IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 14302

Verwijzing nietigverklaring jongere Beneluxmerken naar Rotterdam

Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014, IEF 14302 (FKP tegen Spirits c.s.)
Relatieve bevoegdheid. Merkenrecht. De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de inbreukvordering tegen Zao gericht. Rechtbank verwijst de zaak tot nietigverklaring van de bedoelde Jongere Beneluxmerken naar de Rechtbank Rotterdam.

2.3. Gelet op het nu ingenomen standpunt door eisers dient de zaak te worden verwezen naar de rechtbank Rotterdam voor zover het de tegen Spirits International gerichte vordering betreft tot nietigverklaring van de onder III van het petitum bedoelde Jongere Merkregistraties3. Ongeacht de beantwoording van de in het tussenvonnis van 30 juli 2014 aan de orde gestelde vragen is de rechtbank Rotterdam als de rechter van de plaats van vestiging van Spirits International in ieder geval relatief bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
IEF 14301

Vordering vrijgifte toekomstige vasthouding identieke Loom Boards afgewezen

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014, IEF 14301 (PMS International Group tegen Choon's Design)
Uitspraak ingezonden door Sabin Tigu en Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen. Choon's is houdster van gemeenschapsmodel 2382853-002 voor een loom board waarop ontwerpen van gekleurde elastiekjes kunnen worden gemaakt en houdster van gemeenschapswoordmerk RAINBOW LOOM. Er is conservatoir derdenbeslag gelegd op een zending. PMS vordert het vrijgeven van de zending en een bevel aan Choon's om de Douane bij toekomstige vasthouding te berichten dat Loom Boards die identiek zijn aan het PMS-product onmiddellijk vrij te geven. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden wordt een verbod om uit de APV voortvloeiende rechten uit te oefenen gegeven. De vorderingen worden afgewezen.
Lees verder

IEF 14300

Dinerbijeenkomst: Patent plagiaat. Is er auteursrecht op octrooidocumenten?

Amsterdam, 13 november 2014. De uitnodiging: Dit onderwerp is actueel geworden, doordat de Orde van Octrooigemachtigden professor Quaedvlieg heeft gevraagd hierover een advies uit te brengen. De conclusie van zijn rapport kwam er, kort samengevat, op neer dat derden vrij gebruik mogen maken van de inhoud van octrooipublicaties. In reactie op dit rapport, heeft de heer Huydecoper een artikel geschreven waarin hij de onderbouwing van deze conclusie ter discussie stelt [BIE 2014-2, p. 38-40].

Union-IP is zeer verheugd dat beide heren bereid zijn om hun visie op dit onderwerp toe te lichten in de relatief informele setting van een diner bijeenkomst. Deze bijeenkomst is open voor alle praktijkbeoefenaars van intellectuele eigendom. Gezien het onderwerp is deze bijeenkomst interessant voor zowel octrooigemachtigden, als juristen, met name zij met interesse voor het auteursrecht.

De bijeenkomst wordt gehouden op donderdag 13 november 2014 in de De Industrieele Groote Club. Voor details verwijs ik u naar bijgaande uitnodiging. Het aantal plaatsen is beperkt, dus spoedige registratie wordt aanbevolen.

Plaats: De Industrieele Groote Club, Dam 27, Amsterdam (www.igc.nl)
Programma:
18:00 ontvangst en aperitief
19:00 diner & voordrachten
21:00 koffie en informele discussie
Deelname: open voor alle praktijkbeoefenaars van intellectuele eigendom
UNION-leden: € 80,
niet-leden: € 110 per persoon
Aanmelden: zend een bericht aan de secretaris, Reinier Wijnstra (union-nl@wijnstrawise.nl)
en maak het verschuldigde bedrag over op rek. NL66INGB0661013189 t.n.v.
Union Nederlandse Groep o.v.v. de naam van de deelnemer. Eventuele dieetwensen graag bij aanmelding aangeven
Termijn: uiterlijk 6 november 2014

IEF 14299

Strafbaarstelling dierenpornofilms is geen schending eigendomsrecht

Hof Den Haag 21 oktober 2014, IEF 14299; ECLI:NL:GHDHA:2014:4557 (Studio Martis c.s. tegen Staat der Nederlanden)
Dance of LoveUitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. De rechtbank oordeelde dat de strafbaarstelling van dierenpornofilms geen ontneming van eigendom ex Eerste Protocol bij het EVRM is [IEF 12215]. De rechtbank heeft, aldus het Hof, terecht (en onbestreden) overwogen dat van een schending van dit recht alleen sprake kan zijn als er geen fair balance bestaat tussen het nagestreefde algemeen belang en de individuele belangen én dat er sprake is van een excessieve last. Daarvan is geen sprake, er is een ondernemersrisico en Studio Martis heeft onvoldoende haar schade toegelicht. Het vonnis wordt bekrachtigd.

2.2 De rechtbank heeft terecht en overigens in hoger beroep onbestreden, overwogen dat van een schending van art. l EP alleen sprake kan zijn indien geenfair balance bestaat tussen het met de ingevoerde maatregel nagestreefde algemeen belang enerzijds en de individuele belangen van het de door die maatregel getroffen individu, en dat diefair balance ontbreekt indien bij de betrokkene sprake is van een individuele en excessieve last (individual and excessive burden). De Staat heeft aangevoerd dat Studio Martis c.s. onvoldoende hebben toegelicht dat en waarom bij Studio Martis c.s. van een individuele en excessieve last kan worden gesproken. De rechtbank heeft het beroep van Studio Martis c.s. hierop in de eerste plaats verworpen met een verwijzing naar het ondernemersrisico, maar daarnaast overwogen dat onvoldoende is komen vast te staan dat ook de bedrijfsvoering van Studio Martis in belangrijke mate gericht was op de vervaardiging en verkoop van dierenporno. Voorts oordeelde de rechtbank dat Studio Martis c.s. niet voldoende hebben toegelicht dat (een belangrijk deel van) de door hen gestelde schade is veroorzaakt door inwerkingtreding van de Wet, in welk verband de rechtbank overwoog dat Studio Martis in slechts zeer beperkte mate inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie in de jaren vóór 2009 en 2010, terwijl Topscore al in 2009 een negatief eigen vermogen had. Dit gaf de rechtbank aanleiding te veronderstellen dat de gestelde schade in elk geval voor een belangrijk deel het gevolg is geweest van de weigering van creditcardmaatschappijen in 2004 om mee te werken aan betalingen voor dierenporno.

2.5 Anders dan Studio Martis c.s. kennelijk menen kan de vraag of aan hun zijde sprake is van een individuele en excessieve last niet verwezen worden naar de schadestaatprocedure, aangezien daarvoor pas aanleiding zou kunnen zijn indien het hofvan oordeel is dat de Staat onrechtmatigjegens Studio Martis c.s. heeft gehandeld wegens schending van art. l EP. Voor dit laatste is immers vereist dat vast staat dat sprake is van een individuele en excessieve last, maar nu Studio Martis c.s.in dit opzicht niet hebben voldaan aan hun stelplicht is verwijzing naar de schadestaat niet aan de orde.

2.6 Nu Studio Martis c.s. niet hebben voldaan aan hun stelplicht komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een sprake is van een individuele en excessieve last. Dit betekent tevens dat de overige grieven geen nadere bespreking behoeven. Nu aan een essentiële voorwaarde voor een claim op basis van art. l EP niet is voldaan kunnen deze immers niet tot enig resultaat leiden.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14298

FIAR CE voegt zich in proces De Thuiskopie-Staat

Hof Den Haag 21 oktober 2014, IEF 14298 (FIAR c.s. tegen Stichting De Thuiskopie)
Uitspraak ingezonden door Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen en Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Tussenarrest. FIAR c.s. vordert met succes voeging ex artikel 217 Rv. FIAR heeft een belang en Thuiskopie heeft dat oordeel zonder succes aangevochten in cassatie [IEF 13695]. Imation en Dexxon stellen niet tijdig en zonder succes een nieuwe incidentele vordering tot tussenkomst in. Artikelen 218 Rv en 353 Rv bepalen dat dit bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie moet worden ingesteld.

Vordering tot voeging ex artilcel 217 Rv.
1. FIAR c.s. vordert in deze procedure op de voet van artikel 217 Rv. dat zij als gevoegde partij wordt toegelaten aan de zijde van de Staat en Sont. In het tussenarrest van 29 januari 2013 heeft het hof reeds geoordeeld dat FIAR c.s. belang heeft bij de gevorderde voeging. Thuiskopie heeft dat oordeel zonder succes aangevochten in cassatie. Thuiskopie, die zich thans refereert aan het oordeel van het hof, heeft na de procedure in cassatie geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. De Staat heeft zich niet verweerd tegen de gevorderde voeging. Dit betekent dat het hof de incidentele vordering tot voeging van FIAR c.s. aan de zijde van de Staat en Sont zal toewijzen, met verwijzing van de hoofdzaak naar de rol van 2 december 2014 voor het nemen van memorie van antwoord door FIAR c.s.
IEF 14297

Websitenaam de-zorgfraudulent.nl veranderen dat het woord fraude verdwijnt

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 oktober 2014, IEF 14297 (www.de-zorgfraudulent.nl)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Vordering tot verwijdering van website www.de-zorgfraudulent.nl vanwege onrechtmatige inhoud. De weergave op de website in beschrijvende, neutrale bewoordingen van hoe het gedaagde in zijn contacten met eisers is vergaan teneinde publiekelijk aandacht te vragen voor volgens gedaagde bestaande misstand is niet onrechtmatig. Kwalificaties als ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ zijn wel onrechtmatig, het gaat om ernstige beschuldigingen waarvoor niet voldoende bewijs is. De voorzieningenrechter beveelt de naam van de website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en elke betichting van van fraude te verwijderen.

4.7. Het is begrijpelijk dat de gang van zaken de nodige vragen bij [gedaagde] heeft opgeroepen. De gang van zaken zoals die naar voren is gekomen, kan ook niet zonder meer transparant worden genoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het niet onrechtmatig worden genoemd dat [gedaagde] op zijn website publiekelijk aandacht vraagt voor hoe het hem in de contacten met [eiser] is vergaan. Er kan een algemeen maatschappelijk belang mee zijn gediend dat anderen van die ervaringen van [gedaagde] met [eiser] kennis nemen. Voor een algemeen gebod de gehele content van zijn website te verwijderen is geen grond. De door hem gebezigde kwalificaties ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ kunnen echter niet door de beugel. Dat zijn ernstige beschuldigingen die impliceren dat [eiser] zich aan strafbare feiten schuldig maken. Daarvoor moet voldoende bewijs voorhanden zijn en dat is er niet. Al de passages waarin [gedaagde] [eiser] op enigerlei wijze beticht van fraude of frauduleuze praktijken of handelingen zal hij moeten verwijderen en verwijderd houden. Ook de passage die onder punt 11 van de dagvaarding is geciteerd (in dit vonnis opgenomen in rechtsoverweging 2.5) gaat te ver omdat daarvoor geen bewijs is. Dergelijke kwalificaties zijn niet nodig om aandacht te vragen voor de in de visie van [gedaagde] bestaande misstand. Zijn ervaringen kan hij ook in beschrijvende, neutrale bewoordingen weergeven. Het voorgaande betekent ook dat [gedaagde] de naam van zijn website moet veranderen. Die naam in relatie tot die van De Zorgconsulent en de verdere inhoud van de website houdt immers ook een beschuldiging van fraude in. Bij gebreke van aanwijzing door [eiser] van andere specifieke passages op de website die in hun visie onrechtmatig zijn, is er voor een verdergaand gebod tot verwijdering geen aanknopingspunt. Een algemeen verbod tot het doen van uitlatingen waarbij de eer en goede naam van [eiser] wordt aangetast, is onvoldoende concreet om toegewezen te kunnen worden.

De voorzieningenrechter,
5.1. beveelt [gedaagde] binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de naam van zijn website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen en veranderd te houden dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en van zijn website te verwijderen en verwijderd te houden elke betichting van [eiser] van fraude en van het systematisch het geïndiceerde zorggeld naar zich toeschuiven tegenover een zeer beperkt aantal uren zorg en van het dwingen van cliënten te tekenen voor meer dan de geleverde uren,
IEF 14296

Beslag onder zichzelf ten laste van Stichting De Thuiskopie

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, IEF 14296 (importeur tegen Stichting De Thuiskopie)
Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer, Dennis van Tilborg en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD. Importeur van hard- en software verzoekt met succes verlof tot het leggen van beslag onder zichzelf ten laste Stichting De Thuiskopie in verband met gesteld ten onrechte betaalde thuiskopievergoeding. Een beroep wordt gedaan op de onterechte vergoeding, geïnd voor kopieën uit illegale bron IEF 13741 (ACI Amsterdam), en dat er geen onderscheid is gemaakt tussen Rome en niet-Rome visuele opnamen IEF 13278 (De Thuiskopie/Acer). De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat indien de AMvB als basis voor het contract wordt aangetast, dit zijn weerslag zal hebben op de mogelijkheden voor verweerster om zich te beroepen op het verrekenings- en opschortingsverbod en de bezwaartermijn in het in dat geval op drijfzand berustende contract.

3.2.1. (...) De belangrijkste, door [verzoekers] in het verzoek en bij pleidooi meest uitgewerkte, reden is dat er in de thuiskopievergoeding mede een vergoeding voor privé-kopiëren uit illegale bron is verwerkt, hetgeen volgens het Hof van Justitie in strijd is met het Unierecht. Daarnaast hebben [verzoekers] aangevoerd dat ten onrechte geen onderscheid wordt gemaakt tussen Rome en niet-Rome visuele opnamen (zoals visuele opnamen van naburig rechthebbenden uit de VS). De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft voorlopig geoordeeld dat dit bezwaar zou kunnen leiden tot onverbindend verklaring van de AMvB.

3.2.2. [verzoekers] hebben tengevolge van de door hen gestelde onverbindendheid van de AMvB gedurende de periode vanaf de inwerkingtreding van de AMvB op 1 januari 2013 ten onrechte (althans een te hoog bedrag aan) thuiskopievergoeding afgedragen aan [verweerster 1].

4.3.
Het moge duidelijk zijn dat de voorzieningenrechter zich conformeert aan deze recente, op prejudiciële vragen van de Hoge Raad gegeven, uitspraak van het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie heeft een duidelijk negatief oordeel gegeven over de wijze waarop de billijke compensatie als bedoeld in art. 5, lid 2, sub b, van de richtlijn bij de Nederlandse uitwerking van de richtlijn is bepaald. Dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 17 april 2014 tot de conclusie is gekomen dat de AMvB waarin de thuiskopievergoeding is neergelegd, moet worden aangepast, lag dan ook voor de hand.
(...)
4.5.
De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat indien de AMvB als basis voor het contract wordt aangetast, dit zijn weerslag zal hebben op de mogelijkheden voor [verweerster 1] om zich te beroepen op het verrekenings- en opschortingsverbod en de bezwaartermijn in art. 6 van het in dat geval op drijfzand berustende contract.

4.10. Voorshands acht de voorzieningenrechter het standpunt van [verzoekers], dat de AMvB in de hoofdprocedure onverbindend zal worden verklaard, zozeer verdedigbaar, dat dit mede de basis kan vormen voor het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir eigenbeslag.

4.11. Daarnaast is er dan ook nog steeds de met het vonnis van 22 november 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag geslagen bres in de AMvB, waar het gaat om de in de thuiskopietarieven begrepen schade in verband met privékopiëren van audiovisuele opnamen uit niet-Rome landen. Afgewacht moet worden of [verweerster 1] deze bres in het bij het gerechtshof Den Haag aanhangige hoger beroep zal weten te dichten. De voorzieningenrechter constateert dat voorshands het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de Haagse voorzieningenrechter er ligt en dat hij gewicht aan het daarin gegeven oordeel mag toekennen. Overigens lijkt het wel aannemelijk dat het geldelijk belang van de problematiek van de downloads uit illegale bron groter is dan dat van de niet-Rome kwestie.
IEF 14295

Superioriteitsclaims van vijfpuntsgordel autozitjes ongeoorloofde vergelijkende reclame

Rechtbank Oost-Brabant 17 oktober 2014, IEF 14295 (Cybex tegen Dorel/Maxi Miliaan)
Artikel 6:194a BW. Ongeoorloofde vergelijkende reclame tussen autozitjes met vijfpuntsgordelsysteem en veiligheidskussensysteem. Dorel/Maxi Miliaan plaatst in haar nieuwsbrief en op haar website een verklaring over de optimale bescherming van peuters in autostoeltje met een vijfpuntsgordelharnas met de suggestie dat dit systeem veiliger is dan een veiligheidskussensysteem. De procedure in Duitsland was niet op tegenspraak, en komt daarom ook geen doorslaggevende betekenis toe. Op een aantal punten heeft Dorel niet voldaan aan het controleerbaarheids- en objectiviteitsvereiste waardoor deze kwalificeert als ongeoorloofde vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW. Een rectificatie wordt bevolen.

Het gaat om de superioriteitsclaims als "veiligere afremming door belasting van sterke lichaamsdelen" en "Stevig vasthouden op de veiligste positie". Het is een feit dat krachten op het buikgebied niet zijn te meten, omdat dummy's geen sensoren in die zone hebben.

4.12 (...) De eerste hoofdreden is “veiligere afremming door belasting van sterke lichaamsdelen”. Door het gebruik van het woord veiligere” maakt Dorel een superioriteitsclaim. Die moet zij ook hard kunnen maken met objectief bewijs. Los van de vraag of zij daartoe in staat is, heeft te gelden dat zij heeft nagelaten om in de Mededeling aan te geven op welke onderzoek(en) zij haar superioriteitsclaim baseert zodat niet is voldaan aan het controleerbaarheidsvereiste en is reeds op die grond sprake van ongeoorloofde vergelijkende reclame. Dat laat onverlet dat het voor partijen van belang is om te weten of de uitingen in de Mededeling wel toelaatbaar zijn indien sprake zou zijn van een deugdelijke bronvermelding. De voorzieningenrechter zal daarom ook ingaan op de vraag of vergelijking berust op objectieve gronden.

4.19. Ook de tweede hoofdreden die Dorel noemt in de Mededeling bevat een superioriteitsclaim. Dorel heeft het immers over stevig vasthouden op de veiligste positie. Met andere woorden op een positie die veiliger is dan van een stoeltje voorzien van een veiligheidskussen. Daarvoor geldt eveneens dat Dorel niet heeft voldaan aan het controleerbaarheidsvereiste omdat elke verwijzing naar een onderbouwing van die stellig in de Mededeling ontbreekt. Dat betekent dat ook die superioriteitsclaim reeds om die reden kwalificeert als ongeoorloofde vergelijkende reclame. Onder verwijzing naar de hierboven behandelde producties ontbreekt het bovendien aan voldoende objectieve onderbouwing van de claim. Ook voor deze stelling ontbreekt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan voldoende objectief bewijs. Dorel mag wel stellen dat een kind in een vijfpuntsgordelharnas veilig wordt vastgehouden, maar zij mag op basis van de thans overgelegde stukken niet suggereren dat een kind in een stoeltje voorzien van een veiligheidskussen minder veilig wordt vastgehouden zoals zij wel doet in de Mededeling. Ook om die reden maakt Dorel zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter schuldig aan ongeoorloofde vergelijkende reclame.
IEF 14294

Gematigde contractuele boete voor flitsen in promo 'de 25 meest'

Hof Amsterdam 14 september 2014, IEF 14294 (SBS Broadcasting tegen X)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap. Mediarecht. Contract. Boete. In een aflevering van 'Peter R. de Vries, misdaadverslaggever' over huurmoorden is X getoond; delen van deze aflevering zijn herhaald in (de promo van) 'De 25 meest schokkende verborgen cameraonthullingen'. Partijen hebben een onthoudingsovereenkomst op straffe van een contractuele boete. De rechtbank oordeelde dat korte flitsen voor jubilem "de 25 meest" leidt tot contractuele boete [IEF 12924]. Het hof gaat niet uit dat een ondergrens van het verbod bestaat in de zin dat er daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt op de privacy van X, zoals door SBS bepleit.

Dat het totaal aan beeldmateriaal slechts 1,5 seconden duurt en dat de beelden zonder vermelding van context of naamsvermelding, baat SBS niet. Alleen al de mogelijkheid dat - ook al is dat in kleine kring - de privacybelangen van X c.s. zijn geschaad, is voldoende voor een beroep op het boetebeding. Het hof matigt de boete tot €15.000 gelet op onder meer het ontbreken van aantoonbare schade.

3.6. Het hof is van oordeel dat, voor zover al sprake zou zijn van een dergelijk ondergrens, SBS in dit geval geen beroep daarop toekomt. Daartoe is het volgende redengevend. SBS heeft aangevoerd dat het in dit geval gaat om beelden waarop [A], [B] en [C] weliswaar voorkomen maar niet herkenbaar zijn, dat het totaal aan beeldmateriaal slechts 1,5 seconden duurt en dat deze beelden zonder vermelding van enige context of naamsvermelding werden uitgezonden. Het is niet aannemelijk, zo stelt SBS, dat zij voor een dergelijk gebeurtenis een zo hoge boete zou accepteren. [geïntimeerde] voert echter aan dat[B] wel degelijk herkenbaar in beeld komt. [geïntimeerde] wijst erop dat naar aanleiding van de uitzending van de fragmenten derden richting [geïntimeerde] c.s. hebben gereageerd en dat zij vervolgens hun raadsman hebben verzocht contact op te nemen met SBS. SBS heeft deze gang van zaken niet uitdrukkelijk betwist zodat deze vast staat. Het hof concludeert daaruit dat herkenning van [B] in elk geval voor zekere personen mogelijk is geweest. Daarbij komt dat de beelden weliswaar zonder vermelding van het oorspronkelijke onderwerp of andere context zijn vertoond, maar dat deze wel zijn uitgezonden als promotiemateriaal voor het (bekende) misdaadprogramma waarin deze oorspronkelijk zijn uitgezonden. Een en ander is voldoende voor het oordeel dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. door de uitzending in het geding zijn gekomen.
Hieraan doet niet af dat [B], zoals SBS aanvoert, mogelijk alleen voor direct betrokkenen herkenbaar in beeld is gekomen. Alleen al de mogelijkheid dat - ook al is dat in kleine kring - de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. zijn geschaad, is voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor een dergelijk beroep kan naar het oordeel van het hof niet de eis worden gesteld dat sprake is van herkenbaarheid van [B] of van de andere betrokkenen bij het algemene publiek. In dit verband is evenmin van belang dat slechts één van de betrokkenen in beeld is gekomen, alleen al omdat [geïntimeerde] c.s. nu eenmaal familie van elkaar zijn en zij bovendien in de oorspronkelijke uitzending allen in verband met elkaar in beeld komen. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [B] slechts (daadwerkelijk) aan de hand van stilstaande beelden kan worden herkend, zoals SBS min of meer erkent (memorie van grieven onder 47), dan is dat naar het oordeel van het hof voldoende voor een beroep op het boetebeding. Voor zover dit al het geval is, hebben derden immers in het vertonen van de beelden aanleiding gezien deze (nogmaals) stilstaand te bekijken en vervolgens [geïntimeerde] c.s. daarover in te lichten. Het is ook geenszins op voorhand uit te sluiten dat derden op enig moment met technische hulpmiddelen stilstaande beelden van de promo’s en de bumper zullen bekijken.

3.17. Het beroep van [geïntimeerde] op het boetebeding is aldus gegrond op de herhaalde uitzending van zeer korte fragmenten zonder dat daaraan, behoudens het verband met het misdaadprogramma, enige context wordt gegeven. In de fragmenten is slechts een van de betrokkenen - zeer kort - herkenbaar in beeld geweest. Dit betekent dat het voor de hand ligt dat de privacybelangen van [geïntimeerde] c.s. slechts in beperkte mate zijn aangetast, ook al is het fragment vijf maal herhaald. SBS voert in verband daarmee aan dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. beperkt zal zijn geweest. [geïntimeerde] voert omtrent de door [geïntimeerde] c.s. geleden schade alleen in algemene termen aan dat het ondoenlijk is vast te stellen wat de schade is die hoort bij de opmerkingen, intimidatie, bedreigingen, vernielingen en het steeds lastiger vinden van een baan of school na iedere uitzending. Vast staat, zo stelt [geïntimeerde], dat vrijwel geen van de familieleden door de beelden en de herhalingen daarvan in staat is geweest een normaal leven op te bouwen en een betaalde baan te vinden (memorie van antwoord 100). [geïntimeerde] vermeldt echter geen concrete incidenten die zich hebben voorgedaan na de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat deze zich niet hebben voorgedaan. Wat [geïntimeerde] zelf betreft heeft voorts te gelden dat hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf in verband met de destijds in de uitzendingen aan de orde gestelde huurmoorden. Hij licht niet toe wat de gevolgen daarvan zijn geweest en welke schade daarnaast specifiek het gevolg is van de uitzendingen van SBS, laat staan dat hij concreet toelicht wat de uitzendingen van de promo’s aan de door hem gestelde gevolgen hebben bijgedragen. Dat had gelet op de omstandigheden wel op zijn weg gelegen. Dit klemt te meer omdat hij zelf niet in beeld is geweest in de uitzendingen van 16 en 17 december 2010. SBS wijst voorts terecht erop dat bij de vaststellingsovereenkomst aan [A] en aan [B], overigens tegen finale kwijting, een bedrag van € 1000,- als vergoeding van de schade wegens het op 11 juni 2008 opnieuw uitzenden van de beelden is toegekend. [geïntimeerde] had mede in verband daarmee nader moeten toelichten waaruit de schade door de uitzending van de promo’s concreet bestaat. De schade door de eerdere uitzendingen is wat [A] en [B] aangaat immers afgedaan terwijl, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat de fragmenten die thans te zien zijn geweest, na de eerdere in verhouding daarmee langdurige uitzendingen, daaraan hebben toegevoegd. Het hof gaat dan ook met SBS ervan uit dat de schade voor [geïntimeerde] c.s. als gevolg van de uitzendingen van 16 en 17 december 2010 nihil is geweest en dus niet in verhouding staat tot het thans (bovenop het reeds door SBS betaalde bedrag van € 15.000,-) gevorderde bedrag van € 60.000,-.

3.18. Het Hof let bij haar oordeel tevens op de aard van de overeenkomst. Die houdt geen absoluut verbod in op het herhalen van de beelden. Wat [geïntimeerde] zelf betreft staat het SBS vrij de beelden te herhalen indien deze actualiteitswaarde krijgen omdat zich nieuwe feiten of ontwikkelingen voordoen. In dat geval worden de gezichten van [A], [B] en [C] weliswaar onherkenbaar gemaakt, als zij aan die actualiteitswaarde niet hebben bijgedragen, maar ook wat hen aangaat is geen sprake van een absoluut verbod op het uitzenden van de beelden. Een en ander betekent dat partijen kennelijk niet ervan uit zijn gegaan dat het uitzenden van de beelden onder alle omstandigheden ongeoorloofd is.

3.19. De overeenkomst is gesloten nadat in enkele afleveringen uitgebreid aandacht is besteed aan de huurmoorden en [geïntimeerde] c.s. allen herkenbaar in beeld zijn gekomen. Gelet op de aanleiding om de overeenkomst te sluiten en op de aard van de overeenkomst is te concluderen dat [geïntimeerde] het beding heeft ingeroepen ter zake van een gering te noemen overtreding. [geïntimeerde] bedoelt bovendien, gelet op de omvang van zijn vordering, het beding vijfmaal in te roepen. Het gevolg daarvan, de verschuldigdheid van een bedrag van in totaal € 75.000,-, is gelet op het ontbreken van aantoonbare schade, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen, is naar het oordeel van het hof een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het hof zal de verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 15.000,-. Dit komt overeen met het bedrag dat SBS zou hebben verbeurd bij een eenmalige overtreding van het boetebeding. Het hof acht de onderhavige situatie, een geringe overtreding van het beding welke zich vijfmaal heeft voorgedaan binnen een tijdsbestek van vijf uren, daarmee gelijk te stellen, in elk geval voor wat betreft de gevolgen daarvan voor [geïntimeerde] c.s. Het hof neemt bij zijn oordeel tot deze matiging van de boete tevens in aanmerking dat het boetebeding mede tot doel heeft SBS aan te sporen tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en partijen het bedrag dat zij als boete zijn overeengekomen kennelijk passend hebben geacht voor het bereiken van dit doel.

Lees de uitspraak (pdf / HTML)

IEF 14293

Vergoedingen voor kunstuitleen gaan omhoog en thuiskopieheffingen gaan omlaag

Uit het persbericht: Onderhandelingen tussen Stichting Leenrecht en de kunstuitleenbranche zijn met succes afgerond! Stichting Leenrecht heeft overeenstemming bereikt over een hogere vergoeding voor de kunstenaars. Het huidige tarief van € 1,50 per uitlening wordt in jaarlijkse stappen van 0,25 euro verhoogd tot € 2,50! In 2018 wordt het nieuwe tarief bereikt. Lees verder

Uit het persbericht: De thuiskopieheffingen dalen met ingang van 1 januari 2015 met 30%. Dit betekent een heffing van € 3,50 op desktop pc’s, notebooks, smartphones, telefoons met mp-3 spelers, tablets, hdd recorders en settopboxen met harde schijf. Portable audio-/videospelers krijgen een heffing van € 1,40. Voor externe hdd-drives en e-readers geldt straks een bedrag van € 0,70. Bij de aanschaf van een cd-rom of dvd geldt het laagste tarief: 2 eurocent. Lees verder