IEF 22018
30 april 2024
Uitspraak

Morpara doet geslaagd beroep op ouder handelsnaamrecht

 
IEF 22017
30 april 2024
Uitspraak

Conflict over uitleg schikkingsovereenkomst betreffende geoctrooieerde kits

 
IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 13664

Gerecht EU wijst beroep BigXtra af

Gerecht EU 21 maart 2014, T-81/13 (BigXtra) - dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond. Vernietiging van beslissing houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker waarbij inschrijving van het woordmerk BigXtra voor waren en diensten van de klassen 16, 35, 39, 41 tot en met 43 is afgewezen. Het beroep is afgewezen.

52      Nach der Rechtsprechung ist das HABM verpflichtet, seine Befugnisse im Einklang mit den allgemeinen Grundsätzen des Unionsrechts auszuüben. Nach den Grundsätzen der Gleichbehandlung und der ordnungsgemäßen Verwaltung hat das HABM zwar die zu ähnlichen Anmeldungen ergangenen Entscheidungen zu berücksichtigen und besonderes Augenmerk auf die Frage zu richten, ob im gleichen Sinne zu entscheiden ist oder nicht, doch muss die Anwendung dieser Grundsätze mit dem Gebot rechtmäßigen Handelns in Einklang gebracht werden. Im Übrigen muss aus Gründen der Rechtssicherheit und gerade auch der ordnungsgemäßen Verwaltung die Prüfung jeder Anmeldung streng und umfassend sein, um eine ungerechtfertigte Eintragung von Marken zu verhindern. Demgemäß muss diese Prüfung in jedem Einzelfall erfolgen. Die Eintragung eines Zeichens als Marke hängt nämlich von besonderen, im Rahmen der tatsächlichen Umstände des Einzelfalls anwendbaren Kriterien ab, anhand deren ermittelt werden soll, ob das fragliche Zeichen nicht unter ein Eintragungshindernis fällt (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichtshofs vom 10. März 2011, Agencja Wydawnicza Technopol/HABM, C‑51/10 P, Slg. 2011, I‑1541, Rn. 73 bis 77 und die dort angeführte Rechtsprechung). Im vorliegenden Fall stand der von der Klägerin vorgenommenen Anmeldung einer Gemeinschaftsmarke eines der in Art. 7 Abs. 1 der Verordnung Nr. 207/2009 aufgeführten Eintragungshindernisse entgegen. Da oben in Rn. 36 festgestellt worden ist, dass die Beschwerdekammer zu Recht zu dem Ergebnis gelangt ist, dass die Eintragung des in Rede stehenden Zeichens für die betreffenden Waren und Dienstleistungen mit der Verordnung Nr. 207/2009 unvereinbar ist, konnte sich die Klägerin nicht mit Erfolg auf frühere Entscheidungen des HABM berufen, um dieses Ergebnis in Frage zu stellen.

53      Nach alledem ist der einzige Klagegrund zurückzuweisen und damit die Klage insgesamt abzuweisen.
IEF 13666

Sint Maarten en het BBIE sluiten overeenkomst over merkenwetgeving

Vandaag, 20 maart 2014, is een overeenkomst gesloten tussen Sint Maarten en het BBIE voor de uitvoering van de merkenwetgeving van Sint Maarten. De heer Ted Richardson, Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten bracht een bezoek aan het BBIE in Den Haag.

Tijdens dit bezoek hebben de Minister en Edmond Simon, de Directeur-Generaal van het BBIE, de overeenkomst ondertekend.

Met ingang van 1 januari 2015 kunnen ondernemers die actief zijn op Sint Maarten hun merken met een moderne elektronische procedure beschermen. Het BBIE gaat deze procedure voor Sint Maarten opzetten en beheren. Het BBIE zal er bovendien voor zorgen dat er ook een volledig online merkenregister voor Sint Maarten komt. Hierdoor kan iedereen realtime kennis nemen van de bestaande merkrechten op Sint Maarten en kan de procedure voor verkrijging van rechten snel en efficiënt worden afgerond. Sint Maarten krijgt hierdoor de beschikking over een merkbeschermingssysteem dat aan de hoogste kwaliteitseisen ter wereld voldoet.

De overeenkomst houdt in, dat het BBIE de backoffice werkzaamheden van het Bureau Intellectuele Eigendom van Sint Maarten (BIP SXM) uit gaat voeren. BIP SXM zal zelf zorg dragen voor de uitvoering van de juridische taken uit de Sint Maartense Merkenlandsverordening en de publieksvoorlichting.

Met deze overeenkomst breidt het BBIE zijn bestaande netwerk van internationale samenwerkingen verder uit. Sinds 2010 voert het BBIE al in opdracht van de Rijksdienst Caribisch Nederland de nieuwe Wet Merken BES (WMB) uit. Deze wet is van toepassing op de drie bijzondere Nederlandse “gemeenten” Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, die samen Caribisch Nederland worden genoemd.

IEF 13665

Geen verwarring NORTON en NORDEON

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 maart 2014, KG ZA 14-93 (Spaapen tegen Nordeongroup)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Michelle Schilperoort, De Brauw Blackstone Westbroek. Merkenrecht. Marktonderzoek. Spaapen verkoopt lampen en armaturen onder het merk NORTON. Er is bij WIPO oppositie ingesteld tegen de merkregistratie NORDEON voor soortgelijke waren. Het relevante publiek zijn installateurs die met een verhoogd aandachtsniveau professioneel inkopen doen.

Auditief en visueel stemmen de elementen 'TON' en '(D)EON' niet overeen, de overeenstemming in onderdeel 'ON' is onvoldoende. Er is geen sprake van merkinbreuk.

Leestips: 4.13, 4.14, 4.17, 4.18.

IEF 13663

Chief Technology Officer bij Louwers IP|Technology Advocaten

"Je kunt pas claimen dat je technologie-advocaat bent, als je begrijpt wat er onder de motorkap gebeurt", zegt Dimmes Doornhein, sinds kort CTO bij Louwers IP|Technology Advocaten, nichekantoor dat voorop loopt in technologie en innovatie. Met Doornhein aan boord kan het kantoor beter inspelen op technologische ontwikkelingen.

“Wij willen strategisch gesprekspartner zijn als technologie en recht met elkaar verweven raken. Zo kunnen we problemen bij klanten voorkomen: juridische aspecten van technologie en innovatie brengen we in kaart en managen we.”

Partner Ernst-Jan Louwers: "Je hebt er een dagtaak aan bij te houden wat de ontwikkelingen zijn rond Big Data, wearables, drones, social media, Internet of Things, 3D printing en noem maar op. Je kunt er niet omheen als je vroegtijdig technologietrends wilt signaleren en meedenken over de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. Ondertussen behoed je je klant voor juridische ongelukken.”

Het kantoor beoordeelt juridische vraagstukken daarom niet als geïsoleerd incident, maar als onderdeel van de business. De advocaten werken, in samenspraak met Doornhein, op strategisch niveau als partner van hun klanten in de hele product- of service life cycle.
Time-to-market wordt steeds belangrijker; des te noodzakelijker is het verstoringen door juridische hindernissen te voorkomen. Louwers: “De ontwikkelingen gaan zo snel dat de wetgever het niet eens kan bijbenen.”

Over Doornhein
Technologieondernemer Doornhein was CEO van verschillende organisaties in telecom en media en heeft jarenlange ervaring als (president)commissaris en adviseur van diverse technologiebedrijven. Ook is hij internationaal actief op het gebied van M&A voor technologiebedrijven.

Een goed voorbeeld van Doornhein’s ervaring speelt rondom het actuele Big Data. Hij brengt zijn lange internationale ervaring als ondernemer, CEO en commissaris van technologiebedrijven mee. Zijn rol als president-commissaris bij het Indiaas-Singaporese bedrijf Aureus Analytics geeft Louwers nu direct toegang tot technologische kennis op het gebied van Big Data. Dat levert antwoorden op vragen als bijvoorbeeld: hoe werkt het precies en wat zijn de privacyaspecten?
Een ander voorbeeld is innovatie, zoals 3D-printing: Met Doornhein bundelt Louwers haar juridische kennis met ondernemersinzicht en begrip van technologie. Dat speelt al vroeg in het hele ontwikkelingsproces een belangrijke rol. Dat voorkomt kostbare verstoringen en vertragingen door juridische incidenten en stelt budget en planning ('time to market') veilig.

IEF 13662

Geen slaafse nabootsing schoonmaakwagen

Rechtbank Gelderland 11 december 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6478 (Filmop en Tecno Trolley Systems tegen Exive)
Geen slaafse nabootsing. Internationaal geschil. Modelrecht. Bewijsopdracht. Filmop produceert Morgan-serie professionele schoonmaakwagens, waarvoor modelrechten (op onderdelen) zijn gedeponeerd. Exive betreft een soortgelijke wagen en een latere variant. Ook al zijn er talloze punten van overeenstemming, in de ogen van een professioneel koperspubliek zal het geen verwarring veroorzaken. De rechtbank draagt Filmop c.s. op te bewijzen dat Exive "de Mike" en een zakdragerdeksel heeft verkocht, geproduceerd, ten verkoop aangeboden en/of afgebeeld.

Rechtsmacht en toepasselijk recht.
4.3. Voor zover de vorderingen in conventie zijn gebaseerd op inbreuk op de geregistreerde modelrechten van Filmop en de daaruit voortvloeiende handhavingsrechten, beroepen Filmop c.s. zich op het BVIE. De rechtbank zal de bepalingen van dit verdrag toepassen, voor zoveel nodig aangevuld met de bepalingen van andere internationale verdragen waaraan het BVIE niet derogeert (artikel 4.8 BVIE). Hetzelfde geldt voor het geschil in reconventie. Hier is immers de tegenvordering met de eisvermindering beperkt tot de geldigheid van de registraties voor zover deze betrekking hebben op de Benelux.

Slaafse nabootsing?
4.8. Concreet betekent dit dat van de Reiniging Extra, die door Exive op de comparitie is getoond, ook al zijn er talloze punten van overeenstemming, niet kan worden aangenomen dat deze schoonmaakwagen in de ogen van het voldoende oplettende, professionele koperspubliek zoveel gelijkenis vertoont met de Morgan en/of de Green-150 dat gevaar voor verwarring wordt veroorzaakt. Dit publiek zal immers aandacht besteden aan de onderlinge afwijkingen en dit zijn onder meer de volgende:
1) De kleurstelling is anders. Bij de Reiniging Extra zijn, even zoals bij de Mike, de dragende buizen matzwart, terwijl deze buizen bij de Morgan lichtgrijs en bij de Green-150 donkerblauw zijn. De onderwagen en de vaste bakken zijn bij de Reiniging Extra licht grijs en bij de Morgan (en de Mike) middelgrijs, terwijl deze onderdelen bij de Green-150 groen zijn. De loopvlakken van de wieltjes zijn bij de Reiniging Extra (en ook bij de Mike) middelgrijs en bij de Morgan en de Green-150 donkergrijs, tegen het zwart aan. De hengsels van de emmers zijn bij de Reiniging Extra (en de Mike) lichtgrijs en bij de Morgan zwart. Bij de Green-150 zijn zij middelgrijs. Het draagstel en het handvat van de zakdrager (waaraan de wagen wordt voortbewogen) zijn bij de Reiniging Extra (en de Mike) zwart, terwijl deze onderdelen bij de Morgan middelgrijs en bij de Green-150 groen zijn.
2) De wieltjes van de Reiniging Extra (en ook de wieltjes van de Mike) ogen anders dan die van de Morgan en de Green-150. Het betreft de wieltjes zelf, die dikkere ‘bandjes’ hebben, en ook de ronde kapjes van de houders, die veel kleiner zijn.
3)    Anders dan bij de afgebeelde Mike, ontbreekt bij de Reiniging Extra de wringer boven de (rechter) onderemmer waarvan de Morgan en de Green-150 zijn voorzien. Daartegenover is de onderwagen van de Reiniging Extra, anders dan bij de andere wagens, aan de rechterzijde voorzien van een bezemdrager. Verder heeft de Reiniging Extra standaard een felgele buitenzak die ontbreekt bij de Morgan, waarbij blijkbaar gebruik wordt gemaakt van aan de drager op te hangen wegwerpzakken. Dit laatste lijkt echter niet zo’n sterk punt, omdat Filmop c.s. producties hebben overgelegd waaruit volgt dat de Green-150 ook een dergelijke buitenzak heeft (Filmop c.s. hebben hier niet op gewezen in hun dagvaarding, maar dit volgt dus wel uit hun producties).
4)    De Reiniging Extra is, anders dan de afgebeelde Mike, niet voorzien van een aan de opstaande buis bevestigde bezemklem die sterke gelijkenis vertoont met die van het modeldepot van Filmop (zie 2.5 afbeeldingen 2.1 e.v.). De bezemklem van de Reiniging Extra vertoont feitelijk geen enkele gelijkenis (zie 2.12).
5)    Ook het deksel van de zakdrager van de Reiniging Extra ziet er heel anders uit dan dat van de Morgan en de Green-150 (en dat van de afgebeelde Mike). Het betreft niet het door Filmop gedeponeerde model (zie 2.6), maar het deksel, dat hierboven is afgebeeld onder 2.10. Hoewel dit op die ingescande afbeelding misschien niet zo goed zichtbaar is, zijn er kenmerkende uiterlijke verschillen met het door Filmop gedeponeerde model, dat door haar wordt toegepast bij de Morgan en door TTS bij de Green-150. Niet alleen heeft het deksel van de Reiniging Extra een heel andere kleur/tint dan dat van de Morgan (en de Mike), maar bovendien geldt wat betreft de vormgeving dat het deksel van de Reiniging Extra de randen van de houder overkapt, terwijl dat van de Morgan en de Green-150 (even zoals dat van de Mike) daarbinnen valt, en dat de verdieping in het midden veel breder is en uit drie in hoogte verschillende vlakken bestaat, terwijl de verdieping midden in het deksel van de Morgan en de Green-150 (en de Mike) slechts uit één tamelijk smalle strook bestaat. Bij de Reiniging Extra beslaat de verdieping ongeveer de helft van het hele vlak, bij de Morgan en de Green-150 (en de Mike) ongeveer een kwart. Voorts heeft het deksel van de Reiniging Extra één enkel greepje om het op te lichten, terwijl dat van de Morgan en de Green-150 (en de Mike) er twee heeft. Verder ontbreekt bij de Reiniging Extra het naar voren uitstekende en gewelfde middenstuk met sluitknoppen van de Morgan en de Green-150 (en de Mike).
6)    Voorts zijn de handgrepen aan het deksel, waaraan de wagen wordt voortbewogen, heel anders. Bij de Morgan en de Green-150 betreft het een handvat met drie gaten, dat aan de zijkanten van het deksel uitstulpt. Bij de Reiniging Extra (en ook bij de Mike) stulpt het handvat niet uit, heeft het slechts twee gaten en vertoont het handvat aan de voorzijde ter plaatse van de aanvatting kenmerkende overdwarse ribbels (hetgeen niet goed zichtbaar is op de ingescande foto), welke ribbels ontbreken bij de Morgan en de Green-150.
7)    Ten slotte is een kenmerkend verschil dat bij de Morgan en Green 150 de twee grote emmers aan de voorzijde over de rand van de onderwagen uitsteken. Daartoe zijn die emmers aan de onderzijde voorzien van een inkeping. Dit is niet het geval bij de Reiniging Extra en evenmin bij de Mike, noch bij alle andere wagens waarvan afbeeldingen zijn overgelegd. Daar staan de emmers geheel binnen de opstaande randen van de onderwagen (welke opstaande randen bestemd zijn om de emmers binnenboord te houden en ook om gemorst water op te vangen). In het bijzonder deze constructie met overstekende emmers maakt de Morgan en de Green 150 in de ogen van de rechtbank tamelijk uniek. Dit is niet nagebootst.

Inbreuk modelrechten?
4.14. De tussenconclusie is dat het modeldepot inzake de klemmen niet nietig is, ook al is dit tamelijk zwak en komt het slechts geringe beschermingsomvang toe. Het modeldepot inzake de zakhouder met deksel is sterker en evenmin nietig.
Dan is nu nog de vraag of Exive inbreuk maakt of heeft gemaakt op de modelrechten van Filmop.

4.17. Ten aanzien van het deksel van de inklapbare zakhouder van Filmop overweegt de rechtbank dat dit deksel niet staat afgebeeld in de catalogus Basis Assortiment 2012 van Exive en dat de afbeelding op pagina 75 van de Floorpul catalogus van 2008 om dezelfde reden vooralsnog geen inbreuk oplevert. Dit (groene) deksel was, naar de rechtbank aanneemt, een deksel van TTS.

4.18. Verder heeft Exive gemotiveerd betwist dat zij ooit (in de Benelux) de Mike met een inbreukmakende steelklem en deksel heeft verhandeld. De door Filmop c.s. ter zitting meegebrachte Mike levert te dien aanzien nog geen sluitend bewijs op, evenmin als de door Exive betwiste schriftelijke verklaringen en belegstukken met betrekking tot de inkoop en doorverkoop van een of meer Mike’s door Koala Products in Utrecht, laat staan de stukken met betrekking tot de verhandeling van die wagen in Duitsland.

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt Filmop c.s. op te bewijzen dat Exive vanaf 1 januari 2007 in de Benelux de Mike, voorzien van een steelklem met snelsluiting zoals afgebeeld onder 2.11 en een zakdragerdeksel zoals afgebeeld onder 2.8 (op hoofdpunten overeenstemmend met de afbeeldingen onder 2.5 en 2.6), heeft verkocht en/of geproduceerd en/of ten verkoop aangeboden en/of afgebeeld (in catalogi en/of andere media),

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBGEL:2013:6478 (link)
ECLI:NL:RBGEL:2013:6478 (pdf)

IEF 13661

IE-rechten op scheepsmodellen en rechtsvermoeden uit het merkenregister

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2014, zaaknr. 200.135.499/01 (Nieko Beheer c.s. tegen Weiwerd Vastgoed B.V.)
Zie eerder Vzr. Rechtbank Noord-Nederland. Spoedappel waarin de vraag wordt voorgelegd aan wie de intellectuele eigendomsrechten toekomen op de door Kremer en Akkerman ontworpen scheepsmodellen en de naam Waarschip. Op de overdracht van een Benelux-merk is naar analogie van artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 207/2009 Nederlands recht van toepassing. De ingeschreven merkhouder wordt vermoed rechthebbende te zijn. De ontbrekende beschikkingsbevoegdheid is door bekrachtiging niet geheeld (3:58 lid 1 BW). Vanwege het ontbreken van een schriftelijke akte kan niet worden aangenomen dat de auteursrechten van Kremer en Akkerman aan appellante zijn overgedragen. Op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 dient het vermeend inbreukmakend handelen in Duitsland te worden beoordeeld naar Duits recht.

3.1.1 Nieko Beheer c.s. en Weiwerd Vastgoed c.s. houden zich bezig met de bouw en verkoop van schepen onder de naam Waarschip.

3.1.2 Kremer en Akkerman zijnde oorspronkelijke ontwerpers van deze schepen. In 1963 zijn zij onder de naam Waarschip een scheepswerf in ‘t Waar gestart. De werf heeft sindsdien Waarschepen geproduceerd en verkocht.

Rechthebbende Benelux-merk nr. 0578711
3.16 Naar het voorlopig oordeel van het hof kan niet worden aangenomen dat er een rechtsgeldige levering van het Benelux-merk 0578711 van Waarschip Holding B.V. aan Waarschip International Yachtservices B.V. heeft plaatsgevonden. Waarschip Internationaal Yachtservices B.V. heeft het merk dus ook niet rechtsgeldig kunnen leveren aan ’t Waar Beleggingen B.V. Daarmee is het in de eerste stap van de keten reeds misgegaan. De overige in de grieven 1 tot en V opgenomen klachten ter zake de rechtsgeldigheid van de gestelde keten van overdrachten behoeven daarom geen verdere bespreking.

Overige Benelux-merkregistraties
3.23 Door Weiwerd Vastgoed c.s. is onweersproken gesteld dat een verbod op het gebruik van het merk WAARSCHIP leidt tot sluiting van hun bedrijf, terwijl de noodzakelijkheid van de gevraagde voorzieningen in 2013/2014 door Nieko Beheer c.s. niet nader is onderbouwd. Gelet op het lange stilzitten van Nieko Beheer en het ontbreken van duidelijke antwoorden van Nieko Beheer c.s. op de in het verweer opgeroepen rechtsvragen, wijst het hof de vorderingen op basis van de overige door Nieko Beheer c.s. genoemde Beneluxmerken af.

Handelsnaaminbreuk?
3.24 Nu onduidelijk is wat partijen in 2001 met betrekking tot het gebruik van de handelsnaam zijn overeengekomen, moet de vordering op basis van de Handelsnaamwet eveneens worden afgewezen.

Auteursrechtinbreuk?
3.26 Niet in geschil is dat het hier gaat om de scheepsmodellen die destijds in 1963 door Kremer en Akkerman zijn ontworpen. Evenmin is in geschil dat die scheepsmodellen moeten worden beschouwd als werken in de zin van de Auteurswet. Ingevolge artikel 2 lid 2 van de Auteurswet vereist de levering voor overdracht van de auteursrechten op bedoelde scheepsmodellen een (onderhandse) akte die door Kremer en Akkerman is ondertekend.

Door Nieko Beheer c.s. is geen stuk overgelegd dat kwalificeert als een (onderhandse) akte in vorenbedoelde zin. Bij het ontbreken van een dergelijke stuk moet het ervoor worden gehouden dat de auteursrechten op de betreffende Waarschip modellen thans nog steeds bij Kremer en Akkerman (en/of hun erfgenamen) berusten. De overige keten van overdrachten behoeft dus geen verdere bespreking.

Misleidende mededelingen?
3.27 Grief XIII klaagt erover dat de voorzieningenrechter niet is ingegaan op de gestelde misleiding ex artikel 6:194 BW. Volgens Nieko Beheer c.s. zijn de uitingen van Weiwerd Vastgoed c.s. op hcin website waarschip.com (prod. 5 Nieko Beheer c.s.) onjuist en derhalve misleidend. Het hof kan Nieko Beheer c.s. hierin niet volgen. Nu onduidelijk is wat partijen bij het uiteengaan in 2000 zijn overeengekomen, terwijl vaststaat dat H en N als onderdeel van de schikking Waarschip Werf B.V. hebben mogen voortzetten, kan niet worden aangenomen dat de door Nieko Beheer c.s. in hun inleidende dagvaarding onder sub 53 opgenomen citaten onjuist en misleidend zijn. Anders dan Weiwerd Vastgoed c.s. aanvoeren, wordt niet de suggestie gewekt dat er nog maar één onderneming over is die Waarschepen maakt. De uitingen maken voldoende duidelijk dat het om Waarschip Werf B.V. gaat. De grief faalt evenzeer.

Slaafse nabootsing?
3.28 Vanwege de hiervoor genoemde onduidelijkheid, kan evenmin worden aangenomen dat Weiwerd Vastgoed c.s. door de verhandeling van de Waarschepen onrechtmatig jegens Nieko Beheer c.s. handelen, zoals zij in de inleiding van de memorie van de grieven stellen. De Waarschepen van Weiwerd Vastgoed c.s. kunnen, anders dan Nieko Beheer c.s. betogen, niet beschouwd worden als ongeoorloofde nabootsingen van de Waarschepen die door Nieko Beheer c.s. op de markt worden gebracht. De Waarschepen van Weiwerd Vastgoed c.s. zijn immers ontleend aan de oorspronkelijke modellen van Kremer en Akkerman, terwijl niet is gebleken dat de rechten daarop exclusief aan Nieko Beheer c.s. toekomen.

IEF 13660

Omvangrijke schadestaatprocedure met herbegroting van vordering waarvoor beslag

Hof Den Haag 18 maart 2014, zaaknr. 200.126.944/01 (Inno Nautic tegen Cuckoo Company)
Uitspraak ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals. Het hof bekrachtigt het vonnis gewezen in conventie IEF 12513, maar vernietigt het vonnis in reconventie en herbegroot de vordering waarvoor beslag wordt gelegd van €850.000 tot €80.000. Een voorschot op schadevergoeding wordt geheel afgewezen. Een omvangrijke schadestaatprocedure, waarbij de betwisting valt te reduceren tot de volgende drie algemene verweren:

I stelling dat de tank een commercieel succes zou zijn geworden en met de verkoop daarvan (grote) winst zou zijn behaald;
II het causaal verband tussen het niet overdragen van de octrooiaanvrage in maart 2007 en een aantal schadeposten;
III een deel van de gestelde schade is geleden door Inno Nautic.

ad I: onvoldoende aannemelijk
ad II: niet aannemelijk
ad III: niet voldoende aannemelijk

24. Het hof deelt voorts het oordeel van de voorzieningenrechter dat er, gelet op de zeer moeizame liquiditeitspositie van INH, een aanzienlijk restitutierisico bestaat, hetgeen ertoe leidt dat de belangen van Cuckoo bij afwijzing dienen te prevaleren boven de belangen van INH bij toewijzing. De stelling van INH dat de financiële situatie en daarmee het restitutierisico het directe gevolg zijn van de schade die INH heeft geleden ten gevolge van het tekortschieten van Cuckoo acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende aannemelijk gemaakt, nog daargelaten dat in deze zaak geen schade aan de orde is die door INH (maar door Inno Nautic) is geleden. Ook in zoverre falen de principale grieven.
IEF 13659

Congresmiddag Kunst & IE-rechten in Van Gogh museum

Op donderdag 27 maart 2014 van 13:00 tot 17:30 organiseert eduLex, onderdeel van uitgeverij deLex, een congresmiddag Kunst & IE-rechten op een wel zeer toepasselijke locatie in Amsterdam: het Van Gogh museum. Voorafgaand aan de bijeenkomst kunt u, onder begeleiding van een gids, het museum bezoeken. De thema's van deze middag zijn: intellectuele eigendomsrechtbescherming van stijl en appropriation art en juridische aspecten van authenticitieit van kunstwerken. Tot slot zal door het Van Gogh museum een exclusieve toelichting worden gegeven op het gebied van authenticiteitsonderzoek naar werken van Van Gogh.

Hier aanmelden

Quirijn Meijnen bespreekt aan de hand van drie actuele zaken het spanningsveld tussen appropriation art en stijlbescherming in beeldende en toegepaste kunst. Zo overwoog de Hoge Raad in de zaak Broeren tegen Duijsens dat nabootsing van (stijl)kenmerken niet onrechtmatig is [IEF 12509]. Het Hof Amsterdam besloot dat een variant op de Delftsblauw stijl wel beschermd is voor onderzetters [IEF 13114] in de zaak Van Loo tegen Souvenirindustrie Buis. In de zaak Piet Hein Eek kwam aan de orde dat werken van toegepaste kunst stijlbescherming kunnen genieten [IEF 13449].

René Klomp zal spreken over de juridische aspecten van authenticiteit. Markus Roubrocks ziet afgelopen januari zijn claim tegen het Van Gogh museum over echtheid afgewezen worden [IEF 13403]. Wie bepaalt of een werk echt is? Wat kan een eigenaar doen en wat kan hij niet doen om zijn schilderij/tekening, etc. erkend te krijgen? Hoe wordt daar in verschillende landen over gedacht? Wat is de rol van veilinghuizen? Is de aankoop van kunst een kansovereenkomst, zoals in de zaak rondom Cornelis Springer naar voren is gebracht [K&R 81]? Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis.

Locatie
Van Gogh museum, Museumplein te Amsterdam.
Klik hier voor adres, toegankelijkheid, route en parkeren.

Programma
12.00 - 12.45 uur facultatieve rondleiding met gids
12.45 - 13.00 uur intekenen
13.00 – 14.30 uur Appropriation art, stijlbescherming in kunst
Quirijn Meijnen, Leopold Meijnen Oosterbaan
14.30 – 15.00 uur Pauze
15.00 – 16.30 uur Valse kunst, authenticiteit, aansprakelijkheid van musea
René Klomp, juridisch adviseur en docent kunst-en-recht aan de UvA
16.30 – 17.30 uur Exclusieve bijdrage over authenciteitsonderzoek naar Van Gogh
Teio Meedendorp, Van Gogh museum
17.30 - 18:00 uur Borrel

Kosten deelname
€ 450,00 per persoon
€ 375,00 sponsors IE-Forum en/of KunstenRecht.nl
€ 100,00 rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time).
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, inclusief rondleiding met gids, koffie, thee, documentatie en de borrel. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging.

Hier aanmelden
IEF 13658

Bescherming ex 6ter UvP betekent niet automatisch bescherming ex 6bis UvP

BBIE oppositie 26 februari 2014, nr. 2006507 (Raad van Europa tegen EFE)
Met analyse van Frederik Jocqué, Novagraaf Belgium. Merkenrecht. Staatsembleem intergouvernementele organisatie. Bekend merk. De Raad van Europa (niet te verwarren met de Europese Raad of de Raad van de Europese Unie) is houder van Gemeenschapsinschrijving nr. 8507667 van het linker beeldmerk in alle dienstenklassen. Op 1 april 2011 deponeerde de Franse onderneming EFE S.A. (gespecialiseerd in publicaties en opleidingen) het rechter woord-beeldmerk in de Benelux (nr. 1222777) voor waren en diensten in de klassen 9, 16 en 41. De Raad van Europa stelde op 30 juni 2011 een oppositie in tegen dit Benelux merkdepot op basis van artikel 2.14, lid 1, (a) en (b) van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom(BVIE):

- Verwarringsgevaar tussen het gedeponeerde beeldmerk en haar Gemeenschapsmerk;
- Verwarringsgevaar tussen het gedeponeerde beeldmerk en haar algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs (UvP).

Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) verklaarde de oppositie ontvankelijk.

Op 26 februari 2014 nam het BBIE de volgende beslissing in de oppositieprocedure nr. 2006507:
A. Verwarringsgevaar
Vergelijking van de tekens:
- Conceptueel: Het ingeroepen beeldmerk, bestaande uit twaalf sterren in een cirkel, heeft geen specifieke betekenis voor het relevante publiek. Hetzelfde geldt voor de vijf sterren in het geopponeerde merk. Deze kunnen wel een bepaalde kwaliteit suggereren. De vijf sterren zijn dan ook eerder een lovend dan een onderscheid element. De term “International Faculty for Executives” in het geopponeerde merk is niet dominant, maar verduidelijkt het acroniem “IFE” voor het relevante publiek. De tekens zijn dan ook conceptueel verschillend.
- Visueel: Het ingeroepen recht is een louter beeldmerk, terwijl het geopponeerde depot uit een complex merk bestaat. In een samengesteld merk heeft het woordelement vaak een grotere impact op de consument. Ook in dit geval is het woordelement “IFE” dominant. Bovendien verschillen de sterren van het ingeroepen merk (zwart) en van het geopponeerde merk (wit) in kleur. Er is dan ook geen visuele overeenstemming tussen de tekens.
- Fonetisch: Het ingeroepen recht is een louter beeldmerk dat in principe niet wordt uitgesproken. Het relevante publiek zal naar het geopponeerde merk verwijzen door middel van het acroniem “IFE”. Op fonetisch vlak zijn de tekens dan ook verschillend.
Gelet op het voorgaande, komt het BBIE tot het besluit dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen de tekens in kwestie.

Vergelijking van de waren en diensten:
Aangezien er volgens het BBIE geen overeenstemming is tussen de betrokken tekens, is het Bureau niet overgegaan tot een vergelijking van de waren en diensten.

B. Andere elementen
De oppositie werd ook ingesteld op basis van een tweede rechtsgrond, met name een algemeen bekend merk. Door de Opposant werd aangevoerd dat het ingeroepen merk deze status heeft verworven gelet op het dagelijkse gebruik van het Europese embleem. Daarbij argumenteerde de Opposant ook dat het ingeroepen merk is beschermd onder artikel 6ter UVP (wapens, vlaggen en andere staatsemblemen van onder meer internationale intergouvernementele organisaties waarvan één of meer landen van de Unie lid zijn). Het BBIE antwoordde hierop in drie punten:

- Een algemeen bekend merk dat wordt ingeroepen in een Benelux oppositieprocedure moet worden gezien als een zelfstandig merk. Dit merk dient niet om het onderscheidend vermogen of de bekendheid van een ander geregistreerd merk aan te tonen.
- In een oppositieprocedure is het niet mogelijk om artikel 6ter UVP als relatieve weigeringsgrond in te roepen.
- Het enkele feit dat een teken wordt beschermd onder artikel 6ter UVP, betekent niet dat dit teken automatisch ook bescherming geniet onder artikel 6bis UVP. Bovendien zijn de tekens waarnaar de Opposant verwijst, verschillend:

Het BBIE oordeelde dat de Opposant geen enkel document heeft ingediend om de bekendheid van het ingeroepen recht aan te tonen. Het Bureau houdt dan ook geen rekening in haar beslissing met het tweede ingeroepen recht.
De oppositie werd afgewezen en het geopponeerde merk wordt ingeschreven.

Enkele kanttekeningen:
- Krachtens artikel 2.17 BVIE kunnen de partijen binnen twee maanden nadat over de oppositie uitspraak is gedaan, beroep instellen tegen de beslissing.
- Het BBIE heeft in deze beslissing een fonetische vergelijking gemaakt tussen de tekens. Het eerste ingeroepen recht is echter een louter beeldmerk. Zoals aangegeven door de Opposant, kan dan ook de vraag worden gesteld of een fonetische vergelijking überhaupt mogelijk is.
- Het is niet geweten of ook andere Europese instanties zich hebben verzet tegen het geopponeerde merk.
- Verwezen kan worden naar zaak T-3/12 van 10 juli 2013 [MEMBER OF €e euro experts, [IEF 12872], waarin de vernietiging van het rechts weergegeven beeldmerk werd bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De kwestie betrof in hoofdzaak het € teken, maar er werd ook aangehaald dat “the contested trademark contained the semi-crown of stars which suggested the idea of the EU and due to the variety of goods and services belonging to the competence of the EU, the consumer could be mislead to believe there is a link between the CTM proprietor and EU institutions”.
- Na de inschrijving van het geopponeerde merk kan door iedere belanghebbende de nietigheid worden ingeroepen van deze inschrijving op basis van artikel 2.28 BVIE. Deze vordering kan, in tegenstelling tot de oppositieprocedure, wel worden gestoeld op artikel 6ter UVP. De hierboven besproken beslissing kent dus mogelijk nog een staartje.

Frederik Jocqué

IEF 13657

Minimale verticale neerwaartse beweging heeft een andere functie dan in het octrooi vermeld

Hof Den Haag 4 maart 2014, zaaknr. 200.116.236/01 (Schnell tegen Schilt Engineering)
Uitspraak ingezonden door Michiel Rijsdijk, Arnold & Siedsma. Octrooirecht. Proceskosten bij EOB. De rechtbank komt tot de conclusie dat de werkwijzen van de machines voor het toevoeren van staafvormige metaalprofielen in bewerkingsmachines van Schilt niet overeenkomen met die van de Schnell-machines. IEF 11504. Het hof bekrachtigt het vonnis. De conclusies worden niet letterlijk toegepast en van equivalentie is geen sprake nu de minimale verticale neerwaartse beweging van de ondersteuningsarmen in de Schilt-machines een andere functie vervullen dan de rotatie van de overbrenginrichting volgens het octrooi. De proceskosten bij het EOB worden in mindering gebracht op het ex 1019h Rv-gevorderde bedrag.

4.6. Partijen verschillen van mening over de uitleg van EP 875, in het bijzonder over de vragen of de gemiddelde vakman zal begrijpen dat (1) de overbrenginrichting in de neergelaten ontkoppelpositie in hoofdzaak verticaal moet staan en (2) de overtollige metalen staven worden uitgeladen door het enkele roteren van de overbrenginrichting naar de neergelaten ontkoppelpositie, zoals Schilt stelt, maar Schnell bestrijdt.

6.2. De minimale verticale neerwaartse beweging van de ondersteuningsarmen in de Schilt-machines vervult een andere functie dan de rotatie van de overbrenginrichting volgens het octrooi. De verticale draaiingscomponent van de ondersteuningsarmen heeft geen functie in het vrijmaken van de staafdoorlaat en het uitladen van de overtollige staven, maar dient er uitsluitend toe te voorkomen dat de ondersteuningsarmen bij het zijwaarts wegdraaien langs de (enigzins doorhangende) staven zouden schuren die kort voor het draaiingsmoment opnieuw door de magneet zijn opgenomen.

6.6. Uit voorgaande volgt dat de functie van de neerwaartse draaiingscomponent van de ondersteunngsarmen in de Schilt-machines een andere is dan de functie van de rotatie van de overbrenginrichting naar een neergelaten ontkoppelpositie bij de inrichting volgens het octrooi. (...) Van inbreuk via equivalentie is derhalve geen sprake.

Lees de uitspraak:
zaaknr. 200.116.236/01 (pdf)