Vraag aan HvJEU: is de Hongaarse rechter bevoegd om te oordelen over een tegenvordering die niet voortspruit uit het rechtsfeit waarop de (oorspronkelijke) vordering gegrond is?

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJEU 17 mei 2017, IEF 17056; C-306/17 (Bevoegdheidsvraag Hongaarse rechter) Verbintenissenrecht. Bevoegdheidsvraag. Via Minbuza: Eiseres (Notharthová, Slowaakse nationaliteit en woonachtig in Slowakije) heeft een rechtsvordering ingesteld tegen gedaagde (Sámson, Hongaarse nationaliteit en woonachtig in Hongarije) waarbij zij stelt dat inbreuk is gemaakt op haar persoonlijkheidsrechten op het gebied van afbeeldingen en geluidsopnamen. Overeenkomstig artikel 4 lid 1 van de verordening heeft eiseres ervoor gekozen om gedaagde op te roepen voor een Hongaarse rechter die bevoegd is kennis te nemen van de vordering. Gedaagde heeft een tegenvordering ingesteld, waarbij hij aanvoert dat inbreuk is gemaakt op zijn recht op een naam, alsmede op het recht op eerbied voor de nagedachtenis van overledenen, ofschoon de tegenvordering niet voortspruit uit hetzelfde rechtsfeit als dat waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is.
Overeenkomstig artikel 7 van de verordening is, ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, ook het gerecht bevoegd van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Volgens de rechtspraak van het Hof omvat het begrip ‘plaats van de schade’ zowel de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan als de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan, en heeft de eisende partij het recht om tussen deze twee te kiezen. Indien artikel 8 van de verordening enkel betrekking zou hebben op tegenvorderingen die voortspruiten uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering is gegrond, dan zouden, wanneer de tegenvordering niet voortspruit uit die overeenkomst of dat feit, de andere bevoegdheidsregels van toepassing zijn en zou het Hongaarse gerecht bevoegd zijn om kennis te nemen van de tegenvordering.