IEF 22038
8 mei 2024
Uitspraak

Octrooi op doseringsregime antistollingsmiddel is inventief

 
IEF 22037
8 mei 2024
Uitspraak

Kort geding betreffende proceskosten octrooizaak

 
IEF 22035
8 mei 2024
Artikel

Artikel Julia van Leeuwen: AI in de creatieve sector

 
IEF 14215

Programma VvA-vergadering: Concentratie van rechtspraak

Programma VvA; 3 oktober; 14:00 - 17:00; Onder invloed van Europese regelgeving en rechtspraak heeft het auteursrecht zich ontwikkeld tot een complex rechtsgebied dat voortdurend in beweging is. Daar komt bij dat auteursrechtelijke geschillen ook in feitelijk opzicht steeds complexer lijken te worden en inzicht vereisen in bijvoorbeeld de werking van informatietechnologie. Dat roept de vraag of auteursrechtzaken nog wel kunnen worden behandeld door rechters zonder specialistische kennis van het vakgebied.

Zijn gespecialiseerde rechters noodzakelijk om de nodige kwaliteit te kunnen leveren en om tegenwicht te bieden aan de gespecialiseerde advocatuur, of heb je juist rechters met een brede blik nodig om te voorkomen dat de rechtsontwikkeling verkokert? Zijn er wel genoeg zaken om in elk arrondissement voldoende expertise op te bouwen? Moet de auteursrechtelijke rechtspraak verder worden geconcentreerd, of is het niet gezond om de rechtsontwikkeling in het auteursrecht over te laten aan een handjevol rechters? Deze en andere vragen over de voor- en nadelen van gespecialiseerde auteursrechtrechtspraak zullen tijdens het wetenschappelijke gedeelte van de komende ledenvergadering worden besproken door een viertal deskundigen en belicht vanuit verschillende perspectieven.

Programma

IEF 14243

Kuifje-oeuvre in uitnodiging voor ledenvergadering

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 september 2014, IEF 14243 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Uitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Fox Waldmeister. Citaatrecht. Moulinsart beschermt, promoot en beheert het oeuvre Hergé, de geestelijk vader van Kuifje. De rechtbank oordeelde in de bodemprocedure IEF 13558 dat er sinds 2000 een overeenkomst bestond op grond waarvan voor dergelijk gebruik toestemming is gegeven tot 1 juli 2012. De rechten op de stripboeken liggen bij uitgeverij Casterman, die van overige werken bij Vlamynck. Moulinsart heeft niet gemotiveerd dat de door haar gestelde inbreuken door HG in de uitnodiging voor een ALV het oeuvre betreft waarop Vlamynck auteursrechten zou hebben. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. In dit kort geding kan er dus, anders dan in de bodemprocedure, niet vanuit worden gegaan dat de auteursrechten op het gehele oeuvre Hergé door Moulinsart kunnen worden uitgeoefend. Moulinsart heeft echter niet gemotiveerd waarom aangenomen moet worden dat de door haar gestelde inbreuken door HG nu juist het deel van het oeuvre betreft waarop Vlamynck auteursrechten zou hebben. Het merendeel van de illustraties en teksten in de publicaties van HG waartegen Moulinsart zich keert, lijken integendeel juist te zijn overgenomen uit de stripboeken terwijl Moulinsart geen onderscheid heeft gemaakt tussen werken waarvan het auteursrecht zou berusten bij Vlamynck en werken waarvoor dat niet geldt. Aldus bestaat teveel onduidelijkheid over het recht van Moulinsart zich tegen de gestelde inbreuken te verzetten. Al hierop stuit het gevorderde inbreukverbod af, evenals de vordering tot opgave van publicaties van HG, voor zover deze laatste vordering al als spoedeisend kan worden aangemerkt.

4.6. HG heeft de voorzieningenrechter verzocht zich (...) niettemin ook uit te spreken over haar beroep op het citaatrecht. Een dergelijk oordeel is echter niet zinvol nu al niet duidelijk is welke afbeeldingen en citaten onderzocht zouden moeten worden.

Lees de uitspraak (IEF 14243 pdf/ ECLI:NL:RBDHA:2014:11809 link)

IEF 14242

Advocaten tuchtrechtelijk verwijtbaar voor plaatsen boek op website

Hof van Discipline 17 februari 2014, IEF 14242; ECLI:NL:TAHVD:2014:60 (W. tegen X advocaten)
Auteursrecht. Tuchtrecht. Geen maatregel. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder overleg, bronvermelding of toestemming het "Woordenboek Juridische Terminologie en Politiejargon" op haar website te plaatsen. Er wordt geen maatregel aan de bestuurders van de bv opgelegd.

5.3 Het "Woordenboek Juridische Terminologie en Politiejargon" is zonder overleg, zonder bronvermelding en zonder toestemming van klager, wiens naam als ontwerper van het woordenboek daarin stond vermeld, met het oog op vergroting van de bekendheid van het advocatenkantoor bij potentiële cliënten, geplaatst op de website van het kantoor. Het had op de weg van het bestuur van het kantoor gelegen om voorafgaand aan de plaatsing enig nader onderzoek te doen naar bedoeld document en contact op te nemen met klager over de mogelijkheid van plaatsing daarvan op de website. Door niet zo te handelen hebben de bestuurders van het advocatenkantoor het vertrouwen in de advocatuur geschaad en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.

5.4 Met de raad is het hof van oordeel dat de gegrondheid van de klacht niet behoeft te leiden tot de oplegging van een maatregel aan de bestuurders van de besloten vennootschap nu op het eerste daartoe strekkende verzoek van klager het woordenboek van de website is verwijderd. 
5.5 Het hof komt tot het oordeel dat de beslissing van de raad kan worden bekrachtigd.

IEF 14241

Vragen aan HvJ EU over video's op een subdomein van elektronische krant

Prejudiciële vragen aan HvJ EU, 26 juni 2014, IEF 14241, zaak C-347/14 (Tiroler Tageszeitung Online) - dossier
Mediarecht. Verzoekster exploiteert een elektronische krant (Tiroler Tageszeitung Online). Op deze website kunnen via een link naar een subdomein ook video’s worden opgeroepen, in totaal meer dan 300. Deze video’s betreffen korte filmpjes bijvoorbeeld over Lokale gebeurtenissen en evenementen, sportberichten, filmtrailers, knutselhandleidingen voor kinderen, straatinterviews over actuele onderwerpen, of door de redactie geselecteerde video’s van lezers die al dan niet verband houden met het geschrevene.

De Oostenrijkse communicatieautoriteit, KommAustria, verweerster, stelt bij besluit van 9 oktober 2012 vast dat dit subdomein een audiovisuele dienstverlening betreft die valt onder de wettelijke meldingsplicht. Zij ziet geen onderscheid met bijvoorbeeld televisieprogramma’s waarmee om hetzelfde publiek wordt geijverd als voor de video’s. Zij acht de aangeboden dienst op zichzelf staand en niet slechts als aanvulling op de aangeboden teksten. Het betreft een aparte afdeling „Video”, waarin een catalogus van programma’s in de zin van RL 2010/13 met een op zichzelf staand aanbod met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie.
Verzoekster gaat in beroep bij het competente onafhankelijke arbitrageorgaan maar dat wordt (op dezelfde gronden) afgewezen. Verzoekster gaat in beroep bij de verwijzende rechter. Zij betwist dat het hier om een zelfstandige dienst gaat, maar slechts om ondersteuning en aanvulling van haar website (de online krant). Het aanbod kan bovendien niet vergeleken worden met televisie-uitzendingen omdat het slechts om korte videofilms betreft.

Volgens de verwijzende Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof is het onomstreden dat verzoekster een dienst in de zin van VWEU artikelen 56 en 57 aanbiedt (mogelijkheid tot het bekijken van programma’s op verzoek). De vraag is echter of deze korte videofilms onder de definitie van programma in artikel 1, lid 1, sub b van RL 2010/13 vallen en welke betekenis moet worden toegekend aan het criterium van de vergelijkbaarheid naar vorm en inhoud met televisie-uitzendingen. Daarnaast moet worden onderzocht of het hoofddoel van het aanbieden van deze video’s in het kader van een elektronische versie van een krant los van het aanbod van de online-krant als geheel mag worden beoordeeld. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Moet artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat de vorm en de inhoud van een te beoordelen dienst kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met televisie-uitzendingen indien dergelijke diensten ook door televisieomroepdiensten worden aangeboden die als massamedia kunnen worden beschouwd en bestemd zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek?
2. Moet artikel 1, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling van het hoofddoel van een aangeboden dienst in de elektronische versies van kranten kan worden uitgegaan van een onderdeel waarin hoofdzakelijk een verzameling korte video’s ter beschikking wordt gesteld, die in andere onderdelen van de website van dit elektronische medium alleen ter aanvulling van schriftelijke bijdragen van de online-krant dienen?
IEF 14240

Auteursrechtdebat: Vrijbrief voor het embedden van user generated content na Svensson?

Door Margot Verbaan, De Brauw Blackstone Westbroek. Thema: Hyperlinken & Embedden. Sinds het Svensson-arrest [IEF 13540] kan er geen twijfel meer over bestaan: hyperlinken naar een auteursrechtelijk beschermd werk is toegestaan, tenzij de mededeling een nieuw publiek bereikt. Hetzelfde geldt voor het embedden van een dergelijk werk. Volgens het HvJ EU maakt het immers geen verschil of het werk op een andere website wordt getoond dan waar het oorspronkelijk is geplaatst.

Voor zowel het hyperlinken naar, als het embedden van een werk geldt, dat een nieuw publiek wordt bereikt indien dit publiek bij het plaatsen van het werk niet in aanmerking is genomen. Daarvan is in ieder geval sprake indien het werk niet (meer) vrij toegankelijk is – bijvoorbeeld door beperkingsmaatregelen – of doordat het werk (na verloop van tijd) is verwijderd.

Niet van belang is wat de daadwerkelijke omvang van het publiek is dat met de oorspronkelijke mededeling wordt bereikt. Evenmin of deze vindbaar is voor de gemiddelde internetgebruiker. Van belang is dat de openbaarmaking, vanwege de vrije toegankelijkheid van het werk, ziet op alle mogelijke bezoekers van de website. En een werk dat online vrij toegankelijk beschikbaar is, is in potentie door eenieder te bezoeken en daarmee is een hyperlink naar dat materiaal in beginsel geen nieuwe openbaarmaking.

Het embedden van user generated content ("UGC") door bedrijven wint aan populariteit. Openbare profielen in sociale media worden afgespeurd naar merklogo's, teneinde de gevonden UGC te embedden op de website van de merkhouder. Mond-tot-mond reclame van personen die de consument "kent" is immers één van de meest geloofwaardige manieren van adverteren.

Het embedden van de gevonden UGC is in principe toegestaan, mits geen andere rechten worden geschonden. Een (bekend) persoon die herkenbaar in beeld is kan zich immers beroepen op het portretrecht. En UGC waarbij de bronvermelding ontbreekt kan een schending van de persoonlijkheidsrechten opleveren.

Een andere mogelijkheid voor het embedden van UGC is het vragen van toestemming aan de rechthebbende. Nu achteraf om toestemming vragen niet efficiënt is en tevens onzeker is of deze wel wordt verleend, kunnen hashtags hier uitkomst bieden. In de oproep tot het gebruiken van hashtags worden de voorwaarden vermeld en uitgelegd waarvoor de UGC zal worden gebruikt. Hiermee slaat men twee vliegen in één klap: er is vooraf toestemming gegeven én de UGC kan op eenvoudige wijze worden verzameld. Door middel van hashtags wordt ook het risico ondervangen dat de oorspronkelijke mededeling plotsklaps wordt verwijderd en de juridische grond voor het embedden daardoor wegvalt.

Ondanks het feit dat het Svensson-arrest het embedden van vrij toegankelijke werken toestaat, is het nog even afwachten of het HvJ EU in zijn antwoord op de prejudiciële vraag in Bestwater (IEF 12669, C- 348/13) – of embedden als openbaarmaken te kwalificeren is – toch niet nog een nuance aanbrengt.

Margot Verbaan
De Brauw Blackstone Westbroek

IEF 14239

ACM wijst klachten over Buma/Stemra af

ACM 13 augustus 2014, IEF 14239 (Besluit klacht Buma/Stemra)
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft een klacht ontvangen over de mogelijkheden om auteursrechten bij Buma/Stemra onder te brengen (ex  artikel 56, lid 1 van de Mededingingswet). ACM heeft een deel van deze klachten meegenomen in het toezeggingsbesluit Buma/Stemra van juni 2014 en deels wijst ze de klachten af omdat zij waarschijnlijk geen significante inbreuk zijn op het mededingingsrecht, of omdat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden gering zijn. Enkele klachten zijn niet voor ACM omdat ze een inbreuk kunnen zijn op het auteursrecht.
Lees verder

i. De eis van Buma/Stemra dat een muziekauteur, indien hij zich wil aansluiten bij Buma/Stemra, zijn volledige auteursrecht voor al zijn werken moet overdragen

15. Gelet op het voorgaande, ziet ACM geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Buma/Stemra heeft toegezegd het uitzonderen van rechtencategorieën mogelijk te maken en de
mogelijkheden voor verdere flexibilisering te bezien. Gelet op de mededingingsrisico’s die al zijn
weggenomen met het bindend verklaren van de toezeggingen in het besluit van 3 juni 2014, acht
ACM nader onderzoek naar dit onderdeel van de klacht op dit moment niet doelmatig noch
doeltreffend. Als gevolg van de toezeggingen kunnen muziekauteurs gemakkelijker kiezen voor
alternatieve wijzen van exploitatie en kunnen muziekbemiddelingsdiensten die buiten Buma/Stemra
om werken, groeien. Deze ontwikkeling kan de behoefte aan het per werk uitzonderen van de
overdracht van auteursrecht beïnvloeden en ook de bereidheid van Buma/Stemra om bij overdracht
van auteursrechten aan haar bestaande licenties te eerbiedigen. In verhouding tot de in het
toezeggingsbesluit geadresseerde gedraging en andere mogelijke overtredingen waarnaar ACM
onderzoek kan instellen, weegt het belang van dit nadere onderzoek minder zwaar dan het belang
van onderzoek en de inzet van middelen in andere zaken. ACM zal nu dan ook geen (nader)
onderzoek doen naar aanleiding van dit onderdeel van de klacht.

18. In het besluit van 3 juni 2014 heeft ACM de toezeggingen van Buma/Stemra bindend
verklaard en besloten het onderzoek niet langer voort te zetten. Als gevolg hiervan is de grondslag
van dit onderdeel van de klacht komen te vervallen.

v. De door Buma/Stemra met YouTube gesloten overeenkomst, waarbij YouTube betaalt voor
openbaarmakingen door anderen


25. ACM merkt op dat dit onderdeel van de klacht een auteursrechtelijke discussie betreft. Het
Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ EU”) heeft in haar arrest van 13 februari 2014 in
zaak C-466/72, Svensson, bepaald dat voor het embedden van muziek via een voor een ieder
toegankelijke website, zoals YouTube, geen vergoeding hoeft te worden afgedragen aan de
rechthebbende, omdat geen sprake is van een nieuwe openbaarmaking. Buma/Stemra heeft naar
aanleiding van dit arrest besloten dat websites die voorzien in het linken naar een site die vrij
toegankelijk is, geen licentie meer nodig hebben. Reeds verstrekte licenties aan dergelijke websites
heeft Buma/Stemra met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 stopgezet.
26. Gelet op het bovenstaande ziet ACM geen aanleiding om verder onderzoek te doen.

V. CONCLUSIE
30. Met het door ACM bij besluit van 3 juni 2014 bindend verklaren van toezeggingen van
Buma/Stemra met betrekking tot haar aansluitbeleid, is de grondslag voor de klacht voor wat betreft
onderdeel ii komen te vervallen. Met betrekking tot de onderdelen i en iv van de klacht heeft ACM
aangegeven dat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden tegen de
gestelde gedragingen gering zijn. Het belang van nader onderzoek naar aanleiding van deze
onderdelen van de klacht weegt derhalve minder zwaar dan het belang van onderzoek en de inzet
van middelen in andere zaken. Voor onderdeel iii verwijst ACM naar de overwegingen bij de
onderdelen i en ii. Voor wat betreft onderdeel v van de klacht ziet ACM, gelet op het feit dat dit een
auteursrechtelijke discussie betreft, waarover het HvJ EU zich heeft uitgesproken, geen aanleiding
verder onderzoek te doen. Ook met betrekking tot onderdeel vi ziet ACM, gelet op het feit dat het hier
een privaatrechtelijke kwestie betreft, geen aanleiding voor nader onderzoek. Bovendien is de
grondslag van dit onderdeel van de klacht door het bindend verklaren van de toezeggingen komen te
vervallen. Op grond van het voorgaande wijst ACM de klacht af.

IEF 14238

Chairman UPC invites new Expert Panel

The Chairman and his team attach great value to the involvement of practitioners and future users of the Unified Patent Court in its work. To this end it organises formal consultations and public hearings on key elements of its work, however, in preparing for proposals to be discussed in the Preparatory Committee, the Chairman has invited a small group of experts to provide advice on the various different work streams.

The new Expert Panel is set up on an informal basis and will advise the Chairman and his working group co-ordinators; in this role Expert Panel members will participate in their personal capacity. Their work will not in any way affect or impede the structure that is already in place on formal consultations or the decision-making function of the Preparatory Committee itself.

Members of the Expert Panel
Lawyers:

Kevin Mooney (UK)
Willem Hoyng (Netherlands)
Winfried Tilmann (Germany)
Pierre Véron (France)

Judges:
Christopher Floyd (UK)
Colin Birss (UK)
Robin Jacob (UK)
Marina Tavassi, (Italy)
Klaus Grabinski (Germany)

Patent Attorneys:
Eugen Popp (Germany)
Christof Keussen, (Germany)
Patrice Vidon (France)

Business Representatives:
Tim Frain (UK)
Udo Meyer (Germany)

IEF 14237

Een stoel is geen merk

D.J.G. Visser, Een stoel is geen merk, IE-Forum.nl, IEF 14237.
Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap/Universiteit Leiden. Een stoel is geen merk. Dat is de eenvoudige conclusie uit een ingewikkeld arrest van het Hof van Justitie van de EU van 18 september 2014 [IEF 14209]. Vanwege de functionaliteit, danwel vanwege de aantrekkelijkheidswaarde, kan de vorm van een stoel niet als merk worden beschermd.
Lees verder

IEF 14236

Manuel Noriega bezorgd over reputatie

Bas Kist, 'Manuel Noriega bezorgd over reputatie', NRC Handelsblad 25 september 2014.
Wie dacht dat Manuel Noriega, de voormalig dictator van Panama, op zijn lauweren rustte heeft het mis. De inmiddels 80-jarige Noriega, die sinds 1990 gevangen zit vanwege drugssmokkel, witwasserij en politieke moorden, is onlangs vanuit zijn cel een rechtszaak gestart tegen Activation Blizzard, de producent van de populaire videogame Call of Duty: Black Ops II.

DEEL VAN DE WINST
In dit spel, dat overigens al in 2012 uitkwam, figureert Noriega als kidnapper, moordenaar en staatvijand nummer 1.Volgens Noriega wordt zijn reputatie door het spel geschaad. Maar wie de stukken goed leest ziet dat het de man toch niet alleen om eerherstel gaat, maar vooral om de centen. Call of Duty is al twee jaar een kaskraker en Noriega wil nu eindelijk ook graag eens een deel van de winst zien. Dan hadden ze maar toestemming moeten vragen, aldus Noriega.

RIGHT TO PUBLICITY
Ondanks het feit dat je je kunt afvragen wat er nog te beschadigen valt aan de reputatie van Noriega, is de ex-dictator misschien toch niet kansloos. Immers, het Amerikaanse recht kent ‘the right to publicity’, waarmee je je kunt verzetten tegen ongeautoriseerd gebruik van je persoon in commerciële uitingen, zoals een videogame.

Bas Kist

IEF 14235

Denigrerend over werkgever

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 10 september 2014, IEF 14235 (Denigrerend over werkgever)
Onrechtmatige concurrentie, rectificatie en geheimhoudingsplicht Rechtspraak.nl: In deze zaak heeft een ex-werknemer een mail gestuurd aan zijn werkgever en diverse klanten van de werkgever. In die mail spreekt de ex-werknemer denigrerend over zijn werkgever, heeft hij bedrijfseconomische gegevens geopenbaard, en heeft hij zijn dienstverband per direct opgezegd. De door de werkgever naar aanleiding van de e-mail gevorderde rectificatie is afgewezen omdat onvoldoende is gesteld dat geopenbaarde feiten en mededelingen in die email van de ex-werknemer onjuist zijn. Wel acht de kantonrechter de geopenbaarde feiten en gedane mededelingen een schending van de overeengekomen geheimhoudingsplicht van de ex-werknemer. De in verband daarmee gevorderde boete is daarom toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter die gematigd heeft tot € 250,00.

Ook de vorderingen waarbij het de werknemer verboden wordt om klanten van de werkgever te benaderen en zich te onthouden van onrechtmatige concurrentie jegens de werkgever is toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is dat de werknemer met de bij de werkgever opgedane gegevens omtrent klanten en met denigrerende mededelingen over de werkgever klanten heeft benaderd met het oogmerk hen over te halen om naar de werknemer over te stappen. Dit acht de kantonrechter vooralsnog onrechtmatig.

 

De gevorderde schadevergoeding wegens onrechtmatige concurrentie is afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen het onrechtmatig handelen van de werknemer en de schade die de werkgever lijdt.

2.6. Op 1 april 2014 heeft [gedaagde] aan [naam] de volgende email verzonden:
‘[eiser], je meest recente - nogal aanmatigende - berichtje aan mij dateert van vrijdag 28 maart jl.
Gebleken is dat je volledig ongelijk had. Dat zou mij ook kunnen gebeuren, doch dan zou ik gezegd hebben “sorry, ik heb me vergist” of iets dergelijks. Jij daarentegen, laat gewoon niets meer van je horen. Dat nogal aanmatigende berichtje eindigt met “en begrijp hieruit dat we niet meer op eenzelfde lijn staan”.
Hieruit zou een passant kunnen concluderen dat wij voor 28 maart nog wel op dezelfde lijn stonden. Niets is minder waar en dat weet jij drommels goed. Als dat wel het geval zou zijn, zou ik veel van de normen en waarden welke ik van mijn ouders heb meegekregen en welke gelukkig ook maatschappelijk nog steeds breed gedragen worden, hebben moeten verloochenen. Het afgelopen jaar heb ik je wanneer daar gelegenheid voor was — weliswaar steeds in bedekte termen vanwege je overgevoeligheid als het om aanmerkingen op je gedrag gaat — laten weten dat je je zoals iedereen aan je afspraken moet houden; dat een beetje minder egoïsme geen kwaad zou kunnen; dat zelfdiscipline onontbeerlijk is voor een geslaagd ondernemerschap, dat de beroepsregels er niet alleen voor anderen zijn, dat eerlijkheid juist binnen onze beroepsgroep zeer hoog in het vaandel moet staan, dat ach laat maar.
Ik heb de jaarrekening 2012 van de [naam] ingezien en ben me werkelijk kapot geschrokken. De [naam] holt zijn ondergang tegemoet. In dit stadium zal ik zwijgen over de details, ook andere zaken betreffende, omdat deze e-mail door anderen gelezen gaat worden. Uiteraard kom ik daar wel mee in de openbaarheid als ik mij daartoe gedwongen voel. Je begrijpt toch wel dat ik, nu ik dit weet, met [naam] niets mee te maken wil hebben? [vet, toev. ktr] Desondanks loop je nog steeds rond alsof de wereld van jou is. Echter, het zijn vooral [A] en ik (tot een maand geleden ook [B]) die de kar moeten trekken. Begrijp je niet dat een klein bedrijfje als [naam] onmogelijk jouw ruime privé uitgaven kan dragen als daar van jouw kant geen ruime productie tegenover staat? Begrijp je niet dat dit gedrag uiteindelijk ook mij demotiveert? Begrijp je niet dat mensen op den duur geen respect meer voor je op kunnen brengen? Begrijp je niet dat mensen juist van jou geen kritiek meer kunnen verdragen?
Uit de eerdergenoemde jaarrekening 2012 van [naam] blijkt zonneklaar dat jou zelfs de basiskennis, noodzakelijk voor een middelmatig ondernemerschap, ontbreekt. [vet, toev. ktr] Helaas heb je mij nooit inzage gegeven in de cijfers of om raad gevraagd, dan hadden we er misschien iets aan kunnen doen. Nu kan ik alleen maar concluderen dat er geen redden meer aan is. Dat het al aan het misgaan is moge blijken uit dat je vorige maand wegens gebrek aan financiën het contract van [B] niet hebt verlengd. Hoezo gebrek aan financiën om [B] te betalen? Onze klanten betalen toch voor het werk dat [B] doet? Waar gaat dat geld naar toe? Ik ben altijd zeer te spreken geweest over [B], die op overzichtelijke en accurate wijze voor veel van onze klanten de boekhouding voerde. Dat het contract van [B] niet verlengd zou worden heb je mij op de valreep medegedeeld als een voldongen feit, ik had dus geen enkele inspraak. Wie gaat nu voor onze klanten dat essentiële werk doen? Daar spreek je met geen woord over. Op grond waarvan worden deze maand de btw-aangiften verzonden? Onze klanten zijn ondernemers, dus ze weten dat ze risico lopen. Weten ze ook dat ze risico lopen met jou als hun adviseur? Dat is dan wel een volstrekt zinloos risico omdat het nooit iets zal opleveren. Je bent een meester in het om je heen “verzamelen” van mensen die jou adoreren. Als die adoratie verandert in kritiek, zet je die mensen gewetenloos als oud vuil aan de kant. [eiser], jij hebt een ernstige persoonlijkheidsstoornis waar steeds anderen de dupe van worden. Mij is inmiddels duidelijk dat je niet voor verbetering vatbaar bent. Ik ben al dat gedoe van jou meer dan zat en daarom wil en kan ik niet meer met je samenwerken. Ik houd er met onmiddellijke ingang mee op en dus was gisteren mijn laatste werkdag voor [naam]. [vet, toev. ktr] Ik heb goed over deze beslissing nagedacht en zij is onherroepelijk. Typerend voor jou stoornis is dat je, dit lezende, nu zo ongeveer uit elkaar barst van woede. Reden waarom ik je nu reeds waarschuw om mij privé niet lastig te vallen. Ik heb maatregelen getroffen voor het geval je meent mijn waarschuwing in de wind te kunnen slaan. Dat zeg ik niet omdat ik bang ben, dat zeg ik om mijn 75-jarige vrouw te beschermen. Indien jij nog vragen hebt voor mij, stel ik voor dat we [A] verzoeken om als tussenpersoon tussen jou en mij te fungeren. Ik bel hem daar morgenmiddag over, zeg hem dus voor die tijd of je het hier mee eens bent. Als je het hier niet mee eens bent, dan hebben wij geen contact meer met elkaar.
Ik weet dat klanten ernstig gedupeerd kunnen raken door mijn besluit. Ik denk dan met name aan de klanten [nummer];[nummer] en [nummer]. Zij hebben zeer recent betaald voor werk dat binnenkort verricht moet worden. Als jij 50% (= € 1.990) van het door jou ontvangen geld op mijn bankrekening overmaak, zal ik dat werk in april alsnog uitvoeren. Tot slot: Ik ben niet van plan om nu achter de geraniums te kruipen. Ik ga gewoon door met het werk dat ik de afgelopen 3 jaar met heel veel plezier voor mijn klanten heb gedaan en ook de komende 7 jaar nog wil blijven doen.
Enkele van mijn klanten krijgen via BCC een kopie van deze e-mail.
Indien zij besluiten dat ze liever hebben dat hun zaken door mij behartigd blijven in plaats van door jou, zal mij dat zeer verheugen. Ik verwacht dan van die klant een e-mailtje naar [gedaagde]@gmail.com en zal hun dan nader informeren. [vet, toev. ktr]

[A] is mijn maatje vanaf het eerste uur. Ik zou niet willen dat hij mijn vertrek via jou moest
vernemen. Daarom staat [A] niet alleen in hoog aanzien bij mij, maar ook in CC
[gedaagde]