Alle rechtspraak  

IEF 15255

Vormmerk KitKat geweigerd vanwege technische uitkomst (niet vanwege productieproces)

HvJ EU 16 september 2015, IEF 15255; zaak C-215/14; ECLI:EU:C:2015:604 (Kit Kat)
Vormmerk. Chocoladewafel met vier reepjes 'Kit Kat' – Artikel 3, lid 1, onder e) – Teken dat tegelijk bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald en de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen – Technische uitkomst die het productieproces omvat. Het hof:

1)      Artikel 3, lid 1, onder e), van [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de inschrijving als merk van een teken dat bestaat uit de vorm van de waar wanneer die vorm drie wezenlijke kenmerken bezit, waarvan een voortvloeit uit de aard van de waar en de twee andere noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen, mits minstens een van de in die bepaling opgesomde gronden voor weigering van inschrijving volledig van toepassing is op de betrokken vorm.
2)      Artikel 3, lid 1, onder e), ii), van richtlijn 2008/95, op grond waarvan de inschrijving kan worden geweigerd van tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, moet aldus worden uitgelegd dat het ziet op de manier waarop de betrokken waar functioneert en niet op de manier waarop deze wordt vervaardigd.
3)      Om een merk in te schrijven dat onderscheidend vermogen heeft verkregen door het gebruik dat ervan is gemaakt in de zin van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2008/95, hetzij als deel van een ander ingeschreven merk, hetzij in samenhang daarmee, moet de merkaanvrager bewijzen dat de betrokken kringen de waar of de dienst wanneer deze uitsluitend wordt aangeduid met dit merk, in tegenstelling tot eventuele andere aanwezige merken, percipiëren als afkomstig van een bepaalde onderneming.

Conclusie AG [IEF 15016], gestelde vragen [IEF 14078]:

1) Hoeft de merkaanvrager, met het oog op de vaststelling of een merk onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt in de zin van artikel 3, lid 3, van de merkenrichtlijn, enkel te bewijzen dat op de relevante datum een aanzienlijk deel van de betrokken kringen het teken herkent en associeert met zijn waren in de zin dat zij de aanvrager zouden identificeren als degene die de waren met dat teken op de markt heeft gebracht, of moet de merkaanvrager bewijzen dat een aanzienlijk deel van de betrokken kringen afgaat op het teken (en niet op eventuele andere aanwezige merken) als aanduiding van de herkomst van de waren?
2) Wordt inschrijving van een vorm als merk uitgesloten door artikel 3, lid 1, onder e), i) en/of ii), van de merkenrichtlijn als deze vorm bestaat uit drie wezenlijke kenmerken, waarvan er één bepaald wordt door de aard van de waar en er twee noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen?
3) Moet artikel 3, lid 1, onder e), ii), van de merkenrichtlijn aldus worden uitgelegd dat inschrijving is uitgesloten van vormen die noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen uit het oogpunt van de manier waarop de waren worden vervaardigd, en niet uit het oogpunt van de manier waarop de waren functioneren?

Op andere blogs:
Mr.-Online
ICTRecht
Novagraaf

IEF 15247

Klantenwerving laseroogoperaties met merkinbreuk en eerdere klantbeoordelingen

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 september 2015, IEF 15247 (Dünya Göz Hastanesi tegen Dunya EYE)
Uitspraak ingezonden door Eliëtte Vaal, AKD. DGH exploiteert een oogzorgcentrum en werft via tussenpersonen, waaronder gedaagde, klanten voor laseroogoperaties en is beeldmerkhoudster. Gedaagde is houder van Beneluxwoordmerk DUNYA GOZ. Na opzegging van de samenwerking werden domeinnamen te koop aangeboden en is door gedaagde DUNYA EYE gedeponeerd. Hij werft klanten voor een ander ziekenhuis in Turkije via dunyaeye.nl waar een brochure en tv-reportage en klantbeoordelingen met verwijzingen naar DGH's merken. DUNYA EYE moet elke inbreuk op de beeldmerken staken, klantbeoordelingen verwijderen en staken van het openbaarmaken van tv-reportage, de brochure en stoppen met doorlinken van domeinnamen en deze overdragen.

IEF 15246

Herstelvonnis en 1019i Rv-verklaring rondom voorziening VENTOUX3

Herstelvonnis Rechtbank Den Haag 9 september 2015, IEF 15246 (Stichting Ventoux3 tegen Stichting STOPhersentumoren.nl)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. De eerdere ex parte beschikking, waarin staking van gebruik van merken VENTOUX3 en RIDEFORHOPE werd bevolen, moest worden herzien, aangezien niet aannemelijk is dat SSH eerste voorgebruiker was. Dit vonnis [IEF 15161] is hersteld ("emailaccounts" waar het woord "websites" staat) en er is een artikel 1019i Rv-verklaring afgegeven bij de griffie, zodat de voorlopige voorziening hun kracht verliest.

IEF 15243

Witte puntjes op grijs, blauw, geel of ivoor geen geldig merk

Gerecht EU 10 september 2015, IEF 15243 (witte puntjes op grijs,blauw,geel en ivoor)
Beeldmerk. Verzoekster EE Ltd. heeft aanvraag gedaan voor een gemeenschapsbeeldmerk bestaande uit witte puntjes op een grijze, blauwe, gele en ivoorkleurige achtergrond. Deze aanvragen zijn afgewezen op absolute gronden door de kamer van beroep, omdat de tekens inherent geen onderscheidend vermogen hadden; dat wordt door het Gerecht EU bevestigd. Het teken is niet geldig als merk voor telecommunicatie goederen en diensten (telefooncovers).

ECLI:EU:T:2015:620; ECLI:EU:T:2015:618; ECLI:EU:T:2015:616; ECLI:EU:T:2015:615
61      In addition, it should be noted that it is the applicant that claims that the sign applied for presents a combination of colours and patterns which is unusual and even striking.

62      Moreover, where an applicant claims that a sign is distinctive, notwithstanding OHIM’s analysis, it is for that applicant to provide specific and substantiated information to show that the sign applied for has either intrinsic distinctive character or distinctive character acquired through use (judgment of 25 October 2007 in Develey v OHIM, C‑238/06 P, ECR, EU:C:2007:635, paragraph 50).
69 As the Board of Appeal rightly pointed out, whilst colours are capable of conveying certain associations of ideas, and of arousing feelings, they possess little inherent capacity for communicating specific information, especially since they are commonly and widely used in order to advertise and market goods or services, without any specific message (judgment in Combination of 24 coloured squares, cited in paragraph 21 above, EU:T:2008:492, paragraph 35).

Andere blogs:
Novagraaf

IEF 15195

Geen afbreuk aan de reputatie van het merk Salty Dog

Rechtbank Amsterdam 19 augustus 2015, IEF 15195; ECLI:NL:RBAMS:2015:5253 (Waalwear Group tegen A-Brands Quality Wear)
Kleding. Merkenrecht. Tussen Waalwear en A-Brands is een licentieovereenkomst gesloten. De Rechtbank overweegt dat de kleding die is verkocht met de aanduiding S&D le Chic by Salty Dog en Salty Dog Le Chic, steeds ter goedkeuring zijn voorgelegd aan Waalwear. Door het gebruik van deze aanduidingen, is er geen afbreuk gedaan aan de reputatie van het merk Salty Dog, omdat de licentiegever op de hoogte kon zijn. Vervolg heeft A-Brands haar eigen merken "le chic" en "LCEE" kleding op de markt gebracht. Dit was op grond van de licentieovereenkomst niet verboden. A-Brands heeft voldoende afstand gehouden van auteursrechtelijk en merkenrechtelijk beschermde elementen van Salty Dog kleding. Het is wel aannemelijk dat A-Brands heeft geprofiteerd van de bekendheid van het merk Salty Dog, maar dat is opzichzelf nog niet onrechtmatig tegenover Waalwear.

De beoordeling in conventie:
5.3. De rechtbank overweegt als volgt. De kleding die is verkocht met de aanduiding “S&D Le Chic by Salty Dog” en “Salty Dog Le Chic” is steeds ter goedkeuring aan [naam 1] voorgelegd, die namens Waalwear c.s. in ieder geval beoordeelde of het merk Salty Dog correct werd gebruikt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat A-Brands door het gebruik van de aanduiding “by Salty Dog” of “Salty Dog Le Chic”, terwijl de licentiegever op de hoogte was of kon zijn van deze wijze van gebruik van het merk, afbreuk heeft gedaan aan de reputatie van het merk Salty Dog.

5.4. Vervolgens heeft A-Brands onder haar eigen merken “Le chic” en “LCEE” kleding op de markt gebracht. Het was haar onder de termen van de Licentieovereenkomst niet verboden om een eigen – aan het merk Salty Dog concurrerend merk – op de markt te brengen. Dat A-Brands hiermee afbreuk heeft gedaan aan het merk “Salty Dog” of dat de collectie merkinbreuk oplevert, is onvoldoende onderbouwd. Waalwear c.s. heeft in deze procedure onvoldoende onderbouwd dat A-Brands onvoldoende afstand heeft gehouden van de auteursrechtelijk en merkenrechtelijk beschermde elementen van Salty Dog kleding.

5.5. De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken: het introduceren van een merk onder de aanduiding “Le Chic by Salty Dog” of “Salty Dog Le Chic” en in daarop volgende jaren het merk “Le Chic” als zelfstandig merk voeren, niet in strijd is met de overeenkomst. Dat A-Brands c.s. geprofiteerd heeft van de bekendheid van het merk Salty Dog bij de introductie, acht de rechtbank aannemelijk, maar de rechtbank acht dat op zichzelf nog niet onrechtmatig tegenover Waalwear c.s. of in strijd met de Licentieovereenkomst. Uit deze handelswijze volgt niet dat de zo geïntroduceerde merken onder de in de overeenkomst gedefinieerde “Trade Mark” gerekend moeten worden. Het “Trade Mark” is in de overeenkomst expliciet en uitputtend gedefinieerd en het merkenrecht op de merken zoals LCEE en Le Chic komt Waalwear c.s. niet toe.

5.6. Tussen partijen is niet in geschil dat ook na het jaar 2009, toen A-Brands volgens haar eigen stellingen niet langer de aanduiding “by Salty Dog” als aanduiding voor S&D Le Chic gebruikte, nog steeds kleding met de aanduiding “S&D Le Chic by Salty Dog” werd verkocht en dat op verschillende websites een verband tussen Salty Dog en S&D Le Chic werd gelegd. Door Waalwear c.s. is echter niet onderbouwd dat het hier gaat om iets anders dan de verkoop van de oude collectie en niet langer juiste gevolgtrekkingen van derden, zodat er geen grond is voor aansprakelijkheid van A-Brands c.s.

5.7. Voorts voert Waalwear c.s. aan dat A-Brands c.s. bewust de Licentieovereenkomst schendt door onvoldoende marketing inspanningen te verrichten. A-Brands verricht(te) niet, aldus Waalwear c.s. “all reasonable commercial efforts to ensure the profitable exploitation of the Trade Mark”. Het is aan Waalwear c.s. om in deze procedure te stellen – en bij voldoende betwisting te bewijzen – dat A-Brands niet voldoet aan haar verplichtingen. De enkele mededeling van A-Brands dat zij marketinginvesteringen voor merken waarvoor zij slechts een licentie bezit tot het minimum heeft teruggebracht, is onvoldoende. Daarbij overweegt de rechtbank dat in die periode de financiële situatie van A-Brands precair was (zie hierna onder r.o. 5.10) en door Waalwear c.s. niet gesteld is welke marketinginvesteringen op dat moment van A-Brands tenminste gevergd kon worden als “reasonable commercial efforts”.

5.8. Dit leidt tot afwijzing van vorderingen zoals weergegeven onder 3.1.1, 3.1.3, 3.1.4 en 3.1.5.


IEF 15191

Parfumswinkel heeft geen spoedeisend belang bij haar vordering

Rechtbank Den Haag 20 augustus 2015, IEF 15191; ECLI:NL:RBDHA:2015:9836 (Parfumswinkel tegen ANS Trading)
Inbreuk IE-recht. Kort geding. Geen spoedeisend belang. Parfumswinkel houdt zich bezig met de verkoop van parfums en verzorgingsmiddelen in Nederland onder de handels- en domeinnaam "Parfumswinkel.nl". ANS verkoopt ook online parfums en verzorgsmiddelen en registreert in augustus 2010 handels- en domeinnaam "parfumswebwinkel.nl". Parfumswinkel legt aan haar vordering ten grondslag dat beide ondernemingen dezelfde activiteiten gericht op hetzelfde publiek uitoefenen, en daardoor gevaar voor verwarring groot is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Parfumswinkel onvoldoende voortvarend heeft gehandeld (zonder steekhoudende reden) door 1,5 jaar te laten verstrijken tussen haar eerste sommatie en het instellen van het kortgeding. In die periode had Parfumswinkel een bodemprocedure kunnen voeren tegen AMS. De voorziengenrechter is dan ook van oordeel dat Parfumswinkel niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat het vereiste van spoedeisend belang ontbreekt.

4. De beoordeling
Spoedeisend belang
De redenen die Parfumswinkel voor haar stilzitten heeft gegeven acht de voorzieningenrechter niet steekhoudend. Immers, het verzamelen van meer bewijzen van verwarring was redelijkerwijs niet noodzakelijk aangezien slechts gevaar voor verwarring hoeft te worden gesteld in het kader van handelsnaaminbreuk en een aantal ‘bewijzen’ daarvoor voldoende kan zijn (in de dagvaarding noemt Parfumswinkel 5 gevallen in 2013). Niet duidelijk is geworden waarom Parfumswinkel in de situatie waarin zij haar zaak in beginsel ‘op orde’ had zo lang heeft gedaan over de beslissing om over te gaan tot het instellen van een kort geding. Dat die beslissing nogal wat voeten in de aarde voor haar heeft gehad verklaart hoogstens een korte periode van talmen, maar niet de anderhalf jaar na de eerste sommatie. Het door Parfumswinkel gestelde onrechtmatig voeren door ANS van het Thuiswinkel Waarborg-logo, hetgeen door verwarring schade zou toebrengen aan Parfumswinkel, was door Parfumswinkel overigens reeds in 2013 geconstateerd, zodat die omstandigheid ook niet het vereiste spoedeisend belang aan de vorderingen kan verlenen.

4.6.
De conclusie uit dit alles is dat Parfumswinkel in de gegeven omstandigheden onvoldoende voortvarend heeft gehandeld doordat zij (zonder steekhoudende reden) relatief veel tijd heeft laten verstrijken tussen haar eerste sommatie en het instellen van dit kort geding, te weten anderhalf jaar (vergelijk Hof Den Haag, 27 mei 2014 inzake Digital Revolution en Maxperian/ Samsung, IEPT20140527). In die periode had Parfumswinkel (ruimschoots) een bodemprocedure kunnen voeren tegen ANS.

4.7.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Parfumswinkel niet ontvankelijk is in haar vorderingen omdat, mede gelet op de relevante belangen van partijen, het vereiste spoedeisend belang aan de zijde van Parfumswinkel ontbreekt. De overige verweren van ANS behoeven daarom geen nadere bespreking.

 

 



IEF 15180

Conclusie AG: Verwijzing voor beoordeling uitsluitingsgronden TrippTrapp-merkenzaak

Conclusie AG HR 14 augustus 2015, IEF 15180; ECLI:NL:PHR:2015:1663 (Hauck tegen Stokke)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Incidentele cassatiemiddel. Een veilige, comfortabele en deugdelijke kinderstoel van deze vorm wordt bepaald door de aard van de waar. Daarmee volgt de HR [IEF 12554] niet conclusie van AG [IEF 11836]; de klacht van onderdeel IV.2 berust op een onjuiste lezing van het arrest van het Hof. De AG concludeert dat onderdeel IV.2 slaagt en de resterende onderdelen falen. Het hof zou een combinatie van uitsluitingsgronden hebben gebruikt, uit het HvJ EU-arrest [IEF 14209] volgt dat dat unierechtelijk niet is geoorloofd. De beoordeling van de uitsluitingsgronden van art. 3 lid 1 aanhef en onder e eerste richtlijn zijn sterk verweven met de waardering van de feiten en daarom moet verwijzing volgen.

6. De Hoge Raad heeft in rov. 5.7.2. van het verwijzingsarrest als uitgangspunt genomen dat het hof heeft geoordeeld dat de Tripp Trapp-stoel door zijn (zeer) aantrekkelijke uiterlijk een wezenlijke waarde aan de betrokken waar geeft en dat voor het overige de stoel door zijn vorm bij uitstek geschikt is als veilige, comfortabele en deugdelijke kinderstoel, hetgeen maakt dat de vorm van de stoel in zoverrre bepaald wordt door de aard van de waar, zodat het merk een teken is dat uitsluitend bestaat in een vorm die gedeeltelijk beantwoordt aan art. 3 lid 1 onder (i) en voor het overige aan art. 3 lid 1 onder (iii). Ik maak daaruit op dat de Hoge Raad niet de mening heeft gevolgd van de A-G Verkade in diens conclusie van 5 oktober 2012 onder 5.47.2 dat de klacht van onderdeel IV.2. berust op een onjuiste lezing van het arrest van het hof, omdat beide uitsluitingsgronden afzonderlijk van toepassing zijn geacht (cumulatie). Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het hof een combinatie van beide uitsluitingsgronden heeft gebruikt. Inmiddels weten we uit de beantwoording van de derde prejudiciële vraag dat dit unierechtelijk niet geoorloofd is. Onderdeel IV.2 bevat een hierop gerichte klacht en treft dus doel.

Lees de conclusie(pdf/html)

IEF 15171

Vervallenverklaring Shop.be vanwege geen normaal gebruik

Hof van beroep Antwerpen 27 april 2015; IEF 15171 (Gids tegen gedaagde)
Merkenrecht. Normaal gebruik. Eerder als IEFbe 1466. Gids voert sinds 1999 een handel in o.a. IT-diensten onder de benaming "Shop". Kort hiervoor is door gedaagde het beeldmerk Shop.be ingeschreven en domeinnaam. De inschrijving en het depot gebeuren telkens op naam van Paragon, die failliet wordt verklaard in 2002. Gids vordert de vervallenverklaring, minstens de vernietigverklaring van het Beneluxmerk en toekenning van schadeloosstelling op grond van 2.26 en 2.27 BVIE. Gedaagde betwist die aanspraak vanwege een overnameovereenkomst. Het hoger beroep van Gids is gegrond. Het Beneluxmerk Shop.be wordt vervallen verklaard omdat er geen sprake is van normaal of hernieuwd normaal gebruik in de zin van 2.27 lid 2 BVIE. Doorhaling van de merkinschrijving wordt bevolen.

1. De feiten.
De feitelijke gegevens die aan het geschil ten grondslag liggen, kunnen worden samengevat als volgt:
- appellante, opgericht op 9 maart 1999, voert sindsdien handel (exploitatie van portaalsites in België, Nederland en Frankrijk, de verkoop van IT-diensten, het verkopen van e-commerce-oplossingen en virtuele winkels op het internet) onder meer onder de benaming Shop;
- kort voordien, op 17 februari 1999 had de geïntimeerde, als zaakvoerder van de BVBA Paragon (opgericht op 2 juni 1997 met als doel onder meer het verkopen van elektronische consumptiegoederen), het Benelux beeldmerk Shop.be nr. 0646591 laten inschrijven; op 2 april 1999 volgt het depot van de domeinnaam Shop.be; de inschrijving en het depot gebeuren telkens op naam van de BVBA Paragon; die vennootschap wordt op 5 maart 2002 failliet verklaard, faillissement dat wordt afgesloten op 14 september 2010;
- De geïntimeerde laat gelden dat hij titularis is van het Beneluxmerk Shop.be ingevolge overname-overeenkomst van 7 juli 2009 en dat hij sindsdien gebruik maakt van het merk en van de domeinnaam Shop.be;
- de appellante vordert de vervallenverklaring, minstens de nietigverklaring van het Beneluxmerk Shop.be en de toekenning van schadeloosstelling (over de domeinnaam bestaat een afzonderlijke procedure bij dit hof gekend onder rolnummer 2012/AR/892 die heeft geleid tot een arrest van 2 december 2013).

3.2. Grond van betwisting
3.2.6. De geïntimeerde laat gelden dat het verval van het merk door de geïntimeerde niet meer kan worden ingeroepen, gelet op het hernieuwd gebruik daarvan dat door de gerechtswaarder wordt bevestigd in zijn proces-verbaal van vaststelling van 22 maart 2013. Die vaststelling wordt door de appellante als dusdanig niet betwist. De appellante argumenteert wel dat het gebruik van 22 maart 2013 van het merk door geïntimeerde (ook en zelfs voor zover dat gebruik mocht kunnen worden bestempeld als een begin van normaal gebruik of hernieuwd normaal gebruik in de zin van artikel 2.27.2 BVIE, hetgeen wordt betwist) zich situeert in de periode van drie maanden voorafgaand aan het instellen van de vordering (24 april 2013) en dus niet in aanmerking kan worden genomen, omdat de voorbereiding van dat begin van gebruik of hernieuwd gebruik pas werd getroffen nadat de appellante er kennis van had genomen dat een vordering tot vervallenverklaring zou kunnen worden ingesteld. Terecht verwijst de appellante in dat verband naar haar beroepsconclusie van 21 januari 2013 in de zaak voor de hof gekend onder rolnummer 2012/AR/892, waarin zij de overdracht van de doorhaling van dat beeldmerk heeft gevorderd onder meer op grond van "onvoldoende gebruik". De neerlegging van conclusies geldt als betekening (artikel 746 Ger. W.). Aangenomen wordt dat geïntimeerde vanaf de neerlegging van die conclusie kennis had dat een vordering tot vervallenverklaring van het beeldmerk zou kunnen worden ingesteld. Het beroep door geïntimeerde op de tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder om op 22 maart 2013 de hierboven bedoelde materiële vaststellingen te doen, wordt dan ook geacht geen ander doel te hebben gehad dan een mogelijke vordering tot vervallenverklaring van beeldmerk Shop.be tegen te gaan. Dat de conclusie dateert van meer dan drie maanden voorafgaand aan het instellen van de vordering, is irrelevant (artikel 2.17 BVIE vereist niet dat de kennisgeving zou gebeuren binnen die periode van drie maanden). Dat alles geldt alleen maar des te meer omdat door appellante wordt betwist en door de geïntimeerde niet wordt bewezen dat hij ten tijde van de betrokken vaststellingen handelaar was, een inschrijving had in de kruispuntbank der ondernemingen, een btw-nummer had, ... In de gegeven omstandigheden bewijst de geïntimeerde zelfs geen begin van normaal gebruik of hernieuwd normaal gebruik, zodat toepassing van artikel 2.27.2. BVIE te zijnen gunste hoe dan ook uitgesloten is.

3.2.7. Slotsom is dat het hoger beroep van de appellante gegrond is. Het recht van de geïntimeerde op het Beneluxmerk Shop.be met inschrijvingsnummer 0646591 (klasse 35, 36 en 42) wordt vervallen verklaard. De doorhaling van die merkinschrijving wordt bevolen.
IEF 15170

Stoli-wodkaflessen faciliteren merkinbreuk onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 augustus 2015, IEF 15170; ECLI:NL:RBDHA:2015:9255 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits)
Merkenrecht. Overeenstemmende tekens. FKP en FGUP zijn staatsbedrijven van de Russische Federatie die zich bezighouden of hebben gehouden met onder meer de exploitatie van de merken. (zie eerder op IEF). Gedaagden brengen geen wodka op de markt, distributeurs importeren deze zelf uit Letland. De door eisers niet overgelegde overeenkomst die tussen gedaagden en de distributeurs zou zijn gesloten die het de distributeurs toestaat de Stoli-fles op de markt te brengen, is niet als inbreukmakende handeling aan te merken. Echter het bevorderen van het gebruik van het STOLI-merk in de Benelux is onder omstandigheden aan te merken als onrechtmatig faciliteren van merkinbreuk.

3.3. Het verweer van gedaagden tegen deze stellingen luidt zakelijk weergegeven als volgt. (...)
3.3.4. In het Umfeld zijn kenmerken zoals een doorzichtige kleurloze fles, de kleuren rood, geel, goud en wit, zilveren / gouden banden onderaan de fles, gouden medailles / munten, gebouwen, aanduidingen als 'wodka' en 'premium' zeer gebruikelijk en deze dragen derhalve niet of slechts in geringe mate bij aan het onderscheidend vermogen van een merk. Uitsluitend de naam op het label maakt de consument duidelijk om welk merk het gaat. In het onderhavige geval betekent dat dat enkel gekeken moet worden naar het woordelement STOLI en het woordelement Stolichnaya. Tussen deze tekens bestaat geen verwarringsgevaar.

4.7. Naar voorlopig oordeel stemmen de op de Stoli-wodkafles gebruikte tekens verwarringwekkend overeen met de Beneluxmerkregistratie 731954, zeker nu die tekens worden gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor het merk is geregistreerd. De totaalindruk die in het bijzonder door de visuele overeenstemming ontstaat stemt zodanig overeen met het merk dat de in aanmerking te nemen consument mogelijk zal menen dat de wodka uit dezelfde bron afkomstig is of van een gelieerde onderneming. Daarbij zal de consument de verschillen tussen het merk en de tekens niet ontgaan - in het bijzonder niet de verschillende woordelementen STOLI en STOLICHNAYA - maar hij zal mogelijk menen dat het voorheen gebruikte label opnieuw is vormgegeven. Dat het merk een aantal weinig onderscheidende elementen bevat, doet aan dit gevaar niet af. Het gevaar voor verwarring wordt ondersteund door het door eisers als productie 26A, 26B en 26C overgelegde filmmateriaal, waaruit voorshands moet worden opgemaakt dat door het gebruik van de tekens daadwerkelijk verwarring als hier bedoeld ontstaat. Vooralsnog wordt daarom aangenomen dat sprake is van verwarringwekkende overeenstemming als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE met Beneluxmerkregistratie 731954.


4.11. Spirits International is echter, naar zij erkent, houdster van het STOLI-merk en werkt als zodanig, zoals zij evenmin bestrijdt, mee aan het gebruik van de inbreukmakende tekens in de Benelux. Zij doet dit bovendien, zoals ter zitting desgevraagd is erkend, met de bedoeling goodwill van de aan FKP over te dragen merkregistratie 318391 over te hevelen naar haar eigen merk. Zij is zich derhalve bewust van de verwarringwekkende overeenstemming tussen de gebruikte tekens en het aan FKP over te dragen merk 318391 (en FKP's merkregistratie 731954). Het bevorderen van het gebruik van het STOLI-merk in de Benelux is onder deze omstandigheden aan te merken als onrechtmatig. Daaraan doet niet af dat Spirits International, naar zij stelt, die goodwill zelf heeft opgebouwd in de jaren dat zij merkregistratie 318391 in bezit had. Dit laatste geeft haar onder omstandigheden mogelijk een aanspraak op vergoeding van die goodwill (bijvoorbeeld op grond van ongerechtvaardigde verrijking), maar kan het eigenmachtig overhevelen van de goodwill niet rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt Spirits International op vordering van FKP om binnen één week na betekening van dit vonnis het hiervoor bedoelde onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden;

5.2. veroordeelt Spirits International tot betaling aan FKP van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat het gebod onder 5.1 wordt overtreden, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 2.000.000,-;

Op andere blogs:
Nu.nl
IEF 15161

Geen eerste voorgebruiker Ventoux3 - rectificatie kaping beschuldigingen

Vzr. Rechtbank Den haag 3 augustus 2015, IEF 15161; ECLI:NL:RBDHA:2015:9150 (Ventoux3 tegen Stophersentumoren.nl)
LET OP: vonnis hersteld en 1019i Rv-verklaring. Merkenrecht. Onrechtmatige publicatie. SSH organiseert sponsorevenementen, zoals de Alpe d'Huep en RideForHope-fietstochten. Ventoux3 wil een fietsklimtocht op de Franse Mont Ventoux organiseren en heeft een merknaam geregistreerd; op haar website en social media accounts zijn uitlatingen gedaan. SSH kan zich niet beroepen op het (eerste) voorgebruik van het woord-/beeldmerk Ventoux3, het gaat niet om wie de bedenker is van het evenement(naam), maar wie het gebruikte voor fondsenwerving. Het woordbestanddeel ‘a ride for hope’ is verwerkt in het logo. Een ex parte beschikking moet worden herzien, aangezien niet aannemelijk is dat SSH eerste voorgebruiker was. SSH dient beschuldiging van kaping van Facebook en Twitter accounts, zelfverrijking en oplichting te rectificeren. SSH moet eisers toegang verlenen tot website voor de voortzetting van de organisatie van het 2015-evenement.

4.14. De slotsom is dat de feitelijke situatie complex is, waarbij mogelijk sprake is van voorgebruik door één van partijen, maar mogelijk ook sprake is van gezamenlijk aangevangen voorgebruik, zodat partijen slechts gezamenlijk gerechtigd zouden zijn om te goeder trouw een merkdepot te doen. In het laatste geval zou niet alleen het depot door [eisers] te kwader trouw zijn, maar ook het depot van het woordmerk VENTOUX3 waarop het bevel mede is gebaseerd.

4.15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat SSH in het beperkte kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eerste voorgebruiker was van het woord-/beeldmerk Ventoux3. De beschikking dient daarom te worden herzien. Daarbij moet het de voorzieningenrechter van het hart dat bij het verzoek om een ex parte bevel een eenzijdig beeld is geschetst van de feiten, dat geen recht doet aan de complexiteit van de situatie. De herziening heeft terugwerkende kracht, hetgeen meebrengt dat [eisers] uit hoofde van de beschikking geen dwangsommen hebben verbeurd1.

Voortzetting organisatie evenement 2015
4.17. Bij wijze van ordemaatregel zal de voorzieningenrechter daarom bevelen dat SSH [eisers] toegang moet verschaffen tot de website en de daaraan verbonden e-mailaccounts op de wijze als toegepast voor 6 juli 2015, zodat [eisers] op de in de voorgaande jaren gebruikelijke wijze met de deelnemers kunnen communiceren in verband met het op 11 september 2015 te houden evenement. Voor de gevorderde overdracht van de domeinnaam om niet bestaat vooralsnog geen grond. Daarnaast zal de voorzieningenrechter aan SSH een gebod opleggen om [eisers] inzage te geven in alle handelingen die SSH vanaf 6 juli 2015 jegens de deelnemers aan het evenement heeft verricht, alsmede om de door haar ontvangen deelnemersgelden over te maken aan [eisers] De door [eisers] gevorderde algemene veroordeling van SSH om haar medewerking te verlenen aan het evenement, alsmede voor het algemeen geformuleerde verbod om negatieve uitlatingen over het evenement te doen, op straffe van een dwangsom, acht de voorzieningenrechter te vaag om voor toewijzing in aanmerking te komen.


Misleidende publicaties
4.20. De Facebook en Twitter accounts waarop SSH doelt, zijn in 2011 door [eiser 2] aangevraagd en sindsdien door hem beheerd en door hem en/of Stichting Ventoux3 van inhoud voorzien. SSH heeft zelf gesteld dat dat met haar medeweten en goedkeuring is gebeurd. Onder deze omstandigheden, waar SSH mee bekend was, kan het feit dat die accounts op zijn naam stonden geregistreerd niet als ‘kaping’ worden aangemerkt. De term ‘kaping’ wekt immers bij het publiek de indruk dat de accounts op oneigenlijke wijze op naam van [eiser 2] zijn gezet, hetgeen niet het geval is.

4.21. Met betrekking tot de beschuldigingen van het toe-eigenen van eigendommen van SSH en zelfverrijking overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het voorgaande volgt dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat [eisers] het woord-/beeldmerk Ventoux3 te kwader trouw hebben gedeponeerd of dat zij zich anderszins op onrechtmatige wijze eigendommen van SSH hebben toegeëigend.

4.22. [eisers] hebben ook gemotiveerd weersproken dat zij sponsorgeld dat voor SSH bestemd was, aan zichzelf lieten uitkeren. Hun betoog dat zij sporadisch donaties op hun bankrekening lieten overmaken vanwege problemen met de betalingsmodule op de website, om het vervolgens direct over te maken aan SSH, is door SSH niet gemotiveerd weersproken en wordt ondersteund door het door [eisers] overgelegde overzicht. Het in 2.15 vermelde e-mailbericht waarin een sponsor wordt uitgenodigd geld over te maken naar de bankrekening van Stichting Ventoux3 levert zo bezien geen bewijs op van de door SSH gestelde afbuiging van sponsorgelden. Ook het in 2.9 weergegeven bericht vormt volstrekt geen bewijs van ‘zelfverrijking’ door [eiser 2] ten koste van SSH.

4.23.
De beschuldiging van ‘oplichting’ heeft SSH gemaakt op basis van de stelling dat [eiser 2] het bestaan van de Stichting Ventoux3 opzettelijk geheim zou hebben gehouden voor SSH. Uit de in 2.8 geciteerde e-mail blijkt echter dat [betrokkene 2] , voormalig bestuurder en echtgenoot van de voorzitter van de SSH, wel bekend was met Stichting Ventoux3. In zijn e-mail schrijft hij immers: “Toevallig gaan de betalingen van Stichting Ventoux3 vaak op die manier fout” (onderstreping vzr). De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat het bestaan van Stichting Ventoux3 in ieder geval in maart 2014 ook aan SSH bekend was.

4.24. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat SSH ten tijde van de publicaties van de beschuldigingen op de hoogte behoorde te zijn van de onjuistheid van de beschuldiging van kaping, ombuiging van geldstromen en oplichting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had SSH – gelet op de ernstige gevolgen – zich er dan ook van moeten onthouden om de beschuldigingen te uiten op de wijze waarop zij dat heeft gedaan. Van SSH mocht worden verwacht dat zij op andere wijze uiting zou geven aan het geschonden vertrouwen en de bij haar levende verdenkingen, die voortkomen uit het in juli 2015 tussen partijen gerezen conflict. Het voorgaande geldt temeer, nu de samenwerking tussen partijen de afgelopen jaren zo succesvol is verlopen.

4.25. Op grond van het hiervoor overwogene acht de voorzieningenrechter een rectificatie van de beschuldigingen aangewezen op de wijze als in het dictum verwoord. Aangezien [eisers] op korte termijn in staat zal worden gesteld de inhoud van de website voor hun rekening te nemen, zal de rectificatie zich beperken tot de door SSH nieuw aangemaakte accounts op Facebook en Twitter en de door haar verzonden e-mailberichten, waarin SSH de hiervoor vermelde beschuldigingen heeft geuit. Voor de door [eisers] gevorderde uitgebreidere rectificatie bestaat vooralsnog geen grond.

Op andere blogs:
Russchen advocatuur