Gepubliceerd op woensdag 20 augustus 2025
IEF 22862
Hof Amsterdam ||
19 aug 2025
Hof Amsterdam 19 aug 2025, IEF 22862; C/13/754261 (Coty Beauty tegen Prestige Parfums), https://www.ie-forum.nl/artikelen/hof-amsterdam-prestige-parfums-voldoet-aan-medewerkingsplicht-bij-bewijsbeslag-coty

Uitspraak ingezonden door Edwin van der Velde & Paul Tjiam, Simmons & Simmons LLP.

Hof Amsterdam: Prestige Parfums voldoet aan medewerkingsplicht bij bewijsbeslag Coty

Hof Amsterdam 19 augustus 2025, IEF 22862, IEB 3952, C/13/754261 (Coty Beauty tegen Prestige Parfums). Prestige Parfums B.V. (hierna: Prestige) houdt zich bezig met de wereldwijde handel in originele parfumflessen, waaronder parfumflessen van de merken die beheerd worden door Coty Beauty Germany GmbH (hierna: Coty). De rechtbank oordeelt op verzoek van Coty dat het aanbieden van parfumflessen van Coty-merken in de EU, die eigenlijk voor andere markten bestemd zijn, een inbreuk vormt op Coty’s merkrechten. Prestige moet alle informatie die zij heeft over de herkomst en distributiekanalen van dergelijke flessen delen met Coty, op straffe van dwangsommen. Coty betwist de juistheid en/of volledigheid van de uiteindelijke opgave van Prestige, en krijgt toestemming van de voorzieningenrechter voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van Prestige, wederom op straffe van dwangsommen. Coty meent dat Prestige dwangsommen heeft verbeurd door medewerking te weigeren aan het bewijsbeslag. Prestige vordert in eerste aanleg dat Coty elke executiehandeling staakt en gestaakt houdt. De voorzieningenrechter kent de vordering toe, voor zover het gaat om de executiemaatregelen vanwege schending van de medewerkingsplicht. Coty gaat in hoger beroep.

Het hof stelt voorop dat Prestige verplicht was om alle benodigde medewerking te verlenen aan het maken van (digitale) kopieën van de in beslag genomen documenten, gelet op het beslagrekest. Prestige is in dit geval niet tekortgeschoten in deze verplichting. Er kan namelijk niet in ernst worden betwijfeld dat de verplichting niet is nageleefd, wat nadrukkelijk vereist is volgens de Beslagsyllabus. Pas als op een of meer momenten concreet aan Prestige is meegedeeld welke medewerking van haar werd verwacht binnen welke (redelijke) termijn, kan Prestige tekortschieten in haar verplichting. Het hof constateert aan de hand van het proces-verbaal van de deurwaarder dat een dergelijke mededeling niet aan Prestige is gedaan. Het enkele feit dat de CEO van Prestige de deurwaarder niet meteen heeft binnengelaten, of dat de deurwaarder uit ongenoegen heeft staan zwaaien met een usb-stick, doet daar niet aan af. Ook de exhibitievordering van Coty op grond van art. 843a Rv, op basis waarvan Coty toegang zou krijgen tot de in beslag genomen gegevens, wijst het hof af. Er is namelijk geen spoedeisend belang, enerzijds omdat de bodemprocedure binnenkort wordt voortgezet. Anderzijds omdat gesteld noch gebleken is dat Prestige nog steeds inbreuk maakt op de merkrechten van Coty.

5.6. Voor het oordeel dat Prestige de vereiste medewerking niet heeft verleend en daarmee dwangsommen heeft verbeurd, is het noodzakelijk dat zonder meer kan worden vastgesteld dat de verplichting niet is nagekomen. De executierechter behoort immers alleen te oordelen dat dwangsommen zijn verbeurd wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de verplichting niet is nageleefd. In dit geval is daarvoor vereist dat op een of meer momenten concreet aan Prestige moet zijn meegedeeld welke medewerking (doen of nalaten) op dat moment van Prestige werd verwacht binnen welke (redelijke) termijn. Prestige kon pas een dwangsom verbeuren zodra zij die medewerking niet binnen de aangezegde, redelijke termijn verleende. Dit vereiste is inmiddels uitdrukkelijk neergelegd in de Beslagsyllabus (G.13.2.19 in samenhang met G.13.1.17), maar het gold ook voordien. Het spreekt vanzelf dat betekenis toekomt aan hetgeen de deurwaarder hierover in zijn proces-verbaal heeft vastgelegd, nu het de deurwaarder is geweest die de medewerking van Prestige nodig had voor het leggen van het bewijsbeslag.

5.7. Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van de deurwaarder niet blijkt dat op een of meer momenten concreet aan Prestige is meegedeeld welke medewerking (doen of nalaten) op dat moment van Prestige werd verwacht binnen welke (redelijke) termijn. Het proces-verbaal bevat nauwelijks informatie over de gang van zaken tijdens het leggen van het beslag. Coty heeft zelf verschillende momenten genoemd waarop Prestige volgens haar geen medewerking aan het leggen van het bewijsbeslag verleende. Voor zover nodig bespreekt het hof hierna hetgeen Coty in dit opzicht heeft aangevoerd.