DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14810

Titel theatervoorstelling Magic of Motown is geen handelsnaam

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 maart 2015, IEF 14810; ECLI:NL:RBAMS:2015:1783 (Magic of Motown tegen DG Theater)
Uitspraak ingezonden door Diederik Donk, The Legal Group – Intellectueel Eigendom Advocaten. Eiser organiseert sinds 1991 shows met soulmuziek onder de naam 'Magic of Motown' en registreert in 2009 magicofmotown.nl en in 2015 een beeldmerk. Gedaagde produceert in 2015 de theatertour 'Magic of Motown - The REACH OUT Tour'. Eiser vordert staking op grond van 5 Hnw en 6:162 BW. DG Theater gebruikt de aanduiding niet als handelsnaam, de titel ziet duidelijk op de naam van de voorstelling die niet als onderneming is aan te merken. Het is ook onvoldoende aannemelijk dat het handelen onrechtmatig is.

4.3. DG Theater heeft betwist dat zij de aanduiding ‘Magic of Motown’ gebruikt als handelsnaam. Voorop wordt gesteld dat een handelsnaam, gelet op artikel 1 Hnw, de naam is waaronder men feitelijk handelt, de naam die naar buiten toe wordt gebruikt als aanduiding van de onderneming. Van een onderneming in de zin van de Hnw is sprake indien in georganiseerd verband wordt opgetreden met het oogmerk om materieel voordeel te behalen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan voorshands geen sprake. DG Theater produceert een theatershow met de naam ‘Magic of Motown – The REACH OUT Tour’ met voorstellingen in de Nederlandse theaters in de periode van 24 februari 2015 tot en met 5 april 2015. Deze tournee is maar één van de ongeveer 30 verschillende theatershows die zij jaarlijks produceert. Dat DG Theater de naam als aanduiding van haar onderneming gebruikt is niet aannemelijk geworden. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte producties blijkt eerder het tegendeel. DG Theater maakt voor de kaartverkoop gebruik van de domeinnaam www.dgtheater.nl. Op die website is duidelijk het logo van DG Theater te zien. ‘Magic of Motown – The REACH OUT Tour’ wordt genoemd als een van de vele shows die door haar worden geproduceerd. Ook op de website www.wereldtheater.com wordt de show ‘Magic of Motown – The REACH OUT Tour’ gepresenteerd onder het kopje ‘voorstellingen’, en onder het kopje ‘over ons’ is vermeld dat de website een gezamenlijk initiatief is van verschillende producenten, waaronder DG Theater. Ook het feit dat DG Theater met de titel ‘Magic of Motown’ reclame heeft gemaakt – voor zover dat al kan worden aangenomen – is niet voldoende voor het aannemen van gebruik als handelsnaam. De titel ziet immers duidelijk op de naam van een voorstelling. Voor zover [eiser] nog heeft gesteld dat een voorstelling als een onderneming is aan te merken omdat in georganiseerd verband wordt opgetreden met het oogmerk om materieel voordeel te behalen gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Van belang is welke indruk het relevante publiek heeft, en gelet op al het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat het publiek de naam van de voorstelling zal vereenzelvigen met de onderneming die daarachter zit. Aan het vereiste gebruik van een handelsnaam door DG Theater is dus niet voldaan, zodat van een inbreuk op grond van artikel 5 Hnw geen sprake kan zijn.

Onrechtmatige daad
4.4. [eiser] heeft subsidiair gesteld dat DG Theater op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) kan worden verboden de naam ‘Magic of Motown – The Reach Out Tour’ te gebruiken. Bij de beoordeling daarvan is in de eerste plaats van belang de vraag of [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een oudere handelsnaam heeft, nu DG Theater dat heeft betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat [eiser] ‘Magic of Motown’ vanaf 2009 als handelsnaam gebruikt. Weliswaar heeft ‘Magic of Motown’, net als in het geval van DG Theater, betrekking op een show, maar anders dan DG Theater gebruikt [eiser] ook de domeinnaam www.magicofmotown.nl, met het bijbehorende e-mailadres, hetgeen een sterke aanwijzing vormt voor het gebruik als handelsnaam. Een domeinnaam zal immers door het relevante publiek vaak als handelsnaam worden beschouwd. Voorts staat de naam ‘Magic of Motown’ prominent in beeld op alle pagina’s van de website, zodat ook daaruit valt af te leiden dat [eiser] onder die naam naar buiten treedt. Hij presenteert zich bovendien onder die naam op sociale media en op zijn visitekaartje. Voorshands is daarmee voldoende aannemelijk dat [eiser] ‘Magic of Motown’ vanaf 2009 (het moment van registratie van de domeinnaam) als handelsnaam gebruikt.

4.5. Vervolgens is de vraag aan de orde of DG Theater met het gebruik van de naam ‘Magic of Motown’ onrechtmatig handelt jegens [eiser].
Uit de jurisprudentie blijkt dat het gebruik op zich van de naam of het teken niet onrechtmatig is. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat DG Theater onrechtmatig handelt jegens [eiser]. DG Theater heeft de rechten voor het produceren en ten tonele brengen van de show verworven van de buitenlandse rechthebbende, die de show al jaren onder die naam buiten Nederland exploiteert. Dat DG Theater daarbij bewust heeft willen aanhaken bij of heeft willen profiteren van de handelsnaam van [eiser] is in het geheel niet gebleken. Bovendien had [eiser] op het moment dat DG Theater begon met de voorbereidingen voor haar theatertour de naam ‘Magic of Motown’ niet ingeschreven in het handelsregister. Weliswaar is het handelsregister niet altijd bepalend voor het gebruik als handelsnaam, maar indien [eiser] zich wil beroepen op zijn handelsnaamrechten ligt het op zijn weg om ervoor te zorgen dat het voor derden duidelijk is welke handelsnaam hij gebruikt. Aan de stelling van [eiser] dat DG Theater eerst had moeten googelen voordat zij met haar theatertour van start ging en dat zij dan had kunnen zien dat [eiser] de naam ‘Magic of Motown’ gebruikte gaat de voorzieningenrechter voorbij. Het enkele gebruik van die naam met een ‘hit’ in Google tot gevolg schept niet zonder meer rechten. Daarbij komt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de ‘diensten’ die beide partijen leveren te zeer van elkaar verschillen om aan te nemen dat verwarring, zo die optreedt, lijdt tot schade aan de zijde van [eiser].
[eiser] biedt soulshows op maat en op bestelling, voor bedrijfs- of andere besloten feesten. DG Theater biedt gedurende zes weken een openbare ‘kant-en-klare’ theatershow, in verschillende theaters in Nederland, waar het publiek per voorstelling een kaartje voor kan kopen. Op de website van [eiser] is vermeld dat er ‘op dit moment geen openbare optredens’ zijn gepland. Dat [eiser] openbare optredens verzorgt in of omstreeks de periode dat DG Theater haar voorstellingen heeft is derhalve niet aannemelijk. Partijen richten zich ieder op een eigen publiek. Daarmee is niet voldaan aan het criterium van verwarringsgevaar zoals genoemd in artikel 5 Hnw, zodat ook daarin geen bijkomende omstandigheid kan worden gevonden die onrechtmatig handelen oplevert.
Andere bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken, zodat de conclusie is dat voorshands niet kan worden aangenomen dat DG Theater onrechtmatig handelt jegens [eiser]. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14785

Groeien naar volwaardige partnership is nog geen verdeeld handelsnaamrecht S’Oranje

Vzr. Rechtbank Rotterdam 20 maart 2015, IEF 14785; ECLI:NL:RBROT:2015:2166 (Soho tegen gedaagde)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen. Handelsnaamrecht. Soho organiseert jaarlijks een muziekfestival ter viering van Koninginnedag, thans Koningsdag onder de naar Sohoranje/S'Oranje. Gedaagde heeft meegewerkt aan de organisatie en promotie en heeft de domeinnaam soranje.nl/.com en Facebookaccount S'Oranje geregistreerd. Uit de stukken blijkt de intentie om in 3 jaar te groeien naar een volwaardige partnership, maar dat is onvoldoende om aan de onderneming in oprichting het handelsnaamrecht van S’Oranje toe te schrijven. Soho vordert met succes de domeinnamen en Facebook-pagina op.

4.7. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat S en C intensief met elkaar hebben samengewerkt ten behoeve van de organisatie van het festival S'Oranje' aan het Plein te Rotterdam in 2014. Naast het geven van organisatorische input zagen de werkzaamheden van C onder meer) op het nader invulling geven aan het muzikale gedeelte van het festival en het verrichten van promotieactiviteiten via Internet. Dat dit allen onder de vlag van een gezamenlijke onderneming in oprichting, dan wel een partnership van S en C is gebeurd is voorshands niet aannemelijk geworden. De benodigde vergunning, de contracten en de facturen ten behoeve van het festival staan allen op naam van Soho Rotterdam en ter terechtzitting heeft Soho Rotterdam onbetwist gesteld dat de productiekosten voor het festival valledig voor naar rekening zijn gekomen. hoewel uit de stukken genoegzaam blijkt dat partijen de intentie hadden om in een periode van 3 jaar toe te groeien Haar een volwaardig partnership met gelijke rechten en plichten, is dit onvoldoende om, daarop vooruitlopend, aan die nog op te richten onderneming het handelsnaamrecht op de naam S'Oranje toe te kunnen schrijven. Daar zij aan toegevoegd dat er blijkbaar nog geen enkele formele stap was gezet om vorm te (gaan) geven aan een gezamenlijke onderneming, Welke gezamenlijke onderneming, zo valt uit de uitlatingen van partijen of te Leiden, er ook niet meer lijkt te gaan komen. Er is dus geen entiteit (of rechtspersoon) aan wie het recht op het voeren handelsnaam zou kunnen toekomen. De vraag die dan moet worden beantwoord of het recht op die handelsnaam toekomt aan Soho Rotterdam of aan C.
4.8. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat gelet op de hiervoor onder 4.7 beschreven gang van zaken, maar ook gelet op de geschiedenis van het festival zoals beschreven in 2.3 in welk kader de voorzieningenrechter overweegt dat de namen van de festivals vooralsnog wel degelijk verband met elkaar lijken te houden, aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de handelsnaam S'Oranje toekomt aan Soho Rotterdam. C kan zich haar voorlopig oordeel niet beroepen op een ouder recht op de handelsnaam.(...)
Ten slotte wordt hierbij nog in aanmerking genomen dat C ter zitting heeft aangegeven niet zelf van plan te zijn onder de handelsnaam zelf een festival te gaan registreren. Dat C mogelijk de naam S'Oranje in zijn voor Soho Rotterdam uitgevoerde werkzaamheden heeft bedacht, hetgeen door Soho Rotterdam wordt betwist, maakt dit niet anders. Datzelfde geldt voor een belangenafweging. Op het punt van de verbroken samenwerking kan, zonder financiële stukken, niet worden vastgesteld of Soho Rotterdam de gemaakte afspraak voor het eerste jaar (de winstverdeling) correct is nagekomen. Wat wel vaststaat is dat er een betaling aan C is gedaan. Daar staat tegenover dot C ten aanzien van zijn investeringsverplichting voor het tweede jaar heeft verklaard dot zijn jarenlange ervaring zijn investering zou zijn. Dat lijkt niet een investering die in de voorgenomen afspraken tussen partijen is neergelegd, zodat aangenomen met worden dot C zijn verplichtingen voor het tweede jaar niet zou gaan nakomen. Die tekortkoming lijkt omvangrijker don de, nog nader vast te stellen, tekortkoming van Soho Rotterdam op het punt van de winstverdeling.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14772

Vanwege liggen bij park is verwarring tussen Parck en Parick

Vzr. Rechtbank Gelderland 3 maart 2015, IEF 14772; ECLI:NL:RBGEL:2015:1837 (Parick advocatuur tegen Parck advocatuur)
Handelsnaamrecht. Van de jongere handelsnaam Parck advocatuur kan verwarring te duchten zijn met de oudere handelsnaam Parick advocatuur. Zowel visueel, auditief als begripsmatig wijkt Parck advocatuur slechts in geringe mate af van Parick advocatuur. Daarbij betreft het in beide gevallen een advocatenkantoor dat in het centrum van Apeldoorn is gevestigd, dichtbij het (Oranje)park. Voorzieningenrechter gebiedt Parck de inbreuk op de handelsnaam Parick adovcatuur te staken en de domeinnaam over te dragen.

4.8. In het kader van het bovenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de beide handelsnamen, Parick advocatuur en Parck advocatuur, in visueel opzicht dicht tegen elkaar aanliggen. De beide namen verschillen slechts van elkaar door één letter, de letter ‘i’, in het midden van de naam Parick, waardoor die niet echt opvalt. De visuele gelijkenis wordt verder versterkt omdat in beide namen het achtervoegsel ‘advocatuur’ wordt gebruikt.

4.9. Ook auditief en grammaticaal hebben de namen veel gelijkenis. Weliswaar bestaat de naam Parick uit twee lettergrepen en de naam Parck uit maar één lettergreep, desondanks valt niet uit te sluiten dat de namen min of meer op dezelfde manier worden uitgesproken. Enerzijds omdat woorden die bestaan uit één lettergreep nog al eens worden uitgesproken alsof er twee lettergrepen zijn, door een extra klinker uit te spreken, zoals bij melk, vork en hark, die ook wel worden uitgesproken als “melluk”, “vorruk” en “harruk”, waarbij de extra uitgesproken klinker, niet als een duidelijke “u” wordt uitgesproken, maar meer binnensmonds wordt uitgesproken, waardoor die een beetje een “i” klank krijgt. Zo kan het woord Parck dus gemakkelijk klinken als het woord Parick. Anderzijds omdat indien het woord Parick wat slordig wordt uitgesproken, de “i” klank niet erg opvalt. Aldus wijkt de uitspraak van het woord Parck niet veel af van de uitspraak van het woord Parick.

4.10. Verder kunnen de woorden Parick en Parck begripsmatig tot verwarring leiden. Niet in geschil is dat Parick op zichzelf geen betekenis heeft. Het is (onderdeel van) een familienaam. Parck daarentegen verwijst naar het woord ‘park’, zoals Parck ter zitting heeft verklaard, omdat haar kantoor is gevestigd in de directe nabijheid van het Oranjepark in Apeldoorn. Verder heeft zij niet-weersproken gesteld dat in Apeldoorn het Oranjepark algemeen bekend staat als ‘het park’. Door het toevoegsel ‘advocatuur’ in de handelsnaam Parck advocaten, zal het publiek in Apeldoorn dan ook begrijpen dat het gaat om een advocatenkantoor bij het Oranjepark.

4.11. Juist omdat Parick als zodanig niets betekent, maar visueel en auditief wel gelijkenis heeft met Parck, dat verwijst naar een park, en in beide handelsnamen het toevoegsel advocatuur voorkomt, valt te duchten dat het publiek ook Parick associeert met een advocatenkantoor bij het park en aldus de beide ondernemingen met elkaar verwart. Daarbij komt dat beide kantoren, niet weersproken, op korte afstand van elkaar liggen in het centrum van Apeldoorn waar ook het Oranjepark ligt.
IEF 14752

Noemen masseur in de regio is geen handelsnaaminbreuk

Hof 's-Hertogenbosch 12 maart 2015, IEF 14752; ECLI:NL:GHSHE:2015:861 (Massage-regiosite)
Uitspraak mede ingezonden door Irene de Jonge, BRight Advocaten. Handelsnaamrecht. Ex nunc. Het hof dient gewraakte handelsnaamgebruik ex nunc te toetsen, naar de huidige stand van zaken. De website maakt voldoende duidelijk dat hier sprake is van schoonheidsspecialiste en masseuse-diensten aangeboden door geïntimeerde en niet door een ander. De site gaat om de mogelijkheid een massage te krijgen in de regio, er wordt niet gesuggereerd dat er verbondenheid zou zijn met het bedrijf van appellante. Het hof vernietigt de kantonrechtersbeschikking in haar geheel, en wijst het gewenste verbod van gebruik van de door appellante gewraakte handelsnamen af.

3.3. Tussen partijen is in hoger beroep in confesso dat enkel het voeren van een domeinnaam niet aan te merken is als het voeren van een handelsnaam. Een domeinnaam als zodanig is in feite uitsluitend een adres van de domeinnaamhouder.
Wanneer evenwel de domeinnaamhouder de domeinnaam, dan wel het relevante deel ervan (dus zonder extensie als ‘.nl’ of ‘.com’) ook gaat gebruiken als aanduiding voor zijn bedrijfsactiviteiten (of deel ervan), dan verschiet de domeinnaam van kleur en wordt tevens een handelsnaam (vergelijk Hof Amsterdam 19 oktober 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6080). Van een dergelijk gebruik is sprake indien in communicatie richting het publiek, waaronder de (potentiële) klanten de aanduiding ook wordt gebruikt ten behoeve van de aanduiding van bedrijfsactiviteiten, bijvoorbeeld op een website waar (potentiële) klanten informatie kunnen inwinnen.
Tot slot merkt het hof ter inleiding nog op dat de beoordeling “ex nunc” dient plaats te vinden, derhalve op het moment van de uitspraak van het hof.

3.10.
In het beroepschrift maakt [appellante] ten aanzien van haar verzoek weinig onderscheid tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. Ten aanzien van [geïntimeerde 2] wordt in het beroepschrift aangevoerd dat [geïntimeerde 2] door zijn handelen, te weten het blijven verlenen van gebruiksrechten van domeinnamen, bewust inbreuk maakt op de handelsnamen van [appellante]. Desgevraagd ter zitting in hoger beroep is door [appellante] aangegeven dat [geïntimeerde 2] weliswaar geen handelsnamen voert die toekomen aan [appellante], ook niet in de domeinnamen, maar dat hij deze domeinnamen wel verhuurt aan [geïntimeerde 1] en dat het verzoek ex artikel 6 Handelsnaamwet daarmee ook jegens [geïntimeerde 2] ontvankelijk is.

3.13.2.
Aangezien het hof de vraag naar het door [appellante] gewraakte handelsnaamgebruik van “[handelsnaam 1]” door [geïntimeerde 1] ex nunc dient te toetsen, derhalve naar de huidige stand van zaken, is het hof van oordeel dat de tekst op de website behorend bij domeinnaam [domeinnaam 1] voldoende duidelijk maakt dat hier sprake is van diensten (schoonheidsspecialiste en masseuse) aangeboden door [roepnaam van geintimeerde 1], en niet door enige andere dienstverlener. Van onoorbaar handelsnaamgebruik door [geïntimeerde 1] van de aanduiding “[handelsnaam 1]” is naar het oordeel van het hof thans geen sprake. De website maakt voldoende duidelijk dat het op de website gaat om de mogelijkheid massage te krijgen in de regio [regio 1], hetgeen als omschrijving van aan te bieden diensten is toegestaan. Er wordt op geen enkele wijze gesuggereerd dat er een verbondenheid zou zijn met het bedrijf van [appellante]. Het is aanstonds duidelijk dat de website het bedrijf van [roepnaam van geintimeerde 1] (zijnde [geïntimeerde 1]) betreft, zodat van verwarringsgevaar als bedoeld in artikel 5 Hnw geen sprake is.
Door [appellante] is zelf gesteld dat het gebruik van een beschrijvende handelsnaam als zoekterm op internet (Google) door de gerechtigde op een dergelijke handelsnaam niet kan worden tegengegaan, en dat het haar daar ook niet om te doen is. Het hof deelt deze benadering dat met de keuze voor en het gebruik van een beschrijvende handelsnaam de taal in beginsel niet gemonopoliseerd kan worden, zodat ook de toelichting niet tot het oordeel kan leiden dat sprake is van ontoelaatbaar handelsnaamgebruik door [geïntimeerde 1].
De grieven 1 en 2 worden verworpen.

Oude versie
3.16.1.
Naar het oordeel van het hof is op de hierboven genoemde websites thans geen sprake van ongeoorloofd handelsnaamgebruik door de aanduidingen waar [geïntimeerde 1] - klaarblijkelijk aansluiting zoekend bij haar voornaam [roepnaam van geintimeerde 1] - zich van bedient.
Dit wil echter niet zeggen dat in het verleden geen sprake van inbreuk is geweest, waarbij het hof in het bijzonder verwijst naar de deels hierboven onder 3.12. weergegeven door [appellante] overgelegde uitdraaien betreffende [handelsnaam 1], alsook andere uitdraaien als overgelegd.
IEF 14720

Onderneming kan met twee of meer handelsnamen aan handelsverkeer deelnemen

Rechtbank Gelderland 20 februari 2015, IEF 14720; ECLI:NL:RBGEL:2015:1350 (Hollands Glorie tegen Kenco)
Handelsnaamrecht. Eiser gebruikt de handelsnaam "Hollands Glorie" voor detailhandel en groothandel in bloemen, planten en kweekartikelen. Hij registreert het beeldmerk URBAN GREEN STORE voor 'urban gardening' en gebruikt de website www.urbangreenshop.nl. Gedaagde heeft zijn onderneming 'urban green store Apeldoorn' ingebracht in Kenco; onder www.urban-greenstore.nl wordt een webshop gevoerd. Een onderneming kan ook met twee of meer handelsnamen aan handelsverkeer deelnemen. Verwarringsgevaar. Kenco dient de handelsnaam zowel offline als online te staken.

4.4. Kenco heeft niet betoogd dat de naam Urban Green Store te weinig onderscheidend is, daarom zal ervan worden uitgegaan dat Urban Green Store wel als handelsnaam kan dienen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door Kenco is de eerste vraag die hier voorligt of [eiser] vóór 29 oktober 2014 onder de naam Urban Green Store aan het handelsverkeer heeft deelgenomen. Daarbij staat voorop dat het in beginsel mogelijk is dat een onderneming, al dan niet voor dezelfde producten, onder twee of meer handelsnamen aan het handelsverkeer deelneemt.

4.6. (...) Als het publiek via de knop ‘bestel’ op de website www.hollands-glorie.net aankomt, dan ziet men aan de rechterbovenkant van deze website ook de naam Urban Green Shop vermeld staan. Daarin ligt de aanwijzing besloten dat ook de website van Hollands Glorie mede onder de naam Urban Green Shop gedreven wordt. Het is dan ook niet aannemelijk dat [eiser], gelijk Kenco heeft betoogd, met de bewoordingen Urban Green Shop alleen maar een concept, een branche, een kweeksysteem of een beleving wil aanduiden. Te meer niet nu een letterlijke vertaling van deze woorden in het Nederlands (Stads Groen Winkel) verwijst naar een naam waaronder een bedrijf kan worden geëxploiteerd.

4.7. Verder is aannemelijk dat verwarring wel te duchten is. Hoewel de ondernemingen niet in elkaars directe nabijheid gevestigd zijn (Lelystad en Apeldoorn), hebben beide ondernemingen ook een webshop waarmee zij een landelijk bereik hebben. Kenco hanteert een -op het streepje na - identieke domeinnaam voor soortgelijk waren en diensten als [eiser], waardoor het aannemelijk is dat verwarring bij het publiek te duchten is. Ook neemt Kenco terzake de urban greenstore Apeldoorn met de toevoeging Apeldoorn, onvoldoende afstand van de handelsnaam van [eiser]. Kenco zal op grond van het voorgaande dan ook het gebruik van de op de handelsnaam van [eiser] gelijkende handelsnamen moeten staken omdat dit gebruik in strijd is met het eerdere gebruik van de handelsnaam door [eiser]. De vorderingen van [eiser] die gebaseerd zijn op de inbreuk op het handelsnaamrecht van [eiser] zullen dan ook worden toegewezen.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14668

Staking De Vegetarische Slager vanwege verkoop vleesvervangers van anderen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 februari 2015, IEF 14668; ECLI:NL:RBAMS:2015:975 (De Korte Weg tegen De Vegetarische Slager Amsterdam)
Uitspraak ingezonden door Nils Winthagen en Bertil van Kaam, Van Kaam. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Domeinnaamrecht. De Korte Weg, handelend onder de naam De Vegetarische Slager (DVS) in Den Haag, is houdster van beeldmerken. Tussen De Korte Weg en DVS Amsterdam is een samenwerkingsovereenkomst. Afspraken worden niet nageleefd (geen consumentenverpakking van DVS, maaltijden van derden en versproducten met DVS-logo zonder goedkeuring). De tekst van de samenwerkingsovereenkomst geeft voldoende duidelijk weer dat het niet is toegestaan om zonder toestemming van De Korte Weg niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten te verkopen. De voorzieningenrechter beveelt staking inbreuk op handelsnaamrechten, fysiek en online, waaronder de domeinnaam en gebruik op social media en beeldmerkgebruik. Domeinnaam moet worden overgedragen.

 

5.3. De tekst van de samenwerkingsovereenkomst biedt steun aan de opvatting van de Korte Weg dat het DVSA niet is toegestaan om zonder toestemming van de Korte Weg andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten te verkopen. Zo is in artikel 1.1 onder k een maatregel getroffen voor het geval de Korte Weg niet in staat is voldoende producten aan DVSA te leveren. In dat geval heeft DVSA de mogelijkheid om, na schriftelijke melding daarvan aan de Korte Weg, elders producten af te nemen. Deze mogelijkheid, zo volgt uit voornoemd artikel, moet worden gezien als een noodmaatregel die geldt zolang de Korte Weg niet in staat is voldoende producten aan DVSA te leveren. Aan de klanten van DVSA zal in dat geval ook duidelijk moeten worden gemaakt dat de alternatieve producten niet van DVS afkomstig zijn. Deze bepaling duidt erop dat partijen voor ogen heeft gestaan dat in beginsel alleen vleesvervangende producten van DVS in de winkel van DVSA zouden worden verkocht. Overigens schrijft [gedaagde sub 2] dit ook in een door de Korte Weg als productie 7 overgelegde brief van 20 februari 2013: “Ik vind het prima om vast te leggen dat jullie de enige leverancier zijn voor vegetarische vleesvervangers dat in de winkels wordt verkocht.” In artikel 1.1 onder o is verder een voorziening opgenomen ingeval de exploitatie tegenvalt. Uitbreiding van het productassortiment is dan, zo volgt uit dit artikel, een uitdrukkelijke optie en ingeval deze uitbreiding niet de instemming van de Korte Weg heeft, vervalt de exclusiviteit en het recht op het gebruik van de naam en het logo. DVSA c.s. heeft voorts niet weersproken dat de samenwerking tussen partijen ten doel had het openen van een vegetarische slagerij in Amsterdam onder de vlag van DVS, waar vleesvervangende producten van DVS zouden worden verkocht. Dit volgt ook met zoveel woorden uit artikel 1.1 onder a van de samenwerkingsovereenkomst, waarin onder meer staat: “Ik (althans een vennootschap waarover ik controle heb) start een vegetarische slager in Amsterdam (…). Daarbij gebruik ik jullie logo en naam. Naar buiten toe moet het zo lijken dat De Vegetarische Slagerij deze winkel heeft.” In het licht van de tekst en doel en strekking van de samenwerking tussen partijen – het openen van een vegetarische slagerij in Amsterdam onder de vlag van DVS – is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat het DVSA op grond van de samenwerkingsovereenkomst niet is toegestaan om zonder toestemming van de Korte Weg andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten, waaronder tevens wordt begrepen veganistische producten, in haar winkel te verkopen. Dit geldt eveneens voor het gebruik van deze producten voor de traiteuractiviteiten van DVSA. DVSA c.s. heeft nagelaten te stellen op grond van welke feiten en omstandigheden zij in weerwil van de tekst en doel en strekking van de samenwerking van een andere opvatting heeft mogen uitgaan. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het niet goed denkbaar is dat de Korte Weg, behoudens in noodgevallen, met de verkoop van andere, niet van haar afkomstige vleesvervangende producten akkoord zou zijn gegaan, aangezien zij daarmee zou toestaan dat in ‘haar’ winkel concurrerende producten zouden worden verkocht en/of gebruikt. Dit alles maakt dat de stelling van DVSA c.s. dat het DVSA contractueel vrij staat om ook andere vleesvervangende producten in haar winkel te verkopen vooralsnog niet aannemelijk is.

5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat DVSA ook andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten verkoopt. De stelling van DVSA c.s. dat de Korte Weg van meet af aan wist dat DVSA deze producten verkocht en dat zij hiervoor ook impliciet toestemming heeft gegeven, is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Korte Weg, voorshands onvoldoende aannemelijk. De voorzieningenrechter gaat er in dit kort geding dan ook vanuit dat de Korte Weg DVSA geen toestemming heeft gegeven voor de verkoop van deze producten. Evenmin is tussen partijen in geschil dat DVSA, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de zijde van de Korte Weg, de verkoop van deze producten niet heeft gestaakt. DVSA c.s. heeft dan ook, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3. is overwogen, in strijd gehandeld met de samenwerkingsovereenkomst. Door zonder toestemming van de Korte Weg tot verkoop van andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten over te gaan, is aan de zijde van DVSA sprake van blijvende onmogelijkheid tot deugdelijke nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Deze tekortkoming uit het verleden kan immers niet meer ongedaan worden gemaakt, nog daargelaten dat DVSA c.s. heeft verklaard niet bereid te zijn (omdat zij naar eigen zeggen dan geen rendabele onderneming kan exploiteren) haar productassortiment te beperken tot de producten van DVS. Overigens geldt dat de Korte Weg ook op grond van de houding van DVSA c.s. kon aannemen dat aanmaning nutteloos zou zijn, zodat zij met de onder 2.10 aangehaalde aansprakelijkstelling kon volstaan. Het verweer van DVSA c.s. dat de Korte Weg haar ten onrechte niet, althans niet op de juiste wijze, in gebreke heeft gesteld wordt dan ook gepasseerd. Ook het verweer van DVSA c.s. dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt wordt verworpen, nu de (voortdurende) tekortkoming, anders dan DVSA c.s. stelt, een kernbeding van de samenwerkingsovereenkomst betreft.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14539

Bijzonder hoogleraar is in dienstverband van academisch instituut

Rechtbank Noord-Nederland 7 januari 2015, IEF 14539; ECLI:NL:RBNNE:2015:25 (bijzonder hoogleraar tegen Stichting IDTM)
Auteursrecht. Merkenrecht overdracht. Handelsnaamrecht. Niet tijdige specificatie. Binnen de RUG en samen met Sanquin is een academisch instituut voor "International Development of Transfusion Medicine" opgericht. Eiser is 75-jarige hematoloog gespecialiseerd in transfusiegeneeskunde, aangesteld als bijzonder hoogleraar en (co-)auteur van een aantal in het curriculum opgenomen modules. De rechtsverhouding wordt gekwalificeerd als een dienstverband in de zin van artikel 7 Aw zodat IDTM als maker en werkgeversauteursrechthebbende wordt aangemerkt. Die conventionele vordering wordt afgewezen.

Reclamebureau heeft een huisstijl een beeldmerk ontwikkeld dat 'vrij gebruik naar eigen inzicht' werd afgeleverd en met toestemming om als beeldmerk te registreren. Sanquin is haar opdrachtgever en aan de stichting zijn kosten gefactureerd. De rechtbank veroordeelt eiser om het Beneluxbeeldmerk aan IDTM over te dragen en bepaalt dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt.

Eiser heeft als eenmanszaak de handelsnaam "IDTM Consulting" ingeschreven, terwijl de handelsnamen "IDTM Academic Institute for International Development of Transfusion Medicine" en "IDTM" of "Stichting IDTM" al werden gevoerd. Eiser dient zijn handelsnaam aan te passen dat een gevaar voor verwarring tussen de onderneming en IDTM wordt vermeden.

Procesrecht. Hoor en wederhoor bij begroting proceskosten 1019h Rv. Gevolg niet tijdig inzenden specificatie kosten staat een toewijzing van de vergoeding van de proceskosten ex 1019h Rv in de weg. De Indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 september 2014, wordt toegepast.

Het auteursrecht
4.11. Uit het voorgaande volgt dat [eiser 1] de Modules vervaardigde uit hoofde van een daartoe vanuit een zekere gezagsverhouding gegeven opdracht. In dit verband komt betekenis toe aan het op grond van art. 15 van de statuten van IDTM door het bestuur van IDTM vastgestelde huishoudelijk reglement en in het bijzonder art. 5 van dat huishoudelijk reglement. Dat artikel werkt de taak van de directeur op het gebied van onderwijs en onderzoek van IDTM uit ten aanzien van het beleid van de stichting gebaseerd op art. 3 en 4 van de statuten. (...)
4.12. Uit het voorgaande volgt dat de directeur van IDTM de taak op het gebied van onderwijs nader moet uitwerken en ter goedkeuring heeft voor te leggen aan het bestuur.

4.13. Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van een dienstverband in de zin van art. 7 Aw kan verder in overweging worden genomen dat de aanstelling(en) van [eiser 1] niet onbezoldigd waren. [eiser 1] heeft de kosten voor zijn werkzaamheden steeds mogen declareren aan Sanquin. De hierbij gekozen constructie om tot bezoldiging te komen, hangt onder meer samen met de omstandigheid dat [eiser 1] met ingang van 1 juli 2001 gebruik maakte van de zogeheten OBU-regeling en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van de mogelijkheden om tot bezoldiging van [eiser 1] te komen.

4.14. In het licht van deze feiten en omstandigheden moet de rechtsverhouding worden gekwalificeerd als een dienstverband in de zin van art. 7 Aw zodat IDTM als maker en auteursrechthebbende van de Modules moet worden aangemerkt.

Het beeldmerk
4.21. In de gegeven omstandigheden wist [eiser 1] of behoorde hij redelijkerwijze te begrijpen dat het hem niet vrijstond om het Beeldmerk zonder voorafgaand overleg en toestemming van IDTM te registreren. Door dat toch te doen, handelende [eiser 1] ten tijde van de indiening van de merkaanvraag jegens IDTM onrechtmatig. Van [eiser 1] mag worden gevergd dat hij het Beeldmerk aan IDTM overdraagt en door aan een daarop gericht verzoek van IDTM niet te voldoen, handelt [eiser 1] eveneens onrechtmatig.

De handelsnaam
4.23. Vanaf haar oprichting gebruikt en/of presenteert IDTM zich met de handelsnamen "IDTM Academic Institute for International Development of Transfusion Medicine" en "IDTM" of "Stichting IDTM".

4.24. In 2004 heeft [eiser 1] zijn eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven met als handelsnaam "IDTM Consulting". IDTM heeft tegen het gebruik door [eiser 1] van het in de ogen van IDTM verwarringwekkend gebruik van handelsnamen bij [eiser 1] bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft geleid tot een regeling tussen partijen. Die regeling hebben zij neergelegd in de daarvan door partijen opgemaakte akte. De inhoud van die akte is, voor zover van belang, hiervoor weergegeven in rov. 2.28 .

4.29. Voor zover [eiser 1] in dit verband tot zijn verweer heeft aangevoerd dat hij die toezegging niet aan IDTM heeft gedaan maar aan Sanquin, kan hem dat niet baten. [eiser 1] wist of behoorde redelijkerwijze te begrijpen dat Sanquin, die werd vertegenwoordigd door de bestuurder van IDTM, de direct belanghebbende is bij het reilen en zeilen van IDTM en dat haar eis om niet langer verwarringwekkende handelsnamen te gebruiken niet louter het belang van Sanquin raakte, maar in het bijzonder het belang van IDTM. Het moet voor [eiser 1] zonder meer duidelijk zijn geweest dat de in de akte neergelegde toezegging (mede) ten behoeve van IDTM werd bedongen.

 

IEF 14509

Toevoeging tweede vestigingsplaatsnaam Van der Valk-hotel is meer dan geringe afwijking

Hof ‘s Hertogenbosch 23 december 2014, IEF 14509 (Motel E3 tegen Van der Valk hotel Eindhoven-Best)
Zie eerder IEF 13633. Handelsnaamconflict binnen Van der Valk groep. Sinds 1973 exploiteert Motel E3, Van der Valk Eindhoven, een hotel-, restaurant- en conferentiebedrijf. Geïntimeerde is voornemens het Van der Valk hotel Eindhoven-Best te exploiteren nabij de gemeentegrens van Eindhoven. De toevoeging van de tweede vestigingsplaats (-Best) is een meer dan geringe afwijking. Het publiek beschouwt de verschillende hotels als alle behorend tot het concern en dat het dan om verschillende vestigingen gaat die zich onderscheiden door de vestigingsplaatsen. Dat binnen het concern is afgesproken eerst vestgingsplaats te vermelden en pas dan eventueel de naam van een grote dichtbijzijnde stad, baat niet. Afwijking van dat beleid levert geen verwarringsgevaar op.

3.5.5. In dit geval dient te worden onderzocht of de handelsnaam “Van der Valk Eindhoven-Best” in zodanig geringe mate afwijkt van de door Motel E3 gevoerde handelsnamen “Van der Valk Eindhoven” en “[E3 handelsnaam 2]” dat daardoor bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is.
3.5.7. De vraag is dus of, gelet op het vorenstaande, de toevoeging “-[vestigingsplaats 2]” een meer dan geringe afwijking is met als gevolg dat geen verwarring is te duchten. Naar het oordeel van het hof moet die vraag in dit specifieke geval bevestigend worden beantwoord. Daarbij neemt het hof de hiervoor in r.o. 3.1.6. genoemde context in aanmerking, inhoudende dat het merendeel van de [hotels/restaurants] hotels/restaurants de onderneming voert onder een handelsnaam die bestaat uit de woorden “[merknaam]”, “hotel” of “motel” en de plaatsnaam of –namen van de steden/dorpen waarin of waarbij het hotel/restaurant is gevestigd. Partijen zijn het er over eens dat het publiek de verschillende [hotels] hotels beschouwt als alle behorend tot het [concern] concern, althans daartussen een zekere (economische) band veronderstelt en dat het verder om verschillende vestigingen gaat. Die vestigingen onderscheiden zich hoofdzakelijk door verschillende vestigingsplaatsen aan de woorden “[merknaam]” (en soms ook nog “hotel”) toe te voegen. In die context is het verschil tussen “[vestigingsplaats 1]” en “[vestigingsplaats 1]-[vestigingsplaats 2]” zodanig, dat zonder bijkomende omstandigheden, die zijn gesteld noch gebleken, niet meer van een zodanig geringe afwijking kan worden gesproken dat daaruit verwarringsgevaar voortvloeit.

3.5.8. In dit verband is mede van belang dat de onderbouwing van het verwarringsgevaar door Motel E3 een nogal hypothetisch karakter heeft. Weliswaar hoeft het verwarringsgevaar niet onderbouwd te worden met concrete gevallen van opgetreden verwarring en zou dat in dit geval ook moeilijk kunnen omdat [hotel 1] haar hotel nog niet heeft geopend, maar in het licht van de hiervoor geschetste context en van de gemotiveerde betwisting door [hotel 1] is de onderbouwing door Motel E3 onvoldoende. Motel E3 heeft nog aangevoerd dat de gevallen van handelsnaamgebruik door andere [hotels] hotels er niet toe doen omdat het specifiek gaat om het thans in geschil zijnde handelsnaamgebruik en dat de stelling van [hotel 1] dat in die gevallen nooit sprake is geweest van verwarringsgevaar, enkel aannames betreft. Dat moge voor wat betreft het eerste punt (het onderhavige, specifieke geval dient te worden beoordeeld) zo zijn en voor wat betreft het tweede punt (geen verwarringsgevaar elders) is juist dat dat verweer met niet meer wordt onderbouwd dan met de stelling dat die andere hotels al jaren gewoon naast elkaar bestaan, maar dat laat onverlet dat voor wat betreft het verwarringsgevaar Motel E3 de stelplicht en de bewijslast heeft.

3.5.9. Het betoog van Motel E3 ten slotte, dat binnen het VDC is afgesproken dat eerst de daadwerkelijk vestigingsplaats wordt vermeld en pas vervolgens eventueel de naam van een grote dichtbijzijnde stad, baat haar niet. Nog daargelaten dat door [hotel 1] is bestreden dat daadwerkelijk conform dat beleid wordt gehandeld en voorts, dat als onbestreden vaststaat dat [hotel 1] uit het VDC is getreden, gaat het erom dat beoordeeld moet worden of het relevante publiek in verwarring kan worden gebracht. Dat publiek zal onbekend zijn met een eventueel door het VDC nagestreefd beleid. Dat dat beleid er op gericht zou zijn om verwarringsgevaar te voorkomen, betekent niet zonder meer dat een afwijking daarvan verwarringsgevaar oplevert.
IEF 14463

Staking 'nepbrieven' over gewonnen reis op briefpapier

Vzr. Rechtbank Overijssel 5 december 2014, IEF 14463; ECLI:NL:RBOVE:2014:7120 (Vera Hotel tegen Noord-West-Touristik c.s.)
Uitspraak ingezonden door Derya Ada, Kneppelhout & Korthals. Auteursrecht. Handelsnaamrecht. Vera Hotel is een keten voor vakantiereizen naar Turkije. NW-Touristik heeft aan consumenten een brief gestuurd over het winnen van een reis naar de Turkse Riviera met een Vera Hotel-logo. Zij meent dat er een overeenkomst tot stand is gekomen met de (pseudo-)vertegenwoordiger met als doel de bezettingsgraad van hotelkamers buiten het seizoen te verbeteren. Het is onvoldoende aannemelijk dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Vorderingen handelsnaamrecht, auteursrecht, domeinnaamrecht, rectificatie en opgave worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv van €75.597,70 worden gematigd tot €15.000.

Lees de uitspraak (pdf/html)

 

IEF 14423

Aanhaken bij Loomfun op bol.com is misleidend

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 27 oktober 2014, IEF 14423 (TS-shops tegen Sportbadge)
Handelsnaam. Sportbadge heeft met de vermelding van ‘Loomfun’ en ‘TS-Shops’ in zijn advertenties niet de handelsnamen van TS-Shops gevoerd. Sportbadge heeft de handelsnamen TS-Shops en Sportbadge immers niet ter aanduiding van haar onderneming in het handelsverkeer gebruikt, maar (slechts) ter aanduiding van haar producten. Misleiding: Het gebruik van de naam ‘Loomfun’ door Sportbadge bevordert de verkoop van deze producten en is daarom gekozen om aan te haken bij de productomschrijvingen van TS-Shops. Door www.bol.com wordt een link gelegd met TS-Shops. De voormelde handelspraktijk van Sportbadge leidt ertoe dat consumenten contact opnemen met TS-Shops over bestellingen via www.bol.com bij Sportbadge zijn gedaan. Door deze (manier van) marketing door Sportbadge van haar (eigen) loombandjes wordt verwarring geschapen ten aanzien van de handelsnamen van een concurrent, zodat de handelspraktijk van Sportbadge c.s. als misleidend in de zin van artikel 6:193c lid 2 sub a BW is aan te merken.

4.7.
Volgens TS-Shops heeft voormelde handelspraktijk van Sportbadge c.s. ertoe geleid dat consumenten contact opnemen met TS-Shops over bestellingen die door hen op www.bol.com bij Sportbadge c.s. zijn gedaan. Sportbadge c.s. heeft deze stelling van TS-Shops niet weersproken, zodat daarvan uit wordt gegaan. Door deze (manier van) marketing door Sportbadge c.s. van haar (eigen) loombandjes, te weten door vermelding van de (handels)naam ‘Loomfun’ en als gevolg daarvan de vermelding van ‘TS-Shops’ in de advertenties van Sportbadge c.s., wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook verwarring geschapen ten aanzien van de handelsnamen van een concurrent, zodat de handelspraktijk van Sportbadge c.s. als misleidend in de zin van artikel 6:193c lid 2 sub a BW is aan te merken.

4.8.
Het verweer van Sportbadge c.s. dat in de factuur die de consument na het plaatsen van de bestelling ontvangt duidelijk staat weergegeven door wie verkoop en levering van het bestelde product plaatsvindt, faalt. Op dat moment heeft de misleidende handelspraktijk immers reeds plaatsgevonden.