DOSSIERS
Alle dossiers

Ex parte  

IEF 11117

Geen auteursrechtverbod naast ex parte modelrechtinbreuk

Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 maart 2012, KG RK ongenummerd (T tegen S)

Beschikking ingezonden door Laurens Kamp en András Kupecz, Simmons & Simmons.

Ex parte beschikking met betrekking tot een Gemeenschapsmodellenrecht op een vuurkorf. Verzoek tot verbod op auteursrechtinbreuk wordt geweigerd naast het bovenvermelde verbod. Staken van auteursrechtinbreuk op website wordt binnen 24 uur bevolen.

In citaten:

2.2. Voorshands uitgaande van de geldigheid van Gemeenschapsmodel heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een inbreuk. De onder randnr. 1.7 van het verzoekschrift afgebeelde vuurkorf van gerekwestreerde wekt naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk dan het Gemeenschapsmodel. Met betrekking tot het auteursrecht is voorshands voldoende aannemelijk dat de door gerekwestreerde gebruikte afbeeldingen verveelvoudigingen zijn van werken waarvan het auteursrechte bij verzoeker berust. De voorzieningenrechter ziet derhalve voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek voor zover het beslag en bewaring van de inbreukmakende vuurkorven betreft, alsmede voor een verbod op modelrechtinbreuk en een verbod op auteursrechtinbreuk op de afbeelding. Niet valt in te zien welke belang verzoeker heeft bij een verbod op auteursrechtinbreuk met betrekking tot de vuurkorven, naast het toe te wijzen verbod op modelrechtinbreuk. Dat deel van het verzoek zal daarom worden geweigerd.

2.4. Aan het bevel tot staken van de auteursrechtinbreuk op de website van gerekwestreerde zal omwille van de praktische uitvoerbaarheid een termijn van 24 uur worden verbonden. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de dwangsommen te matigen en te maximeren als in het dictem te melden.

IEF 10806

Verkoop van schoenen geweigerd

Rechtbank Amsterdam 18 januari 2012, HA ZA 09-4019 (Converse/Kesbo tegen Makro c.s. (Metro, Scapino, V&D en curator Sporttrading c.s.))

In januari en april 2009 heeft Makro schoenen voorzien van Converse-tekens aangeboden die waren ingekocht bij Sporttrading c.s.. Tegen Makro zijn een ex parte beschikkingen uitgevaardigd.

Vergelijkbaar met IEF 10805. In conventie wordt bezwaar gemaakt tegen enkele overlegde producties, waaronder een accountantsrapport. Volgens Makro had Converse eerder onderzoek kunnen doen en eerder het rapport in het geding kunnen brengen. Gelet op de omvang en de opzet van het verrichte onderzoek dat zich in eerste instantie op andere partijen richtte, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat Converse dit rapport niet eerder in het geding had kunnen brengen. Het rapport is nog onvoldoende onderdeel geweest van het gevoerde partijdebat en de rechtbank ziet aanleiding nadere akte te laten nemen en de zaak zal naar de rol worden verwezen.

In reconventie stelt Makro dat Converse c.s. ten onrechte rechtsmaatregelen heeft getroffen. Dat is niet onderbouwd. In citaten:

4.11. (...) Zo is ten aanzien van de opheffingen van de voorzieningen door Makro niet aangegeven waaruit blijkt dat deze voorzieningen ondeugdelijk en/of onnodig waren. Ten aanzien van de stelling dat Converse c.s. de verkoop van schoenen aan Makro heeft geweigerd laat Makro bijvoorbeeld na te onderbouwen waaruit dat is gebleken en waarom dat als misbruik van een economische machtspositie in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet te bestempelen is. Ook deze vorderingen zullen om die reden worden afgewezen.

Afbeelding CC-BY-SA oki_jappo Flickr.com

IEF 10805

Bodemrechter niet bevoegd tot opheffing ex parte

Rechtbank Amsterdam 18 januari 2012, HA ZA 10-3970 (Converse tegen V&D en curator Sporttrading c.s.)

Procesrecht. Herziening ex parte. Tijdens het prijzencircus van 2009 en 2010 heeft V&D schoenen aangeboden die voorzien waren van Converse-tekens. Deze waren in 2009 ingekocht bij Sporttrading c.s.. Tegen V&D zijn ex parte beschikkingen uitgevaardigd.

In conventie wordt bezwaar gemaakt tegen enkele overlegde producties, waaronder een accountantsrapport. Volgens V&D heeft Converse te lang gewacht met het verstrekken van de opdracht om het rapport te maken. Gelet op de omvang en de opzet van het verrichte onderzoek dat zich in eerste instantie op andere partijen richtte, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat Converse dit rapport niet eerder in het geding had kunnen brengen. Het rapport is nog onvoldoende onderdeel geweest van het gevoerde partijdebat en de rechtbank ziet aanleiding nadere akte te laten nemen en de zaak zal naar de rol worden verwezen.

In reconventie worden alle vorderingen afgewezen. Waaronder ook de herziening van ex parte beslissingen, omdat de bodemrechter niet bevoegd is deze te herzien.

4.16. Ten slotte heeft V&D gevorderd dat de ex parte beschikkingen worden herzien in die zin dat deze alsnog worden geweigerd, althans dat deze worden opgeheven. Converse heeft in dit verband aangevoerd dat de bodemrechter niet bevoegd is tot een dergelijke opheffing maar slechts de voorzieningenrechter. Converse heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwijzen naar de Kamerstukken II 2005/2006, 30 392. V&D heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen aangevoerd dat voor die bevoegdheid van de gewone rechter aansluiting moet worden gezocht bij het beslagrecht, waar zowel de voorzieningenrechter als de bodemrechter bevoegd is beslagen op te heffen.

4.17. De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde Kamerstukken onder meer valt te lezen dat een vermeende inbreukmaker die een beschikking met een verbod betekend krijgt, in kort geding de rechter kan vragen die beschikking te herzien. Voorts wordt in de Kamerstukken vermeld dat 'deze procedure vergelijkbaar is met het opheffingskortgeding nadat beslag is gelegd'. Die verwijzing legt een verband tussen het verzoek tot herziening bij de voorzieningenrechter en het opheffingskortgeding nadat beslag is gelegd. Daarmee wordt niets gezegd over de bevoegdheid van de gewone rechter naast die van de voorzieningenrechter. Voorts valt nergens in de wet te lezen dat de gewone rechter naast de voorzieningenrechter bevoegd is om een ex parte verbod op te heffen, zoals dat bij het beslagrecht wel uitdrukkelijk is geregeld in artikel 705 lid 1 Rv. De tekst van artikel 1019e Rv is op dit punt duidelijk. De vermeende inbreukmaker kan vorderen dat de voorzieningenrechter die de beschikking houdende het bevel heeft gegeven, de beschikking herziet, recht doende in kort geding. Dit betekend dat de bodemrechter niet bevoegd is om dit deel van de vordering te beoordelen. De rechtbank zal zich in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

IEF 10776

Noch in dienst, opdracht of art. 8 Aw

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 13 januari 2012, KG ZA 11-1463 en 11-1494 (Pronto Wonen tegen DTP Import)

Met dank aan Rens Jan Kramer en Sharinne Ibrahim, Boels Zanders.

Vergelijkbaar met IEF 10729. Opheffingskort geding. Ex parte. Auteursrecht en niet-geregistreerd gemeenschapsmodelrecht, onrechtmatige daad. Pronto is franchisegever voor meubelzaken met een 'life style' winkelformule. DTP is een exclusieve Nederlandse distributeur van de in Indonesië geproduceerde D-Bodhi-meubels (kenmerkend is het gerecycled hout en metaal). Olivier Lalmand ontwerpt lampen en sluit met D-Bodhi een overeenkomst rondom verkoop daarvan door D-Bodhi.

De vraag is aan wie de intellectuele rechten toekomen. Naar voorlopig oordeel is in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door Pronto Wonen niet vast komen te staan dat Raymond Davids (directeur D-Bodhi) in samenwerking met Gerard Hoogendijk de Ferum collectie heeft ontworpen. Lalmand was noch in dienst, noch heeft zij in opdracht meubels ontworpen en een beroep op artikel 8 Aw slaagt evenmin.

Voorzieningenrechter herziet op grond van artikel 1019e lid 3 Rv de afgegeven ex parte beschikking en veroordeelt DTP Import in de kosten.

In dienst? 4.9. Voor zover artikel 3.8 BVIE al vast toepassing zou zijn op een situatie als de onderhavige, heeft DTP Import haar stelling dat Olivier Lalmand als werknemer is te beschouwen en dat hij de Ferum collectie in uitoefening van zijn functie heeft ontworpen, niet onderbouwd, anders dan met de enkele opmerking dat Olivier Lalmand een onkostenvergoeding en instructies kreeg van D-Bodhi voor aanwezigheid op een beurs op l februari 2010. Dit argument is - zeker in het licht van het feit dat in confesso is dat Lalmand destijds (in ieder geval tevens) werkzaam was voor zijn eigen ondernemingen CV Advantage Service en CV Samudra- naar voorlopig oordeel onvoldoende om te kunnen aannemen dat Lalmand het ontwerp in dienst van D-Bodhi heeft gemaakt. Hierbij heeft Pronto Wonen er terecht op gewezen dat geen arbeidsovereenkomst of enig concreet bewijs van dit dienstverband is overgelegd. Het beroep op artikel 3.8 lid 1 in combinatie met 3.29 BVIE gaat daarom voorshands oordelend niet op.

Opdracht? 4.10. DTP Import heeft voorts niet gesteld dat zij Olivier Lalmand opdracht zou hebben gegeven de Ferum collectie te ontwerpen. Niet in discussie is dat Olivier Lalmand van D-Bodhi de opdracht heeft gekregen de collectie te produceren maar dat is onvoldoende. Er moet immers (daarnaast) een opdracht zijn verstrekt om de meubels te ontwerpen wil de opdrachtgever rechthebbend worden op de (auteurs- en) modelrechten op de voet van artikel 3.8 lid 2 in combinatie met 3.29 BVIE.

4.11. Ook de verwijzing van DTP Import naar de overeenkomst van 7 januari 2009 (r.o. 2.5) ter onderbouwing van haar stelling dat de intellectuele eigendomsrechten aan D-Bodhi zouden toekomen, treft naar voorlopig oordeel geen doel. Pronto Wonen heeft onvoldoende weersproken gesteld dal deze overeenkomst ziet op de levering van andere meubelen. In de eerste plaats heeft Pronto Wonen er in dit verband op gewezen dat de overeenkomst dateert van circa een jaar eerder dan het moment waarop naar de stellingen van DTP Import het ontwerp van de Ferum collectie zou zijn gemaakt, te weten Qp 24 december 2009. Het is, zonder nadere toelichting van de zijde van DTP Import, die ontbreekt, niet aannemelijk dat deze overeenkomst zou zien op de productie en levering van de Ferum collectie die toen nog niet ontworpen was. In de tweede plaats geldt dat "goods" in de zin van die overeenkomst meubels zijn die worden gemaakt van hergebruikt FSC teakhout (zie artikel 1). Pronto Wonen heeft onvoldoende weersproken gesteld dat dit ander hout is dan het boten hout dat werd gebruikt voor de levering van de Ferum meubels door Lalmand/CV Advantage Service en dat de overeenkomst ziet op levering van andere meubelen. Daarnaast is in confesso dat artikel 7 lid 1 van de overeenkomst waarin volgens de Engelse tekst is bepaald dat de intellectuele eigendomsrechten aan Kharisma toekomen, foutief in het Indonesisch is vertaald. Pronto Wonen heeft onweersproken gesteld dat de Indonesische versie naar het toepasselijke Indonesische recht leidend is.

Art. 8 Aw? 4.12. Ter zitting heeft DTP Import nog gesteld dat de Ferum collectie als van haar afkomstig openbaar is gemaakt, zodat zij als de maker daarvan dient te worden aangemerkt op de voet van artikel 8 Auteurswet. Dit betoog strandt reeds op de omstandigheid dat door de stempel van Samudra CV die naast de stempel van D-Bodhi is aangebracht op de meubels, zoals hieronder weergegeven, de meubels naar voorlopig oordeel niet als (uitsluitend) afkomstig van D-Bodhi openbaar gemaakt zijn te beschouwen. Zie de navolgende detailafbeelding (links stempel Samudra, rechts daarnaast logo D-Bodhi met daarin "dB").

Slotsom 4.13. Voorhands is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd geraakt dat DTP Import als rechthebbende op de door haar gestelde auteurs- en modelrechten moet worden beschouwd. Of daarentegen Olivier Lalmand als ontwerper en rechthebbende moet worden aangemerkt, zoals Pronto Wonen heeft beargumenteerd, kan vooralsnog in het midden blijven. Thans dient het ervoor te worden gehouden dat D-Bodhi zich niet als rechthebbende kan beroepen op de auteurs- en/of modelrechten die rusten op de Ferum collectie, zodat de vorderingen van DTP Import dienen te worden afgewezen. Dat deze conclusie anders zou moeten luiden voor de grondslag slaafse nabootsing is gesteld noch anderszins gebleken.

4.14. De vorderingen van Pronto Wonen tot opheffing van het ex parte verbod zullen derhalve worden toegewezen zoals in het dicutm bepaald.

Lees de uitspraak hier (grosse, schone pdf).

IEF 10702

Roofdrukken, dus per definitie geen toestemming

Beschikking Vzr. Rechtbank Amsterdam Verzoek om verlof tot leggen van conservatoir beslag en gerechtelijke bewaring 17 december 2011, ongenummerd (Schafthuizen tegen Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA)) en Ex-parte Bevel Vzr. Rechtbank Amsterdam Verzoek 17 december 2011, ongenummerd (Schafthuizen tegen Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA))

Met dank aan Manon Rieger-Jansen en Thijs van den Heuvel, Bird & Bird.

Auteursrecht. Nalatenschap Gerard Reve. Roofdrukken die in de Openbare Bibliotheek Amsterdam zullen worden geëxposeerd. Conversatoir beslag toegewezen, gerechtelijke bewaring afgewezen, ex parte verzoek toegewezen onder last van een dwangsom. De Openbare Bibliotheek Amsterdam heeft verklaard dat de ten toon te stellen werken in bruikleen zijn ontvangen van een verzamelaar. Naar schatting gaat het voor 80% om reeds eerder gepubliceerde werken en 20% om niet eerder openbaar gemaakte werken.

De voorzieningenrechter acht voorhands voldoende aannemelijk dat OBA werken aanwezig heeft die inbreuk maken op het auteursrecht van Gerard Reve, dat thans bij Schafthuizen berust. Het gaat immers naar OBA erkent om roofdrukken, dus per definitie om verveelvoudigingen waarvoor geen toestemming van de rechthebbende is verkregen. Bij afzonderlijke beschikking is verlof verleend daarop beslag te leggen.

De voorgenomen tentoonstelling van genoemde werken zoals in het verzoekschrift vermeld is een nieuwe openbaarmaking. Hiermee dreigt een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom die de verzochte voorziening bij voorraad rechtvaardigt. De voorzieningenrechter wijst op de mogelijkheid een vordering in te stellen tot herziening van het gegeven bevel, zie artikel 1019e lid 3 Rv.

Bij het executoriaal beslag is de deurwaarder bevoegd de in beslag genomen zaken aan een bewaarder in gerechtelijke bewaring te geven, 'indien dit voor het behoud van deze zaken redelijkerwijs noodzakelijk is'. De gerechtelijke bewaring bij een conservatoir beslag is volgens art. 709 Rv slechts mogelijk na verlof van de voorzieningenrechter. Maar deze dient hetzelfde doel. (...)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de gerechtelijke bewaring altijd bevolen moet worden als de beslagene de inbeslag genomen zaken niet nodig heeft voor de bedrijfsvoering; bepalend is of de vrees bestaat dat de beslagene de in beslag genomen zaken aan het beslag zal onttrekken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen grond is aan te nemen dat de Openbare bibliotheek de zaken - zo lang zij onder beslag liggen - aan het beslag zal onttrekken, nu zij ter zitting uitdrukkelijkh heeft verklaard dat niet te zullen doen en een instelling als OBA daarin kan worden vertrouwd, bovendien is OBA er op gewezen dat zij door zo te handelen een strafbaar feit zou plegen (art. 198 Sr.). Dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Dictum Conservatoire Beschikking: Verleent verlof tot het leggen van conservatoir beslag in de zin van artikel 28 Auteurswet en artikel 730 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering op de in het verzoekschrift omschreven inbreukmakende goederen (zogenaamde roofdrukken), voor zover deze aanwezig zijn bij OBA.

Dictum Ex parte bevel: De Voorzieningenrechter:
I. Beveelt de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam de tentoonstelling van de in dit verzoekschrift omschreven inbreukmakende goederen (de zgn. roofdrukken) binnen vier uur na betekening van deze beschikking te staken en gestaakt te houden;
II. Veroordeelt de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam tot een dwangsom van € 5.00,- (vijfduizend Euro) voor iedere dag dat de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam het onder I bedoelde bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt, met een maximum van €25.000,-

IEF 10271

Waarom zij kennelijk niet optreedt tegen Chinezen

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 11 mei 2010, KG RK 10-1253 (ex parte) (oudje, maar zojuist vrijgegeven)

Gemeenschapsmodel. Auteursrecht geweigerd ex parte verbod.

Y maakt inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten en auteursrechten van X op het product, product van Y wekt geen andere algemene indruk bij de geïnformeerde gebruik wekt. Met de zomer voor de boeg zal het product van Y veelvuldig worden aangeboden en verkocht, gezien de publiciteit, bekendheid en zeer lage aanbiedingsprijs wordt aangeboden (2,95 ipv €29,95 zoals het origineel).

Uit de toelichting volgt dat Product X door diverse (veelal) Chinese bedrijven wordt nagemaakt, hiertegen is nooit actie ondernomen. Een bewijs van sommatie zou hier nuttig zijn geweest, daarnaast is toelichting waarom zij niet optreedt tegen producenten van namaak in China zeer wenselijke geweest. Het bewijs bestaat uit een ongedateerde nieuwsbrief bestaande uit één pagina, waaruit niet blijkt dat deze ook is verspreid. Ongeschikt voor behandeling.

2.2. Uit de namens verzoekster gegeven toelichting begrijpt de voorzieningenrechter dat verzoekster bekend is met het gegeven dat het Product van X door diverse (veelal) Chinese bedrijven veelvuldig wordt nagemaakt. Niet is gebleken dat tegen deze bedrijven enigerlei actie is of wordt ondernomen. Met een mogelijk verweer van gerekwestreerde, dat gerelateerd kan zijn aan de bovenbedoelde herkomst van de gestelde inbreukmakende producten, zijn verzoekster en de voorzieningenrechter niet bekend. Een sommatie zou hier nuttig kunnen zijn geweest. Daarnaast had het op de weg van verzoekster gelegen om toe te lichten waarom zij kennelijk niet optreedt tegen de producenten van namaak in China. Ten slotte is niet voldoende duidelijk gemaakt dat er in deze zaak sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod geboden is. Dat gerekwestreerde een inbreukmakende product heeft aangeboden blijkt voorshands alleen uit een nieuwsbrief waarvan de voorzieningenrechter één ongedateerde bladzijde heeft ontvangen en waaruit niet blijkt wanneer deze is verspreid. Raadpleging van de website van gerekwestreerde waarnaar verzoekster verwijst leert dat thans geen inbreukmakende producten meer worden aangeboden. Bij deze stand van zaken – niettegenstaande de op zich evidente inbreuk - dient deze zaak als ongeschikt voor ex parte behandeling te worden aangemerkt. Behandeling in een gewoon kort ge-ding op tegenspraak ligt dan meer in de rede. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

IEF 10270

Drie monsters ex parte

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 29 juni 2011, KG RK 11-2074 (ex parte bewijsbeslag buiten Nederland)

Ex parte. Octrooirecht. Bewijsbeslag: conservatoir beslag tot afgifte en conservatoir verhaalsbeslag. Doorgeleid van Rechtbank Amsterdam.

vermeende inbreuk in Duitsland: EEX-Vo, Handhavingsrichtlijn, Bewijsverordening, Wetboek Burgerlijke Rv en onderlinge verhoudingen. Rechter zet uiteen dat rondom deze verhouding prejudiciële vragen zouden kunnen worden gesteld, maar in dit geval moet dat niet, omdat het ex parte betreft en vanwege de vrees voor verduistering en wordt op grond daarvan ex parte behandeld.

Er wordt verlof verleent tot het nemen van monsters, echter geen conservatoir beslag vanwege ontbrekende toelichting. Vanuit het oogpunt van behoorlijke rechtspleging mogen binnen 90 dagen maximaal drie monsters worden genomen.

Eenmalig conservatoir bewijsbeslag op digitale en/of fysieke documenten. Deurwaarder kan zich bij laten staan door octrooigemachtigde vergezeld door andere onafhankelijke octrooigemachtige en ICT-deskundigen.

rechtsmacht en grondslag
2.2. De genoemde meningsverschillen brengen mee dat het wenselijk zou zijn om in deze zaak prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Dat is in deze zaak echter niet mogelijk gelet op het spoedeisend belang dat verzoeksters hebben bij de verzochte maatregelen. Het feit dat op grond van artikel 700 lid 2 Rv geen hoger beroep open staat van een beschikking tot het verlenen van verlof tot het leggen van beslag, brengt ook niet mee dat in deze zaak een prejudiciële vraag moet worden gesteld. De gerekwesteerden kunnen immers wel een ander rechtsmiddel aanwenden tegen die beslissing, te weten het opheffingskortgeding (art. 705 Rv). Bovendien is de beslissing in dat opheffingskortgeding vatbaar voor hoger beroep en vervolgens cassatie. In dat licht kunnen beslagverloven niet worden aangemerkt als “beslissingen [die] volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep” in de zin van artikel 267 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). De ratio van die bepaling is immers om een uniforme uitleg van het Unierecht te waarborgen en met name om te voorkomen dat zich in een lidstaat een rechtspraak ontwikkelt die niet met de regels van het Unierecht strookt (HvJ EG 4 juni 2002, C-99/00, Lyckeslog). In dit geval wordt die doelstelling gewaarborgd door de bevoegdheid, respectievelijk verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen van de voorzieningenrechter, het hof en de Hoge Raad in een eventueel opheffingskortgeding. Het is ook wenselijker dat vragen worden gesteld door een van de rechterlijke instanties in een eventueel opheffingskortgeding dan door de voorzieningenrechter in de onderhavige procedure, omdat in een eventueel opheffingskortgeding gerekwesteerden hun visie op dit punt naar voren kunnen brengen. Dat laatste is niet mogelijk in de onderhavige procedure, vanwege de gestelde vrees voor verduistering en het op grond daarvan gehonoreerde verzoek om het verzoekschrift ex parte te behandelen (zie hierna r.o. 2.4).

3.4. bepaalt dat indien om welke reden dan ook ter plaatse van het beslag geen toegang kan worden verkregen tot de gegevensdragers waarop de documenten staan, of indien om welke reden dan ook deze gegevensdragers ter plaatse niet onderzocht kunnen worden, dan wel daarvan geen kopie gemaakt kan worden, deze ten behoeve van de daarvan te maken kopie door de deurwaarder kunnen worden overgebracht naar zijn kantoor, opdat de documenten aldaar kunnen worden gekopieerd door de deurwaarder en/of de deskundige(n), waarna de genoemde gegevensdragers binnen vier werkdagen aan gerekwestreerden zullen worden geretourneerd;

3.5. bepaalt dat indien de deurwaarder dit noodzakelijk acht, hij zich bij de monsterneming en beslaglegging kan laten bijstaan door de octrooigemachtigde dr. H. de Boer, eventueel vergezeld of vervangen door een of meer andere onafhankelijke octrooigemachtigden van het kantoor N.V. Nederlandsch Octrooibureau, alsmede door een of meer onafhankelijke ICT-deskundigen van het bedrijf DigiJuris B.V. (...)

IEF 10269

Monsterneming ex parte

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 28 juli 2011, KG RK 11-1798 (bewijsbeslag monsterneming kwekersrecht)

Kwekersrecht. Procesrechtelijke vordering tot leggen van (conservatoir) bewijsbeslag met gerechtelijke bewaring, beschrijving en monsterneming (ex parte). Toegewezen. M.u.v. morfologisch en plantkundig onderzoek, die gaat 1019d Rv te buiten, daarbij komt het overeen met een voorlopig deskundigenonderzoek, past niet binnen ex parte procedure, niet inzichtelijk waarom dit eveneens zonder de wederpartij te horen moet worden beslist. Monsterneming niet tussen 17:00 en 9:00 evenmin in't weekend of algemeen erkende feestdag.

2.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van verzoekster dat gerekwestreerde inbreuk heeft gemaakt op de ingeroepen kwekersrechten voldoende gesubstantieerd voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs en conservatoir beslag tot afgifte op de wijze als hierna verwoord. Tevens heeft verzoekster voldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het nodig is de verzochte maatregelen te nemen zonder de gerekwestreerde te horen.

2.3. De voorzieningenrechter zal afwijzen het gevorderde verlof voorzover dit ziet op een morfologisch en plantkundig onderzoek uit te voeren door Naktuinbouw. Die vordering gaat de loutere beschrijving door de deurwaarder ter plaatse van de beslaglegging als bedoeld in 1019d Rv te buiten. In wezen wordt daarmee reeds een voorlopig deskundigenonderzoek gevraagd, hetgeen niet past binnen het kader van de verzochte maatregelen. Hierbij komt dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom over het gewenste deskundigenonderzoek eveneens zonder de wederpartij te horen zou moeten worden beslist.

 

Beslissing (ex parte)
3.1. verleent verlof tot het laten maken van een gedetailleerde beschrijving (waaronder foto's) van materiaal van de onder nummer 3 en 4 van het verzoekschrift bedoelde variëteiten, toebehorende aan gerekwestreerde en welke zich bevindt op locaties te, gemeente Westland, waarbij de deurwaarder zich mag laten bijstaan door onafhankelijke deskundigen, medewerkers bij de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw);

3.2. verleent verlof om in het bijzijn van onafhankelijke deskundigen, medewerkers bij de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw), op locaties aan te Westland, 5 planten van de onder nummer 3 en 4 van het verzoekschrift bedoelde variëteiten te verwijderen en in handen te stellen van Naktuinbouw,
gevestigd aan de Sotaweg 22, (2370 AA) te Roelofarendsveen, die als gerechtelijk bewaarder zal optreden;

3.3. bepaalt dat de deurwaarder en personen werkzaam bij de gerechtelijk bewaarder geen informatie omtrent de materiële inhoud van de beschrijving en de monsters, met uitzondering van het door de deurwaarder op te maken proces-verbaal, ter kennis mogen brengen aan Klinge of derden, behoudens toestemming van Bock of nader
rechterlijk bevel;

IEF 10154

Tafelconcept

Vrz. Rechtbank 's-Hertogenbosch 5 september 2011, KG ZA 11-429 (Goossens Meubelen tegen Meubelfabriek Arco en Merckx)

Quartz (Goossens)

Graphic (Arco c.s.)

Met dank aan Annelies Ten Hoven, Leliveld advocaten.
In navolging van enkele Goossens Meubel-zaken.

Auteursrecht op vormgeving van meubels. Procesrecht Ex parte beschikking aan niet bestaande vennootschap.

Procesrechtelijk: opheffings kort geding tot vernietiging ex parte bevel. Goossens stelt dat de eerdere ex parte beschikking niet geëxecuteerd kan worden, want zij is ten laste gelegd van een niet bestaande vennootschap. Omdat de beschikking de juiste B.V. heeft bereikt, is er geen sprake van omissie (r.o. 5.1). Reconventionele eis wordt grotendeels toegewezen in de zin dat de ex parte beschikking blijft voortbestaan.

Auteursrecht: De Graphic tafel geen zelfstandig werk, omdat er ontlening heeft plaatsgevonden. De totaalindruk is te verschillend.

Na een aantal voorbeelden te noemen volgt de voorzieningenrechter Goossens niet in de stelling dat het ontwerp van Graphic tafel is ontleend aan andere tafels (.r.o. 5.8). Verschillen (die een oplettende consument zou opmerken, zo stelt Goossens) zijn niet in het oog springend, en het gaat niet om een minutieuze studie van de verschillen maar om het totaalbeeld, voor zover dat wordt beïnvloed door de auteursrechtelijke beschermde trekken (r.o. 5.13).

5.1. De beschikking heeft dus de juiste B.V. bereikt en vervolgens heeft Goossens (grotendeels) voldaan aan de in de beschikking vermelde bevelen. Niet is gebleken dat de omissie in het verzoekschrift (en vervolgens in de beschikking) heeft geleid tot discussie over de vraag tot welke (gerekestreerde) B.V. de beschikking zich richtte. Evenmin is gebleken dat Goossens door deze omissie onredelijk is benadeeld. De voorzieningenrechter zal dan ook geen consequenties verbinden aan het feit dat in het verzoekschrift en de beschikking een niet bestaande B.V. als gerekestreerde genoemd staat.

5.4. Het onderwerp in dit geschil is een tafel, een meubelstuk waarbij de vormgeving in belangrijke mate het resultaat is van functioneel objectieve en in de meubelbranche gebruikelijk uitgangspunten. Volgens Goossens is het ontwerp van de Graphic tafel ontleend aan ontwerpen van tafels door andere designers, die al eerder op de markt waren.

5.9. Voorlopig concluderend wordt geoordeeld dat de Graphic tafel een paar specifieke kenmerken bevat zoals de ronde verbindingsbuis aan beide kopse kanten in combinatie met de twee jukken aan de lange kanten en het tafelblad met de getrapte vorm. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat bij het ontwerp van de Graphic tafel, niet objectief bepaalde keuzes zijn gemaakt die uiteindelijk hebben geleid tot een tafel met een oorspronkelijk karakter die het persoonlijk stempel van de maker draagt, waardoor deze voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Op andere blogs:
Meubelrecht
(Procedure over het auteursrecht op tafels)

IEF 9913

Onjuistheid of onvolledigheid

Vrz. Rechtbank Amsterdam 7 juli 2011, KG ZA 11-591 WT/MB (Mills Brothers B.V. & The Sting tegen V.I.P. Denim B.V., Yilmaz Tahsin Karadeniz en Gull Trading B.V.)

Met dank aan Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD advocaten en notarissen.

Merkenrecht. Auteursrecht op kleding/overhemden. Gevraagd Ex parte bevel 1019e Rv eerder afgewezen. Handelsregisterwet. Geen staking van inbreuk terwijl dit wel is aangekondigd. Geen betwisting auteurs- en merkenrechten eisers, evenmin auteursrechtelijke beschermde trekken onweersproken. Verweer: ontwerp is van leverancier te Turkije. VIP Demin krijgt algemeen verbod. Gull Trading verbod voor genoemde ontwerpen en het merk STANGATA, matiging van dwangsommen. Vorderingen Karadeniz afgewezen omdat voldoende aannemelijk werd geacht dat deze niet exploitant van winkel (en daarmee inbreukmakende overhemden) was.

Nevenvorderingen: verstrekken van opgave - toegewezen jegens VIP Denim, niet jegens Gull Trading omdat het voldoende aannemelijk is gemaakt dat het om een eenmalige gebeurtenis gaat. Vernietiging van kleding toegewezen. Weigering schadevoorziening in kort geding.

 

4.10 (...) De enkele omstandigheid dat Karadeniz aanspraak kan maken op een deel van de winst bij wijze van vergoeding voor de (onder-)huur, maakt niet dat hij mede aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de inbreukmakende producten in de door hem verhuurde winkel. Ook de omstandigheid dat hij de gegevens bij de Kamer van Koophandel pas in een laat stadium in overeenstemming heeft gebracht met de feitelijke situatie, creërt een dergelijke aansprakelijkheid niet, anders dan Mills Brothers c.s. heeft betoofd, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Handelsregisterwet. Artikel 25 ziet weliswaar op de situatie dat degene die verplicht is tot registratie van bepaalde gegevens zich niet kan beroepen op de onjuistheid of onvolledigheid daarvan als een derde daarvan onkundig was, maar creëert geen aansprakelijkheid van de nalatige registrant, als die er op zichzelf niet is. (...) maar deze enkele registratie brengt als zodanig geen aansprakelijkheid mee voor in deze vestiging gepleegde inbreuken op intellectuele eigendomsrechten (...).