Alle rechtspraak  

IEF 4492

Ex parte bevel uit Den Bosch

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 6 augustus 2007, BP RK 07-1224. Ons Stekje B.V. tegen gerekestreerde. (Met dank aan Peter Hendriks, Merkenbureau Hendriks & Co)

Beschikking op een verzoekschrift ex art. 1019e Rv dat strekt tot het geven van een onmiddellijke voorziening bij voorraad houdende een bevel om dreigende inbreuk op IE-rechten te voorkomen.

Interessant verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Bosch. De rechter gunt gerekestreerde een termijn van 10 dagen om het gebruik van de handelsnaam- en merkrechten van verzoekster te beëindigen en matigt de dwangsom, omdat er geen indicatie bestaat omtrent de omvang en het commerciële belang van de inbreuk.

Lees de beschikking hier. Lees een eerder op IEForum verschenen artikel van Rutger van Rompaey over dwangsommen en ex parte verbod hier.

IEF 4485

Badminton dealer

Rechtbank Breda, 23 juli 2007, LJN: BB0595. Yonex Kabushiki Kaisha tegen gedaagde, h.o.d.n. Belgro Badminton World.

Merkenrecht. Kort geding over het gebruik van de domeinnaam yonexbadminton.nl. Geen sprake van merkinbreuk, onrechtmatig handelen of misleiding.

Yonex is marktleider op het gebied van badmintonartikelen. Zij is houdster van diverse Beneluxmerken YONEX. Gedaagde Belgro houdt zich bezig met de verkoop van badmintonartkelen, onder meer van het merk YONEX. Belgro gebruikt voor haar webshop onder andere de domeinnaam yonexbadminton.nl, alsmede een banner met het logo van Yonex met de toevoeging badminton.nl en de tekst: “Welkom in de webshop van Belgro, één van de 140 Yonex badminton dealers in Nederland”.

Yonex stelt dat door gebruik van haar merk in de domeinnaam en als banner en metatag inbreuk wordt gemaakt op haar merkrechten. Hoewel de rechter aanvankelijk vaststelt dat Belgro op grond van artikel 2.23 lid 3 BVIE als wederverkoper van de door Yonex in het economisch verkeer gebrachte producten gebruik mag maken van het merk YONEX voor de producten die van Yonex afkomstig zijn, gaat de rechter (toch) over tot een afzonderlijke toetsing van het gebruik van de domeinnaam yonexbadminton.nl aan de bepalingen van artikel 2.20 lid 1 sub a, b, c en d BVIE om vervolgens te concluderen dat gebruik van een merk in een domeinnaam, als banner en als metatag volgens vaste jurisprudentie geldt als ander gebruik in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE.

Volgens Yonex heeft Belgro geen geldige reden voor het merkgebruik in de domeinnaam in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. De rechter oordeelt anders en overweegt: “4.8.3. (…) Voor een succesvol beroep op artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE dient allereerst de vraag te worden beantwoord of door dat ‘ander gebruik’ ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk YONEX. Pas indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord komt de vraag aan de orde of Belgro voor dat gebruik een geldige reden heeft (…)”. De rechter beoordeelt vervolgens per ‘ander gebruik’, te weten in de domeinnaam, in de banner en in de metatag, het beroep op artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE en concludeert dat Belgro met deze vormen van gebruik geen ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan de reputatie van het merk YONEX.

Tevergeefs stelt Yonex zich nog op het standpunt dat Belgro onrechtmatig jegens haar handelt doordat Yonex niet zelf de unieke domeinnaam yonexbadminton.nl kan gebruiken. De rechter overweegt dat Yonex beschikt over de domeinnamen yonex.nl en yonex.com en dat Belgro bovendien heeft aangegeven te allen tijde bereid te zijn met Yonex te overleggen over de inhoud van de website of zelfs over een mogelijke overdracht van de domeinnaam. Ook het beroep op misleiding ex art. 6:194 sub i BW ten aanzien van de claim ‘één van de 140 yonex badminton dealers’ strandt, omdat gesteld noch gebleken is dat Yonex in de Benelux gebruik maakt van een gesloten dealernet en evenmin dat Belgro zonder toestemming van Yonex producten van het merk YONEX verkoopt.

Lees het vonnis hier.

IEF 4484

Erg lekker

Aroy-ice.jpgRechtbank ’s-Gravenhage, 31 juli 2007, KG ZA 07-01. Tang Frères SA c.s. tegen Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV c.s.

Merkenrecht. Toewijzing grensoverschrijdend verbod op merkinbreuk.

Partijen importeren en distribueren Aziatische voedingsmiddelen. Tang c.s. zijn houdster van het internationale woordmerk AROY-D, geregistreerd in 1988 en met gelding voor de Benelux. In 2006 is dit merk als gemeenschapsmerk geregistreerd voor diverse voedingsmiddelen, waaronder kokosnootijs. Gedaagde H&S heeft in 2005 het Benelux woord-/beeldmerk AROY-ICE gedeponeerd. H&S heeft bij het BHIM de nietigheid gevorderd van het gemeenschapsmerk van Tang c.s. op grond van haar oudere Beneluxmerk. Tang c.s. eisen in het onderhavige kort geding op hun beurt onder meer de nietigheidsverklaring van de merkinschrijving van H&S op grond van haar oudere internationale merk.

H&S bestrijdt de geldigheid van het merk AROY-D. Het merk mist volgens haar onderscheidend vermogen, omdat ‘aroy’ in het Thai ‘erg lekker’ betekent en aldus een hoedanigheid beschrijft van een product als ijs. H&S vinden dat Tang c.s. haar niet kunnen beletten deze mededeling met betrekking tot haar ijs te doen.

De voorzieningenrechter volgt H&S niet en oordeelt dat het om de vraag gaat of het merk AROY-D beschrijvend is voor de waren waarvoor het is ingeschreven. H&S heeft volgens de rechter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de doorsnee consument de betekenis kent van het woord ‘aroy’. Daar komt volgens de rechter bij dat H&S in de nietigverklaringsprocedure bij het BHIM zich niet heeft beroepen op een gebrek aan onderscheidend vermogen van het gemeenschapsmerk AROY-D, maar uitsluitend op het door haar gestelde oudere Beneluxmerkrecht AROY-ICE.

Nadat de rechter vaststelt dat het internationale merk van Tang c.s. op haar beurt ouder is dan het Beneluxmerk van H&S, stelt H&S dat haar merk niettemin gehandhaafd kan worden omdat het merk van Tang c.s. inmiddels is vervallen wegens niet normaal gebruik gedurende de periode 2001-2007 voor onder meer consumptie-ijs. De rechter volgt dit niet; Tang c.s. heeft ter zitting verpakkingen van haar ijsproducten getoond. Voorts stelt H&S tevergeefs dat er geen overeenstemming is tussen beide merken; de rechter merkt hierbij op dat H&S in de procedure bij het BHIM overigens ook zelf het standpunt inneemt dat de merken elkaar bijten.

Er volgt een grensoverschrijdend inbreukverbod, omdat Tang c.s. volgens de rechter voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat H&S inbreuk maakt of dreigt te maken in de gehele gemeenschap. Het verbod dient zich voorts ook uit te strekken tot Zwitserland, aangezien het internationale merk van Tang c.s. mede voor dat land is gedeponeerd en H&S geen gronden heeft aangevoerd waarom Tang c.s. hun merkrecht in Zwitserland niet zouden kunnen handhaven. De rechter veroordeelt H&S in de volledige proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 4482

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof Amsterdam, 26 juli 2007, rolnummer 2125/04. Ajax Brandbeveiliging B.V. tegen Ansul B.V. (Met dank aan  Ernst-Jan Louwers, Louwers Advocaten)

Na uitspraken van het Hof Den Haag, de Hoge Raad en het HvJ EG in de langslepende zaak tussen Ajax en Ansul, bekrachtigt het Hof Amsterdam alsnog het vonnis in eerste instantie van de rechtbank Rotterdam van 18 april 1996.

“Naar het oordeel van het hof leveren de stellingen van Ansul voldoende aanknopingspunt op om te aanvaarden dat zij in de jaren 1989-1994 normaal gebruik heeft gemaakt van haar merk Minimax (…) en dat dit gebruik als ‘werkelijk’ gebruik kan worden bestempeld."

Lees het arrest hier.

IEF 4469

Een foutje is niet goed genoeg

Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, 2 augustus 2007, Rolnummer KG ZA 07-1259, Adani tegen Odmedical B.V. (Met dank aan Hidde Koenraad, Steinhauser Hoogenraad)

Toewijzing van voorlopige voorzieningen wegens schending van een vaststellingsovereenkomst en inbreuk op het merk- en auteursrecht van Adani. Handelen te kwader trouw. Vaststellingsovereenkomst met betrekking tot intellectueel eigendomsrecht, proceskostenveroordeling.

In 1999 bracht Adani onder de naam CONPASS een lichaamsscanner op de markt. Deze scanner wordt gebruikt op onder meer vliegvelden en in gevangenissen voor het detecteren van wapens, plastic explosieven, diamanten en drugs. In september 2005 heeft Adani het beeldmerk CONPASS ingeschreven en in juni 2006 ook het woordmerk. Ook Odmedical, een concurrerende onderneming, bracht een lichaamsscanner op de markt. Tussen Adani en Odmedical ontstond vervolgens een conflict over de (mogelijke) inbreuk op het merk- en auteursrecht van Adani ten aanzien van de lichaamsscanner CONPASS. Om aan dit conflict een einde te maken, sloten de partijen op 8 september 2006 een vaststellingsovereenkomst waarin Odmedical het merk- en auteursrecht van Adani erkende en verklaarde zich te zullen onthouden van inbreuk daarop.

 

Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst bood Odmedical echter op internationale beurzen ter promotie van haar lichaamsscanner, de SOTER RS security, een CD-ROM aan waar testrapporten, certificaten, vergunningen, afbeeldingen en overige documenten op stonden, die betrekking hadden op de CONPASS-lichaamsscanner. Deze documenten stonden ook op de website van Odmedical, evenals afbeeldingen welke met de CONPASS-scanner waren gemaakt. Hierdoor, stelde Adani, handelde Odmedical in strijd met de vaststellingsovereenkomst, maakte zij inbreuk op haar merk- en auteursrechten en kon haar handelen tevens worden aangemerkt als misleidende en ontoelaatbare vergelijkende reclame als bedoeld in de artikelen 6:194 en 6:194a BW.

Odmedical verweerde zich door te stellen dat zij alle informatie die zij op haar website had geplaatst, simpelweg was vergeten weg te halen. Helaas kon door die slordigheid de dealer van Odmedical in Dubai, TSSS, de informatie op een CD-ROM branden en stond zo informatie over de CONPASS-scanner en de SOTER RS-scanner door elkaar. Er kon echter niet gesproken worden van vergelijkende reclame, meende Odmedical. Het betrof slechts een beperkte oplage van enkele tientallen cd’s. Bovendien vond Odmedical, dat zij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor het handelen van haar dealer. Als er al sprake zou zijn van tekortkomingen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, dan waren die tekortkomingen zo gering dat Adani hierop in rechte geen beroep kan doen. Er was sprake van een stommiteit aan de zijde van Odmedical en dat had voor Adani amper gevolgen, laat staan dat zij hierdoor schade had geleden.

De voorzieningenrechter oordeelt anders. Aan de hand van de door Adani in het geding gebrachte prints van zowel de website als van de CD-ROM, is voldoende aannemelijk geworden dat Odmedical het (beeld)merk CONPASS had gebruikt, alsmede afbeeldingen van de CONPASS-bodyscanner. Het logo van Odsecurity stond afgebeeld op de CD-ROM. Ook bleek uit de prints dat de “Certificats/Reports/Approvals” van de CONPASS-bodyscanner waren opgenomen op de CD-ROM ter promotie van de SOTER RS-bodyscanner en dat afbeeldingen gemaakt met de bodyscanner van Adani ter promotie van de bodyscanner van Odmedical werden gebruikt.

De rechter oordeelt: “De reden die Odmedical heeft opgegeven om de gewraakte gegevens op haar website te zetten en dus voor het publiek kenbaar te maken, is immers hoogst ongeloofwaardig en in elk geval zo slordig en ondoordacht dat die vermeldingen als kwade trouw zijn te kwalificeren. (...) Juist omdat partijen reeds eerder een geschil hadden over de auteurs- en merkenrechten en om die reden een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten, mag van Odmedical extra zorgvuldigheid worden verwacht, waar het betreft het inbreuk maken op de auteurs- en merkenrechten van Adani. Deze zorgvuldigheid – die er onder meer uit dient te bestaan dat zij haar distributeurs strak in de hand dient te houden – is door haar niet in acht genomen. Derhalve zal eveneens voorbij worden gegaan aan het verweer van Odmedical dat het haar niet kan worden aangerekend wat haar distributeurs (met name TSSS) zoal doen.”

Tot slot voert Odmedical, in verband met de proceskostenveroordeling, aan dat het hier gaat om overtreding van de vaststellingsovereenkomst, en niet om inbreuk op het intellectueel eigendomsrecht. “Aan het verweer dat het hier een andersoortig geschil betreft, te weten een geschil over een vaststellingsovereenkomst, zal worden voorbijgegaan aangezien de kern van die overeenkomst bestaat uit bescherming van de intellectuele eigendomsrechten van Adani.”

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4468

Een vordering van onbepaalde waarde

nike swoosh.jpgRechtbank Amsterdam, 25 juli 2007, HA ZA 06-4041. Nike International Ltd. tegen gedaagde. (Met dank aan Ilan de Vré, Kennedy Van Der Laan).

Bevoegdheidsincident in auteursrecht- en merkinbreuk procedure. Geschil over de vraag of de sector civiel, dan wel de sector kanton bevoegd is kennis te nemen van een vordering van onbepaalde waarde.

 

Gedaagde vordert bij incidentele conclusie dat de rechtbank sector civiel zich onbevoegd verklaart en dat de procedure wordt doorverwezen naar de sector kanton, omdat volgens gedaagde de vorderingen van Nike gezamenlijk een lagere waarde vertegenwoordigen dan € 5.000,--.

De rechtbank volgt deze stelling niet. “2.5. (…) Nu aldus niet vaststaat op hoeveel inbreuk makende goederen de vordering betrekking heeft, betreft het hier een vordering van onbepaalde waarde en zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde dan € 5.000,-- vertegenwoordigt. De sector civiel van deze rechtbank is dan ook bevoegd om de vordering van Nike in behandeling te nemen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4465

Eerst even voor jezelf lezen

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 juli 2007, KG ZA 07-01. Tang Frères SA c.s. tegen Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV c.s.

Kort geding, merkinbreuk. Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank Rotterdam, 30 juli 2007, LJN: BB0755. Hasbro Inc. c.s. tegen Simba Toys GMBH & CO.KG.

Kort geding. Schending auteursrecht speelgoed pony's door Duitse vennootschap in Nederland. Lees het vonnis hier.
 

IEF 4462

Een gepretendeerd merkrecht

Rechtbank Maastricht, 25 juli 2007, HA ZA 07-474. Brauerei C.&A. Veltins GMBH & CO. tegen Future Necessities B.V. (Met dank aan Michael Gerrits en Marieke Coumans, De Gier & Stam).

Opmerkelijk vonnis in het incident, waarin de rechtbank gedaagde verbiedt om gedurende de procedure in de hoofdzaak rechtsmaatregelen te treffen op basis van haar merkinschrijving.

Bierbrouwerij Veltins vordert in de hoofdzaak de vervallenverklaring van het merk “V+” van Future Necessities (FN). Veltins heeft bij dagvaarding de rechtbank tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 223 Rv, die inhoudt dat het FN gedurende de behandeling van de procedure in de hoofdzaak verboden is rechtsmaatregelen te treffen (zoals het entameren van een kort geding) op basis van haar inschrijving van het merk “V+”.

FN heeft in haar conclusie van antwoord in het incident aangegeven, dat zij hangende de behandeling van de procedure in de hoofdzaak geen voorlopige voorziening zal vragen, dan wel een kort geding te starten op grond van haar merkrechten. FN heeft daarbij aangegeven zich het recht voor te behouden om door middel van een eis in reconventie in de hoofdzaak een vordering jegens Veltins in te stellen.

In het incident stelt de rechtbank voorop dat FN de vordering van Veltins tot het treffen van een voorlopige voorziening slechts in die zin heeft betwist, dat zij deze vordering te ruim geformuleerd acht. “3.1.(…) De rechtbank begrijpt de door Veltins ingestelde incidentele vordering evenwel zo dat Veltins heeft gevorderd dat FN wordt verboden om gedurende de behandeling van de bodemprocedure op basis van haar merkrecht een rechtsmaatregel te treffen die tot een ander al dan niet voorlopig oordeel leidt dan een (eind)oordeel in deze bodemprocedure (daaronder derhalve te verstaan: conventie en eventuele reconventie).(…)”
De rechtbank geeft hiermee de reikwijdte van de incidentele vordering aan en wijst erop dat een eventuele reconventionele vordering in de hoofdzaak hier niet onder valt.

De incidentele vordering wordt toegewezen. De rechtbank “verbiedt FN, voor de duur van deze procedure en behoudens een eventueel in deze procedure in te stellen vordering in reconventie, welke rechtsmaatregel dan ook jegens Veltins, welke direct of indirect verband houdt met het door FN gepretendeerde merkrecht op het merk “V+”, althans verband houdt met enig gepretendeerd recht van intellectueel intellectueel eigendom ter zake, te treffen, voort te zetten en/of te handhaven”.

Lees het vonnis hier.


 

IEF 4461

Indruk van een wc-bril deksel

kandoo.jpgGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 juli 2007, rekestnummer R05/519. The Proctor & Gamble Company tegen BBIE.

Merkenrecht. Weigering vormmerk. Geen significante afwijking van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.

P&G heeft een (navulbare) verpakking van geïmpregneerde doekjes als vormmerk gedeponeerd bij het Bureau. Het Bureau heeft de inschrijving van het depot geweigerd. Het gedeponeerde teken zou geen onderscheidend vermogen hebben voor de waren waarvoor het is gedeponeerd.

Een merk heeft onderscheidend vermogen indien het zich leent om de waar waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (vgl. HvJ EG 4 mei 1999, zaken C-108/97 en C-109/97, Windsurfing Chiemsee). Hieruit volgt dat een eenvoudige afwijking van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, niet voldoende is om als merk te kunnen gelden. Een merk daarentegen dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en derhalve zijn essentiële functie als herkomstaanduiding vervult, heeft wel onderscheidend vermogen (vgl. HvJ EG 12 februari 2004, zaak C-218/01, Henkel).

P&G is van mening dat de verpakking in kwestie zich onderscheidt door (i) de brede ribbe in lichtere kleur aan de onderzijde van de verpakking, (ii) de lichtere kleur en de vorm van de deksel, (iii) de afwijkende gekleurde drukknop, en (iv) de als de deksel van een wc-bril uitgevoerde vorm van de verpakking. Deze niet alledaagse vorm zou volgens P&G significant afwijken van die van andere verpakkingen die ten tijde van het depot op de relevante markt beschikbaar waren.

Het Hof volgt P&G niet in haar betoog. Volgens het Hof is er geen sprake van een significante afwijking en zal het publiek gelet op het bestaande aanbod van verpakkingen aan dergelijke vormen gewend zijn. Het in aanmerking komende publiek zal de door P&G gedeponeerde vorm niet als merk herkennen.

Dat dezelfde verpakking wel door het OHIM als merk is aanvaard doet niet ter zake. Het hof dient elk verzoek op zijn eigen merites te beoordelen (vgl. HvJ EG 12 februari 2004, C-363/99, Postkantoor).

Lees de beschikking hier.

IEF 4437

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 12 juni 2007, rekestnummer R05/519, The Proctor & Gamble Company tegen BBIE.

Hof oordeelt anders dan OHIM: (Navulbare) verpakking (in de vorm van een WC-bril) voor geïmpregneerde doekjes. Heeft geen onderscheidend vermogen, geen significante afwijking.

Lees de beschikking hier.