| Dat wordt in de praktijk een belangrijke vraag. De premisse van het  wetsvoorstel is namelijk dat de individuele maker een slechte  onderhandelingspositie heeft ten opzichte van professionele  exploitanten. En daar verandert een wettelijk recht op een billijke  vergoeding op zichzelf natuurlijk niets aan. De maker moet een  laagdrempelige, goedkope en veilige manier hebben om dat recht af te  dwingen. En dat is bij de gewone rechter helaas niet het geval, zeker  niet met het risico veroordeeld te worden in de volledige proceskosten.  Het wetsvoorstel biedt daarom de mogelijkheid een Geschillencommissie  aan te wijzen voor het beslechten van geschillen over  exploitatiecontracten (art. 25g)
 De Tweede Kamer heeft er bij de  staatssecretaris in twee moties op aangedrongen ervoor te zorgen dat de  Geschillencommissie er daadwerkelijk komt. Maar de staatssecretaris laat  het nog even aan de markt over. Het Platform Makers en het Platform  Creatieve Media Industrie zouden in de afrondende fase zijn van  gesprekken over een reglement.
 
 Kosten
 Het is de bedoeling dat  het klachtgeld in principe maar enkele tientjes gaat bedragen. Dat  klinkt goed. Maar daarmee worden natuurlijk de kosten van de  Geschillencommissie bij lange na niet gedekt. En de staatssecretaris  heeft al aangegeven dat de Staat de zaaksgerelateerde kosten niet op  zich zal nemen. Die kosten moeten dus waarschijnlijk gedragen worden  door de sectoren zelf. En dat kan in de gesprekken over de oprichting  van de Geschillencommissie een struikelblok zijn, zeker als wellicht  niet iedereen evenveel belang heeft bij de komst van een laagdrempelige  Geschillencommissie.
 
 Als partijen er niet uitkomen en de  staatssecretaris toch moet ingrijpen, is onvoorspelbaar wat de uitkomst  gaat zijn. Hij zal aansluiting willen zoeken bij wat gebruikelijk is bij  de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB), net  zoals hij heeft gedaan bij de Geschillencommissie aangewezen op grond  van de Wet Toezicht CBO’s. De SGB hanteert het uitgangspunt dat de  zaaksgerelateerde kosten worden gedragen door de sector die het  betreffende product of de betreffende dienst aanbiedt. Zo worden de  zaaksgerelateerde kosten voor de Geschillencommissie Toezicht gedragen  door de CBO’s, en wel door de CBO waarop de betreffende klacht ziet2.
 
 Bij  het auteurscontractenrecht kan betoogd worden dat het de makers zijn  die de betreffende diensten en producten aanbieden.  Exploitatiecontracten zien immers op de prestaties van de makers, niet  op de uiteindelijke producten of diensten van de exploitanten. Daar gaat  het echter uiteindelijk natuurlijk wel om. De exploitanten verdienen  aan het product het (meeste) geld. Mijn voorspelling is dan ook dat de  exploitanten voor de kosten op gaan draaien. Anderzijds komt het niet  rechtvaardig voor dat een individuele  derden-exploitant de kosten van  de procedure moet dragen indien hij geheel ten onrechte wordt  aangesproken, dus het is te hopen dat er op sectorniveau afspraken  worden gemaakt.
 
 Bevoegdheid
 Als het kostenaspect is geregeld  en de maker maar drie tientjes hoeft te betalen, is het dus vrij baan om  de Geschillencommissie allerlei onbillijks voor te leggen. Of niet?
 
 De  Geschillencommissie zal volgens art. 25g bevoegd zijn voor “de  beslechting van geschillen” over de algemene billijke vergoeding (art.  25c lid 1), de aanvullende billijke vergoeding voor toekomstige  exploitatiewijzen (art. 25c lid 6), bestsellers (art. 25d), non-usus  (art. 25e), onredelijk lange aanspraken op toekomstige werken (art. 25f  lid 1), onredelijke bedingen (art. 25f lid 2) en de billijke vergoeding  voor filmmakers op grond van art. 45d lid 1 (art. 45d lid 7)3.
 
 Maar  wanneer is eigenlijk sprake van een “geschil”? Zal de  geschillencommissie zich bijvoorbeeld bevoegd achten indien partijen nog  aan het onderhandelen zijn? Dat is niet het geval bij de  Geschillencommissie Toezicht CBO’s. Die Geschillencommissie is alleen  bevoegd indien reeds een factuur is verzonden door de CBO. Bij de  aanwijzing van die Geschillencommissie heeft de staatssecretaris nog  expliciet toegelicht: “Lopende onderhandelingen waarin nog geen tarieven  zijn overeengekomen en in rekening zijn gebracht, vallen dus buiten de  bevoegdheid van de geschillencommissie [...]. Er kan dus geen sprake  zijn van verplaatsing van geschillen van de onderhandelingstafel naar de  geschillencommissie.”
 
 Maar het gaat - bij de Wet Toezicht  CBO’s, maar zeker ook bij het auteurscontractenrecht - juist vaak om  geschillen die aan de onderhandelingstafel ontstaan en opgelost moeten  worden. Partijen kunnen over de billijkheid van een vergoeding al  onenigheid hebben op het moment dat zij nog aan het onderhandelen zijn,  net als wellicht bij een verschil van mening over art. 25f lid 1 of 2.  Als een dergelijke drempel ook bij de Geschillencommissie  Auteurscontractenrecht wordt aangelegd, moet de maker dan eerst akkoord  gaan met een vergoeding die hij eigenlijk niet billijk vindt om  vervolgens zijn contract na ondertekening voor te leggen aan de  Geschillencommissie? Het verweer ligt dan wel voor de hand: je hebt  ervoor getekend en je had dit al eerder aan de orde kunnen stellen. Is  er een reden waarom je het toen wel billijk vond en nu niet meer? Bij  gebreke van een goede maatstaf om de billijkheid van een vergoeding  langs te leggen, zal zo een verweer niet zonder gewicht zijn.
 
 Repercussies
 Er  speelt nog een ander probleem. Het is voor veel makers - zeker in de  onderhandelingsfase - een risico om een geschil aan de  Geschillencommissie voor te leggen. Daarmee zetten zij immers het  doorgaan van de hele deal op het spel of verspelen op zijn minst de kans  op een volgende opdracht.
 
 Het wetsvoorstel heeft getracht  hiervoor een oplossing te bieden door CBO’s en belangenorganisaties de  bevoegdheid te geven “namens makers geschillen aanhangig te maken” (art.  25g lid 3). Maar ook hier speelt de vraag wanneer sprake is van een  geschil. Tenzij het standaardbepalingen in standaardcontracten betreft,  moet het gaan over een individuele maker of bepaalde groep makers die in  geschil is met een bepaalde exploitant. Dan zal toch openheid gegeven  moeten worden over wie die makers zijn. Daar lijkt niet aan te ontkomen.  Verder is het vanwege het gebruik van de woorden “namens makers een  geschil aanhangig maken” wel verstandig om in het reglement expliciet  duidelijk te maken dat CBO’s inderdaad de bevoegdheid hebben  standaardcontracten aan de Geschillencommissie voor te leggen [Zoals overigens in de Memorie van Toelichting wel expliciet wordt benoemd: Kamerstukken II 2011-2012, 33308, nr. 3, p. 23.].
 
 Laten  we hopen dat de Geschillencommissie er snel komt en dat deze zichzelf  de ruimte toe-eigent die nodig is om echt een verschil te maken. In dat  kader is het ook een goed idee om in het reglement op te nemen dat de  Geschillencommissie zichzelf tevens tot taak stelt de gewone rechter van  advies te dienen, dit bij gebreke van een wettelijke regeling hierover  zoals wel opgenomen is in art. 24 van de Wet Toezicht CBO’s.
 Douwe Linders |