DOSSIERS
Alle dossiers

Ongeregistreerd gemeenschapsmodel  

IEF 16592

Niet naleven van beheersovereenkomst gezamenlijke IE-rechten heeft geen derdenwerking

Rechtbank Den Haag 8 feb 2017, IEF 16592; ECLI:NL:RBDHA:2017:1087 (Tower Living tegen De Kleine Winst), https://www.ie-forum.nl/artikelen/niet-naleven-van-beheersovereenkomst-gezamenlijke-ie-rechten-heeft-geen-derdenwerking

Rechtbank Den Haag 8 februari 2017, IEF16592; ECLI:NL:RBDHA:2017:1087 (Tower Living tegen De Kleine Winst) Uitputting. Tower Living is een groothandel in meubel- en interieurproducten. Bestuurder A en Indonesische vennootschap X ontwikkelen de Daan-collectie die op internationale beurs IFEX als Aimann Collection wordt aangeboden. X en A spreken een gezamenlijk auteursrecht af. Ze distribueert via geselecteerd netwerk Jouw Meubel. DKW drijft een (web)winkel in meubels en woondecoraties. Na sommatie aan DKW, volgt een vaststellingsovereenkomst met boeteclausule en een daarna gestelde overtreding daarvan door DWK. Echter X heeft de Kolony-meubels in de EER gebracht en er wordt met succes een beroep gedaan op uitputting. Ex 14 lid 2 GModVo komt het (niet-geregistreerd Gemeenschaps)modelrecht hun ook gezamenlijk toe. Nu sprake is van economische verbondenheid, moet het in de handel brengen van de Kolony-meubels in beginsel worden geacht te zijn geschied met toestemming van A. Het niet naleven van de beheersovereenkomst door X heeft geen auteursrechtelijke of modelrechtelijke derdenwerking. Vorderingen - ook tot nietigverklaring Gemeenschapsmodellen en niet bestaan van auteursrecht - worden afgewezen.

IEF 16534

Uitspraak ingezonden door Gregor Vos en Rutger Stoop, Brinkhof.

Geen inbreuk op marketing- en productformat POO POURRI

Rechtbank Den Haag 20 jan 2017, IEF 16534; ECLI:NL:RBDHA:2017:454 (Scentsible (POO POURRI) tegen Reckitt Benckiser), https://www.ie-forum.nl/artikelen/geen-inbreuk-op-marketing-en-productformat-poo-pourri

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 januari 2017, IEF 16534; ECLI:NL:RBDHA:2017:454 (Scentsible (POO POURRI) tegen Reckitt Benckiser) Eiseres heeft eerder met succes inzage gevorderd [IEF 16210], daartegen loopt hoger beroep. Scentsible stelt dat er sprake is van merkinbreuk en op de auteursrechten die rusten op het 'marketing- en productformat' van POO POURRI en de video's (‘Girls Don’t Poop’ en V.I.Poo-), niet-geregistreerde gemeenschapsmodelrechten en onrechtmatig kopiëren van marketingstrategie. De vorderingen worden afgewezen. Het format, zo stelt Scentsible, is uniek en behelst een volledig nieuwe manier om toiletartikelen aan de man de brengen: een combinatie van taboedoorbrekende en directe taal, humor en frivole productvormgeving met expliciete verwijzingen naar toiletgebruik. Het format is echter te abstract omdat de meeste elementen daarvan in de kern neerkomen op het claimen van een bepaalde stijl en de elementen zijn onvoldoende concreet uitgewerkt om in combinatie gezien voor ‘format’-bescherming in aanmerking te komen. Voor de bescherming van een stijl, geldt dat de Auteurswet geen exclusief recht geeft aan een kenmerkende stijl. Ook het volgen van een stijl is geen nabootsing ex artikel 13 Aw. Een veelheid van grondslagen voor de vordering wordt afgewezen.

IEF 15706

HR: Verbod fietsmand met dwangsom met zelfde inhoud en strekking mag op andere rechtsgrond

HR 19 februari 2016, IEF 15706; ECLI:NL:HR:2016:268 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)
Auteursrecht. Beschermingsomvang niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Een in eerste aanleg gegeven bevel met dwangsom kan in hoger beroep worden vervangen door eenzelfde bevel op andere grondslag, met dezelfde oorspronkelijke ingangsdatum, mits de gedragingen waartegen de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel zich kan verzetten in alle gevallen ook als inbreukmakend op een auteursrecht gelden. Dat is het geval, en ook voor de door het hof bekrachtigde nevenveroordelingen. De HR verwerpt het principale beroep.

3.3.2. (...) Het staat de appelrechter vrij een in eerste aanleg uitgesproken veroordeling in hoger beroep te vervangen door eenzelfde veroordeling, berustend op een andere rechtsgrond, met handhaving van de datum van ingang waarvoor de eerste veroordeling gold, ook als daaraan een dwangsom is verbonden, mits de veroordeling op de nieuwe rechtsgrond niet meer of andere gedragingen bestrijkt dan de eerdere. Dan treft de in hoger beroep uitgesproken veroordeling immers geen andere handelingen dan die de gedaagde na de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling ook al gehouden was te verrichten of na te laten.

3.3.3. De Gemeenschapsmodellenverordening biedt ingevolge art. 19 lid 2 aan niet-ingeschreven modellen slechts dan bescherming, indien het aangevochten gebruik van het model voortvloeit uit het namaken van het beschermde model. Dat brengt mee dat, ook met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot onderdeel 3, de gedragingen waartegen de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel zich kan verzetten in alle gevallen ook als inbreukmakend op een auteursrecht gelden.
Ook voor de door het hof bekrachtigde nevenveroordelingen geldt dat zij het verrichten van bepaalde handelingen bevelen (terugroeping van producten en plaatsing van een rectificatie) die voor het geval van inbreuk op auteursrechten en dat van inbreuk op niet-geregistreerde modelrechten eender zijn. Het hof heeft de veroordeling bovendien, gelet op art. 11 lid 1 GModVo, beperkt tot gebruik gedurende drie jaren na de hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde datum. Van een ‘andere veroordeling’ als bedoeld in het arrest HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, NJ 2003/343 is daarom geen sprake.
IEF 15426

Verbod fietsmand met dwangsom met zelfde inhoud en strekking mag op andere rechtsgrond

Conclusie AG HR 13 november 2015, IEF 15426 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)
Conclusie ingezonden door Caspar Janssens, Caspar Janssens advocatuur en Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals. Niet-geregistreerd modelrecht. Dwangsommen. Beroep is ingesteld tegen het door het hof  [IEF 14060] opgelegde dwangsom met terugwerkende kracht op grond van een andere rechtsgrond.  Als het gaat om een verbod dat dezelfde inhoud en strekking heeft als het in eerste aanleg gegeven verbod en beoogd dit verbod te handhaven, op een andere rechtsgrond, dan staat dit de appelrechter vrij. Artikel 14 GModVo moet niet zo ruim worden uitgelegd dat opdrachtgevers ook rechthebbende maakt, maar in dit geval is Basil medeontwerper omdat zij de eerste schets heeft gemaakt, instructies heeft gegeven en freelancers aanpassingen op instructie van directeur van Basil hebben gedaan. Conclusie strekt tot verwerping van de cassatieberoepen.

5.1. Onderdeel 1.1. neemt tot uitgangspunt dat neit met terugwerkende kracht een dwangsom kan worden verbonden aan een veroordeling op een andere grondslag. Dit uitgangspunt is in zijn algemeenheid onjuist. Als het gaat om een verbod dat dezelfde inhoud en strekking heeft als het in eerste aanleg gegeven verbod en - zoals in dit geval - beoogd wordt dit verbod in zoverre te handhaven zij het op een andere rechtsgrond, staat dit de appelrechter vrij. Dit oordeel houdt immers in dat voor het verbod als zodanig voldoende rechtsgrond bestond, zodat het op deze andere rechtsgrond in hoger beroep is gehandhaafd. Het verbod was derhalve inhoudelijk niet onjuist, is niet gewijzigd en was terecht gegeven.

5.4. (...) Het hof heeft dit niet miskend, doch het heeft zijn oordeel dat Basil (mede)ontwerper is in de zin van artikel 14 GModVo gebaseerd op de omstandigheden dat:
i) Basil op basis van een eerste schets voro een rotan fietsmand, met daarin reeds gedetailleerde aanwijzingen omtrent maatvoering en sluiting aan de voorzijde, instructies heeft gegeven aan de freelance ontwerpers en ii) de ontwerpkeuzes en nadere aanpassingen zijn gedaan op instructie van directeur/werknemer van Basil. Het feit dat de freelance ontwerpers het eerste ontwerp verder hebben uitgewerkt, maakt naar het oordeel van het hof niet onmogelijk dat Basil als werkgeefster van directeur in ieder geval medeontwerper is van de mand; tezamen met de freelance ontwerpers, zoals artikel 14 lid 2 GModVo mogelijk maakt. Dit oordeel lijkt mij niet onjuist en niet onbegrijpelijk. Het is voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt. Het oordeel vindt voldoende steun in de door Basil aangevoerde stellingen.
IEF 15183

Geldig Gemeenschapsmodelrecht op Asscher tafel

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 augustus 2015, IEF 15183; ECLI:NL:RBDHA:2015:9643 (Eichholtz B.V. tegen gedaagde)
Modelrecht. Inbreuk op Gemeenschapsmodellen tafels. Eichholtz is een meubelgroothandel dat meubels en interieuraccessoires ontwerpt, produceert en verkoopt onder meer in Europa, waaronder haar "Asscher tafels". Eichholtz vordert met succes dat de "Kimberley" tafels van gedaagde worden verboden op grond van artikel 19 GModVO. De "Asscher" tafels verschilt wat betreft hun karakteristieke en specifieke kenmerken voldoende van het door gedaagde aangevoerde vormgevingserfgoed (namelijk een tafel bij meubelzaak 'Beymen' in Istanbul) en er is een geldig Gemeenschapsmodelrecht. De nevenvorderingen worden afgewezen vanwege gebrek aan spoedeisend belang.

2. De feiten
2.1. Eichholtz is een meubelgroothandel, die zich onder meer bezighoudt met het ontwerpen en produceren van meubels en interieuraccessoires. Zij verkoopt haar meubels en accessoires onder meer in Europa.

3. Het geschil

3.2. Daartoe heeft Eichholtz het volgende gesteld. De verhandeling van de Kimberley-tafels door [gedaagde] maakt inbreuk op de auteursrechten en gemeenschapsmodelrechten van Eichholtz en de Kimberley-tafels zijn daarnaast een slaafse nabootsing van de Asscher-tafels. Vermoedelijk heeft [gedaagde] de Asscher-tafels gezien op de M & O in september 2014 en de tafels vervolgens nagemaakt. Eichholtz heeft een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen teneinde de inbreuk, die blijkens het aanbod van Landhuys nog altijd voortduurt, te beëindigen. Daarnaast heeft zij een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde opgaven, aangezien zij direct actie wenst te ondernemen teneinde de verdere fabricage en verhandeling van de inbreukmakende tafels tegen te gaan. Van Eichholtz kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure of zelfs schadestaatprocedure moet afwachten voordat zij de onrechtmatig door [gedaagde] verkregen winst, of althans een voorschot daarop, ontvangt.

3.3. [gedaagde] voert de volgende verweren. Eichholtz heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, aangezien [gedaagde] slechts in het totaal 12 monsters heeft laten maken van de Kimberly-tafels en zij er geen enkele van heeft verkocht. De offerte – die was aangevraagd door iemand uit de kringen van Eichholtz – is niet gevolgd door een (koop)overeenkomst. Eichholtz had daarom genoegen dienen te nemen met de toezegging van [gedaagde] om de tafels ook in de toekomst niet te verhandelen en met haar aanbod aan Eichholtz de administratie te komen inzien. De Asscher-tafel is bovendien niet nieuw en heeft geen eigen karakter, aangezien het model is ontleend aan de Asscher-geslepen diamant en er andere tafels bestaan met een vergelijkbare vormgeving.

4. De beoordeling. Modelrechtelijke grondslag
4.6. Naar aanleiding van dit vormgevingserfgoed overweegt de voorzieningenrechter als volgt met betrekking tot de nieuwheid en het eigen karakter van de modellen van de Asscher-tafels.

4.6.1. Het bestaan van de Asscher-geslepen diamant staat niet in de weg aan de nieuwheid en het eigen karakter van de Asscher-tafels. Bij de vergelijking dient immers ook de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt en in het bijzonder van de bedrijfstak waarmee het verbonden is in acht te worden genomen, waarbij in dit geval grote verschillen zijn te constateren. Meubels, en tafels in het bijzonder zijn duidelijk van edelstenen te onderscheiden, terwijl bovendien niet aannemelijk is gemaakt door [gedaagde] dat edelsteenvormen als Asscher voor bijvoorbeeld tafels gemeengoed waren. Daarbij heeft de Asscher-geslepen diamant geen goud- of nikkelkleurig frame en is het model van de tafel aan de zijkanten, in tegenstelling tot een diamant, open.

4.6.2. [gedaagde] heeft zich voorts beroepen op de ‘Diamant Acrylic Table’. Deze achthoekige tafel maakt evenwel naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan de modellen van Eichholtz, aangezien deze tafel langwerpiger (kenmerk a) is (de verhouding tussen de zijden is verschillend), welk langwerpiger karakter versterkt wordt door de rechthoekige bovenblad en bodemplaat , tegenover de achthoeken van het model. De Diamant Acrylic Table is verder geheel rondom (kennelijk) van acrylaat voorzien, tegenover de open zijkanten van de modellen van Eichholtz.

4.6.3. Voor zover [gedaagde] in dit verband heeft verwezen naar de tafel van Beymen – indien al zou blijken dat deze tafel binnen de Europese Unie beschikbaar was voor het publiek op de relevante datum, hetgeen door Eichholtz is betwist – geldt dat ook deze tafel een andere algemene indruk wekt. Weliswaar heeft deze tafel een achthoekig bovenblad en bodemplaat, maar de zijden daarvan zijn alle gelijk, terwijl die van het model voor de bijzettafel ongelijke zijden heeft. Dit vertaalt zich ook in een geheel regelmatig frame, tegenover een onregelmatiger frame bij het model. Bovendien is bij deze tafel het bovenblad van marmer of in elk geval ondoorzichtig (kenmerken b en c). Ten slotte heeft de Beymen-tafel een bodemplaat die juist groter is dan het bovenblad. Al met al maakt deze tafel een duidelijk andere (ruimtelijke) indruk (kenmerk b, c en e) dan de Asscher-tafels.

4.7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de modellen in aanmerking genomen de in 4.4 vermelde karakteristieke en specifieke kenmerken voldoende verschillen van het door [gedaagde] aangevoerde vormgevingserfgoed, zodat voorshands is aan te nemen dat de modellen van de Asscher-tafels nieuw zijn en dat deze een eigen karakter hebben, zodat is aan te nemen dat Eichholtz daarop geldige geregistreerde Gemeenschapsmodelrechten heeft.

4.9. Door [gedaagde] is niet aangevoerd dat haar tafels een andere algemene indruk wekken dan de modellen van Eichholtz zodat voorshands sprake is van inbreuk. Op grond van artikel 19 GModVo kan Eichholtz derhalve aan [gedaagde] het gebruik van de Kimberly-tafels verbieden, zodat de vordering onder A in beginsel toewijsbaar is. Nu [gedaagde] op dit punt geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, zal het verbod worden toegewezen voor alle landen van de Europese Unie.

Nevenvorderingen
4.13. Eichholtz heeft niet onderbouwd waarom van haar niet gevergd kan worden dat zij met betrekking tot afdracht van door [gedaagde] met de inbreukmakende tafels behaalde winst de uitkomst van de bodemprocedure afwacht, terwijl deze evenmin eenvoudig te begroten is. De betreffende delen van haar vordering (B. onder b en F) missen daarmee het voor kort geding vereiste spoedeisende belang3 en zullen daarom worden afgewezen.4.15.
De gevorderde afgifte tot vernietiging van (teruggehaalde of op voorraad zijnde) inbreukmakende producten en brochures, prijslijsten en/of ander promotiemateriaal zal worden afgewezen, nu dit een onomkeerbare maatregel betreft en Eichholtz niet heeft gesteld dat er specifieke omstandigheden zijn die een dergelijke maatregel, naast het met een dwangsom versterkte in 4.9 vermelde verbod, noodzakelijk en spoedeisend maken.

Slotsom en kosten
4.16. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van Eichholtz op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen.

4.17. Oplegging van een dwangsom als stimulans tot nakoming van het op te leggen inbreukverbod en de geboden is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

4.18. Nu de vorderingen op de modelrechtelijke grondslag worden toegewezen, heeft Eichholtz geen belang meer bij een oordeel over de overige door haar ingeroepen grondslagen voor haar vorderingen (te weten auteursrecht en slaafse nabootsing).

 
IEF 15157

ASR mag Olli-producten na afloop licentieovereenkomst blijven uitleveren

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 juli 2015, IEF 15157; ECLI:NL:RBDHA:2015:8878 (John Doe BV tegen ASR)
Uitspraak mede ingezonden door Willem Hoorneman, CMS. Contractenrecht. Merkenrecht. Auteursrecht. John Doe bedenkt, ontwikkelt en exploiteert reclamecampagnes, is houdster van diverse OLLI (beeld)merken, niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel en auteursrechthebbende. Voor ASR heeft zij de succesvolle Fey-Blij-campagne bedacht. Na afloop van de licentieovereenkomst zit ASR met resterende 22.623 Olli knuffels en 19.306 t-shirts. ASR, mocht er van uitgaan ook na afloop van de Licentieovereenkomst kon blijven uitleveren; de licentievergoeding is voldaan en het had op de weg gelegen om nadrukkelijk uitlevering te staken na afloop. Er is geen inbreuk voor actief reclame maken voor Olli-knuffel of T-shirt als cadeau bij ASR producten, ook niet door te spreken van "onze knuffel Olli". Het kopiëren van een tekening, viel niet onder de licentieovereenkomst, is een auteursrechtinbreuk. ASR mag geen uitingen doen zonder credits of 'onze knuffel Olli' waarmee suggestie van exclusieve rechten wordt gedaan.

De exclusiviteit van het gebruik van Olli voor ASR was verlopen na ommekomst van de duur van het contract, en ook de exclusiviteit voor John Doe om promotiematerialen te ontwerpen, is daarmee verlopen.

4.7. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat ASR, zoals zij stelt, er geredelijk van uit mocht gaan dat zij de Olli producten ook na afloop van de Licentieovereenkomst kon blijven uitleveren. Zij had immers de licentievergoeding voor die producten reeds aan John Doe voldaan en het had naar voorlopig oordeel op de weg van John Doe in zo een geval gelegen om nadrukkelijk te bepalen dat de producten na afloop van die termijn toch niet meer uitgeleverd konden worden. Hiermee strookt tevens de opmerking van (de advocaat van) John Doe dat het ASR na afloop van de licentieovereenkomst vrijstond de resterende Olli knuffels aan een warenhuis te verkopen of bijvoorbeeld aan Diergaarde Blijdorp te schenken. In zoverre valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien wat tussen die kennelijk toegestane leveringsmogelijkheden nu precies het verschil zou zijn met de Olli producten weg te geven na het sluiten van een ASR-verzekering of als prijs bij een evenement. Tot slot weegt bij dit alles mee dat er op enig moment een hype ontstond en ASR terecht aanvoert dat zoiets lastig te voorspellen is, zodat een overschatting van de aantallen Olli producten die binnen de contractuele periode zouden kunnen worden verspreid begrijpelijk was. Beteuterde kinderen die tevergeefs lang in de rij voor hun knuffel hebben gestaan zijn vanzelfsprekend geen goede reclame.

4.8. Ingevolge artikel 2 van de Licentieovereenkomst is aan de door ASR betaalde licentievergoeding het recht verbonden om Olli producten in te zetten ter promotie van haar diensten en producten. Het weggeven van Olli producten na het sluiten van een ASR-verzekering of als prijs bij een evenement, zoals ASR onweersproken is doet, strookt naar voorlopig oordeel hiermee. ASR heeft daarbij wel de overige bedingen in de Licentieovereenkomst, zoals het vragen van toestemming bij nieuwe uitingen (artikel 3) en het vermelden van de ontwerper (artikel 5) in acht te nemen. Naar voorlopig oordeel brengt de omstandigheid dat in de overeenkomst wel nadrukkelijk is bepaald dat deze een duur heeft tot 15 augustus 2014 mee dat ASR zich enigszins terughoudend heeft op te stellen in het promotionele gebruik. Het moet ASR immers duidelijk zijn geweest dat de exclusiviteit van haar gebruik op dat moment voorbij was en John Doe in beginsel Olli weer voor andere doeleinden moest kunnen inzetten. Al te opvallend promotioneel gebruik van Olli en daarmee samenhangende IE-rechten in verband met de verkoop respectievelijk levering van de resterende Olli-producten, is ASR redelijkerwijs niet toegestaan.

4.9. d.    ASR heeft door John Doe ontworpen tekeningen van John Doe eigenhandig gekopieerd en gebruikt deze in begeleidende brieven die zij naar haar klanten verstuurt (productie 13k).

•    De voorzieningenrechter overweegt andermaal dat uit het voorgaande blijkt dat dit handelen als zodanig geen inbreuk vormt. ASR is hiertoe gerechtigd volgens de Licentieovereenkomst. Aangaande de strijd met artikel 3 van de Licentieovereenkomst, is hiervoor reeds beslist. Voor zover het echter de tekening van Olli betreft kan met John Doe worden aangenomen dat gebruik van deze tekening niet nodig is voor het doel van de Licentieovereenkomst noch voor de legitieme verspreiding van de restanten Olli-knuffels. Aan dit gebruik van de tekening, dat kennelijk nog niet had plaatsgevonden in de tijd dat de Licentieovereenkomst nog liep, had John Doe zodoende redelijkerwijs haar toestemming kunnen onthouden, zodat dit niet geoorloofd is te achten. Gebruik van die tekening moet dan ook als auteursrechtinbreuk worden gekwalificeerd.

e.    Geen van de door ASR gebruikte promotiematerialen is door John Doe ontworpen of uitgevoerd. Zoals hiervoor aangegeven, wordt Olli voortdurend gebruikt in promotiematerialen van ASR (producties 13a, 13g, 13i, 13k, 13m als ook de Tweets). ASR handelt in strijd met het Addendum (art. D) door niet alle promotiematerialen door John Doe te laten ontwerpen en uit te voeren.

•    De voorzieningenrechter overweegt dat waar de exclusiviteit van het gebruik van de Olli voor ASR was verlopen na ommekomst van de duur van het contract, dit voorshands evenzeer heeft te gelden voor de exclusiviteit voor John Doe om promotiematerialen te ontwerpen. Dit strookt ook met de gedachte dat na 15 augustus 2014 de samenwerking tussen partijen is beëindigd. Iets anders is dat deze promotiematerialen nog wel de (niet op onredelijke gronden te onthouden) goedkeuring van John Doe behoefden, doch daaromtrent is in het voorgaande reeds overwogen.

5.2. beveelt gedaagden ieder voor zich te bevelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, iedere toerekenbare tekortkoming ten aanzien van de Licentieovereenkomst en het daarbij behorende Addendum te staken en gestaakt te houden, te weten geen uitingen van Olli in 2- of 3-dimensionale vorm te doen zonder John Doe in de credits te vermelden (‘Design Olli by [naam ontwerper] / John Doe BV’) zoals bedoeld in artikel 5 van de Licentieovereenkomst, alsmede niet voorafgaand aan iedere vorm van gebruik van Olli in 2-dimensionale vorm, schriftelijke goedkeuring te vragen aan John Doe als bedoeld in artikel 3 van de Licentieovereenkomst, alsmede gebruik van aanduidingen als “onze knuffel Olli” waarmee wordt gesuggereerd dat gedaagden daarop de (exclusieve) rechten bezitten, één en ander op straffe van een onmiddellijke opeisbare dwangsom van EUR 1.000,- (duizend euro) voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, of - zulks naar keuze van John Doe - van EUR 100,- (honderd euro) voor ieder gebruik waarmee gedaagden in strijd handelen met dit bevel, met een maximum van EUR 250.000,-,

Op andere blogs:
DeClercq

IEF 14964

Functionele elementen van fietsmand en triviale materiaalkeuze

Rechtbank Den Haag 20 mei 2015, IEF 14964; ECLI:NL:RBDHA:2015:5631 (Basil tegen Burgers Lederwarenfabriek)
Auteursrecht. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Bewijs. 1019g Rv. Onrechtmatig bewijsbeslag. Anders dan de voorzieningenrechter IEF 14060 is er geen auteursrecht op rotan fietsmanden van Basil. De elementen zijn functioneel en de materiaalkeuze is triviaal. Een verbod is niet toewijsbaar aangezien er geen auteursrecht rust op de Basil Denton en het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel reeds is geëxpireerd, zodat er geen spoedeisend belang uit volgt. Burgers Lederwarenfabriek moet bewijzen dat de Dian-mand op de Ambiente Beurs in Frankrijk publiekelijk is getoond.

4.11. Anders dan de voorzieningenrechter, die niet was ingelicht over het bestaan en uiterlijk van de Braxton-mand en de Lio-manden, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van (kunst)leren strips voor de omhulling van het handvat, alsmede de (kunst)leren strips voor de montage van het slot en het bevestigen van het deksel van de mand, welke strips met kruisstekken zijn bevestigd, geen auteursrechtelijk beschermde trekken zijn. Dat het draaislot op een (leren) strip is bevestigd die op zijn beurt op het rotan is bevestigd, is technisch bepaald. Bij afwezigheid van een dergelijke strip is het moeilijk om een dergelijk klein slot deugdelijk op het grove vlechtwerk te bevestigen (zonder dat vlechtwerk te beschadigen). De bevestiging van de deksel aan de mand door middel van (kunst)leren stroken die met grote kruissteken zijn vastgemaakt, is een uit het vormgevingserfgoed bekende bevestigingswijze (vergelijk de Braxton-mand en de [X]-mand); daarnaast is die maatregel ook in hoge mate functioneel. De keuze voor PU-(kunst)leer materiaal voor de stroken is ook functioneel aangezien deze stroken vochtbestendig moeten zijn in verband met gebruik op de fiets in regenachtige omstandigheden.

4.12. Uit het voorgaande volgt dat de afzonderlijke ontwerpelementen van de Basil Denton mand voortvloeien uit de functie (fietsmand) en de materiaalkeuze (rotan), welke materiaalkeuze op zichzelf voor een fietsmand triviaal is, dan wel anderszins triviaal zijn. De combinatie van die elementen is daarmee (ook) niet aan te merken als een eigen intellectuele schepping van Basil. Basil komt dus geen auteursrechtelijke bescherming toe met betrekking tot de Basil Denton. De vorderingen van Basil voor zover gebaseerd op auteursrecht kunnen dus niet worden toegewezen.

4.19. [A] stelt dat de Dian-mand tot het vormgevingserfgoed behoort aangezien de mand in februari 2010 en 2011 aan het publiek is getoond op de Ambiente Beurs in Frankfurt (Duitsland). C.V. Dian Rotan had op deze beurs een stand waar haar assortiment is getoond, waaronder de Dian-mand. [A] heeft de aanwezigheid van C.V. Dian Rotan in Frankfurt onderbouwd middels het overleggen van documentatie van de betreffende beurs. [A] heeft van haar stellingen bewijs aangeboden door middel van het horen van de heer [D] van C.V. Dian Rotan.

4.20. [A] heeft genoemde stellingen ten aanzien van de Dian-mand pas ingenomen, en haar bewijsaanbod pas gedaan bij conclusie na comparitie, die partijen gelijktijdig hebben genomen. Aangezien de zaak na deze conclusieronde in staat van wijzen is geraakt, heeft Basil op de stellingen van [A] niet meer kunnen reageren. De rechtbank gaat er daarom voorzichtigheidshalve van uit dat Basil genoemde stellingen gemotiveerd zou hebben betwist. Aangezien de stelling van [A] feiten betreffen die bepalend zijn voor de toewijsbaarheid van de vorderingen, zal [A] worden toegelaten tot bewijslevering als in het dictum verwoord.

4.23. De rechtbank merkt bij deze procedurele gang van zaken op dat de stellingen van [A] omtrent de Dian-mand en het daartoe gedane bewijsaanbod, alsmede de onderbouwing door Basil van de stelling dat zij rechthebbende is ten aanzien van het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel vanwege het vergevorderde stadium van de procedure normaliter in strijd zouden zijn met de goede procesorde. In dit geval maakt de rechtbank hierop een uitzondering omdat Basil geen spoedeisend belang heeft gesteld bij toewijzing van haar vorderingen. Daarbij komt dat een verbod hoe dan ook niet toewijsbaar is aangezien er geen auteursrecht rust op de Basil Denton en het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel reeds is geëxpireerd, zodat uit de aard van de eventueel toewijsbare vorderingen een dergelijk spoedeisend belang ook niet volgt. [A] heeft ten aanzien van de eis in reconventie ook niet een dergelijk belang gesteld, en dit laat zich ook niet uit de aard van de vorderingen (alleen verklaringen voor recht) afleiden.

4.28. [A] heeft haar vorderingen met betrekking tot de Java-mand ingesteld onder voorwaarde dat in conventie komt vast te staan dat [A] daarmee geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht of niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel van Basil, en de Basil Denton-mand niet slaafs heeft nagebootst. Omdat een beslissing in conventie omtrent het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt aangehouden hangende bewijslevering door [A] en aktewisseling door partijen, zal de rechtbank een oordeel over de voorwaardelijke vordering in reconventie eveneens aanhouden.
IEF 14948

Inbreuk op Vlisco Afrikaanse en exotische stof-dessins

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 mei 2015, IEF 14948 (Vlisco tegen Stella Jean)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Auteursrecht. Niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Vlisco ontwerpt opvallende, veelal exotische dessins die zij gebruikt op stoffen en modeaccessoires. Stella Jean is een Italiaans-Haïtiaans modelabel, die verkoopt via stellajean.it en een verkooppunt heeft in Den Bosch. Vlisco vordert staking van de inbreuk op auteursrechten op haar dessins, merkenrecht en Gemeenschapsmodellenrecht. Het uitputtingsverweer slaagt niet. Stella Jean c.s. maken niet aannemelijk dat haar leverancier officiële distributeur van Vlisco-stoffen is. De detailverschillen in dessin en de stofkwaliteit duiden er op dat het niet om Vlisco-stoffen gaat. De stoffen maken deel uit van een populaire stijl van Afrikaanse en exotische motieven, omdat er geen 'Umfeld' is overlegd, wordt een gemiddelde beschermingsomvang toegekend. Het uitsluitend decoratief gebruik van de registreerde vogel en het steigerende paard als onderdeel van een dessin dat over de gehele stof is herhaald, wordt niet opgevat als merkgebruik.

Voor een (beperkt) deel van de dessins heeft Vlisco een ongeregistreerd Gemeenschapsmodelrecht, waarvan niet alle dessins zijn gebruikt in producten van Stella Jean c.s.. Gedeeltelijk wordt staking inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten bevolen. De voorzieningenrechter schat het deel dat betrekking heeft op handhaving van IE-rechten op 90%, omdat er ook op commune onrechtmatige daad een beroep is gedaan.

4.16. Bij de onderhavige dessins heeft Vlisco niet per dessin aangegeven wat de specifieke trekken zijn die de werken oorspronkelijk maken. Zij heeft echter wel per dessin documentatie over de ontwerper en de ontwerpdatum verstrekt en voor een deel van de ontwerpen ook de ontwerptekeningen. De verschillende dessins in ogenschouw nemend, is in het kader van de toetsing in kort geding ook zonder nadere motivering voorshands voldoende aannemelijk dat de ontwerpers bij ieder werk vrije creatieve keuzes hebben gemaakt ten aanzien van dessin, tekening, onderwerp en kleur. Daarbij is van belang dat Stella Jean c.s. geen voorbeelden hebben overlegd van het 'Umfeld', zodat de voorzieningenrechter slechts kan uitgaan van hetgeen van algemene bekendheid is over de stijl van Afrikaanse en exotische dessins. Naar voorlopig oordeel zijn door de makers van deze werken voldoende creatieve keuzes gemaakt om binnen die stijl in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming.
4.17. Stella Jean c.s. hebben nog betoogd dat van auteursrechtelijke bescherming geen sprake kan zijn omdat Vlisco op haar website schrijft dat de dessins gebaseerd zijn op eeuwenoude motieven. Dat verweer slaagt niet, alleen al omdat dat niet op die website staat. Vlisco schrijft met betrekking tot drie specifieke dessins (2.5.13, 2.5.17, 2.5.19) dat die dessins in de loop der tijd een lokale benaming hebben gekregen onder Afrikaanse consumenten in Benin en Togo, Ghana of Congo. Die informatie impliceert echter niet dat de ontwerpen al bestonden voordat Vlisco ze op de markt bracht. De Afrikaanse consument kan deze 'bijnamen' aan de ontwerpen van Vlisco hebben gegeven. Stella Jean c.s. hebben geen voorbeelden overlegd van andere ontwerpen met dezelfde lokale namen, zodat ook geenszins uit te sluiten valt dat Vlisco op basis van een bekend motief zoals een vogel of vogelkooi, een ontwerp heeft gemaakt waarin voldoende eigen creatieve keuzes zijn gemaakt.
IEF 14417

Noot Paul Geerts onder Gautzsch/Duna

P.G.F.A. Geerts, Noot onder arrest Gautzsch/Duna, IEF 14417; eerder verschenen: IER 2014/49.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen. Ongeregistreerd gemeenschapsmodel. In dit arrest staat het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel van Duna centraal [IEF 13538]. Een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel is een modelrecht dat vormvrij (het hoeft niet aangevraagd, noch ingeschreven te worden) en gratis tot stand komt. Tegenover deze ‘lastenverlichting’ staat echter dat de beschermingsduur slechts drie jaar bedraagt (art. 11 GModVo) en de rechthebbende alleen kan optreden tegen bewuste nabootsing van zijn model (art. 19 lid 2 GModVo). Er moet – om in auteursrechtelijke termen te spreken – sprake zijn van ontlening.

(...) 23. Het blijft speculeren, maar denkbaar is dat het HvJ onder het begrip sanctie alleen wil verstaan maatregelen die een einde aan de betwiste handeling kunnen maken (zie conclusie A-G Wathelet punt 95). Pragmatisme kan eveneens een rol hebben gespeeld. Zo heeft de verwijzende rechter erop gewezen dat het niet erg praktisch is indien de rechter bij de schadevergoedingsactie rekening moet houden met het recht van alle lidstaten waarvoor schade wordt gevorderd. Aanknopen bij het recht van slechts één enkele lidstaat (zoals het HvJ nu voorschrijft) bevordert een effectieve rechtshandhaving (zie r.o. 51).

24. Door de onderhavige beslissing is een verschil ontstaan tussen de GModVo en de GMVo. In het merkenrecht wordt de hier besproken problematiek geregeld in art. 102 GMVo. De eerste zin van art. 102 lid 1 GMVo bepaalt dat wanneer een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk oordeelt, dat er sprake is van inbreuk, zij de gedaagde verbiedt de betrokken handelingen te verrichten. Vervolgens biedt de tweede zin de nationale rechter de mogelijkheid om maatregelen te treffen overeenkomstig het nationale recht die er voor zorgen dat het verbod wordt nageleefd, zoals bijvoorbeeld een dwangsom. Een schadevergoedingsactie valt hier niet onder en die vordering wordt dus beheerst door art. 102 lid 2 GMVo. Die bepaling schrijft voor dat de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk voor alle andere maatregelen het recht toepast van de lidstaat waar de handelingen die inbreuk maken zijn verricht.

(...)

26. Tot slot wijs ik er voor de volledigheid nog op, dat het HvJ in het onderhavige arrest ook beslist heeft dat de verjaring en het verval van het recht die als verweermiddel aan de krachtens art. 19 lid 2 en art. 89 lid 1 sub a GModVo ingestelde vordering kunnen worden tegengeworpen, vallen onder het nationale recht dat met eerbiediging van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid moet worden toegepast (r.o. 45-50).

Paul Geerts

IEF 13959

HvJ EU: Individueel karakter niet bepaald door amalgaam kenmerken van eerdere ontwerpen

HvJ EU 19 juni 2014, IEF 13959, zaak C-345/13 (Karen Millen Fashions) - dossier
Zie prejudicieel verzoek IEF 12946. Perscommuniqué. Uitlegging van de artikelen 6 en 85, lid 2, van Gemeenschapsmodellenverordening. Beoordeling van het eigen karakter van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel en van de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt. Vergelijking van het betrokken model met de kenmerken van verschillende, voor het publiek beschikbaar gestelde modellen of met een bepaald model – Bloes met blauwe en bruine strepen – Zwarte gebreide top. Het hof verklaart voor recht:

1) Artikel 6 van [de Gemeenschapsverordening] moet aldus worden uitgelegd dat een model slechts kan worden geacht een eigen karakter te hebben indien de algemene indruk die dat model bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij diezelfde gebruiker wordt gewekt niet door een combinatie van afzonderlijke kenmerken van meerdere oudere modellen, maar door een of meer individueel beschouwde oudere modellen.

2) Artikel 85, lid 2, van verordening nr. 6/2002 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van niet-ingeschreven een gemeenschapsmodel, opdat een rechtbank voor het gemeenschapsmodel dit model als rechtsgeldig beschouwt, niet behoeft te bewijzen dat dit model een eigen karakter in de zin van artikel 6 van deze verordening heeft, maar enkel moet aangeven in welk opzicht dat model een eigen karakter heeft, dat wil zeggen dat hij moet aangeven welk kenmerk of welke kenmerken van het betrokken model, volgens hem, dat model een eigen karakter geven.

Gestelde vragen:

1. Moet in verband met het eigen karakter van een model waarvan wordt gesteld dat het bescherming geniet als een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel voor de toepassing van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen, voor de beoordeling van de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt in de zin van artikel 6 van die verordening, ervan worden uitgegaan of deze verschilt van de bij een dergelijke gebruiker gewekte algemene indruk door
a) één willekeurig afzonderlijk model dat eerder voor het publiek beschikbaar is gesteld, of
b) een willekeurige combinatie van bekende modelkenmerken van meer dan één ouder model?
2. Moet een rechtbank voor het gemeenschapsmodel ervan uitgaan dat een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel rechtsgeldig is in de zin van artikel 85, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen, wanneer de houder slechts aangeeft in welk opzicht het model een eigen karakter heeft, of moet de houder bewijzen dat het model een eigen karakter heeft als bedoeld in artikel 6 van die verordening?

Op andere blogs:
NLO