IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 22016
29 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: bekendheid merk wordt geleidelijk verworven en verloren

 
IEF 13387

Misleiding in de onderwaterlichtreclame

Hof Arnhem-Leeuwarden 31 december 2013, zaaknr. 200.122.193/01 (EVA Optic tegen WaterVision)
Uitspraak ingezonden door Daniël Haije, Hoogenraad & Haak advocaten.
Zie eerder op Reclameboek.nl. Reclamerecht. Misleidende en ongeoorloofde vergelijkende reclame (6:194(a) BW). Zie eerder RB 1563 (Vzr.) en RB 1115 (RCC).

Partijen zijn als concurrenten actief op de markt voor onderwaterverlichting van (publieke) zwembaden. De door WaterVision overlegde verklaringen van tevreden afnemers zijn, zo deze al voldoende objectief zijn te achten, te weinig specifiek om tot het vereiste bewijs te kunnen dienen. Het hof vernietigt het kort gedingvonnis en beveelt Watervision zich te onthouden om mededelingen te doen over meer licht en energiebesparing. Het hof laat WaterVision een rectificatie plaatsen op de website en in haar digitale nieuwsbrief.

De volgende claims inzake de hoeveelheid licht en energiebesparing worden misleidend geacht:
- twee tot vier maal meer licht in het water dan voorheen
- een energiebesparing van ten minste 90%
- de lichtopbrengst van 25W Nanopower(r) LED schijnwerper is vergelijkbaar met een 80W LED schijnwerper zonder Nanopower(r)
- de (overige) effecten van de NanoPower(r) technologie
- de WaterVision LED schijnwerper is meer dan 50% zuiniger in gebruik dan een LED onderwaterlamp zonder NanoPower(r)technologie

IEF 13386

Niet voldoende aannemelijk dat er geen sprake is van verspreiden valse postzegels

Hof 's-Hertogenbosch 31 december 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6298 (Vago B.V. tegen (Koninklijke) PostNL)
In eerdere vonnis [IEF 12562] is bepaald dat Vago inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten met betrekking tot zowel de Van Halem- als de Beatrix-zegel. Er is vanwege uitblijven van betaling van 2,6 miljoen euro vanwege geleden schade faillissement aangevraagd door PostNL [rapport 03.lim.13.296.F.V.01].

Uit de grote hoeveelheid aan stukken die zijn overgelegd, waaronder de stukken uit het strafrechtelijk en getuigenverklaringen, acht het hof echter niet voldoende aannemelijk geworden dan er geen sprake is van het maken en/of verspreiden van valse postzegels. Het faillissement van Vago in de gestelde postzegelfraude wordt in hoger beroep bekrachtigd.

3.7.3. Vago heeft in het kader van haar betwisting – onder verwijzing naar de door haar genomen memorie van grieven in de bodemprocedure tegen POSTNL - kort samengevat aangevoerd dat geen sprake is van het maken, gebruiken en/of verspreiden van valse postzegels en er dus ook geen sprake kan zijn van door Vago berokkende schade aan de zijde van POSTNL. Alle gebruikte postzegels, ook die van vóór 2002 met waardes in guldens, zouden “echte” en legaal verkregen postzegels zijn, aldus Vago.
Uit de grote hoeveelheid aan stukken die zijn overgelegd, waaronder de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek naar Vago, de verklaring van de getuigen [getuige 1.] en [getuige 2.] en datgene dat ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen, acht het hof echter niet voldoende aannemelijk geworden dan er geen sprake is van het maken en/of verspreiden van valse postzegels. Er zijn geen lijsten overgelegd waar de namen van verkopende partijen/verzamelaars op staan van wie Vago oude postzegels heeft betrokken, waaronder postzegels met waardes in guldens, derhalve van vóór 2002. Dit is des te significanter, aangezien Vago niet heeft betwist dat er zeer veel postzegels zijn gebruikt en doorverkocht. De enkele mededeling van de heer [directeur van Vago], directeur van Vago, dat hij de postzegels legaal heeft betrokken en wel deels bij het Spaanse bedrijf Afinsa, is daartoe onvoldoende. Immers, door pas thans een dergelijke verklaring af te leggen en niet in enige eerdere civiele procedure of in het strafrechtelijk onderzoek, heeft Vago de mogelijkheid ontnomen om in enigerlei mate te (laten) toetsen of haar stelling juist is. Het enkele noemen van een naam van een (mogelijke) leverancier is naar het oordeel van het hof niet voldoende om aannemelijk te maken dat het mogelijk was om grote hoeveelheiden “echte” en legale (oude) postzegels te verkrijgen en dus dat er in het geheel geen valse postzegels zijn gemaakt, gebruikt en/of verspreid. [directeur van Vago] heeft ook nog verklaard dat hij veel postzegels heeft betrokken van de heer [eigenaar van Philamunt], eigenaar van Philamunt B.V. Deze stelling kan Vago echter niet helpen, aangezien [eigenaar van Philamunt] en Philamunt zelf medeverdachten zijn van Vago en [directeur van Vago] in het strafrechtelijk onderzoek. Tenslotte beschikt ook de curator niet over enige administratie waaruit de gestelde noodzakelijk inkopen blijken en heeft Vago evenmin bijvoorbeeld verklaringen van Afinsa of andere gestelde (grote) leveranciers overgelegd die haar stellingname zouden kunnen ondersteunen.
3.7.4. Op grond van de stukken die het hof ter beschikking staan, in het bijzonder de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek, en met inachtneming van de summier uit te voeren toetsing door het hof, acht het hof het derhalve niet voldoende aannemelijk dat de door Vago gebruikte postzegels alle “echt” en legaal verkregen zijn, en er dus geen sprake is van het maken, gebruiken en/of verspreiden van valse postzegels. Derhalve is binnen de summierlijke toetsing ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er voldoende grond is om de vorderingen van POSTNL, gebaseerd op een veroordelend civiel vonnis, terzijde te schuiven. Aldus zijn de vorderingen van POSTNL naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan.
IEF 13385

Maandoverzicht personalia december 2013

Maandelijks publiceren we een overzicht van personalia-berichtgeving die eerder in het kort nieuws voorbij is gekomen.

SENA benoemt Aleid Wolfsen tot Voorzitter Raad van Toezicht
Per 1 januari 2014 is Aleid Wolfsen (1960) benoemd tot Voorzitter van de Raad van Toezicht van Sena
Met ingang van 1 januari 2014 is Aleid Wolfsen (1960) benoemd tot Voorzitter van de Raad van Toezicht van Sena.

Hij volgt Ed Nijpels op die gedurende een lange periode Voorzitter van het Algemeen Bestuur
en vervolgens Voorzitter van de Raad van Toezicht is geweest.

De Raad van Toezicht is van mening dat Aleid Wolfsen door zijn juridische, politieke en bestuurlijke ervaring de ideale kandidaat is om de positie van onafhankelijk Voorzitter van de Raad van Toezicht van Sena te vervullen.

Over zijn benoeming stelt Aleid Wolfsen: "Het werk dat Sena voor artiesten en platenmaatschappijen verricht is ontzettend belangrijk. Als onafhankelijk Voorzitter van de Raad van Toezicht kan ik mijn kennis en ervaring inzetten in een omgeving waar ik als muziekliefhebber grote belangstelling voor heb".


Professor Peter van den Bossche has been reappointed as a member of the Appellate Body of the World Trade Organization (WTO)
Congratulations to IGIR Fellow Prof. Peter van den Bossche who has been reappointed to the Appellate Body of the World Trade Organization.

Professor Peter van den Bossche has been reappointed as a member of the Appellate Body of the World Trade Organization (WTO). This was decided at a recent meeting in Geneva by the 159 WTO Members. Van den Bossche was appointed for a second four-year term. The Appellate Body is the highest international court for trade disputes.

Since 1996, the Appellate Body, consisting of seven judges among whom one European, has ruled in 110 trade disputes between WTO Members. This makes the Appellate Body the most active of all international courts. In comparison: the International Court of Justice in The Hague rendered in the same period 54 judgments.

In the past four years, Van den Bossche was a final appeals judge in disputes that attracted much public attention, such as the dispute regarding the tens of billions of euros of alleged European subsidies to the aircraft manufacturer Airbus and the dispute regarding a US prohibition on the sales of certain flavoured cigarettes (kretek), which appeal in particular to young smokers.

Peter Van den Bossche joined the Faculty of Law of Maastricht University (UM) in 1992 after he had worked at the European Court of Justice in Luxembourg. Since 2001, he is professor of International Economic Law at (UM). In addition, he is professor at the College of Europe in Bruges and the World Trade Institute in Berne. He is the author of the most used textbook on international trade law, The Law and Policy of the World Trade Organization, of which the third edition was published in 2013 by Cambridge University Press. University Press.

IEF 13382

Een mousserende wijn is nog geen champagne

Vz. RCC 9 december 2013, dossiernr. 2013/00876 (Veuve Amiot Brut, Champagne)
Als randvermelding, om het jaar mee te beginnen. Reclamerecht. Klacht toegewezen. Aanbeveling. Fouten voorbehouden ontslaat niet van verantwoordelijkheid. Het betreft de aanbieding van een fles “Veuve Amiot Brut, Champagne, 75 cl” van € 13,49 voor € 9,99 in de actiefolder van Gall & Gall alsmede op de website www.gall.nl. De aangeboden drank wordt champagne genoemd, terwijl het Saumur wijn betreft. De uitingen zijn misleidend.

De klacht is terecht, aldus verweerder, de aangeboden “Veuve Amiot Brut” is een mousserende wijn en geen champagne. Er is sprake van een drukfout en adverteerder heeft maatregelen getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen. De betreffende folder is al uit de handel gehaald en circuleert niet meer. Overigens staat in de folder wel: “Wijzigingen in prijs en/of assortiment en druk- en zetfouten voorbehouden”.

Het oordeel van de voorzitter Als erkend is komen vast te staan dat de aanduiding “champagne” voor de aangeboden mousserende wijn “Veuve Amiot Brut” niet juist is. Aldus gaan de bestreden uitingen gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). (...) Het voorbehoud betreffende druk- en zetfouten in de folder ontslaat adverteerder niet van haar verantwoordelijkheid voor de juistheid van de in de uitingen gegeven omschrijving van de aangeboden wijn.

In hetgeen adverteerder bij verweer heeft meegedeeld betreffende het treffen van maatregelen om herhaling te voorkomen, ziet de voorzitter aanleiding om de aanbeveling te doen “voor zover nog nodig”.
De beslissing van de voorzitter
De voorzitter acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder - voor zover nog nodig - aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
 
Regeling:    NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 8.2 aanhef

IEF 13383

Geen bewuste stap in syntheseroute, maar ongewenst bijproduct in proces

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 15 juli 2005, KG ZA 05-667 (A&B tegen X&Y)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas, Deterink.
Stofoctrooi. Met commentaar van de inzender: "Dit vonnis is erg interessant vanwege r.o. 3.16. Daarin wordt overwogen dat indien er geen sprake is van "een reële technische toepassing" van de uitvinding er aldus evenmin sprake is van inbreuk op een stofoctrooi. De vraag rijst of de uitspraak reden geeft om deze rechtsregel breder toe te passen dan alleen bij minieme sporen van een ongewenst bijproduct die ontstaan zijn als gevolg van een stap in de syntheseroute die niet bewust is." Uitspraak is eerder naar verwezen in artikel W.J.G. Maas 'De Minimis in het Octrooirecht', BIE 2007/4, p. 224.

3.15. Zoals ook in meerbedoeld eerder kort geding omtrent inbreuk in de vorm van verontreinigingen op ditzelfde octrooi is overwogen (vgl. Vzr. Rb. 's-Gravenhage 13 januari 2005, rolnr. KG 04-1571, r.o. 3.10), is naar voorlopig oordeel verschil in beantwoording denkbaar van enerzijds de vraag of inbreuk op een stofconclusie moet worden aangenomen bij zuivere (ongewenste) verontreinigingen in de vorm van de betreffende geoctrooieerde stof en anderzijds van dezelfde vraag in geval waarin de geoctrooieerde stof nadrukkelijk onderdeel vormt van de syntheseroute en waarbij in het eindproduct de betroffende stof in kleine hoeveelheden achterblijft, welke laatste situatie zich inhet in bedoeld vonnis berichte geval voordeed. Compound I werd in de daar beoordeelde synthese (bewust en bedoeld, dus met een technisch oogmerk) als tussenproduct in de synthese van generiek clarithromycine gebruikt. In een dergelijk geval bestaat naar voorlopig oordeel - ook indien de betreffende werkwijze in een niet-octrooiland wordt toegepast zoals in meerbedoelde casus - gerede kans dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake is van inbreuk op een stofconclusie, indien vervolgens in het eindproduct sporen van dit tussenproduct achter blijken te zijn gebleven.

3.16. Het onderhavige geval verschilt echter op een voorshands essentieel te achten onderdeel van het 3.15 beschreven geval. Compound I vormt in de synthese van A juist geen bewuste stap in de syntheseroute, maar kan als ongewenst bijproduct in minieme hoeveelheden optreden in de ontschermings- en zuiveringsstap. Gelet op de percentages die kunnen optreden volgens A en gedetecteerd zijn volgens X, is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk geworden dat deze hoeveelheden overigens geen enkele bijdrage in de werkzaamheid zullen hebben. In die zin is - in zoverre de visie van Benyamini onderschrijvend - geen sprake van een reële technische toepassing bij dergelijke sporen en aldus evenmin van inbreuk op stofconclusie 1 van EP '415.
IEF 13381

Begrip unitary duidt op naaldbescherming uit een stuk

Vzr. Rechtbank Den Haag 23 december 2013, KG ZA 13-1228 (B.Braun Melsungen tegen Safemedic en Troge)
Uitspraak ingezonden door Ricardo Dijkstra, Van Doorne.
Octrooirecht. B.Braun is houdster van EP 1 911 487 B1 voor een "spring clip as needle tip protection for a safety IV catheter", dit is afsplitsing van EP 969 en subafsplitsing van EP 588 (het grootmoederoctrooi). Onder de naam Tro-Vensite bieden gedaagden een beveiligd IV katheter aan.

Een 'unitary needle guard' duidt erop dat de naaldbescherming uit één stuk bestaat. Bij een andere interpretatie is er sprake van toegevoegde materie ex 76 en 123 EOV en de kans bestaat dat conclusie 1 gedeeltelijk nietig zal worden verklaard. Niet in geschil is dat de geconstateerde nietigheid kan worden gerepareerd door de toevoeging van het kenmerk 'unitary' aan conclusie 1. Echter in dat geval valt de Tro-Vensite niet meer onder het beschermingsomvang van het octrooi. De gemiddelde vakman zal het kenmerk zo uitleggen dat de naaldbescherming bestaat uit een veerkrachtige veerklem die uit één stuk wordt gefabriceerd, daaraan voldoet de Tro-Vensite niet, omdat deze bestaat uit ten minste twee losse componenten. Alle vorderingen in conventie en in reconventie worden afgewezen.

Leestips: 5.2, 5.4 - 5.7, 5.9 - 5.10.

IEF 13380

Verslag Raad voor Concurrentievermogen over herziening EU merkenstelsel

Brief Minister EZ, Verslag Raad voor Concurrentievermogen over Herziening EU merkenstelsel, Kamerstukken II, 2013-2014, 21501-30 nr. 321.
Herziening van het Europees merkenstelsel. Dossier collectief beheer. Unitair Octrooi en eengemaakt octrooigerecht.

Het voorzitterschap meldde de Raad dat veel voortgang is geboekt op dit dossier.
Commissaris Barnier benadrukte het enorme economische belang van het pakket, met name voor het mkb. Daarbij kan het pakket ook een middel zijn om het groeiende probleem van namaak te bestrijden. Het vele werk dat op technisch niveau is verricht, werd daarbij geprezen. De Commissie benadrukte echter wel dat het nu van belang is om het dossier naar een politiek niveau te brengen. Commissaris Barnier wil daartoe de komende periode een aantal onderwerpen in Coreper bespreken: de governance van het Harmonisatiebureau voor de Interne Markt (BHIM), het BHIM als gedecentraliseerd agentschap, de financiering van nationale merkenbureaus en de hoogte van de vergoedingen, de mate van harmonisatie en het debat rondom transit en de distributie van het budgettair surplus van BHIM. Dit zijn één voor één ingewikkelde punten, maar de Commissie gaf aan dat het van belang is om hierover in de Raad beslissingen te nemen en niet op technisch niveau te blijven hangen. De Commissie heeft aangegeven er voor open te staan dit nog binnen het huidige mandaat van het Europees Parlement af te ronden.

Een aantal lidstaten bedankte het voorzitterschap voor al het werk en gaf aan de oproep van de Commissie te hebben gehoord, maar merkte daarbij op dat er meer flexibiliteit aan de kant van de Commissie nodig is, onder andere ten aanzien van de governance van BHIM. Ook merkten lidstaten op dat er een goede balans moet worden gehouden tussen nationale merken en het gemeenschapsmerk en dat de invloed van de Commissie ten aanzien van BHIM niet te ver moet doorslaan. Sommige lidstaten benadrukten dat dit voorstel een unieke mogelijkheid biedt om de werking van het merkenrecht te verbeteren. Hierbij werd benadrukt dat het van belang is om hiervoor voldoende tijd te nemen zodat het voorstel goed kan worden uitgevoerd.
Commissaris Barnier benadrukte dat de belangrijke uitstaande kwesties in de komende weken kunnen worden opgelost. Het voorzitterschap concludeerde dat de Raad nota heeft genomen van de geboekte voortgang en de Raadswerkgroep verzocht heeft door te gaan met het behandelen van de verordening.

Richtlijn collectief beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multi-territoriale licentieverlening van online muziekrechten
Het voorzitterschap informeerde de Raad dat overeenstemming is bereikt over de richtlijn met het Europees Parlement. Commissaris Barnier gaf aan blij te zijn met de voortgang die is geboekt en benadrukte het belang van de overeengekomen modernisering die met dit pakket wordt ingezet. Er was vanuit de lidstaten geen verdere interventie. De Raad heeft met tevredenheid nota genomen van het verslag van het voorzitterschap aangaande goedkeuring van deze richtlijn in eerste lezing.

Het unitair octrooi en het eengemaakt octrooigerecht
Het voorzitterschap maakte melding van goede voortgang op dit dossier en gaf aan dat ook de onderhandelingen over de Brussel I-verordening op schema liggen.
De voorzitter van het «Select Committee», dat werkt aan het unitair octrooi, informeerde de Raad dat het comité zijn werkzaamheden rond juni 2014 zal hebben afgerond en dat parallel aan het werk van het comité gewerkt wordt aan machinevertalingen, die naar verwachting begin 2014 beschikbaar zullen komen. De voorzitter van het «Preparatory Committee», dat werkt aan het eengemaakt octrooigerecht, informeerde de Raad dat er aanzienlijke voortgang is geboekt sinds de oprichting vorig jaar en dat begin 2015 een ambitieuze maar realistische deadline is voor het operationeel worden van het octrooigerecht. Commissaris Barnier (interne markt) riep lidstaten op vaart te maken met de ratificatie.

IEF 13379

Nietigverklaring van ABC voor een pijnbestrijder

Rechtbank Den Haag 11 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:19241 (Mylan tegen Janssen Pharmaceuticals)
Uitspraak ingezonden door Marleen van den Horst, BarentsKrans.
Octrooirecht. ABC. Geen 1019h Rv-proceskostenveroordeling. Janssen was houdster van EP 566709 B3, voor een Preparaat dat een tramadolverbinding en aceetaminofen bevat en de toepassing ervan (pijnstiller). Hiervoor is een ABC 300152 verleend. Mylan vordert vernietiging van het EP 709 en nietigverlaring van het ABC, omdat er sprake is van toegevoegde materie en gebrek aan inventiviteit.

Van een gemiddelde vakman die op zoek is naar een alternatief voor pijnbestrijding zal te rade gaan bij documenten die zich bezighouden met hetzelfde probleem, de toepassing van geneesmiddelen voor de bestrijding van ernstige pijn. Uit de tabel van Ganzer zou de vakman leren dat bepaalde combinaties succesvol kunnen worden aangewend bij de bestrijding van pijn als gevolg van gevorderde tumoren. Dat alternatief vergt geen inventieve arbeid. Een keuze uit een van de alternatieven kan niet als inventief worden aangemerkt.

De rechtbank verklaart ABC nietig, maar er is - vanwege het verstrijken van het octrooi - geen belang bij de vernietiging ervan. Artikel 1019h Rv is (onder verwijzing naar Bericap) niet van toepassing omdat het een zuivere nietigheidsactie betreft.

3.3.4. De gemiddelde vakman zou dit probleem op grond van zijn algemene vakkennis of door kennis te nemen van Ganzer oplossen door de twee extra actieve verbindingen weg te laten.

4.4. Het objectieve technische probleem uitgaande van US 589 is dus niet het voorzien in een verbeterde pijnstillende werking van de samenstelling, maar slechts het verschaffen van een alternatief voor de door US 589 geopenbaarde samenstelling met behoud van de pijnstillende werking.

4.5. Van de gemiddelde vakman die op zoek is naar een dergelijk alternatief mag verwacht worden dat hij zal onderzoeken welke alternatieven mogelijk al zijn gevonden. Daarvoor zal hij te rade gaan bij documenten die zich bezighouden met hetzelfde probleem, de toepassing van geneesmiddelen voor de bestrijding van ernstige pijn. De rechtbank ziet zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in waarom de gemiddelde vakman daarbij geen publicaties zou raadplegen die zich richten op pijnbestrjding bij medische specialismen waarin regelmatig emstige pijn wordt bestreden. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de gemiddelde vakman onder meer Ganzer in zijn beschotiwingen zou betrekken, dat zich immers evenals het octrooi bezighoudt met bestrijding van ernstige pijn. De gemiddelde vakman zou Ganzer niet terzijde schuiven alleen omdat het artikel specifiek ziet op pijn door tumoren in het hoofd- en halsgebied.

4.6. Uit tabel 6 van Ganzer zou de vakman leren dat de combinatie van ben-u-ron en tramal succesvol kan worden aangewend bij de bestrijding van pijn als gevolg van gevorderde tumoren. De rechtbank acht aannemelijk dat hij deze aanwijzing ter harte zou nemen in de redelijke verwachting een bruikbaar alternatief te vinden voor de samenstelling
van voorbeeld 23 van US 589 en zo zou komen tot de maatregelen van conclusie 1. Dat alternatief vergt aldus geen inventieve arbeid.

4.7. Daaraan doet niet af dat Ganzer ook andere combinaties dan die van ben-u-ron en tramal openbaart zoals ben-u-ron en MST of Truxal. Mogelijk leiden die tot andere voor de hand liggende alternatieven, maar dat maakt de maatregelen van conclusie 1 nog altijd niet meer dan de keuze uit één van de voor de hand liggende alternatieven. Een keuze uit een
van deze alternatieven kan niet als inventief worden aangemerkt.

4.10. Het voorgaande leidt er toe dat ABC 300152 nietig dient te worden verklaard. Vernietiging van EP 709 moet echter worden afgewezen omdat de geldigheidsduur al is verstreken en een belang van Mylan bij vernietiging van het vervallen octrooi door haar niet is gesteld en evenmin is gebleken. Aan de gevorderde voorlopige voorziening wordt niet toegekomen nu een eindbeslissing wordt gegeven.

Lees de uitspraak:
HA ZA 12-1336 (pdf)
Afschrift HA ZA 12-1336 (pdf)

IEF 13378

Aanvangsdosering voor titratie een onduidelijk begrip

Vzr. Rechtbank Den Haag 23 december 2013, KG ZA 13-1160 (Novartis tegen Alvogen en Focus Farma)
Uitspraak ingezonden door Marleen van den Horst en Claudia Zeri, BarentsKrans.
Octrooirecht. Impliciete openbaarmaking. Begrip aanvangsdosering. Novartis is houdster van EP 2 292 219 waarbij rivastigmine (actief bestanddeel tegen de progressie van dementie of de ziekte van Alzheimer) via een pleister kan worden toegediend, middels geleidelijke dosering oftewel titratie.

Op 12 maart 2013 heeft Alvogen Ipco marktvergunningen verkregen voor Nederland met betrekking tot generieke rivastigminepleisters. Focus Farma is producent en leverancier van de generieke pleisters. Alvogen heeft haar producten doen opnemen in de zogenaamde G-standaard. Volgens Alvogen is onduidelijk wat het octrooi verstaat onder het begrip aanvangsdosis (starting dose), waarin de voorzieningenrechter haar volgt. Er is een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi in de oppositieprocedure zal worden herroepen of in een nietigheidsprocedure zal worden vernietigd en het gevorderde wordt afgewezen. Novartis wordt veroordeeld in de proceskosten ad €163.141,81.

4.6. Voorshands wordt met Novartis geoordeeld dat in in ieder geval voorbeeld IV (Pharmacokinetic properties) voor de gemiddelde vakman duidelijk en ondubbelzinnig een behandeling van Alzheimer patiënten" wordt geopenbaard waarbij rivastigrnine wordt toegediend in een aanvangsdosis die wordt afgegeven door een ITS van 5 cm². Dat dit de aanvangsdosis is, volgt, zoals Novartis terecht aanvoert, uit de vermelding dat het hier gaat om een ascending dose-proportionality study en uit de hiervoor op pagina 6 weergegeven tabel van voorbeeld IV (18 patients in the 5 cm²) dose). Vooralsnog acht de voorzieningenrechter tevens aannemelijk dat de vakman zal begrijpen dat het hier gaat om een dosis per 24 uur gezien de vergelijking met de BID Exelon capsules waarvan de toegediende hoeveelheden blijkens Table 1 per dag worden weergegeven.

4.9. Een impliciete openbaring is alleen aan de orde indien de gemiddelde vakman op grond van zijn algemene vakkennis in het uitdrukkelijk geopenbaarde zonder meer zou meelezen dat de geclaimde voordelige effecten van de behandeling, zoals de mogelijkheid bij de behandeling een hogere aanvangsdosis te gebruiken en het verlagen van het aantal titratiestappen, slechts afhankelijk zijn van de aanvangsdosis, ongeacht de verdere eigenschappen van de TIS. In dat geval zou hij voor de uitdrukkelijk geopenbaarde ITS#2 lezen: iedere TIS met dezelfde aanvangsdosis. Voorshands ontbreken echter aanwijzingen, laat staan voldoende overtuigende aanwijzingen dat de vakman het octrooi daadwerkelijk I aldus zal lezen.

4.10. Novartis heeft gewezen op voorbeeld III, maar daaruit kan de vakman niet meer I afleiden dan dat de in vergelijking met TTS#l additionele hechtlaag van TTS#2 niet van invloed is op de mate waarin de actieve stof door de huid wordt doorgelaten. Daaruit is niet duidelijk en ondubbelzinnig af te leiden dat dat ook geldt voor andere eigenschappen van de TTS of dat de voordelige effecten slechts met die mate van doorlaatbaarheid samenhangen.

4.11. Novartis wijst voorts op de hiervoor weergegeven passage op pagina 11 van WO 407 waar voordelen worden genoemd van such compositions, verwijzend naar de TTS volgens de uitvinding. Ook op deze plaats wordt die ITS niet in verband gebracht met een bepaalde aanvangsdosis. AI om die reden geeft dit geen grond voor de veronderstelling dat de vakman een ITS met een bepaalde aanvangsdosis zou meelezen op de manier die Novartis bepleit.

Lees de uitspraak:
KG ZA 13-1160 (scan)
afschrift KG ZA 13-1160 (pdf)

IEF 13377

Gefailleerde blijft bevoegd in geschorste procedure waarbij vordering niet de boedel betreft

Rechtbank Den Haag 18 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:19101 (Aktiebolaget SKF tegen Bearing International Holland)
Bevoegdheid in faillissement. Merkenrecht. SKF houdt zich wereldwijd onder meer bezig met het produceren en distribueren van lagers voor producten met draaiende en aandrijvende delen en heeft Gemeenschapswoord- en beeldmerken. Bearing is een eenmanszaak en handels in lagers. In Oostenrijk is bij een huiszoeking bij een bedrijf lagers aangetroffen die van Bearing afkomstig zijn. De rechtbank Middelburg heeft een ex parte verbod opgelegd en verlof verleend tot leggen van repeterend conservatoir beslag. Uit de analyse van het monster blijkt dat geen van de lagers van SKF afkomstig waren (dit type werd niet in Frankrijk geproduceerd). SKF vordert afgifte van de monsters en bescheiden.

Bearing is failliet verklaard. Uit artikel 29 jo. 23 Fw volgt dat de gefailleerde tijdens het faillissement bevoegd blijft in een geschorste procedure voor zover het rechtsvorderingen betreft waarbij de boedel niet is betrokken.

Er is sprake van merkinbreuk, daarom is er geen belang meer bij inzage en afgifte. Wel is er recht op inzage in de beslagen bescheiden en overlegging van de in beslag genomen monsters ex 843a Rv jo. 1019a Rv. Er volgt schorsing ten aanzien van de schadevergoeding/winstafdracht en proceskostenveroordeling, maar wel een opgaveplicht.

3.2. SKF legt aan haar vorderingen in het incident ten grondslag dat zij ingevolge de artikelen 843a juncto 1019a Rv recht heeft op en belang heeft bij de afgifte van de beslagen monsters en bescheiden om nader bewijs te vergaren dat sprake is van namaak en dus inbreuk zoals in het expertiserapport al geconcludeerd en om de omvang van de inbreuk vast te stellen (niet voor de vaststelling van de hoogte van de schade maar) door inzicht te krijgen in de bron van de inbreukmakende lagers, toeleveranciers en afnemers. Dit laatste is mede van belang is nu de namaaklagers (meestal) van inferieure kwaliteit zijn en zodoende de veiligheid bedreigen hetgeen kan leiden tot productaansprakelijkheid claims en (reputatie)schade bij SKF.

4.11. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat sprake is van merkinbreuk, heeft SKF bij de hiervoor als sub (i) genoemde grond voor inzage en afgifte geen belang meer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft SKF wel recht op inzage in de beslagen bescheiden en overlegging van de in beslag genomen monsters op de hiervoor als sub (ii) aangeduide grond op grond van de artikelen 843a Rv juncto 1019a Rv. SKF heeft een rechtmatig belang omdat zij aan de hand van de inzage in de bescheiden en afgifte van de monsters gegevens kan verkrijgen ten aanzien van de producenten en afnemers van de inbreukmakende lagers die (potentieel) namaak zijn en de veiligheid bedreigen ter voorkoming van schade waaronder de eigen (reputatie)schade van SKF. De bescheiden zijn voldoende bepaald, hetgeen [X] ook niet heeft bestreden. Ten slotte gaat het om bescheiden en monsters aangaande een rechtsbetrekking waarbij SKF partij is, nu het gaat om een jegens SKF gepleegde onrechtmatige daad, in de vorm van inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten. Ook als [X] te goeder trouw zou hebben gehandeld, zoals zij heeft aangevoerd en SKF heeft betwist, vormt dat geen grond voor afwijzing van de vordering tot inzage. Het door [X] gestelde belang dat de monsters en bescheiden onder de gerechtelijk bewaarder dienen te blijven, vormt geen grond voor afwijzing nu zij slechts heeft aangevoerd dat dit belang eruit bestaat dat geen sprake is van namaak en zij te goeder trouw heeft gehandeld terwijl de rechtbank inbreuk heeft vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat er bedrijfsvertrouwelijke informatie is beslagen, zodat er dienaangaande geen maatregelen hoeven te worden genomen. Gezien het vorenstaande zal de primaire vordering in het incident tot exhibitie worden toegewezen op de wijze als hierna te melden. In zoverre zullen de in de beschikking van 4 juli 2012 aan de gerechtelijk bewaarders opgelegde plichten worden opgeheven. Afgifte van de overige beslagen lagers is noch in dit kader noch in de hoofdzaak gevorderd.
4.12. Aangezien de primaire vordering in het incident wordt toegewezen, is de voorwaarde waaronder de vordering tot exhibitie in de hoofdzaak is ingesteld, niet vervuld. Daarom komt de rechtbank aan behandeling van die vordering niet toe.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2013:19101 (pdf)
ECLI:NL:RBDHA:2013:19101 (link)
HA ZA 12-1275 (pdf)