgewezen.

83      Het BHIM en interveniënte stemmen in met de analyse van de kamer van beroep.

84      In herinnering zij gebracht dat de kamer van beroep op goede gronden heeft gesteld dat de betrokken waren deels dezelfde en deels soortgelijk waren, dat de conflicterende merken visueel in geringe mate overeenstemden, dat deze merken fonetisch gelijk waren voor het deel van het relevante publiek met een zekere kennis van het Engels en gemiddeld overeenstemden voor het deel van het relevante publiek zonder een dergelijke kennis, en dat deze merken begripsmatig gelijk waren voor het deel van het relevante publiek met een zekere kennis van het Engels en neutraal voor het deel van het relevante publiek zonder een dergelijke kennis. Gelet op het, overigens door verzoekster niet-betwiste, feit dat het oudere merk een normaal onderscheidend vermogen heeft, op het gemiddelde aandachtsniveau van het relevante publiek en op het cumulatieve karakter van de voorwaarden inzake de soortgelijkheid van de waren en diensten en de overeenstemming van de merken, moet in het kader van een globale beoordeling worden geoordeeld dat de kamer van beroep op goede gronden heeft besloten dat sprake was van gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken.

85      Gelet op het voorgaande dient het tweede middel te worden afgewezen en het beroep in zijn geheel te worden verworpen.
Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-538/12 (ALPHATRAD) - dossier
F) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk dat het woordelement „ALPHATRAD” bevat voor diensten van de klassen 35, 38, 41 en 42 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 444/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 oktober 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de vervallenverklaring van dit merk door de nietigheidsafdeling in het kader van het door Michele Esposito ingestelde beroep. Het beroep wordt afgewezen.
IEF 13433

Een metalen knoop of etiket op het oor van een pluchen beest geweigerd als merk

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-433/12 (Metalen knop in het midden van het oor van een pluchen beest)  - dossier
zaak T-434/12 (Étiquette met metalen knop)  - dossier
Vormmerken. Merk op bepaalde positie. Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissingen R 1692/20111 enR 1693/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om een merk gekenmerkt door een bepaalde positie, bestaande uit (een stoffen vlaggetje  met) een matte of glanzende metalen knop die in het midden van het oor van een pluchen beest is aangebracht, in te schrijven voor waren van klasse 28.

Het beroep wordt afgewezen. Door het publiek zal een metalen knoop niet anders worden gezien dan een glazen, plastic of een van een anderssoortig materiaal. De keuze van het materiaal van de knoop is slechts een decoratieve keuze. Het is niet ongebruikelijk (hoewel in de minderheid) om aan de oren van pluchen beesten decoratieve elementen toe te voegen, zoals een etiket.

38      En premier lieu, la requérante considère que la chambre de recours a commis une erreur en indiquant, au point 20 de la décision attaquée, que la circonstance que le bouton en cause soit dans un autre matériau que celui de l’animal en peluche lui-même ne procédait pas de la demande de marque, si bien qu’elle ne saurait être prise en considération.

39      À cet égard, il ressort de la description de la marque demandée, dont le libellé ne saurait être ignoré par la chambre de recours (voir, en ce sens, arrêt Champs géométriques sur le cadran d’une montre, point 31 supra, point 88), que cette dernière consiste en un bouton en métal rond, brillant ou mat, fixé au milieu de l’oreille d’un animal en peluche. Or, il est notoire que le métal, d’une part, et la peluche, d’autre part, sont des matériaux différents et qu’ils ont un aspect extérieur différent.

40      Néanmoins, bien que la critique en question soit fondée, elle n’est pas de nature à entacher la décision attaquée d’illégalité. En effet, ainsi que le fait valoir à bon droit l’OHMI, les matériaux en question ne jouent aucun rôle dans l’appréciation du caractère distinctif de la marque demandée. Un bouton en métal, brillant ou mat, attaché à l’oreille d’un animal en peluche ne sera pas perçu par le public concerné différemment d’un bouton en verre, en plastique, ou d’un autre matériau fixé au même endroit, du point de vue de son aptitude à désigner l’origine commerciale des produits en question. Le choix du matériau du bouton ne sera perçu que comme un choix d’ordre purement décoratif.
IEF 13432

Amendement auteurswet om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen

Amendement over het in de Auteurswet geven van invulling aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen, Kamerstukken II 33 308, nr. 8.
"Artikel 25fa: De maker van een kort werk van wetenschap waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met publieke middelen is bekostigd, heeft het recht om dat werk na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking ervan, om niet beschikbaar te stellen voor het publiek, mits de bron van de eerste openbaarmaking daarbij op duidelijke wijze wordt vermeld."

Toelichting In het kort is dit amendement erop gericht een bepaling in de Auteurswet op te nemen die invulling geeft aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen. De aanduiding kort werk houdt in dat het gaat om artikelen en niet om boeken. Door deze bepaling heeft de auteur het recht om zijn wetenschappelijk werk dat met openbare middelen is gefinancierd gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Dit is toegestaan na verloop van een redelijke termijn na eerste publicatie om de uitgever in staat te stellen zijn investeringen terug te verdienen. Door invoeging van deze bepaling in het hoofdstuk Ia (De Exploitatieovereenkomst) zijn de algemene bepalingen van dit hoofdstuk opgenomen in artikelen 25b en 25h erop van toepassing. Via een aanpassing van overgangsbepaling artikel III geldt een en ander ook voor bestaande overeenkomsten. Hieronder wordt nader op deze materie ingegaan.

Deze bepaling is erop gericht invulling te geven aan de groeiende behoefte om wetenschappelijk werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen. De aanduiding ‘kort werk’ houdt in dat het gaat om artikelen en niet om boeken. De term is ontleend aan artikel 16 lid 2 Auteurswet. Korte bijdragen aan (congres)bundels kunnen er ook onder vallen. Door deze bepaling behoudt de auteur het recht om zijn wetenschappelijk werk dat met openbare middelen is gefinancierd gratis via internet in open access beschikbaar te stellen. Werk van personen in dienst van een universiteit of ander door de overheid gefinancierde onderzoeksinstelling wordt geacht geheel of gedeeltelijk met openbare middelen zijn is bekostigd. De term ‘voor het publiek beschikbaar stellen’ verwijst naar de openbaarmakingsvorm waarbij materiaal per draad of draadloos voor leden van het publiek beschikbaar wordt gesteld op zodanige wijze dat zij daartoe op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegang toe hebben’. Dit is de internationaal gebruikelijke omschrijving van beschikbaarstelling via internet. Voorwaarden zijn dat de beschikbaarstelling geschiedt om niet, hetgeen een wezenskenmerk is van open access, en dat de bron van de eerste openbaarmaking, bijvoorbeeld het wetenschappelijke tijdschrift waarin het werk voor het eerst is gepubliceerd, wordt vermeld.

Om tegemoet te komen aan de belangen van de uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften die hun investeringen moeten kunnen terugverdienen, dient een redelijke termijn in acht te worden genomen alvorens de beschikbaarstelling in open access plaatsvindt. De reden waarom een redelijke termijn in acht genomen moet worden is het gerechtvaardigde belang van de uitgevers die tijdschriften uitgeven en peer-review organiseren. De investeringen die daarvoor nodig zijn dienen in sommige gevallen door betaling van abonnements- of toegangsgelden te worden terugverdiend, alvorens na ommekomst van een redelijke termijn het werk gratis voor een ieder beschikbaar komt. De duur van deze redelijke termijn zal per publicatievorm verschillen. Bij een publicatie in een blad dat wekelijks verschijnt, kan een termijn van een maand redelijk zijn. Bij een maandelijkse publicatie kan een termijn van enkele maanden redelijk zijn. Overigens kan de redelijke termijn ook nul zijn, indien het redelijk en niet bezwaarlijk is als een werk, eventueel in een van de formele publicatie afwijkende opmaak, onmiddellijk gratis online verschijnt. Het staat partijen vrij om hier nadere afspraken over te maken, maar de rechter zal uiteindelijk moeten beoordelen of een termijn redelijk is, in het licht van alle omstandigheden van het geval.

De bepaling behelst geen beperking op het auteursrecht, maar slechts een beperking van de overdraagbaarheid van een deel van het auteursrecht. Zij legt slechts vast dat de auteur van een kort wetenschappelijk werk niet contractueel gedwongen kan worden afstand te doen van het recht om zijn werk, als hij dat wenst, na verloop van tijd gratis op internet te plaatsen. De auteur van het werk is overigens niet verplicht om zijn werk om niet op internet te plaatsen. Het ligt wel in de rede dat de overheid of een van overheidswege gefinancierde subsidiënt van een specifiek wetenschappelijk onderzoek in bepaalde gevallen zal overeenkomen of als voorwaarde voor financiering zal stellen dat door haar gefinancierd onderzoek direct of na verloop van een redelijke termijn gratis op internet beschikbaar wordt gesteld.

Door invoeging van deze bepaling in het hoofdstuk Ia (De Exploitatieovereenkomst) zijn de algemene bepalingen van dit hoofdstuk erop van toepassing. Dit hoofdstuk is van toepassing op een overeenkomst die de verlening van exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht van de maker aan een wederpartij tot hoofddoel heeft (art. 25b lid 1). Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de maker als bedoeld in de artikelen 7 en 8. (art. 25b lid 3). Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke persoon die het auteursrecht als erfgenaam of legataris van de maker heeft verkregen. (art. 25b lid 4).

Van het recht kan op grond van artikel 25h lid 1 geen afstand worden gedaan en het recht is dus ook niet overdraagbaar. In geval van en overdracht van het auteursrecht aan een derde, bijvoorbeeld een uitgever, blijft het recht bij de auteur berusten. De mogelijkheid om er via een rechts- en forumkeuze van af te wijken wordt via artikel 25h lid 2 voor zover mogelijk beperkt.

De bepaling is deels geïnspireerd op artikel 38 lid 4 van de Duitse auteurswet zoals dit luidt vanaf 1 januari 2014: „Der Urheber eines wissenschaftlichen Beitrags, der im Rahmen einer mindestens zur Hälfte mit öffentlichen Mitteln geförderten Forschungstätigkeit entstanden und in einer periodisch mindestens zweimal jährlich erscheinenden Sammlung er schienen ist, hat auch dann, wenn er dem Verleger oder Herausgeber ein ausschließliches Nutzungsrecht eingeräumt hat, das Recht, den Beitrag nach Ablauf von zwölf Monaten seit der Erstveröffentlichung in der akzeptierten Manuskriptversion öffentlich zugänglich zu machen, soweit dies keinem gewerblichen Zweck dient. Die Quelle der Erstveröffentlichung ist anzugeben. Eine zum Nachteil des Urhebers abweichende Vereinbarung ist unwirksam.

Een verschil met de Duitse regeling is dat het aandeel van de overheidsfinanciering niet is gefixeerd op minimaal de helft en dat de redelijke termijn niet is vastgelegd op twaalf maanden. Voorts is niet vastgelegd dat het moet gaan om een artikel dat verschijnt een periodiek dat minstens tweemaal per jaar verschijnt. Uitgangspunt bij iedere vorm van gehele of gedeeltelijke overheidsfinanciering van onderzoek dient te zijn dat het onderzoek na verloop van een redelijke termijn via internet voor alle burgers beschikbaar komt. In veel gevallen worden en kunnen wetenschappelijke artikelen aanzienlijk eerder – en zonder de economische belangen van de uitgevers te schaden – gratis op internet worden geplaatst dan na verloop van een termijn van twaalf maanden. Aansluiting bij de verschijningsfrequentie is niet wenselijk omdat dit arbitrair is en bij digitale ‘tijdschriften’ geen sprake meer is van verschijningsfrequentie.

In de overgangsrechtelijke bepaling artikel III wordt bepaald dat deze bepaling ten behoeve van open access ook van toepassing is op overeenkomsten die voor het tijdstip van inwerkingtreding zijn gesloten.

IEF 13431

Antwoord kamervragen ondertitelen van films inbreuk op auteursrecht

Antwoord Kamervragen over ondertitelen van films als inbreuk op auteursrecht, Aanhangsel Handelingen II, 2013-2014, 822.
Vraag 2: Wanneer en waarom is sprake van inbreuk op het auteursrecht bij het ondertitelen van films zoals de ondertitelsites doen?
Antwoord 2: De dialogen uit een film zijn, net als een boek, auteursrechtelijk beschermd. Dit betekent dat dialogen uit een film niet mogen worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt zonder de toestemming van de rechthebbende, behoudens de beperkingen bij wet gesteld (art. 1 Auteurswet). Een vertaling van dialogen in ondertitels is een vorm van verveelvoudiging, waarvoor toestemming nodig is van de rechthebbende van de oorspronkelijke dialogen (art. 13 Auteurswet). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking daarvan via het internet (art. 12 Auteurswet).

De rechthebbende kan degene die zonder zijn toestemming voornoemde vertalingen vervaardigt en openbaar maakt, aanspreken op schending van zijn auteursrecht. De rechthebbende kan ook een website aanspreken, die weliswaar zelf geen inbreuk pleegt, maar wel de inbreuk faciliteert door daarvoor een platform te bieden. De rechter heeft verschillende malen geoordeeld dat dit onder omstandigheden een onrechtmatige daad oplevert (zie bijvoorbeeld: Rb. Utrecht, 26 augustus 2009, LJN:BJ6008 (mininova), Hof Amsterdam, 16 maart 2010, LJN:BL7920 (index hascodes), Rb. Haarlem, 9 februari 2011, LJN:BP3757 (FTD/BREIN)).
BREIN heeft aangegeven dat de websites Bierdopje.com en Simply Releases uit dien hoofde zijn aangeschreven. De websites boden gebruikers een platform waarop ongeautoriseerde ondertitels beschikbaar werden gesteld aan het publiek voor illegale kopieën van populaire, buitenlandse, films en tv-series.

Vraag 3: In hoeverre is er sprake van inbreuk op het auteursrecht als samenvattingen van de filmtekst worden gegeven?

Antwoord 3
Het maken van een samenvatting van werken van letterkunde, wetenschap of kunst is in de regel toegestaan. Onder omstandigheden kan het maken van een samenvatting van een filmtekst onrechtmatig zijn.
Daarbij kan worden gedacht aan het integraal overnemen van grote gedeeltes van de inhoud (Vgl. Pres. Rb.»s-Gravenhage, 1 oktober 1985, KG 1985, 320). Voor de goede orde zij opgemerkt dat BREIN heeft aangegeven dat bij de ondertitels op de sites van Bierdopje.com en Simply Releases geen sprake was van een samenvatting.

Vraag 4, 5 en 6
Deelt u de mening dat de auteurswet innovaties op internet als ondertitelsites moet bevorderen in plaats van belemmeren? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat door zelfgemaakte ondertitels ook films en series toegankelijk worden voor Nederlandstaligen, die (nog) niet met Nederlandse ondertitels uitgebracht zijn? Worden zelfgemaakte ondertitels, waarvoor geen commercieel alternatief is ook gezien als inbreuk op het auteursrecht? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Deelt u de mening dat de auteurswet zo dient te zijn ingericht dat innovatieve nieuwe (internet)diensten zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanpassingen bent u van plan voor te stellen?

Antwoord 4, 5 en 6
Buitenlandse films en tv-series zijn in toenemende mate beschikbaar via internet. Voorbeelden zijn Netflix, Pathé-Videoland en HBO. Ook bieden bijvoorbeeld Ziggo, UPC en KPN steeds meer video-on-demand diensten aan. Ik verwelkom deze ontwikkeling en zie daarin ook een bevestiging dat het auteursrecht daarvoor geen belemmering hoeft op te leveren. Eén van de manieren om het legale aanbod nog meer te stimuleren, is het verder versimpelen van het verkrijgen van toestemming van de rechthebbenden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Dit kan door de verstrekking van auteursrechtlicenties te vereenvoudigen. Dit is altijd een speerpunt van mijn beleid geweest (Kamerstukken II, 29 838, nr. 29). Deze inzet heeft mede tot gevolg gehad dat in Brussel een akkoord aanstaande is over de richtlijn collectief beheer. Deze richtlijn versimpelt de uitgifte van multiterritoriale licenties voor het gebruik van muziek op het internet binnen de Europese Unie. De muziekmarkt vormt een ideale proeftuin voor de ontwikkeling van het online-aanbod van andere op grond van het intellectuele eigendomsrecht beschermde prestaties.

Deze innovatieve, online verdienmodellen verdienen een eerlijke kans, ongeacht of het nu gaat om muziek, films of e-boeken. Ik ben er beducht voor dat de legale markt voor muziek, films en e-boeken sterk wordt gehinderd door grootschalig en kosteloos aanbod van illegale bestanden, hoe innovatief de daaraan ten grondslag liggende uitwisselingsmethoden ook vaak mogen zijn. Dit geldt ook wanneer zelfgemaakte ondertitels ervoor zorgen dat illegaal, buitenlands, aanbod toegankelijk wordt voor Nederlandstaligen. De legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt.

Recent is de Europese Commissie een consultatie gestart over de hervorming van het auteursrecht2.
Een van de vragen hierbij is in hoeverre gebruikers problemen hebben ervaren bij de toegang tot diensten of het aanbieden daarvan in andere lidstaten. Momenteel bereid ik met mijn collega’s van OCW en EZ een reactie voor op deze consultatie. Een afschrift daarvan zal aan uw Kamer worden verzonden.

Mocht de (nieuwe) Europese Commissie op basis van de uitkomst van de consultatie besluiten een voorstel voor regelgeving te doen, dan zal ik uw Kamer daarover uiteraard ook informeren en mijn stellingname dienaangaande kenbaar maken.

IEF 13430

Functionele interactie tussen de kenmerken elektronisch programmagids-systeem

Rechtbank Den Haag 15 januari 2014, HA ZA 12-160 (Rovi tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door John Allen, NautaDutilh.
Octrooirecht. Geen inbreuk. De rechtbank volhardt bij hetgeen bij tussenvonnis [IEF 12856] is overwogen en beslist. Tussen partijen is in geschil of is voldaan aan conclusie 1 nieuw kenmerk 1.1. ‘An electronic tetevision programming guide system (...) comprising:’. Beide partijen gaan ervan uit dat dit kenmerk meebrengt dat de in de overige kenmerken geclaimde functionaliteit om favorietenlijsten samen te stellen is geïntegreerd in het EPG-systeem. Zij verschillen van mening over de vereiste wijze van integratie. Een uitleg van de conclusie waarbij de favorietenlijsten moeten kunnen worden samengesteld op basis van de informatie uit de elektronische programmagids is ook de enige zinvolle uitleg van de vereiste integratie.

Dat de rechtbank in voornoemde rechtsoverwegingen van het tussenvonnis ook niet een interactie via de gebruiker voor ogen had, volgt al uit het feit dat die interactie (mede) is vastgesteld in het kader van de beoordeling van de inventiviteit van EP 417. Er wordt geconcludeerd dat de STB’s geen inbreuk maken op conclusie 1 nieuw. Dat brengt mee dat de vorderingen van Rovi in conventie in de hoofdzaak zullen worden afgewezen. Nu conclusie 1 zoals verleend wordt vernietigd en op het hulpverzoek waarop Rovi zich heeft teruggetrokken geen inbreuk wordt gemaakt, geldt Rovi in conventie als de volledig in het ongelijk gestelde partij en in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en wordt zij veroordeeld in de proceskosten.

2.12. Een uitleg van de conclusie waarbij de favorietenlijsten moeten kunnen worden samengesteld op basis van de informatie uit de elektronische programmagids is ook de enige zinvolle uitleg van de vereiste integratie. De uitleg die Rovi thans geeft aan kenmerk 1.1 is naar het oordeel van de rechtbank niet zinvol. Die uitleg veronderstelt immers geen technische interactie tussen de programma-informatie en het samenstellen van de kanaalvoorkeurslijsten, maar biedt de gebruiker slechts de mogelijkheid om de programmaroosterinformatie te raadplegen en die informatie vervolgens in een ander scherm te gebruiken bij het maken van keuzes bij het samenstellen van zijn kanaalvoorkeurslijsten. Als er bij die uitleg al sprake is van enige interactie, dan is dat interactie via (het hoofd van) de gebruiker van het EPG-systeem. De gemiddelde vakman zal conclusie 1 nieuw in samenhang met de beschrijving niet op deze wijze begrijpen aangezien hij op zoek is naar technische maatregelen en de door Rovi verdedigde uitleg geen technische maatregel inhoudt.

2.13. Dat de rechtbank in voornoemde rechtsoverwegingen van het tussenvonnis ook niet een interactie via de gebruiker voor ogen had, volgt al uit het feit dat die interactie (mede) is vastgesteld in het kader van de beoordeling van de inventiviteit van EP 417. In dat kader is beslissend of er sprake is van functionele interactie tussen de kenmerken en moet de mogelijke reactie van een gebruiker op de presentatie van informatie, zoals het gebruik van informatie uit de elektronische programmagids bij de selectie van favoriete kanalen, buiten beschouwing worden gelaten. De door Rovi voorgestane uitleg van de vereiste integratie zou dus meebrengen dat de rechtbank zou moeten terugkomen op (de motivering van) haar oordeel omtrent de inventiviteit van EP 417. Daar heeft Rovi niet voor gepleit en ook de rechtbank ziet daar geen aanleiding voor.

2.17. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de STB’s geen inbreuk maken op conclusie 1 nieuw. Dat brengt mee dat de vorderingen van Rovi in conventie in de hoofdzaak zullen worden afgewezen. Nu uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, behoeft de provisionele vordering geen verdere behandeling. In reconventie zal conclusie 1 van EP 417 voor zover dit gelding heeft voor Nederland worden vernietigd voor zover het meer omvat dan het in het hulpverzoek vermelde.

IEF 13427

Talenkorting gaat verdwijnen bij het Europees Octrooibureau

Decision of the Administrative Council of 13 December 2013 amending Rule 6 of the Implementing Regulations to the European Patent Convention and Article 14(1) of the Rules relating to Fees (CA/D 19/13)
Bijdrage ingezonden door Cees Mulder, Maastricht University.
Per 1 april 2014 schaft het Europees Octrooibureau de korting af die indieners van Europese octrooiaanvragen en houders van Europese octrooien krijgen omdat ze een taal gebruiken die niet een van de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau is.

Deze korting (20%) werd gegeven aan inwoners van Staten die deel uitmaken van het Europees Octrooiverdrag (EOV), die een officiële taal hebben anders dan Duits, Engels of Frans, en aan onderdanen van die Staat die in het buitenland wonen. Deze personen kunnen bepaalde stukken indienen in een officiële taal van die Staat (Artikel 14 EOV). Volgens de huidige Regel 6(3) EOV wordt aan personen die een Europese octrooiaanvrage, een verzoek om onderzoek, een oppositie, een beroep, een verzoek om herziening of een verzoek om beperking of herroeping indienen in hun landstaal: de indieningstaks, de taks voor het onderzoek, de taks voor de oppositie, de taks voor het beroep, de taks voor het herzieningsverzoek of de taks voor het verzoek om beperking of herroeping met 20% verminderd (percentage wordt genoemd in het Taksenreglement).

Bij de totstandkoming van het Europees Octrooiverdrag in 1973 is er flink strijd geleverd over welke drie talen de officiële talen van het Europees Octrooibureau zouden worden. Omdat het Europees Octrooibureau een tak in Nederland zou krijgen (het Institut International des Brevets was sinds 1947 in Den Haag gevestigd) was het niet meteen voor de hand liggend dat bijvoorbeeld Nederlands niet een van die drie officiële talen zou worden.

Uiteindelijk heeft Nederland als eerste zijn talenrecht opgegeven (gevolgd door Italië). Deze doorbraak heeft er mede toe bijgedragen dat Bob van Benthem de eerste President van het Europees Octrooibureau werd.

Teneinde landen die niet meteen in Duits, Engels of Frans kunnen indienen (vaak door nationale taaleisen) tegemoet te komen, is indertijd een kortingsregeling ingesteld met name als compensatie voor de extra vertaalkosten. Deze regeling wordt nu afgeschaft ondanks protesten in de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie (Finland, Italië, Nederland, San Marino, Poland, Turkije en Zwitserland stemden tegen).

Per 1 April 2104 wordt de huidige talenkorting in Regel 6(3) EOV vervangen door een korting voor het midden en klein bedrijf, zelfstandige uitvinders en non-profit organisaties, universiteiten en publieke onderzoeksinstellingen. Verder wordt de korting beperkt tot de indieningstaks ('filing fee') en de taks voor het onderzoek ('examination fee'). Volgens Artikel 14(1) van het Taksenreglement bedraagt de korting 30%.

Cees Mulder