IEF 22016
29 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: bekendheid merk wordt geleidelijk verworven en verloren

 
IEF 22015
29 april 2024
Uitspraak

BREIN doet met succes beroep op Convenant Blokkeren Websites

 
IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 14275

Illegale kopie van bollywood-dvd Blue

Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014, IEF 14275 (D. tegen KMI Movies e.a.)
Uitspraak ingezonden door Derya Ada, Kneppelhout & Korthals. Auteursrecht. Bollywood. Bewijsopdracht uit IEF 12255. Dat KMI de videotheek dreef waar een kopie van de film "Blue" is verkocht op 9 januari 2010, is enkel onderbouwd door een verklaring van één getuige. Daartegenover staan diverse (schriftelijke) verklaringen en o.a. een huurovereenkomst. Het verweer van S., dat tasjes met aangekochte illegale kopieën zijn verwisseld, slaagt niet. Er wordt voldoende aangetoond dat de in depot gegeven dvd's afkomstig zijn van gedaagden en dat het om illegale kopieën van de film "Blue" gaat.

Lees de uitspraak hier (IEF 14275 - pdf / HTML)

IEF 14274

Modelrecht op een invoegstuk voor plinten

Gerecht EU 3 oktober 2014, IEF 14274, zaak T‑39/13 (Niewinski tegen BHIM) - dossier
Gemeenschapsmodel. Beroep ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 70 438-0002 (Plinten) en strekkende tot vernietiging van beslissing van kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de vordering tot nietigverklaring die door Poli-Eco Tworzywa Sztuczne is ingesteld. De beslissing van BHIM wordt vernietigd: de kamer van beroep heeft zichtbare elementen van het oudere model niet correct geïdentificeerd.

42      Ten eerste valt het plaatsen van de elektrische of telefoonkabels in de holle ruimte van een plint die is bedekt met het invoegstuk, waarop het litigieuze model wordt toegepast, onder de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 6/2002 vastgestelde uitzonderingen, in die zin dat handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie niet kunnen worden geacht onder normaal gebruik te vallen. Aangezien deze handelingen tijdelijk zijn, stemt het plaatsen of verwisselen van de kabels in een holle ruimte juist overeen met handelingen in verband met onderhoud of service in de zin van bovengenoemde bepaling. Bovendien heeft de kamer van beroep in punt 26 van de bestreden beslissing terecht geoordeeld dat bij normaal gebruik de plinten slechts werden weggenomen in geval van renovatie van de ruimte, reparatie of vervanging van kabels of telefoonkabels. Bijgevolg heeft zij terecht geoordeeld dat het regelmatig uit elkaar halen en inspecteren van het invoegstuk niet viel onder normaal gebruik.

43      Ten tweede dient wat betreft de mogelijkheid om de uiteinden van een plint niet te bedekken, waardoor het dwarse gedeelte ervan en het dwarsaanzicht van het invoegstuk zichtbaar blijven, te worden vastgesteld dat – zoals het BHIM opmerkt – het onlogisch zou zijn om de uiteinden van een voortbrengsel open te laten, aangezien dit in wezen is ontworpen om de kabels weg te stoppen. Overigens blijkt duidelijk uit bijlage A13 bij het verzoekschrift (blz. 61 tot en met 64) dat de plinten waarin het onderdeel wordt ingevoegd waarop het litigieuze model wordt toegepast, elementen hebben om de uiteinden ervan te bedekken. Bovendien wordt in bijlage 14 bij het verzoekschrift (blz. 66) ook gepreciseerd dat het gebruik van uiteinden en verbindingsstukken het mogelijk maakt om zelf gemakkelijk en snel tot plaatsing over te gaan, hetgeen in casu bewijst dat voorzien is om de zijdelen van de plinten te bedekken.

44      Ten derde dient wat betreft de situatie waarin het model in transparant materiaal zou worden geproduceerd, te worden opgemerkt dat op basis van de in de bijlagen A8, A9 en A12 bij het verzoekschrift gevoegde illustraties van het gebruik van het invoegstuk niet kan worden vastgesteld dat bij een transparant oppervlak de uitsteeksels van het invoegstuk zichtbaar zouden zijn, wanneer dit is vastgemaakt aan een plint, een muur of een vloer. Evenzo heeft de kamer van beroep in punt 29 van de bestreden beslissing op goede gronden geoordeeld dat de twee betrokken modellen, zoals voorgesteld, konden worden toegepast op voortbrengselen die in verschillende materialen worden geproduceerd, en niet enkel in transparante materialen. Bovendien voert het BHIM terecht aan dat dit kenmerk niet blijkt uit de grafische weergave van het litigieuze model.

45      Bijgevolg wordt in de conclusie van de kamer van beroep dat het enige zichtbare kenmerk van het litigieuze model bij normaal gebruik het voorste oppervlak ervan is, geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting.

52 Het zichtbaarheidscriterium, zoals vermeld in punt 12 van de considerans van verordening nr. 6/2002 en in herinnering gebracht in punt 40 supra, is dus van toepassing op het oudere model. Het BHIM heeft ter terechtzitting tevens erkend dat dezelfde criteria moesten worden toegepast op de twee conflicterende modellen.

53 Daaruit volgt dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste beoordeling bij de vergelijking van de betrokken modellen, aangezien zij heeft geoordeeld dat bij normaal gebruik het voorste deel van het voortbrengsel waarop het oudere model wordt toegepast en dat deel uitmaakt van een samengesteld voortbrengsel, zichtbaar blijft. In die zin heeft zij de zichtbare elementen van het oudere model niet correct geïdentificeerd. Zoals in punt 51 supra is aangegeven, mag een vordering tot nietigverklaring echter niet worden gebaseerd op een ouder model dat als onderdeel van een samengesteld voortbrengsel bij normaal gebruik van dit voortbrengsel niet zichtbaar is. Het door de kamer van beroep verrichte onderzoek van de nieuwheid en het eigen karakter van het litigieuze model is dus onjuist. Deze omstandigheid volstaat om het onderhavige middel te aanvaarden.

54 Daaruit volgt dat het onderhavige middel moet worden aanvaard zonder dat de andere door verzoekster aangevoerde argumenten en middelen dienen te worden onderzocht.

IEF 14273

Fraaie zaken

Bijdrage ingezonden door Sander Dikhoff, Dikhoff Van Dongen advocaten. Kees van Beijnum is een bekende Amsterdamse schrijver. Hij groeide op rond de Zeedijk, met op nr. 111 het Chinese restaurant Nam Kee. Het boek Oesters van Nam Kee bracht Van Beijnum landelijke bekendheid, vooral door de verfilming ervan met een blote Katja Schuurman. Tot zover de Oesters.Nu naar De Offers, het nieuwe boek van Van Beijnum dat deze week verscheen. Daar is gedoe over.

Rond 2007 is Van Beijnum gevraagd een scenario te schrijven voor een film over het naoorlogse Tribunaal van Tokio met daarin de Nederlandse rechter Bert Röling. Voor de film werd de zoon van deze rechter om gegevens gevraagd. Röling Jr. – historicus van beroep – dook in de dagboeken en brieven van zijn vader en maakte daar een heus boekwerk van. Van de proefuitgave van dat boek verstrekte Röling Jr. een exemplaar aan Van Beijnum om te kunnen gebruiken voor de film.

Van Beijnum vond het boek van Röling Jr. zo interessant dat hij besloot om ook over dezelfde Röling Sr. een boek te schrijven met daarin onderdelen van het materiaal dat hij ten behoeve van de film van Röling Jr. had verkregen. Röling Jr. is daar boos over: “De afspraak was dat hij dat voor de film zou gebruiken, niet voor een boek. Hij wist donders goed dat hij mijn bronnen in vertrouwen ter inzage had gekregen. Dat vind ik onfatsoenlijk van hem”.

Wat ook steekt is dat Van Beijnum in zijn boek van Röling Sr een hoerenloper heeft gemaakt. Om Röling Jr. tegemoet te komen heeft Van Beijnum op het boek laten zetten dat er ook fictie in zit. En de naam Bert Röling is eruit, het is een fictief personage geworden. Helpt dat? Het hele boek gaat over de rechter Bert Röling en alle andere rechters van het Tribunaal hebben nog wel hun eigen naam. Rara: wie zou dat fictieve personage toch zijn?

Röling heeft geen juridische stappen genomen. Verstandig, want vermenging van facts en fiction, het zogenaamde faction, is doorgaans toegestaan. Van Beijnum is vast op de hoogte van de juridische grenzen. Het toeval wil dat hij ooit een bijdrage leverde aan een boekje over juridische kwesties. Fraaie zaken heet dat boekje. Daar zou deze kwestie niet in passen.

Sander Dikhoff

IEF 14272

Bereik de juiste balans in het outsourcen van uw IE-werk

Hajo Kraak en Jenny Cromsigt, White paper - Bereik de juiste balans in het outsourcen van uw IE-werk, september 2014.
Bijdrage ingezonden door Hajo Kraak en Jenny Cromsigt, V.O..Dit white paper biedt concrete handvatten voor het succesvol inrichten van de samenwerking tussen uw IE-afdeling en een externe IE-partner. Door zelf de analyse te maken bepaalt u welk inhuurmodel het beste bij uw behoefte en vraagstukken past. Zo vergroot u het rendement en verbetert u de focus en output van uw eigen octrooiafdeling.
Lees verder

IEF 14271

Werkwijze geeft geen oplossing nadelige invloed op bladstructuur

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2014, IEF 14271 (De Koning tegen Levoplant)
Uitspraak ingezonden door Paul Reeskamp en Marijn van der Wal, Klos Morel Vos & Schaap. Octrooirecht. Partijen zijn actief op het gebied van opkweken van met name orchideeën. De Koning is houdster van EP 2070407 B1 voor een 'werkwijze en kokervormig lichaam voor het opkweken van planten'. De uitvinding biedt geen oplossing voor het gesignaleerde probleem, i.e. het nadelig beïnvloeden van de bladstructuur, bestaat er gerede twijfel over de uitvindershoogte van het octrooi. De vordering wordt afgewezen.

Het bezwaar tegen de opvoerde proceskosten slaagt niet: de zelf ingediende kostenspecificatie zijn van een zelfde orde van grootte en het ontbreekt aan een overtuigende toelichting welke kosten als onredelijk moet worden aangemerkt.

4.6. Daarnaast zullen, opnieuw volgens EP 407 zelf, bladeren omgeven door een "tubelar body" ondersteund worden door de randen van de geleidingvlakken "without abutting against a wall part of the tubular body over a large part of their surface area, so that the structure of the leaves is nog adversely affected". Hoe dit laatste effect, het nadelig beïnvloeden van de bladstructuur - wordt bereikt kan de vakman echter niet opmaken uit de octrooiconclusies, beschrijving of tekeningen, zo stelt Levoplant. Nadat hierop ter zitting was doorgevraagd, heeft de octrooigemachtigde van De Koning verklaard dat wat in het octrooischrift als doel van de uitvinding wordt geschetst, te weten het verschaffen van een werkwijze voor het opkweken van planten die het nadeel van de gebruikelijke methode volgens NL 049 ondervangt, i.e. het nadelig beïnvloeden van de bladstructuur, door het octrooi niet wordt gerealiseerd. Ook hierin kan de gestelde inventiviteit van conclusie 1 van EP 407 dus niet zijn gelegen.
4.7. Al op grond van deze verklaring moet de geldigheid van conclusie l van EP 407 ernstig worden betwijfeld. Als een uitvinding immers geen oplossing biedt voor het gesignaleerde (technische) probleem, ontbreekt de voor octrooiering vereiste inventiviteit.

4.8. Als gezegd schuilt de inventiviteit volgens De Koning echter in het onderkennen van het probleem van het rond/krom groeien van takken binnen de vaas. Ten opzicht van NL 049 zou dit het objectief technische probleem zijn. EP 407 zou dit probleem dan oplossen door het verschaffen van verticaal gerichte geleidingsvlakken. De bladereren steunen op die vlakken af waarbij achter de bladeren, in de (hoeken van de) geleidingsvlakken ruimte wordt gecreëerd voor de takken die aldus achter de bladeren langs in een verticale richting kunnen groeien, zo begrijpt de voorzieningenrechter het betoog van De Koning.

4.9. Dit standpunt wordt niet gevolg. (..)
IEF 14269

Uit intentieverklaring volgt geen plicht tot uitgeven

Hof Arnhem-Leeuwarden 7 oktober 2014, IEF 14269 (BVEO tegen ThiemeMeulenhoff)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette en Marijn Kingma, Höcker Advocaten. Contractenrecht. In eerder vonnis [IEF 9357] is bepaald dat er geen verplichting voor Thieme is om tot het uitgeven van het nog (verder) te ontwikkelen IederSpelt over te gaan, ook niet op grond van de overgelegde intentieverklaring. Het Hof bekrachtigt het vonnis onder aanvulling van de rechtsgronden.

4.8. Uit het bovenstaande volgt dat beide partijen vanaf het begin van de samenwerking ervan uitging, en zich daarvoor ook hebben ingezet, om van "IederSpelt" een succes te maken. Anders dan BVEO stelt, heeft Bekadidact zich echter niet contractueel verplicht tot het uitgeven van "IederSpelt". Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Aangenomen dat partijen zich hebben gebonden aan de Intentieverklaring moet worden vastgesteld dat een verplichting tot uitgeven daarin niet met zoveel woorden is opgenomen. Ook na uitleg van de Intentieverklaring aan de hand van de Haviltexmaatstaf kan een dergelijke verplichting daaruit niet worden afgeleid. Uit de Intentieverklaring in samenhang met brieven(...) van BVEO volgt nu juist dat partijen hierover nog een overeenkomst moesten sluiten - de definitieve overeenkomst- en dat partijen over essentiële onderdelen van deze overeenkomst nog geen overeenstemming hadden bereikt (...)

4.18 Mede tegen de achtergrond dat partijen op diverse onderdelen nog steeds geen overeenstemming hadden bereikt en de grote investering die Bekadidact op dat moment al had gedaan, mocht zij op grond van het rapport van Brijde de samenwerking danwel de onderhandelingen over een overeenkomst met BVEO op 22 januari 2007 beëindigen. Op dat moment bevatte het programma nog ernstige fouten, waarvan BVEO inschatte dat het nog maanden kon duren om deze te herstellen en voldeed het programma niet aan de door Bekadidact gewenste gebruiksvriendelijkheid en presentatie. (...)
IEF 14267

Auteursrechtdebat: Blokkeer het elektronisch vergiet!

Waarom blokkeren een effectieve manier is om auteursrechten te handhaven
Thema
: Blokkade. Door Victor Bouman, Wieringa advocaten. Een groot gejuich ging in januari 2014 op in het kamp van de voorvechters van “het vrije internet”: het Hof ’s-Gravenhage had de blokkade van The Pirate Bay opgeheven, het vrije web zou van de ondergang gered zijn [IEF 13467]. Inmiddels zijn we meer dan een half jaar verder en is het vrije web van toen, als gevolg van de Europese arresten in de zaken rond de thuiskopieheffing en kino.to, voorgoed verleden tijd. Een mooi moment om nog eens kritisch naar het opheffen van de blokkering van The Pirate Bay te kijken.

Een belangrijke reden voor het Haagse hof om de blokkade op te heffen was dat deze niet voldoende effectief zou zijn geweest. De blokkade zou geen enkel effect hebben gehad op de totale omvang van al het torrentverkeer: het aantal gedeelde megabytes was gedurende de blokkade niet lager dan ervoor. Het hof heeft niet enkel gekeken of het bezoek aan The Pirate Bay zelf was afgenomen als gevolg van de – relatief eenvoudig te omzeilen – blokkade, maar ook of internetters in het algemeen minder bestanden zijn gaan delen via Bittorrent.

Kennelijk zijn gebruikers van The Pirate Bay massaal uitgeweken naar andere websites. Ondanks een bewezen vermindering van het bezoek aan The Pirate Bay, werd er namelijk niet minder gedownload nadat de blokkade was opgeworpen. Rechtvaardigt die constatering de conclusie dat de blokkade niet effectief was?

Om die vraag te kunnen beantwoorden is het uiteraard noodzakelijk het doel van de blokkering te bepalen. Aan de hand daarvan kunnen we immers toetsen of de maatregel ook doel treft. In dit geval zijn er twee doelen denkbaar: het enkele verhinderen van de toegang tot de gewraakte site, en het tegengaan of verminderen van auteursrechteninbreuk in het algemeen. Uitgaande van het eerste doel blijkt een blokkade een zeer effectief middel te zijn: de bezoekersaantallen van geblokkeerde sites in binnen- en buitenland daalden – het zal niet verbazen – significant. Het tweede doel lijkt in ieder geval bij de blokkade van The Pirate Bay niet te zijn gehaald – concurrerende sites zullen de blokkade ongetwijfeld met een zekere mate van Schadenfreude hebben verwelkomd.

Dat de totale hoeveelheid inbreuken kennelijk niet vermindert betekent wat mij betreft echter niet dat we blokkeren als middel om auteursrechteninbreuk te verminderen zonder meer moeten afschrijven. Het effect van een blokkering op de bezoekersaantallen van het object daarvan is immers onmiskenbaar. Het beperkte effect op de totale inbreuk doet er niet aan af dat het blokkeren van een enkele website effectief te noemen is. De blokkade van The Pirate Bay heeft dat eens te meer aangetoond: zij heeft een deel van de gebruikers verleid te stoppen met het delen van bestanden, een brede discussie in de maatschappij aangewakkerd en aan de gebruikers die op de blokkade stuitten een signaal gegeven dat auteursrechten bescherming verdienen en ook daadwerkelijk worden gehandhaafd.

Als rechthebbenden in plaats van een enkele ook de concurrerende sites zouden laten blokkeren, hebben deze blokkades tezamen vermoedelijk ook een effect op de totale omvang van alle inbreuken. Het bemoeilijken van de toegang tot alle websites beperkt immers de mogelijkheden uit te wijken. In dat licht is het raadselachtig waarom Brein niet tegelijk met de blokkade van The Pirate Bay blokkeringen van de belangrijkste andere torrentsites heeft gevraagd.

Of blokkeren ten aanzien van providers en internetgebruikers proportioneel is, en de minst ingrijpende maatregel vormt, is een andere discussie. Daarbij speelt de effectiviteit uiteraard wel een rol. Zou het oordeel van het hof op het vlak van proportionaliteit en subsidiariteit anders zijn geweest als Brein ook andere torrentsites had geblokkeerd?

Victor Bouman, Wieringa Advocaten

Pdf-versie

IEF 14268

Staking merkinbreuk Abercrombie Fitch via webshop

Rechtbank Den Haag 1 oktober 2014, IEF 14268; ECLI:NL:RBDHA:2014:12944 (Abercrombie & Fitch tegen XYZ)
Merkenrecht. Namaak. Via Pandora Fashion's webshop en marktplaats worden kleding met A&F tekens aangeboden. Er wordt een testaankoop gedaan van ene Wesley X. X is een zeer veelvoorkomende Chinese achternaam; Long X zijn betrokkenheid is niet anders onderbouwd dat de stelling dat met Wesley X is gecorrespondeerd. Vordering tegen X wordt afgewezen. Z&Y dienen merkinbreuk op A&F-merken binnen de EU te staken, moeten schade vergoeden ad €80 per kledingstuk dat verhandeld is of in voorraad is gehouden en worden in 2/3 van de proceskosten veroordeeld.

4.4. Gelet op de gemotiveerde betwisting door X heeft A&F c.s. onvoldoende nader onderbouwd dat Long X degene is die onder de naam “Wesley X” kleding voorzien van de A&F merken heeft aangeboden en verhandeld. De betrokkenheid van X bij het aanbieden en verhandelen van genoemde kleding heeft A&F c.s. niet anders onderbouwd dan met de stelling dat gecorrespondeerd is door iemand die Wesley X heet, zonder argumenten aan te dragen waaruit volgt dat Long X – ondanks zijn betwisting – deze persoon is. Aan het bewijsaanbod zoals gedaan door A&F c.s. komt de rechtbank om die reden niet toe. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het bewijsaanbod onvoldoende strekt ter onderbouwing van haar stelling, aangezien het aanbod slechts ziet op hetgeen onderzoeksbureau BSC kan verklaren. Die verklaring zou nog steeds niet bewijzen dat X degene is die het telefoongesprek heeft gevoerd en/of degene is die de e-mail heeft verzonden. Zodoende is niet vast komen te staan dat X kleding voorzien van de A&F merken heeft aangeboden en/of verhandeld, zodat hem geen merkinbreuk kan worden verweten. De vorderingen jegens X in conventie zullen dientengevolge worden afgewezen.
4.6. Z is weliswaar verschenen maar heeft op de vorderingen niet geantwoord. De vorderingen jegens Z zijn op de wet gegrond en niet weersproken.
4.7. Y is niet verschenen. De vorderingen jegens hem komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.

4.11. Gelet op de vastgestelde inbreuk en de toewijsbaarheid van de vordering tot schadevergoeding en/of winstafdracht is de door A&F c.s. gevorderde opgave van namen van leveranciers, het aantal ingekochte, verkochte en voorradige inbreukmakende kleding, de in- en verkoopprijzen en de nettowinst eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. De opgave dient te worden voorzien van een door Z en Y ieder te bekostigen verklaring van een accountant (RA of AA) waaruit blijkt dat hij de opgave heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van Z respectievelijk Y en dat, voorzover verifieerbaar, de opgave strookt met de gegevens uit die administratie en dat, voorzover verificatie niet volledig mogelijk is, hij geen aanwijzingen heeft dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden. De termijn voor de opgave zal worden bepaald op drie maanden omdat de gevorderde termijn van één maand gelet op de verificatie door een accountant te kort wordt geacht voor een juiste uitvoering.
4.12. Voorts zal geen dwangsom aan Z en/of Y worden opgelegd in het geval dat derden geen gevolg geven aan het gebod tot het afgeven aan A&F c.s. van A&F kleding die zij onder zich (mochten) hebben, nu het nakomen van dit gebod niet binnen het bereik van Z en/of Y ligt.
4.13. A&F c.s. vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten in een kostenoverzicht (productie 10) begroot op € 10.670,46 en aangevuld met een bedrag van € 4.316,83 (productie 13). De aanvullende kosten zijn naar A&F c.s. stelt enkel gemaakt naar aanleiding van het verweer van X en dienen derhalve buiten beschouwing te blijven. In het kostenoverzicht overgelegd als productie 10 zijn evenwel ook de kosten meegenomen die A&F c.s. omwille van haar procedure jegens X heeft gemaakt, zodat Z en Y zullen hoofdelijk worden veroordeeld in 2/3 van deze kosten, zijnde een bedrag van € 7.113,64.

4.13. A&F c.s. vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten in een kostenoverzicht (productie 10) begroot op € 10.670,46 en aangevuld met een bedrag van € 4.316,83 (productie 13). De aanvullende kosten zijn naar A&F c.s. stelt enkel gemaakt naar aanleiding van het verweer van X en dienen derhalve buiten beschouwing te blijven. In het kostenoverzicht overgelegd als productie 10 zijn evenwel ook de kosten meegenomen die A&F c.s. omwille van haar procedure jegens X heeft gemaakt, zodat Z en Y zullen hoofdelijk worden veroordeeld in 2/3 van deze kosten, zijnde een bedrag van € 7.113,64.

In reconventie:
Immateriële schade
4.17. A&F c.s. heeft de stelling van X dat hij door het beslag op zijn bankrekening geld heeft moeten lenen en zodoende gezichtsverlies heeft geleden, onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat X in zijn eer en goede naam is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW. Het door X begrote bedrag aan immateriële schade van € 200,- is niet gemotiveerd betwist en mitsdien toewijsbaar.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14266

Auteursrechtdebat: Handhaving auteursrechtrechten via een websiteblokkade: de juiste methode?

Thema: Blokkade. Door Lotte Anemaet, VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Wat denkt u?
Stelling 1: Blokkeren is gewoon censuur en is dus een weinig democratische oplossing om het auteursrecht te handhaven.
Stelling 2: Tussenpersonen dienen niet te worden opgezadeld met de handhavingsproblemen die auteursrechthebbenden (en dus ook Brein) hebben.
Stelling 3: Individuele gebruikers dienen te worden aangepakt, want zij zijn uiteindelijk degenen die de illegale werken willen gebruiken en het auteursrecht daarvoor schenden.
Stelling 4: Een blokkade is al effectief als het aantal uploaders van auteursrechtelijk beschermde werken is gedaald.

Al ruim vier jaar duurt de juridische oorlog tussen Stichting Brein, Ziggo en XS4ALL voort. Het is een oorlog over een verboden website: The Pirate Bay, ’s werelds grootste index voor audio, video, games, software en boeken en zeer geliefd onder gebruikers. Pogingen om de website voorgoed neer te sabelen, zijn tot nu toe niet gelukt. Vandaar dat de degens gericht zijn op de tussenpersonen, de internet service providers die meer dan anderhalf miljoen Nederlandse gebruikers voorzien in een internetverbinding. De strijd is echter nog niet ten einde: een cassatieberoep staat open.

Eenvoudig is de zaak niet: het gaat namelijk erom verschillende belangen tegen elkaar af te wegen: het auteursrecht van de contentindustrie , de informatievrijheid en privacy van internetusers en de ondernemingsvrijheid van internet service providers, zoals Ziggo en XS4All . Het gaat dus niet om het simpel neerhalen van een website, maar om een gedegen afweging van verschillende grondrechten, zodat een juist evenwicht kan worden verzekerd. Dat het niet eenvoudig was, blijkt uit de gevoerde rechtszaken. Eerst werd een voorlopige voorziening afgewezen , terwijl de Haagse rechtbank evenwel oordeelde dat Ziggo en XS4ALL de toegang van hun klanten tot The Pirate Bay moesten blokkeren. De blokkade was volgens de rechtbank Den Haag effectief, omdat de blokkades in ieder geval een extra barrière betekenden. Het hof Den Haag kwam daarna weer tot een andere conclusie, namelijk dat de blokkade van The Pirate Bay moest worden opgeheven, omdat de maatregel niet proportioneel en juist niet effectief was gebleken.

De uitspraak van het Hof van Justitie EU op 27 maart 2014 in de zaak over het platform kino.to zal echter voor deze juridische discussie weer nieuwe gevolgen kunnen hebben. Het HvJ EU heeft namelijk geoordeeld dat de verschillende grondrechten een websiteblokkade niet in de weg hoeven te staan en dat een websiteblokkade dus mogelijk en geoorloofd kan zijn. Weliswaar beperkt een dergelijk verbod de vrijheid van ondernemerschap, maar raakt het verbod dit grondrecht niet in de kern. De internetprovider is immers vrij om te bepalen welke maatregelen zij neemt om het beoogde resultaat te bereiken (r.o. 52). Een dergelijk bevel geeft daarnaast de provider de mogelijkheid om aan de aansprakelijkheid te ontkomen door aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen (r.o. 53). Daarnaast heeft de ISP de verplichting om het grondrecht vrijheid van meningsuiting van de klant te waarborgen (r.o. 56) en is het noodzakelijk dat de nationale procesregels de internetgebruikers de mogelijkheid bieden hun rechten voor de rechter te laten gelden, nadat de door de internetprovider genomen uitvoeringsmaatregelen bekend zijn (r.o. 57). Wat betreft de effectiviteit van de maatregel, een hekel discussiepunt tussen Brein en XS4ALL en Ziggo, oordeelde het Hof dat er een blokkadeverplichting kan zijn voor de ISP ondanks dat de maatregel slechts een beperkte effectiviteit heeft in de praktijk. Dat de door een ISP te nemen maatregelen mogelijk niet leiden tot volledige beëindiging van inbreuken, zoals dat de blokkade wordt omzeild, staat niet weg aan het toewijzen van een blokkering door de rechter (r.o. 61, 62). De vraag is nu wat de Hoge Raad gaat beslissen.

En wat hiervan te vinden? Is de tussenpersoon nu niet eigenlijk probleemeigenaar geworden van de websiteblokkades? Een wegbeheerder is toch ook niet, krachtens het feit dat hij toegang verschaft tot de openbare weg, aansprakelijk voor alle onrechtmatige daden die er op de openbare weg worden gepleegd? De politieke agenda heeft bijvoorbeeld aangegeven niet de individuele gebruiker aan te pakken. Een bevel is echter wel mogelijk, maar hoe democratisch is een blokkade eigenlijk, is het niet een vorm van censuur? De access provider raakt immers steeds actiever betrokken bij de communicatieve handelingen van eindgebruikers. Is het daarnaast niet veel beter om meer legaal aanbod te creëren? Handhaven alleen is immers dweilen met de kraan open? Maar ook dan zal een vorm van handhaving nodig zijn, tenzij we het auteursrecht door het elektronisch vergiet willen laten wegspoelen.

Lotte Anemaet
hoofdredacteur Auteursrechtdebat
l.anemaet@vu.nl

pdf-versie met voetnoten

IEF 14265

Geen aanwijzing voor tekortschieten in actueel houden databank

Hof Amsterdam 7 oktober 2014, IEF 14265 (Baldinger tegen Creditline)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten. Contractenrecht. Databankenrecht. Creditline vorderde in kort geding [IEF 13878] elektronische toegang tot de Databank-D op basis van haar databankenrecht. Het blokkeren van de elektronische toegang is geen inbreuk op een verondersteld databankrecht. Het hof oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat Baldinger is tekortgeschoten in het actueel houden van databank-D of dat dreigt te zullen doen: dat onderdeel van het vonnis wordt vernietigd.

De veroordeling is gebaseerd op de overeenkomst en de proceskostenveroordeling is gegrond op art. 237 e.v. Rv. Het hof staat vrij om tot die grondslag te beperken en niet de ingegeven voorkeur voor 1019h Rv te volgen. De dwangsom op het ongeoorloofd afsluiten houdt wel stand.

3.4. Het hof oordeelt grief 2 in het principale appel gegrond. Er zijn geen aanwijzingen dat Baldinger tekort is geschoten in het - kort gezegd - actueel houden van databank-D of dreigt dat te zullen doen. Creditline heeft haar desbetreffende vordering in eerste aanleg enkel gebaseerd op de vrees dat Baldinger databank-D niet zal actualiseren om haar (Creditline) een nieuwe hak te zetten (inleidende dagvaarding onder 60), hetgeen zijdens Baldinger is ontkend. In hoger beroep is de vordering niet alsnog nader onderbouwd. Het rapport van MJCvL gaat over beweerdelijk tekortschieten van Baldinger bij de afwikkeling van afzonderlijke dossiers en dient daarmee kennelijk ter onderbouwing van de door Creditline vermeerderde eis die door het hof - als overwogen - niet is toegelaten. Los daarvan is er geen grondslag voor de door de voorzieningenrechter toegewezen driedagen-termijn, niet in de overeenkomst tussen partijen, noch in de voor deurwaarders bij hun taakuitoefening geldende wet- en regelgeving.