IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 12930

"Fire extinguishing post" niet nieuw noch inventief

Rechtbank Den Haag 31 juli 2013, HA ZA 12-1251 (Rijkswaterstaat tegen Doebros B.V.)
Uitspraak ingezonden door Ewoud Caspers en Franklin Geurts, Octrooibureau Vriesendorp & Gaade B.V..
Octrooirecht. Vernietiging. Doebros is houdster van het Europees octrooi EP 1224954 voor een "Fire extinguishing post" (bluspost). Tegen de verlening van het octrooi is door zowel Rijkswaterstaat als Ajax Chubb Varel B.V. oppositie ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat conclusie 1 zoals verleend niet nieuw noch inventief is. Rijkswaterstaat heeft gewezen op een memorandum uit 1999, dat openbaart een bluspost bestaande uit een inbouwkast met afsluitdeuren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een publieksdeel en een overig deel dat alleen bereikbaar is voor de brandweer. Het deel dat niet bestemd is voor het publiek kan mogelijk visueel afgeschermd zijn met bijvoorbeeld een dichte deur. Dat laatste impliceert dat het publieke deel wel zichtbaar is voor het publiek en dus "transparant". Aldus zijn alle kenmerken van conclusie 1 terug te vinden in dit memo, althans daaruit zonder inventieve gedachte te herleiden.

De rechtbank gaat veronderstellenderwijs uit dat de transparantie van het materiaal voor toegang tot het eerste deel (en de niet-transparantie voor het tweede deel) in conclusie 1 terugslaat op de "means" om toegang te krijgen tot de verschillende delen en niet op de daarin slechts optioneel opgenomen deur. De rechtbank vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi.

4.3 Rijkswaterstaat heeft er terecht op gewezen dat het memorandum van 10 mei 1999 (zie r.o. 2.8) een weerslag vormt van op de prioriteitsdatum bekende stand van de techniek. Dat memorandum openbaart onbetwist een bluspost bestaande uit een inbouwkast met afsluitdeuren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een publieksdeel en een overig deel dat alleen bereikbaar is voor de brandweer. Het deel dat niet bestemd is voor het publiek kan mogelijk visueel afgeschermd zijn met bijvoorbeeld een dichte deur. Dat laatste impliceert, zo is evenmin door Doebros bestreden, dat het publieke deel wel zichtbaar is voor het publiek en dus "transparant". Aldus zijn alle kenmerken van conclusie 1 terug te vinden in dit memo, althans daaruit zonder inventieve gedachte te herleiden.

4.4 Doebros heeft hier tegen in gebracht dat dit memo van 10 mei 1999 niet openbaar was. Dit verweer wordt gepasseerd. In de eerste plaats wordt overwogen dat Doebros de stelling van Rijkswaterstaat dat het memo is verstuurd aan Ajax de Boer B.V. (hierna: Ajax) en door Ajax is ontvangen eerst bij pleidooi en mede gelet op dat late tijdstip onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, terwijl Doebros in paragraaf V. 4.1 van de conclusie van antwoord nog had aangegeven dat het memo "een op een toegezonden [is] aan een derde partij, Ajax de Boer BV". De rechtbank stelt derhalve vast dat het memo daadwerkelijk aan Ajax is toegezonden. Ten tweede overweegt de rechtbank dat Doebros onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de ontvanger van het memo (dhr. Hoyer van Ajax derhalve) onder een (impliciete) vertrouwelijkheidverplichting zou hebben gestaan, waarbij het volgende meeweegt. Het memo is afkomstig van een overheidsorgaan dat (mede) tot taak heeft de brandveiligheid van tunnels te bevorderen en reeds om die reden zal een ontvanger ervan in beginsel niet verwachten dat hij dat stuk vertrouwelijk dient te behandelen. Daarbij komt dat het memo opent met de tekst dat het "volgende pakket van eisen voor blusposten geformuleerd" is. Als voorts in ogenschouw wordt genomen dat een dergelijk pakket van eisen eveneens in het kader van de verplichte aanbestedingsprocedure volgens (destijds) Richtlijn 93/37/EEG voor alle (overige) bieders openbaar moet zijn, zal de ontvanger van het memo zonder meer aannemen dat eventuele concurrenten eveneens van dit eisenpakket op de hoogte zijn of zullen worden gesteld. Voorts is van belang dat die concurrentie er blijk van heeft gegeven die wetenschap ook daadwerkelijk te bezitten. Als concurrentie van Ajax was immers destijds zonder meer (de rechtsvoorganger van) Doebros te beschouwen. Bedoelde wetenschap kan worden afgeleid uit de brief van 13 maart 2000 (r.o. 2.10) en de email van 29 juni 2000 (r.o. 2.11) van de heer Doesschot aan Rijkswaterstaat waarin de belangrijkste kenmerken (opdeling bluspost in een publiek en niet-publiek deel, waarbij het niet-publieke deel voor het zicht afgeschermd is) worden opgesomd. Tot slot is van belang dat in feite een onbekend aantal mensen binnen de organisatie van Rijkswaterstaat van de inhoud van niet alleen het memo van 10 mei 1999, maar ook van dat van 23 februari 2000 (r.o. 2.9) alsmede van voormelde brief en email van Doesschot, op de hoogte moet zijn geweest, zonder dat kan worden aangenomen dat zij anders dan hun nogal algemene geheimhoudingsplicht voor ambtenaren tot specifieke vertrouwelijkheid gehouden waren, gelet op de onweersproken stelling van Rijkswaterstaat dat zij meer concurrentie op de markt voor blusposten toejuichte. Ook voor die laatsten zal dergelijke vertrouwelijkheid te minder voor de hand hebben gelegen, gelet op het openbare aanbestedingstraject dat diende te worden gevolgd.

4.6 Gelet op de niet-nieuwheid en niet-inventiviteit van conclusie 1, heeft Doebros onvoldoende onderbouwd gesteld waarin overigens het nieuwe- en inventieve karakter van de volgconclusies 2-3 alsmede 5-8 moet worden gezocht zodat het octrooi als verleend in zijn geheel moet worden vernietigd.

4.7 Ook van de subsidiair en meer subsidiair voorgestelde conclusies heeft Doebros niet toegelicht waarom deze, indien de verleende conclusies niet-nieuw of niet-inventief zouden worden geacht, nieuwe of inventieve maatregelen zouden toevoegen. De rechtbank begrijpt dat deze hulpverzoeken in verband met het verwijt in de oppositie van ongeoorloofde toegevoegde materie zijn ingediend. Zodoende wordt het octrooi ook volgens die conclusies voor ongeldig gehouden.

5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het Nederlandse deel van EP 1224954,
5.2. veroordeelt Doebros in de kosten aan de zijde van Rijkswaterstaat tot op heden begroot op 1819,17 euro,
5.3. verklaart het vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak:
HA ZA 12-1251 (pdf)
HA ZA 12-1251 (grosse)

IEF 12929

Afwijkende toetsenindeling leidt niet tot een afwijkende algemene indruk

Vzr. Rechtbank Den Haag 30 juli 2013, KG ZA 13-810 (Rapoo tegen Gembird)
Uitspraak ingezonden door Leonie Gerding en Thera Adam - Van Straaten, Kneppelhout & Korthals.
Vormgevingserfgoed. Merkinbreuk. Recall. Rectificatie. Opheffing beslag. Rapoo is actief is op het gebied van randapparatuur voor electronica. Rapoo produceert en verkoopt onder de naam Blade draadloze toetsenborden. Rapoo Schenzen heeft een aantal geregistreerde Gemeenschapsmodellen voor keyboards. Gembird is aanbieder van dezelfde waren via een wereldwijd netwerk van distributeurs en websites. Gembird brengt onder de naam Phoenix verschillende type draadloze toetsenborden op de markt. In opdracht van Gembird worden de Phoenix-producten onder de aandacht gebracht bij potentiële afnemers. Rapoo legt in reactie daarop conservatoir beslag tot afgifte op 1180 toetsenborden. In reconventie vordert Gembird opheffing hiervan.

De afwijkende toetsenindeling en de meer afgeschuinde toetsen doen onvoldoende af aan de overeenstemmende algemene indruk. Rapoo vordert succesvol Gembird elke inbreuk op de Gemeenschapsmodellen van Rapoo met betrekking tot het Blade-toetsenbord in alle lidstaten van de EU te staken en gestaakt te houden almede een recall en het plaatsen van een rectificatie met een hyperlink naar een online publicatie van dit vonnis. Het beslag wordt opgeheven, omdat eiser niet aan kan tonen dat de goederen bestemd zijn voor invoer in de Europese Gemeenschap.

[red. lees ook de rechtsoverwegingen rondom de proceskosten; waarbij de voorzieningenrechter voorziet in een verdeling van de proceskosten tussen de verschillende partijen in conventie en reconventie, in r.o. 4.31. - 4.37]

Inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten Rapoo Shenzen
4.11. Naar voorlopig oordeel voldoen de ingeroepen (geregistreerde) Gemeenschapsmodelrechten aan de eisen van nieuwheid en eigen karakter. De combinatie van kenmerkende elementen is in geen van de oudere modellen terug te vinden en verleent de modellen voorshands oordelend een eigen karakter, ook als wordt uitgegaan van een met het toepassen van een bepaalde stijl samenhangende beperkte(re) vormgevingsvrijheid. De platte vormgeving geeft het toetsenbord op zich nog geen eigen karakter, ook al bestonden er ten tijde van de modelregistratie wellicht geen plattere toetsenborden, gegeven de hang naar steeds dunnere apparatuur. In combinatie met de metalen behuizing aan de onder- en zijkant, waar de toetsen als het ware in vallen en waarbij aan de bovenkant tussen de toetsen geen behuizing zichtbaar is, alsmede de vrijwel tegen elkaar aan liggende en volledig vlakke toetsen, ontstaat echter een totaalindruk die afwijkt van het in 2.5 weergegeven vormgevingserfgoed. Dat vormgevingserfgoed bestaat weliswaar ook uit zeer platte toetsenborden, maar daarop is in bijna alle gevallen de behuizing zichtbaar tussen of rondom de toetsen. Ook hebben de meeste toetsenborden geen uiterlijk waarbij de toetsen als het ware in een behuizing met opstaande rand vallen. Van de in 2.5.3 en 2.5.6 weergegeven toetsenborden kan gezegd worden dat dat wel het geval is, maar de algemene indrukken daarvan wijken af doordat het materiaal van de behuizing gelijk is aan het materiaal van de toetsen en de vormgeving van de onderkant afwijkt. Het is 2.5.7 weergegeven toetsenbord heeft weliswaar een metalen behuizing, maar bij dat toetsenbord wordt de algemene indruk bepaald door een brede behuizingsrand rondom de toetsen. Ook zijn de toetsen niet vlak.

4.12. De door Rapoo gestelde kenmerkende elementen zijn ook niet uitsluitend technisch bepaald. Voor de balk en pootjes aan de onderkant (element v en vi) geldt weliswaar dat de vormgeving daarvan voor een belangrijk deel een technische functie vervult: het enigszins kantelen van het toetsenbord en verlenen van stabiliteit. Dat laat echter onverlet dat deze balk en pootjes ook voor een deel niet technisch bepaalde vormgevingseigenschappen bezitten, zoals de breedte, rondingen en het gebruikte materiaal. Dat voor de vormgeving van de platte scissor key toetsen een specifieke bevestigingstecniek nodig is, maakt niet dat die vormgeving ook een technische functie vervult.

4.14. Naar voorlopig oordeel zijn de ingeroepen (geregistreerde) Gemeenschapsmodelrechten derhalve geldig.

4.16. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat de Phoenix-toetsenborden eenzelfde algemene indruk maken als de Gemeenschapsmodellen van Rapoo. (...) De afwijkende toetsenindeling leidt niet tot een afwijkende algemene indruk. Gembird stelt dat de toetsen op haar toetsenborden meer zijn afgeschuind, maar dit detail is nauwelijks waarneembaar en leidt niet tot een andere totaalindruk. (...) In zowel deze modellen als in de toetsenborden van Gembird heeft de balk echter een afwijkende kleur van de rest van de onderkant, heeft hij een vergelijkbare lengte en is de breedte korter dan de breedte van de onderkant. Dit doet daarom onvoldoende af aan de overeenstemmende algemene indruk.

Slotsom
4.19. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het gevorderde inbreukverbod worden toegewezen voor zover het de Gemeenschapsmodellen van Rapoo Shenzen betreft. De modelrechtelijke vorderingen van Rapoo Europe zullen worden afgewezen. De merkenrechtelijke vorderingen van Rapoo zullen eveneens worden afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.

4.21. De gevorderde rectificatie per email aan ontvangers van de mailing van 14 juni 2013 zal worden toegewezen als in het dictum verwoord. Rapoo heeft onweersproken gesteld dat door de mailing, mede omdat daarin zonder haar toestemming het woordmerk RAPOO is gebruikt, de onjuiste indruk kan zijn gewekt dat de door Gembird Europe aangeboden producten afkomstig zijn van Rapoo of dat er een zakelijk verband zou bestaan tussen Rapoo en Gembird Europe. (...)

4.22. De gevorderde rectificatie op de website van Gembird Europe zal niet worden toegewezen. Voorshands is niet aannemelijk gemaakt dat deze website een groot aantal bezoekers trekt, die geen geadresseerde waren van de mailing van 14 juni 2013. Gelet op de hiervoor besproken rectificatie van die mailing, acht de voorzieningenrechter een aanvullende rectificatie op de website daarom voorshands niet proportioneel.

4.23. De gevorderde recall zal worden toegewezen als in het dictum verwoord. Nu naar voorlopig oordeel sprake is van modelinbreuk, heeft Rapoo Shenzen belang bij en recht op de recall. Hiermee kan de inbreuk immers worden beperkt, dan wel beëindigd. Daarmee is het spoedeisend belang - door Gembird vergeefs bestreden - voorshands aanwezig.

In reconventie
Opheffing beslag

4.28. Rapoo betwist niet dat de beslagen goederen zich (allemaal) in een douane-entrepot bevonden en nog niet in de Gemeenschap waren ingevoerd. Zij stelt zich echter op het standpunt dat het mogelijk is beslag te leggen op goederen in douane-entrepot. Dat laat echter onverlet dat een dergelijk beslag onrechtmatig kan zijn als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid daarvan.

4.29 (...) het betoog van Rapoo dat de bewijslast voor het feit dat de beslagen goederen bestemd zijn voor landen buiten de Europese Gemeenschap zou liggen bij Gembird, is gelet op dat (Class) arrest onjuist. Het is aan Rapoo om te bewijzen dat de goederen bestemd zijn om te worden ingevoerd in de Gemeenschap, hetgeen niet aan de orde is zolang Gembird geen keuze heeft gemaakt voor de invoer van de goederen.

4.30. Naar voorlopig oordeel is op grond van het voorgaande summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de stelling van Rapoo dat de in beslag genomen toetsenborden inbreuk maken op haar Gemeenschapsmodelrechten. Derhalve zal het beslag en de gerechtelijke bewaring worden opgeheven. Rapoo zal worden bevolen deze goederen vrij te geven en op haar kosten aan Gembird te retourneren.

5.8. beveelt Gembird Europe binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan alle ontvangers in lidstaten van de Europese Unie van de door Gembird Europe op 14 juni 2013 verzonden mailing een e-mail te sturen, onder gelijktijdige toezending ter controle aan de advocaat van Rapoo van de lijst met namen van deze ontvangers en kopie van het verzonden bericht, met de volgende tekst zonder enige andere toevoeging van tekst, logo, aanprijzing of vermelding, waarbij het woord “hier” een hyperlink zal bevatten naar een online publicatie van het vonnis, aan te geven door de advocaat van de eiseressen, te weten op [...] www.ie-forum.nl of www.rechtspraak.nl

[tekst van rectificatie]

IEF 12928

“Safe” is in hoge mate beschrijvend van karakter

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 25 juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:4280 (Eurosafe solutions BV tegen Ensafe BV)

Merkenrecht. Concurrentiebeding. Totaalindruk voldoende verschillend. Eurosafe Solutions is in 2000 opgericht en houdt zich bezig met de distributie van valbeveiligingsproducten. Welgelegen Beheer, bestuurder en aandeelhouder van Eurosafe Solutions, heeft in 2005 het Benelux beeldmerk Eurosafe Solutions gedeponeerd. Ensafe is opgericht in juni 2011 en voert een soortgelijke onderneming. In 2012 heeft zij gekozen voor een nieuwe huisstijl en een nieuw teken/beeldmerk. In 2013 is door Eurosafe een nieuw beeldmerk gedeponeerd.

Eurosafe Solutions c.s. stelt naast merkinbreuk door Ensafe, ook schending van concurrentiebedingen door (oud-) werknemers. “Safe” is in hoge mate beschrijvend van karakter en dus weinig beschermenswaardig, ook het kleurgebruik levert onvoldoende overeenstemming op. De totaalindruk van de beide beeldmerken is al met al voldoende verschillend. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gebruik door Ensafe van haar nieuwe teken voorshands niet in strijd is met artikel 2.20 lid 1, sub b en c BVIE.

In reconventie: Ensafe acht het nieuwe beeldmerk van Eurosafe nietig, omdat het depot te kwader trouw zou zijn verricht. Eurosafe Solutions echter heeft vóór-voorgebruik voldoende aannemelijk weten te maken en de voorzieningenrechter neemt aan dat het depot door Eurosafe Solutions niet te kwader trouw is verricht en gaat uit van de geldigheid van het door Welgelegen Beheer gedeponeerde en aan Eurosafe Solutions in licentie gegeven merk.

De vorderingen in conventie inzake de concurrentiebedingen worden afgewezen, terwijl in reconventie toewijzing (schorsing) volgt.

Betreffende de merkinbreuk
6.3. Ensafe acht het nieuwe beeldmerk van Eurosafe Solutions nietig omdat het depot te kwader trouw zou zijn verricht en Ensafe als voorgebruiker dient te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Ingevolge artikel 2.4. sub f, onder 1 BVIE wordt geen recht op een merk verkregen indien het depot te kwader trouw is verricht. Dit is met name het geval indien (kort gezegd) de deposant weet of behoort te weten dat een derde een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren of diensten gebruikt. Eurosafe Solutions lijkt gezien de datum van het depot, 9 april 2013, dus nádat Ensafe haar nieuwe teken vanaf januari 2013 had geïntroduceerd op de markt, de schijn tegen te hebben. Eurosafe Solutions heeft echter met de door haar gegeven onderbouwing (weergegeven in r.o. 4.2.1.) vóór-voorgebruik voldoende aannemelijk weten te maken. De voorzieningenrechter neemt aan dat het depot op 9 april 2013 door Eurosafe Solutions niet te kwader trouw is verricht en gaat uit van de geldigheid van het door Welgelegen Beheer gedeponeerde en aan Eurosafe Solutions in licentie gegeven merk.

6.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat beide tekens in het economisch verkeer in hoge mate voor dezelfde waren en diensten worden gebruikt. Eurosafe Solutions installeert en inspecteert valbeveiligingssystemen (haar klanten zijn met name eindgebruikers zoals gebouweigenaren) en Ensafe ontwikkelt, fabriceert en distribueert valbeveiligingssystemen (haar klanten zijn veelal de dealers/installateurs van valbeveiligingsproducten). Ensafe heeft weliswaar naar voren gebracht dat van soortgelijke waren en diensten geen sprake is omdat beide ondernemingen een andere schakel in de keten innemen, maar dit argument is in casu niet echt sterk. Beide ondernemingen zijn immers actief op de valbeveiligingsmarkt: de zeer specifieke markt van goederen en diensten die het bijzondere doel hebben om te bewerkstelligen dat mensen niet van hoge objecten naar beneden kunnen vallen. De waren en diensten zijn afkomstig uit dezelfde branche (het gaat in beide gevallen om valbeveiligingsproducten) en hebben (grotendeels) hetzelfde gebruiksdoel. Dat de ene partij het accent van haar activiteiten meer legt op het ene aspect in de keten tussen productontwikkeling aan het ene uiteinde en de daadwerkelijke montage en inspectie van valbeveiligingsproducten op het dak aan het andere uiteinde, doet aan het oordeel dat het gebruik van de tekens soortgelijke waren en diensten betreft niet af.

6.7. Omtrent de totaalindrukken van merk en teken overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.8. Van de betekenis van de woordcomponenten in het beeldmerk moet Eurosafe Solutions c.s. het voor de verkrijging van merkenrechtelijke bescherming niet hebben; “Safe” is, zoals Eurosafe Solutions c.s., zelf ook heeft onderkend, in hoge mate beschrijvend van karakter. Het is weinig beschermenswaardig dat Eurosafe Solutions en Ensafe beiden de term “safe” hebben verwerkt in de aanduiding waarmee zij hun existentie naar de buitenwacht kenbaar maken. “Euro” is een zeer algemeen gebruikt voorvoegsel aan deze zijde van de Atlantische Oceaan en zodoende ook weinig geëigend om een rechter tot beschermende activiteit te bewegen. Het voorvoegsel “Euro” verschilt, afgezien van de hoofdletter “E”, te veel van “En” om daar qua woordinhoud een probleem te kunnen ontwaren. Het is dus begrijpelijk dat Eurosafe Solutions c.s. het zwaartepunt van de argumentatie heeft gezocht buiten de woordinhoud. Ook auditief is er een groot verschil tussen het langere en klankrijkere Eurosafe Solutions en Ensafe.

6.9.Aan Eurosafe Solutions c.s. kan wel worden toegegeven, en dat is het meest sprekende aspect in haar argumenten, dat het kleurgebruik in de beide beeldmerken sterke overeenstemming vertoont (rood-wit-blauw) en dat de kleur van het beeldmerk in beide gevallen halverwege van rood op blauw overgaat. Dat levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter op zichzelf, noch in samenhang met andere aspecten van de beide beeldmerken, onvoldoende overeenstemming op om Eurosafe Solutions c.s. in kort geding de bescherming van het beeldmerk te bieden waarom zij vraagt. In dit kort geding is gebleken dat ook andere bedrijven in de branche dezelfde kleurcombinatie gebruiken (net als er ook diverse landen zijn die net als Nederland een combinatie van rood, wit en blauw in hun nationale kleuren hebben).
6.13. Eurosafe Solutions c.s. heeft als grondslag van haar vorderingen mede aangevoerd dat Eurosafe Solutions in de Benelux een bekend merk is en dat met het gebruik van het teken Ensafe door Ensafe ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit en afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen, de reputatie en de exclusiviteit van het merk Eurosafe Solutions, waarmee zij zich mede wil beroepen op de bescherming van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE voor niet-soortgelijke waren. Ook op die grondslag strandt de vordering. (...)

Betreffende de concurrentiebedingen en de daarmee verbonden onrechtmatige daad (conventie en reconventie)
6.24. Het is onwaarschijnlijk dat een kantonrechter in een bodemzaak (thans nog) een beslissing zou nemen die mee zou brengen dat de werknemers hun werkzaamheden voor Ensafe ([gedaagde 4]) dan wel Daksecure ([gedaagde 3], [gedaagde 5] en[gedaagde 6]) zouden moeten staken. Het ligt in de rede dat de bodemrechter zal komen tot minimaal een gedeeltelijke vernietiging van de concurrentiebedingen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de oud-werkgever Eurosafe Solutions, de vier werknemers door hun concurrentiebeding onbillijk worden benadeeld. Er is onvoldoende grond om de werknemers bij wijze van voorlopige voorziening te verbieden hun werkzaamheden in dienst van Ensafe c.s. voort te zetten. De vorderingen in conventie die gericht zijn tegen de werknemers (III) zullen daarom worden afgewezen. Alhoewel aan Eurosafe Solutions het wapen van het concurrentiebeding in conventie in feite al uit handen wordt geslagen, is er geen aanleiding om in reconventie de gevraagde voorziening, strekkende tot schorsing van de werking van het concurrentiebeding niet te treffen.

6.25.Ten slotte heeft Eurosafe Solutions aangevoerd dat Ensafe c.s. profiteren van de wanprestatie van de werknemers. Gelet op de omstandigheid dat de voorzieningenrechter tot de conclusie is gekomen dat de werknemers niet, althans niet meer, door Eurosafe Solutions aan hun concurrentiebedingen kunnen worden gehouden, is er thans ook geen grond om aan te nemen dat Ensafe en Daksecure onrechtmatig handelen jegens Eurosafe Solutions door van hun diensten gebruik te maken. Er is geen basis om Ensafe en Daksecure te gebieden het werken met de werknemers te staken dan wel Ensafe en Daksecure te verbieden hen voor zichzelf of anderen te laten werken. De betreffende vordering in conventie (II) wordt afgewezen.

6.26. De vorderingen in conventie inzake de concurrentiebedingen zullen worden afgewezen, terwijl in reconventie toewijzing volgt. Eurosafe Solutions zal in conventie en in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van de werknemers en Ensafe c.s. als hier na te melden. Eurosafe Solutions zal ook als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de reconventie aan de zijde van de werknemers als hier na te melden.

7 De beslissing
De voorzieningenrechter in conventie
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt Eurosafe Solutions c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Ensafe betreffende de merkinbreuk tot op heden begroot op € 13.507,96 aan salaris advocaat en € 589,00 aan griffierecht (in totaal € 14.096,96),
7.3. veroordeelt Eurosafe Solutions in de proceskosten, aan de zijde van Ensafe c.s. en de werknemers betreffende de concurrentiebedingen tot op heden begroot op € 816,00,
7.4. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie
7.5. schorst de gelding van de tussen Eurosafe Solutions enerzijds en [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 5] en[gedaagde 6] anderzijds overeengekomen concurrentiebedingen totdat daarover in een eventuele bodemprocedure zal zijn beslist,
7.6. veroordeelt Eurosafe Solutions in de proceskosten, aan de zijde van de werknemers tot op heden begroot op € 408,00,
7.7. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8. wijst af het meer of anders gevorderde.

 

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBOBR:2013:4280 (pdf)

IEF 12927

BBIE serie juli 2013

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 14 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE serie mei/juni 2013.

17-07
(fig.)
(fig.)
Afgew.
nl
12-07
DOLE
DOLCA
Afgew.
nl
12-07
DOLE
DOLCA
Afgew.
nl
12-07
ENVICOMP
E ENVYCOM
Toegew.
nl
09-07
BOODSCHAPPEN
Boodschapp
Afgew.
nl

09-07
BOODSCHAPPEN
B BOODSCHAPP
Afgew.
nl
09-07
ChiQi
CHIQ LUCKY WEAR
Toegew.
nl
08-07
ALDI
KALDI
Gedeelt.
nl
08-07
POM
POM
Afgew.
nl
08-07
I ACCOUNTANTS
Hubad i-accountants Limburg
Afgew.
nl
08-07
N Naffta
NAFT
Afgew.
nl
04-07
COHIBA
COLITA HABANA
Toegew.
nl
03-07
THE ZOUTE
T ZOUTE
Afgew.
nl
03-07
BIT
BIT AGENCY
Gedeelt.
nl
IEF 12925

In de tijdschriften juli/augustus 2013

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:

AMI 2013-3 C.B. van der Net, Het verdrag van Beijing betreffende audiovisuele uitvoeringen, p. 93.
Th.J. Bousie en P. Lindhout, Naschrift, p.107.
Mediaforum juli /augustus 2013

Axel Arnbak en Joris van Hoboken, De wind van Snowden in de Amerikaanse informatieparaplu, p. 173.
Machiel Bolhuis, Toenemende aandacht voor meldplicht datalekken ter bescherming van persoonsgegevens, Quo Vadis?, p. 174.

AMI 2013-4

H.F.R. van Heemstra, Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, p. 121.
P.J. Kreijger, Multiterritoriale licenties na CISAC – veel nieuws onder de zon?, p. 13.

 

AMI 2013-3

HR 29 maart 2013, Broeren/Duijsens, AMI 2013/3 nr. 5 m.nt. J.C.S. Pinckaers.

Rechtspraak in het kort
HvJ EU 21 juni 2012, C-5/11 (Donner)
Vzr. Rechtbank Utrecht, 8 februari 2012, KG ZA 12-4 (E2Ma/Malicor).Vzr. Rechtbank Den Haag, 4 februari 2013, KG RK 13-211 (Stichting Brein/Pol).
Rechtbank Den Haag, 12 maart 2013, KG ZA 12-1438 (Basil/Burgers).
Vzr. Rechtbank Oost-Nederland, 22 maart 2013, KG ZA 13-38,(Gastcurator X/Alexander Stichting Voor Russisch-Orthodoxe Kunst).

Mediaforum juli /augustus 2013

Verslag
VMC-Studiemiddag 21 juni 2013, Regulering van de pers, Vivienne Sinaasappel

Jurisprudentie
Nr. 19 HvJ EU 19 maart 2013, Bouygues/Frankrijk m.nt. C.T. Dekker en E. Belhadj.
Nr. 20 Rb.Amsterdam 27 maart 2013 en 10 april 2013, Four One Media en OTP/Staat en Instituut Fysieke Veiligheid m.nt. R.D. Chavannes.
Nr. 21 CBB 25 maart 2013, KPN/OPTA m.nt. P.Burger.

AMI 2013-4

HR 23 november 2012, Stichting Leenrecht/VOB; AMI 2013/4, nr. 6 m.nt. A.C. Beunen.
HvJ EU 30 juni 2011, VEWA/België; AMI 2013/4, nr. 7 m.nt. A.C. Beunen.

Rechtspraak in het kort
Vzr. Rb. Groningen 17 mei 2013 (Efraïm Milikowski/
Gemeente Groningen)
Hof Den Haag 21 mei 2013, IEF 12689 en Rb. Rotterdam 5 augustus 2009, (Stobbe c.a./Adrina Produkties c.a.)
Vzr. Rb. Amsterdam, 14 mei 2013 (Stichting BREIN/
ING).
Rb. Amsterdam, 10 april 2013, LJN: BZ7002 (PostNL/
Gedaagden).
Ktr. Rb. Amsterdam, 5 september 2012 (Bert van Loo
Produkties/Souvenirindustrie Buis).
Vzr. Rb. Den Haag, 31 mei 2013 (Altrex/ASC).

Vorige editie van deze rubriek: mei/juni 2013.

IEF 12924

Gebruik korte flitsen voor jubileum "de 25 meest" leidt tot contractuele boete

Rechtbank Amsterdam 24 april 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4697 (eiser tegen SBS Broadcasting B.V.)
Mediarecht. Contractenrecht. Schikkingsovereenkomst omvat ook korte flitsen van de uitzending. Boete gebruik van voor jubileum "de 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen".

In 2002 heeft SBS een programma van [A] uitgezonden, met daarin verborgencamerabeelden van eiser en familieleden. In 2007 zijn die beelden door SBS opnieuw uitgezonden in het programma "De 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen". Naar aanleiding van die uitzending heeft de advocaat van eisers contact gezocht met SBS. SBS heeft per email aan de advocaat van eisers bericht dat zij het desbetreffende item niet meer zou uitzenden, tenzij er zich terzake nieuwe feiten/ontwikkelingen zouden voordoen.

Op 11 juni 2008 heeft SBS een aflevering van het programma "De 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen" uitgezonden, met de betreffende beelden van betrokkenen. Naar aanleiding van die uitzending hebben eiser en zijn familie SBS in kort geding gedagvaard. Bij gelegenheid van de behandeling van het kort geding is tussen partijen een schikking overeengekomen, die – kort gezegd – inhoudt dat SBS op straffe van verbeurte van een boete van € 15.000,- per overtreding de betreffende beelden niet meer zal uitzenden, behoudens indien zich ter zake van deze kwestie nieuwe feiten/ontwikkelingen voordoen, waardoor die beelden actualiteitswaarde kunnen krijgen.

Op 16 en 17 december 2010 heeft SBS een viertal zogenaamde promo's en een bumper uitgezonden ter aankondiging van de jubileum uitzending van [A]. In die uitzendingen komen telkens korte fragmenten van de betreffende verbogencamerabeelden voor. Daarmee heeft SBS 5 maal de boete van € 15.000,-- derhalve in totaal € 75.000,00 verbeurd. In het licht van de voorafgaande feiten, waarbij SBS ook een eerdere toezegging geen beelden uit te zenden niet is nagekomen, ziet de rechtbank geen gronden de boete te matigen.

4.1. [eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat SBS, door de uitzending van de vier promo’s en de bumper in totaal vijfmaal het verbod uit de schikkingovereenkomst heeft overtreden, zodat zij vijfmaal de boete van € 15.000,00 heeft verbeurd. Daarvan heeft SBS inmiddels eenmaal op de voet van het kort gedingvonnis van 18 maart 2011 een bedrag van € 15.000,00 voldaan, zodat zij nog € 60.000,00 verschuldigd is.

4.5. Dat de overeenkomst niet alleen ziet op de heruitzending van de gehele uitzending volgt uit de omstandigheid dat het kort geding dat aanleiding was tot de schikking zijn oorsprong niet vond in een herhaling van de uitzending, maar in het vertonen van de verborgen camerabeelden van de familie [eiser en naam 1,2,3] in het kader van het programma“De 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen”.
Aannemelijk is dat partijen bij het tot stand komen van de overeenkomst zich van de mogelijkheid van de vertoning van korte flitsen in bumpers en promo’s niet volledig bewust zijn geweest. De vraag die dan beantwoord moet worden is of partijen indien zij zich daarvan wel bewust waren geweest ter zake een afwijkend beding zouden hebben opgenomen. SBS heeft niets gesteld dat aannemelijk zou kunnen maken dat zij in dat geval een voorbehoud voor korte flitsen zou hebben gemaakt c.q. dat de familie [eiser en naam 1,2,3] met een dergelijk voorbehoud zou hebben ingestemd.
Uit de stellingen van SBS, zoals daarvan blijkt uit de pleitnota voor het kort geding, komt eerder naar voren dat SBS de overtuiging had dat er geen inbreuken meer mogelijk waren en dat zij daarom bereid was een hoge boete te accepteren. Haar advocaat heeft immers gesteld op pagina 2 van de pleitnota:

“[..] Door deze maatregelen is de kans dat er nog een keer beelden in strijd met de gemaakte afspraak worden uitgezonderd tot nul gereduceerd[..]”
In die omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding de overeenkomst aldus uit te leggen dat als inbreuk op de overeenkomst ook wordt aangemerkt het uitzenden van korte flitsen met beelden waarop de in de overeenkomst genoemde personen voorkomen.

4.9. [eiser] heeft daartegenover gesteld dat de betreffende boete niet moet worden aangemerkt als een forfaitaire schadevergoeding, maar als een aansporing tot nakoming, zodat de omstandigheid dat de schade eventueel (veel) minder zou bedragen dan de toe te wijzen boete geen gewicht in de schaal kan stellen. Daarnaast is volgens [eiser] voor matiging geen plaats, nu SBS in deze zaak al een en andermaal gedane toezeggingen niet is nagekomen.

4.10. De rechter dient zijn bevoegdheid tot matiging terughoudend te gebruiken. Dat geldt in het bijzonder waar het boetebeding, zoals in het onderhavige geval, evident veel meer ten doel heeft tot nakoming aan te sporen dan de feitelijke schade te vergoeden. Daarbij komt dat SBS eerder toezeggingen op dit punt niet is nagekomen, waardoor [eiser] genoopt was een kort geding aan te spannen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onder die omstandigheden geen sprake van een situatie waarin de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete wordt gematigd.

4.11. SBS heeft nog aangevoerd dat inroeping van het volledige boetebedrag in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Op de voet van artikel 6:248 BW zou ongematigde toepassing van de boeteclausule achterwege moeten blijven, indien die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Hiervoor in rechtsoverweging 4.9 heeft de rechtbank overwogen dat matiging van de boete op de voet van artikel 6:94 BW niet aan de orde is, omdat de billijkheid zodanige matiging niet klaarblijkelijk eist. Niet valt in te zien dat toepassing van een boetebeding waarvan de matiging door de billijkheid niet klaarblijkelijk wordt geëist, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou kunnen zijn.
4.12. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering in hoofdsom zal worden toegewezen en SBS veroordeeld zal worden aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 60.000,00, zijnde vijfmaal het bedrag van de verbeurde boete, verminderd met het bedrag van € 15.000,00 dat reeds was toegewezen en voldaan.
Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:4697 (pdf)
IEF 12923

Het citaat in Midnight in Paris

Een redactionele bijdrage van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird LLP.
Deze vrijdagmiddagbijdrage gaat niet over de - in de avondschemering van Parijs verreden - afsluitende etappe van de Tour de France 2013, maar over auteursrecht. Aanleiding is een recente uitspraak uit de Verenigde Staten over Woody Allen's film Midnight in Paris [red. US District Court Mississippi 18 juli 2013, CASE NO. 3:12cv100 (Faulkner tegen Sony Pictures)]. In deze, met een Oscar bekroonde, film spreekt de hoofdpersoon de volgende woorden: “The past is not dead. Actually, it’s not even past. You know who said that? Faulkner, and he was right. I met him too. I ran into him at a dinner party.

Een mooi citaat, maar volgens de mensen die waken over de rechten van William Faulkner is hier sprake van inbreuk op zijn auteursrecht. In Faulkner's boek Requiem for a Nun (1950) komt de volgende zin voor: "The past is never dead. It’s not even past.

Na een wat ironische inleiding:

- "The court has viewed Woody Allen's movie, Midnight in Paris, read the book, Requiem for a Nun, and is thankful that the parties did not ask the court to compare The Sound and the Fury (een ander boek van Faulkner, TvdH) with Sharknado (een recente pulpfilm / cultfilm over haaien in een tornado, TvdH)" -

maakt de Amerikaanse rechter korte metten met de klacht van Faulkner.

De rechter komt tot de conclusie dat hier sprake is van fair use, de Amerikaanse beperking op het auteursrecht die ertoe dient ontwikkeling van wetenschap en cultuur te stimuleren. Het gebruik van bovenstaande 9 woorden in de film is volgens de rechter niet slechts een vervanging van het originele werk, er wordt aan het origineel een nieuwe expressie, betekenis of boodschap toegevoegd.

Sony, als producent van de film gedaagde in de Amerikaanse procedure, had deze zaak eerder al omschreven als een "frivolous lawsuit" en ook de rechter lijkt niet goed te begrijpen waarom Faulkner moeite heeft met het gebruik van het citaat in de film: "How Hollywood’s flattering and artful use of literary allusion is a point of litigation, not celebration, is beyond this court’s comprehension." [p. 13]

Nederland
Hoe zou een rechter in Nederland hier over oordelen? Wie een (deel van een) auteursrechtelijk beschermd werk van een ander wil gebruiken bij het maken van een nieuw werk, heeft op grond van de Auteurswet in beginsel toestemming nodig van de auteursrechthebbende. In beginsel, want in bepaalde gevallen bieden de citaat-, incidenteel gebruik- en parodiebeperking uitkomst. De vraag is of Woody Allen iets aan deze beperkingen heeft.

Citaatrecht
Artikel 15a van de Auteurswet staat onder bepaalde voorwaarden toe om zonder toestemming en vergoeding te citeren uit een werk. Uit alle soorten werken mag worden geciteerd, zowel uit teksten als bijvoorbeeld uit muziek of film. Het citeren moet volgens artikel 15a Auteurswet plaatsvinden in “een aankondiging, beoordeling, polemiek, of wetenschappelijke verhandeling, of voor een uiting met een vergelijkbaar doel”. De restcategorie “of voor een uiting met een vergelijkbaar doel” is in 2004 toegevoegd. Voor deze toevoeging was het niet toegestaan om in een kunstwerk te citeren uit een ander kunstwerk, maar tegenwoordig mag niet alleen uit alle soorten werken worden geciteerd, maar ook in alle soorten werken. De bestemming van het citaat – populaire fictie, film, wetenschappelijk artikel- is niet relevant. Wel vereist is dat het citaat een (enigszins) serieus karakter heeft.

Het citeren moet verder in overeenstemming zijn met "hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is" en de omvang van het citaat moet gerechtvaardigd worden door het te bereiken doel. Er mag dus niet onnodig veel worden overgenomen. Zo kan een illustratie wel als toegestaan citaat gelden wanneer deze ondergeschikt is aan een tekst en daarmee een geheel vormt, maar niet als het geciteerde voornamelijk een versiering is. Er mag in ieder geval niet zoveel worden overgenomen dat daardoor wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan de exploitatie van het geciteerde werk. Ten slotte moet, indien redelijkerwijs mogelijk, de bron worden vermeld.

Zouden de makers van Midnight in Paris in Nederland met succes een beroep kunnen doen op de citaatexceptie? De hoofdpersoon van de film doet in ieder geval keurig aan bronvermelding - "you know who said that? Faulkner (…)". Ook is er slechts een beperkt deel van het werk van Faulkner overgenomen en dient dit citaat niet slechts als versiering. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat door het citaat afbreuk wordt gedaan aan de exploitatie van Requim for a Nun. In de woorden van de Amerikaanse rechter:

"The court, in its appreciation for both William Faulkner as well as the homage paid him in Woody Allen’s film, is more likely to suppose that the film indeed helped the plaintiff and the market value of Requiem if it had any effect at all." [p. 13]

Een succesvol beroep op artikel 15a Auteurswet lijkt dus mogelijk, al zouden de erven van Faulkner bijvoorbeeld nog wel kunnen stellen dat er sprake is van een ongeoorloofde bewerking. Het citaatrecht is namelijk strikt genomen beperkt tot het werk zoals openbaargemaakt. Tegen aanpassing van "The past is never dead. It’s not even past." naar "The past is not dead. Actually, it’s not even past " zou Faulkner zich met een beroep op zijn (persoonlijkheids)rechten wellicht wel met succes kunnen verzetten.

Incidentele verwerking van ondergeschikte betekenis
Een andere mogelijke uitzondering op het absolute recht van Faulkner is te vinden in artikel 18a Auteurswet. Hierin wordt bepaald dat als inbreuk niet wordt beschouwd de incidentele verwerking van een werk als onderdeel van ondergeschikte betekenis in een ander werk.

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de term incidentele verwerking “zowel betrekking [kan] hebben op het toevallig gebruiken van een werk alsmede op het zo-nu-en-dan gebruiken van een werk.” [Kamerstukken II, 2002-2003, 28 482, nr. 5]. Wel is hierbij door de wetgever overwogen dat naarmate het gebruik meer bewust plaatsvindt, er strengere eisen mogen worden gesteld aan de ondergeschikte betekenis, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht.

De term 'incidentele verwerking' sluit dus niet uit dat een werk met opzet wordt gebruikt. Dit is onder meer bevestigd in 2005, toen Rechtbank Arnhem oordeelde dat het gebruik van een wandschildering uit het Ajax-stadion in een, naar zijn aard bewust en opzettelijk gebouwd, computerspel niet als inbreuk op het auteursrecht moest worden beschouwd [Rb. Arnhem 21 september 2005, LJN AU5454 (Tellegen/Codemasters)]. Hiervoor was bepalend dat de waarde van het spel door het (incidentele)gebruik van de wandschildering volgens de rechtbank niet was vergroot en het gebruik hierdoor geen substantiële bijdrage leverde aan de exploitatie van het nieuwe werk. Bovendien was de auteur reeds met een redelijke tegenprestatie beloond (hij was betaald voor het maken van de wandschildering).

De grens van "ondergeschikte betekenis" lijkt te liggen bij het vergroten van de waarde / exploitatiemogelijkheden van het nieuwe werk. Zo merkte de minister tijdens de implementatie van artikel 18a Auteurswet op dat het gebruik van “bepaalde, weloverwogen gekozen geluidsfragmenten in een nieuw muziekwerk (sampling), hoewel van bescheiden omvang, niet [zal] zijn toegestaan gelet op het feit dat het gebruik plaatsvindt met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van het nieuwe muziekwerk. In kwalitatieve zin is er namelijk geen sprake van een verwerking van ondergeschikte betekenis.”

Vraag is of deze beperking Sony uitkomst zou kunnen bieden. Wellicht wel, als het betoog zou slagen dat de overname van ondergeschikte betekenis is, omdat er slechts 9 woorden van Faulkner zijn overgenomen en het niet aannemelijk is dat de waarde van Midnight in Paris of de exploitatiemogelijkheden van deze film daardoor (substantieel) zijn vergroot. Een gelopen race is het echter niet. De rechter zou namelijk ook de nadruk kunnen leggen op het kwalitatieve aspect en kunnen oordelen dat overname van deze "wel overwogen gekozen" woorden, hoewel van bescheiden omvang, niet is toegestaan, gelet op het feit dat het gebruik plaatsvindt met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van de film.

Parodie-exceptie
Sinds 2004 kent de Auteurswet met artikel 18b ook een parodie-exceptie. “Als inbreuk op een werk (…) wordt niet beschouwd de openbaarmaking of verveelvoudiging ervan in het kader van een karikatuur, parodie of pastiche(…)". De parodist pleegt geen inbreuk op het auteursrecht indien de parodie “in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is”. De wetgever heeft de norm bewust opengelaten. De bedoeling was dat deze in de praktijk zou worden ingevuld waarbij “Inspiratie kan worden ontleend aan de buitenlandse rechtspraak, waar voorwaarden als de humoristische bedoeling, het ontbreken van concurrentiemotieven en het ontbreken van verwarringsgevaar aanknopingspunten voor de rechter vormen om zijn oordeel op te baseren” [MvT, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 482, nr. 3]. Deze voorwaarden worden door de Nederlandse rechter nu in de praktijk ook toegepast.

Kunnen de makers van Midnight in Paris zich met succes beroepen op de parodie-exceptie? Ze zullen de Nederlandse rechter er vermoedelijk in elk geval met gemak van kunnen overtuigen dat concurrentiemotieven ontbreken en ook dat er geen sprake is van verwarringsgevaar. Iets meer creativiteit is waarschijnlijk nodig om te betogen dat er hier sprake is van een humoristische bedoeling, maar geheel kansloos is een beroep op deze beperking niet, zeker gezien de toevoeging "I met him too. I ran into him at a dinner party.

Afsluitend
Moet Woody Allen zich zorgen maken? Hebben de erven van Faulkner in Nederland (wel) een kans dat de rechter zal oordelen dat er sprake is inbreuk? Nee, zou mijn antwoord zijn. En het antwoord zou in ieder geval nee moeten zijn.

De Auteurswet zou voldoende ruimte moeten bieden aan dergelijk gebruik van (delen van) bestaande werken bij het maken van nieuwe creaties. Dit leidt uiteindelijk tot een groter en gevarieerder aanbod en draagt bij aan de ontwikkeling van cultuur.

De huidige beperkingen in de Auteurswet bieden, zoals hierboven toegelicht, wel enkele mogelijkheden voor creatief hergebruik, maar deze ruimte is (te?) beperkt. Hoewel (bijna) iedereen direct het gevoel zal hebben dat overname van het citaat van Faulkner in de film toch 'gewoon' moet kunnen, kan niet met volledige zekerheid worden gezegd dat dit gebruik onder een van de beperkingen van de Auteurswet valt. Het feit dat het citaat bewerkt is, kwalitatief wellicht niet ondergeschikt of niet humoristisch genoeg zou hier aan in de weg kunnen staan. En voor bijvoorbeeld bepaalde vormen van creatief hergebruik van muziekfragmenten bestaat zelfs helemaal geen ruimte.

Het Nederlandse kabinet heeft een aantal jaren geleden aangekondigd een ‘fair use’-uitzondering in de wet te willen opnemen die creatief hergebruik van werken stimuleert. Of deze beperking er daadwerkelijk zal komen is afwachten. Een ding is zeker, over de invulling van een eventuele beperking zal nog het nodige worden gezegd en geschreven. Mark Twain schreef al in 1903:

"Only one thing is impossible for God – to find any sense in any copyright law on the planet. Whenever a copyright law is to be made or altered, then the idiots assemble." [red Twainquotes]

In de afstudeerscriptie van een van dergelijke idioten* is al eens een bescheiden eerste, inmiddels zonder twijfel gedateerde, poging gedaan om een nieuwe beperking 'voor productief gebruik' vorm te geven (hier beschikbaar).

Thijs van den Heuvel
* Wie de schoen "past" trekke hem aan.

IEF 12922

Europese ontwikkelingen rondom auteursrecht

Uit de VOI©E-nieuwsbrief: Naast de ontwerprichtlijn collectief beheer is in Brussel en Straatsburg meer gesproken over auteursrecht in het kader van de digitale interne markt, waarbij ‘modernisering’ het steeds terugkerend thema is. Wordt vervolgd na het zomerreces.

Thuiskopie harmonisatie
Harmonisatie op Europees niveau van de thuiskopieregeling valt niet snel te verwachten. Over de aanbevelingen van voormalig Eurocommissaris Vitorino bestaat veel verschil van mening tussen lidstaten. Overigens wordt de aanbeveling dat de heffingen zichtbaar moeten zijn wel breed gedragen.

Begin juli heeft de commissie juridische zaken van het Europees Parlement naar aanleiding van het Vitorino-rapport over de thuiskopieregeling gedebatteerd. Het lid Françoise Castex (S&D) zal op 17 september een follow-up rapport indienen, dat niet-bindend is maar politiek wel van belang kan zijn. Amendementen kunnen worden ingediend tot half oktober, en op 18 december zal er in de juridische commissie over gestemd worden. Een plenaire stemming volgt op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2014.

Bevorderen legaal aanbod
Het Europees Parlement heeft op 4 juli een ontwerpresolutie aangenomen over het voltooien van de digitale interne markt. Daarin wordt de Europese Commissie onder meer gevraagd aantrekkelijk legaal digitaal aanbod te bevorderen met een gemoderniseerd auteursrechtkader voor de digitale interne markt, en stimuleringsmaatregelen te treffen voor innovatie en nieuwe dienstverleningsmodellen in combinatie met waarborgen voor bescherming van de rechten van en passende vergoedingen voor rechthebbenden.

Audiovisuele werken
De resolutie gaat ook in op de portabiliteit van audiovisuele content, inclusief op platforms voor 'video on demand' en vraagt de EC om maatregelen ter stimulering van de consumentenvraag naar films uit andere Europese landen, facilitering van grensoverschrijdende distributie (o.m. steun voor ondertitelen en nasynchroniseren), en vermindering van transactiekosten voor rechtenbeheer.

Ebooks
De resolutie noemt het verheugend dat de markt voor ebooks in Europa groeit en pleit voor interoperabiliteit van apparaten en systemen zodat de consument bij het kopen van ebooks over grenzen heen geen obstakels ondervindt. Ook wordt de Europese Commissie gevraagd de btw-tarieven voor ebooks en vergelijkbare goederen en diensten binnen de EU op elkaar af te stemmen, en te zorgen voor een eenduidige juridische definiëring van ebooks omwille van de rechtszekerheid.

De resolutie benadrukt voorts de noodzaak van mondiale samenwerking om in de toekomst de intellectuele eigendomsrechten te handhaven en te moderniseren, onder meer binnen de WTO en de WIPO, en dringt aan op actualisering van de Informatietechnologieovereenkomst (ITO) binnen de WTO, en op het verkennen – door de EU – van de mogelijkheid van een internationale digitale economische overeenkomst (IDEA).

Nieuwe richtlijn voor elektronische betalingsdiensten
De Europese Commissie is bezig een nieuwe richtlijn op te stellen die het elektronisch betalingsverkeer in de EU gemakkelijker en veiliger moet maken en standaardiseren zodat de verdere ontwikkeling van e-commerce wordt gestimuleerd, en tegelijkertijd wordt aangehaakt op nieuwe technologie, zoals betaling via de smartphone.

Vergelijkbare aanbevelingen voor de digitale interne markt en elektronische betalingsdiensten komen ook terug in de resolutie voor het Werkprogramma 2014 van de Europese Commissie, dat eveneens op 4 juli door het Europarlement is aangenomen. Ook daarin wordt de EC gemaand werk te maken van verdere modernisering van het auteursrecht zodat het aansluit op de realiteit van het digitale tijdperk.

Kroes werkt aan nieuwe regels voor netneutraliteit
Eurocommissaris Neelie Kroes komt dit najaar met nieuwe regelgeving voor elektronische communicatie in de EU, waarin een groot aantal onderwerpen wordt verwerkt. Een daarvan is netneutraliteit. Een uitgelekte versie van de plannen zorgde eerder deze maand voor commotie, omdat content en service providers de mogelijkheid zouden krijgen om speciale services voor meer snelheid en kwaliteit aan te bieden, waardoor er in feite juist discriminatie zou ontstaan in plaats van neutraliteit en het gewenste level playing field voor nieuwe, wellicht minder kapitaalkrachtige aanbieders uitblijft. Dat zou de innovatie eerder frustreren dan bevorderen. Kroes heeft hierop gereageerd in haar blogpost waarin zij tegenwerpt dat het mogelijk maken van speciale diensten juist bevorderlijk werkt voor een open internet en nieuwe spelers op de markt.

Triloog over richtlijnvoorstel voor collectief rechtenbeheer
Het Europees Parlement heeft voor de zomer gestemd over honderden amendementen op het richtlijnvoorstel voor collectief rechtenbeheer en multiterritoriale muzieklicentieverlening voor online toepassingen in de interne markt. De aangenomen amendementen zijn nog niet gepubliceerd. Na de zomer zal een ‘triloog’ plaatsvinden tussen de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement om tot een gemeenschappelijk standpunt over het richtlijnvoorstel te komen met het streven daarover voor het einde van het jaar te kunnen stemmen. Mochten zij niet geen gemeenschappelijk standpunt bereiken, kan het tot een zogenaamde ‘tweede lezing’ komen.

IEF 12921

Geen afgifte na inbeslagname geluidsbanden van The Beatles

Rechtbank Den Haag 17 juli 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9260 (A tegen Staat der Nederlanden)
BEATLES, LET IT IT BE,..Onrechtmatige overheidsdaad: vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door een aantal geluidsbanden van The Beatles na een strafvorderlijke inbeslagname niet af te geven aan de beslagene maar aan een derde. Inbreuk op (intellectueel) eigendomsrecht.

Op of omstreeks het jaar 1992 hebben eisers in Engeland anders dan om niet banden met geluidsopnamen van The Beatles gekocht van in 2006 veroordeelde heler [X]. De geluidsopnamen zijn gemaakt in januari 1969 in de Savile Row en Twickenham studio’s te Londen ten behoeve van de in mei 1970 uitgebrachte film “Let it Be”. In 2003 heeft een huiszoeking en zijn 571 banden met geluidsopnamen van de The Beatles in beslag genomen. Het Openbaar Ministerie heeft eisers laten weten voornemens te zijn de inbeslaggenomen banden terug te geven aan Apple Films Ltd, die in eigendom is van (de erfgenamen van) leden van The Beatles.

Voor onderhavige zaak moest vaststaan dat niet Apple Films de eigendomsrechten heeft, maar dat eisers de eigendom van de geluidsbanden hebben verworven en – mede met het oog op de waarde en de mogelijkheid van commercieel gebruik – ook van de eventuele auteursrechten op de werken van The Beatles. Naar het eindoordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat zij de eigendom van de banden hebben verworven.

Vervolg feiten: In 2006 heeft de Crown Court Southwark een vonnis gewezen in de strafzaak tegen verkoper [X]. Strafzaken tegen eisers zijn geseponeerd, omdat de benadeelden voldoende schadeloos zijn gesteld. Ex 552a Sv hebben eisers en Apple Films verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen geluidsopnamen. In 2007 heeft de Officier van Justitie op de voet van art. 116, lid 4, Sv Apple Films als bewaarder van de banden aangewezen.

De Hoge Raad heeft de beroepen gegrond geoordeeld, de beschikkingen vernietigd en de zaken verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Kern van de beslissing van de Hoge Raad was dat door tijdsverloop de revindicatiemogelijkheid voor de oorspronkelijk eigenaar op de voet van art. 3:86 lid 3 BW was vervallen, zodat voor de vraag of eisers redelijkerwijs als rechthebbende konden worden beschouwd getoetst diende te worden aan de criteria van art. 3:86 lid 1: zijn de banden anders dan om niet en te goeder trouw verkregen [zie ECLI:NL:HR:2009:BG3555]. De teruggave wordt bevolen aan Apple Films en cassatieberoep wordt afgewezen nu het beslag reeds was geëindigd met de reeds van kracht zijnde beslissing van het Hof op het klaagschrift [zie ECLI:NL:PHR:2011:BQ8215].

Dat betekent voor onderhavige zaak dat vast moet staan dat niet Apple Films de eigendomsrechten heeft, maar dat eisers de eigendom van de geluidsbanden hebben verworven en – mede met het oog op de waarde en de mogelijkheid van commercieel gebruik – ook van de eventuele auteursrechten op de werken van The Beatles. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat zij de eigendom van de banden hebben verworven.

De rechtbank heeft overwogen dat eisers met het oog op het bepaalde in art. 3:86 lid 3 BW geen bescherming toekomt tegen revindicatie van de bestolen eigenaar. In de op het klaagschrift van eisers gewezen beschikking van het hof Amsterdam van 9 februari 2007 heeft het hof geoordeeld dat eisers de geluidsbanden niet te goeder trouw hebben verkregen, hetgeen betekent dat ook volgens het hof eisers niet worden beschermd tegen de verkrijging van een beschikkingsonbevoegde.

4.7. Voor de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door afdracht van de geluidsbanden aan Apple Films moet vast staan dat daarmee inbreuk is gemaakt op de eigendomsrechten van [A] c.s. [A] c.s. moeten derhalve stellen en bewijzen dat zij de eigendomsrechten hebben op de geluidsbanden. Dat betekent voor onderhavige zaak dat – veronderstellenderwijs aannemend dat niet Silverlux, maar [A] c.s. de banden in privé hebben gekocht – vast moet staan dat niet Apple Films de eigendomsrechten heeft, maar dat [A] c.s. de eigendom van de geluidsbanden hebben verworven en – mede met het oog op de waarde en de mogelijkheid van commercieel gebruik – ook van de eventuele auteursrechten op de werken van The Beatles. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [A] c.s. onvoldoende onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat zij de eigendom van de banden hebben verworven.

4.8. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In de art. 552a Sv-procedure hebben zowel Apple Films als [A] c.s. beargumenteerd waarom niet de één, maar de ander als redelijkerwijs rechthebbende van de banden diende te worden beschouwd. Van de zijde van Apple Films is gemotiveerd gesteld dat zij de eigendom op de banden had en dat deze haar zijn ontstolen. Beide feiten worden ondersteund door het strafrechtelijk vonnis van de Engelse rechter. De rechtbank Amsterdam heeft in de op het klaagschrift van Apple Films gewezen beschikking om die redenen geoordeeld dat [A] c.s. hebben verkregen van een beschikkingsonbevoegde. De rechtbank heeft overwogen dat [A] c.s. met het oog op het bepaalde in art. 3:86 lid 3 BW geen bescherming toekomt tegen revindicatie van de bestolen eigenaar. In de op het klaagschrift van [A] c.s. gewezen beschikking van het hof Amsterdam van 9 februari 2007 heeft het hof geoordeeld dat [A] c.s. de geluidsbanden niet te goeder trouw hebben verkregen, hetgeen betekent dat ook volgens het hof (thans in de zin van art. 3:86 lid 1 BW) [A] c.s. niet worden beschermd tegen de verkrijging van een beschikkingsonbevoegde.
IEF 12919

Uitgeefovereenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden met terugwerkende kracht

Rechtbank Amsterdam 24 juli 2013,HA ZA 10-3658 (Vermeulen tegen Emryss)
Uitspraak ingezonden door Marie José Spit, Bousie advocaten.
Auteursrecht. Persoonlijkheidsrecht. Ontbreken ©-symbool. Contractrecht. Dwangsommen. Zie eerder IEF 11860, waarin is beslist dat de auteur dwangsommen is verbeurd en dat een door de uitgever uitgegeven herdruk niet zal worden verboden.

Emryss slaagt er niet in het bewijs te leveren van het bestaan van een overeenkomst tot uitgave van het boek Plants. De rechtbank verklaart voor recht dat de overeenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn ontbonden en dat Emryss met terugwerkende kracht tot 30 maart 2010 inbreukmakend en onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vermeulen.

Het enkele feit dat het ©-symbool (ten onrechte) bij de uitgever staat, houdt niet in dat het persoonlijkheidsrecht van Vermeulen wordt geschonden: hij wordt immers - steeds - aangewezen als de maker. Met betrekking tot de uitgaven in digitale vorm en in het buitenland is door Vermeulen onvoldoende concreet gemaakt dat door Emryss inbreukmakend is gehandeld. Een enkele schending van de overeenkomst door Emryss levert niet op zichzelf een inbreuk op het auteursrecht op.

Emryss wordt veroordeeld om de herdruk niet (meer) openbaar te maken of aan te bieden. In reconventie oordeelt de rechtbank dat het niet (meer) opnemen van het ©-symbool in de herdrukte uitgaven in strijd is met de overeenkomst en het kort gedingvonnis. Voor de verschuldigdheid van aangezegde dwangsommen is het niet relevant dat het vonnis in kort geding komt te vervallen. Niet is komen vast te staan dat Emryss geen dwangsommen heeft verbeurd met een maximum van 100.000.

2.9. (...) In deze procedure heeft de rechtbank geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding rechtsgeldig is. Dat wil zeggen dat op het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde gaat, dit het (andersluidende) vonnis in kort geding van 8 september 2011 (IEF 10164) met terugwerkende kracht vervangt. Emryss c.s. kan derhalve (vanaf dat moment niet langer) aan het kort gedingvonnis de bevoegdheid ontlenen om de werken van Vermeulen na 30 maart 2010 in herdruk uit te geven. Artikelen 15 lid 4 en 17 van de overeenkomst zien immers slechts op de verkoop van bestaande voorraden na het einde van de overeenkomst. Het recht om na ontbinding van de overeenkomst de werken te herdrukken, kan Emryss daaraan niet ontlenen. Bij gebruik aan die bevoegdheid terwijl Emryss de werken van Vermeulen na 30 maart 2010 in herdruk heeft uitgegeven, heeft Emryss inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Vermeulen en zodoende onrechtmatig jegens Vermeulen gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht (jegens Emryss) is daarmee toewijsbaar. (...)

2.10. Vermeulen stelt dat Emryss c.s. gedurende de looptijd inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht doordat Emryss c.s. op een aantal punten in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld. Vermeulen stelt dat Emryss hem voorspiegelde dat het auteursrecht op de werken bij Emryss rustte en dat Vermeulen slechts op basis van die veronderstelling instemde met de publicaties in het buitenland en publicaties in digitale vorm. Ook vermoedt Vermeulen dat door Emryss toestemming voor publicatie is gegeven aan derden waarvoor Vermeulen geen toestemming heeft gegeven. Ook klaagt Vermeulen over te lage royalties en te weinig promotie voor zijn werken. Voor zover de gevorderde verklaring voor recht tevens ziet op deze gedragingen van Emryss gedurende de looptijd van de overeenkomst wijst de rechtbank de vorderingen af: uit de door Vermeulen overlegde voorbladen blijkt duidelijk dat er geen misverstand over kan bestaan dat hij als auteur van het boek moet worden gezien. Het enkele feit dat het ©-symbool (ten onrechte) bij de uitgever staat, houdt niet in dat het persoonlijkheidsrecht (in het bijzonder het recht op naamsvermelding) van Vermeulen wordt geschonden: hij wordt immers - steeds - aangewezen als de maker. Met betrekking tot de uitgaven in digitale vorm en in het buitenland is door Vermeulen onvoldoende concreet gemaakt dat door Emryss inbreukmakend is gehandeld. Een enkele schending van de overeenkomst door Emryss levert niet op zichzelf een inbreuk op het auteursrecht op.

2.24. Tussen partijen is niet in geschil dat in de herdruk van het werk [CMM en NSO] het ©-symbool ontbreekt. Die omissie is een schending van artikel5 van de overeenkomst en daarmee een schending van het in het kort gedingvonnis opgelegde verbod. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 5 september 2012 (r.o. 6.33) is - nu het hier gaat om de verschuldigdheid van aangezegde dwangsommen - niet relevant dat het vonnis in kort geding komt te vervallen. Emryss c.s. stelt dat zij geen dwangsommen verschuldigd is omdat Vermeulen in het openbaar heeft aangegeven niet geassocieerd te willen worden met de door Emryss uitgegeven herdrukken. Die omstandigheid levert echter nog niet de vereiste toestemming van Vermeulen op om - in strijd met de overeenkomst en het vonnis in kort geding - het ©-symbool niet te gebruiken in de boeken. Waar Emryss c.s. stelt dat Vermeulen geen schade lijdt, bestrijdt Vermeulen dat door te stellen dat het Amerikaanse recht wel rechtsgevolgen verbindt aan het ©-symbool. Nu de stellingen van Emryss c.s. niet nader zijn onderbouwd, oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat Emryss geen dwangsommen zijn verbeurd. De gevorderde verklaring voor recht dat de dwangsommen niet zijn verbeurd zal daarom afgewezen. Voor matiging ziet de rechtbank evenmin grond.