Alle rechtspraak  

IEF 12554

HR stelt prejudiciële vragen over de wezenlijke waarde van de waar (Tripp Trapp)

HR 12 april 2013, nr. 11/04114, LJN BY1533 (Hauck tegen Stokke)

Hauck Alpha Stokke

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en mede door Klos Morel Vos & Schaap.

Zie eerder de Conclusie A-G in IEF 11836. Auteursrecht. Merkenrecht. Vragen over wezenlijke waarde van de waar. De Hoge Raad verwijst naar de vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan en stelt de volgende vragen van uitleg:

1. a. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (i), van de Richtlijn 89/104/EEG zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/EG, te weten dat vormmerken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, om een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, of is daarvan reeds sprake bij aanwezigheid van een of meer wezenlijke gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt?

b. Indien geen van deze alternatieven juist is, hoe dient het voorschrift dan te worden uitgelegd?

2. a. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii), van de Richtlijn 89/104/EEG, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/EG, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of de motieven) van de aankoopbeslissing van het in aanmerking komende publiek?

b. Is van 'een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft' in de zin van evenbedoeld voorschrift slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen: de veiligheid, het comfort en de deugdelijkheid) of kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die waarde ook andere, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan?

c. Is voor de beantwoording van vragen 2. a en 2.b beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde als 'wezenlijk' in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

d. Indien het antwoord op vraag 2.c in laatstbedoelde zin luidt, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

3. Dient art. 3 lid 1 van de Richtlijn 89/104/EEG, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95/EG, aldus uitgelegd te worden dat de in dat artikel onder (e) bedoelde uitsluitingsgrond ook bestaat, indien het vormmerk een teken behelst waarvoor het aldaar onder (i) bedoelde geldt, en dat voor het overige voldoet aan het aldaar onder (iii) bedoelde?

Lees het arrest nr. 11/04114, LJN BY1533..

Op andere blogs:
Cassatieblog (Hoge Raad stelt vragen over nietigheidsgronden vormmerk)
IPKat (Little time to talk about Hauck)

IEF 12553

Betrekken van niet-auteursrechtelijk beschermde trekken bij bepaling van de totaalindruk

HR 12 april 2013, nr. 11/00447, LJN BY1532 (Stokke tegen Fikszo en H3 Products)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Zie eerder Conclusie A-G in IEF 11837. Auteursrecht. Vormgeving. Nabootsing (art. 13 Aw). Zowel het middel in het principale beroep als het middel in het incidentele beroep richten klachten tegen hetgeen het hof in zijn tussenarrest heeft geoordeeld met betrekking tot de beschermingsomvang van de Tripp Trapp en de toetsing aan het totaalindrukkencriterium. Het principale beroep wordt verworpen en Stokke c.s. wordt veroordeeld in de kosten. Het incidentele beroep wordt eveneens verworpen en Fikszo c.s. worden in de kosten veroordeeld.

Bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, kunnen de niet auteursrechtelijk beschermde trekken niet worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen. Dat overname van "onbeschermbare elementen" meegenomen dient worden bij antwoord van de inbreukvraag, volgt niet uit InfoPaq I. Het is een onjuiste rechtsopvatting die voortbouwt op de onjuiste gedachte dat bij de beoordeling van de inbreukvraag ook gelet moet worden op de overname van onbeschermde elementen.

In citaten: 5.1.1. (...) Betoogd wordt dat in de beoordeling van de totaalindrukken rekening dient te worden gehouden met alle elementen, en dus niet alleen met de auteursrechtelijk beschermde trekken. Het onderdeel faalt omdat het bestreden oordeel juist is. Zoals volgt uit het hiervoor in 4.1 onder (e) overwogene, zijn bij de vergelijking van de totaalindrukken de auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk - in voorkomend geval: met inbegrip van onbeschermde elementen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de "werktoets" beantwoordt - bepalend. Daaraan doet niet af dat bij de bepaling van de totaalindruk die een gebruiksvoorwerp maakt, de niet auteursrechtelijk beschermde trekken niet kunnen worden weggedacht. Zij behoren evenwel, afgezien van het zojuist bedoelde geval van een oorspronkelijke combinatie, bij de overeenstemmingsvraag geen rol te spelen.

5.2.1. (...) Dat overname van "onbeschermbare elementen", zoals het onderdeel betoogt, meegenomen moet worden bij de beantwoording van de inbreukvraag, volgt voorts niet uit het door het onderdeel genoemde Infopaq(I)-arrest van het HvJEU (...)

5.1.3 Onderdeel 1.2(c) betoogt dat bij de beoordeling van een auteursrechtelijke inbreukvraag juist de nadruk dient te liggen op de punten van overeenstemming en niet op de punten van verschil. Geklaagd wordt dat door zich bij de beoordeling te beperken tot twee geïdentificeerde vormgevingselementen, het hof alle anderszins overeenstemmende elementen uit het oog verliest. Ook dit onderdeel faalt nu het uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting en voortbouwt op de onjuiste gedachte dat bij de beoordeling van de inbreukvraag ook gelet moet worden op de overname van onbeschermde elementen.

5.2.1. (...) Het onderdeel klaagt dat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of de Yasmine en de Thomas, kort gezegd, aan de "werktoets" voldoen. Het onderdeel faalt, omdat het miskent dat het mogelijk is dat een bewerking van een werk daarvan noch een verveelvoudiging vormt, noch een bewerking die een nieuw, oorspronkelijk werk is.

5.2.2 Onderdeel 11.2(a) verwijt het hof zijn beoordeling te hebben beperkt tot de twee door hem geïdentificeerde auteursrechtelijk beschermde trekken en aldus te zijn voorbijgegaan aan verschillende essentiële stellingen van Stokke c.s. met betrekking tot de oorspronkelijkheid van de vormgeving van afzonderlijke elementen van de Tripp Trapp, waaronder de keuze voor stijlen, voor staanders aan de onderzijde, voor een diagonaal in de stijlen, voor een aanknoping aan de voorzijde van diagonaal en staanders, voor metalen tegenelementen en voor een open, transparant uiterlijk. (...) Het hof heeft dus bij de beoordeling van de totaalindrukken op meer ' elementen van de vormgeving gelet dan enkel de schuine staanders (waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt) en de L-vorm. Het hof was daarbij, om zijn oordeel juist en begrijpelijk te doen zijn, niet gehouden uitdrukkelijk in te gaan op alle door Stokke c.s. genoemde vormgevingselementen.

5.3 Onderdeel III. 1 klaagt over rov. 16 van het tussenarrest met het betoog, samengevat, dat het hof bij de toepassing van het totaalindrukken-criterium heeft miskend dat blijkens het hiervoor in 5.1.2 vermelde Infopaq(I)-arrest van het HvJEU ook voor gebruiksvoorwerpen geldt dat sprake is van een auteursrechtelijk relevante - bedoeld is kennelijk: inbreukmakende - bewerking als in de gewraakte bewerking iets terug te vinden is van datgene wat het werk tot een auteursrechtelijk beschermd werk maakt. Het onderdeel faalt omdat, zoals reeds hiervoor in 5.1.2 is vermeld, in de bedoelde overwegingen van het Infopaq(I)-arrest niet anders is beslist dan dat voor de auteursrechtelijke bescherming van delen van een werk de eis geldt dat zij als dusdanig de oorspronkelijkheid van het volledige werk in zich dragen, hetgeen meebrengt dat de eis geldt dat zij bepaalde van de bestanddelen bevatten die de uitdrukking vormen van de eigen intellectuele schepping van de auteur van dit werk. De totaalindrukken-toets is daarmee niet onverenigbaar.

6.3.5. Het klaagt dat het hof had dienen te beoordelen of de Bambino kan worden aangemerkt als een zelfstandig werk, hetgeen een minder verstrekkende eis is dan het criterium dat sprake dient te zijn van een nieuw, oorspronkelijk werk.
Het onderdeel faalt, enerzijds op de hiervoor in 5.2.1, voorlaatste zin, vermelde grond, anderzijds in verband met de omstandigheid dat, zoals het hof in rov. 4 van het tussenarrest met juistheid heeft overwogen, met "zelfstandig werk" in rov. 3.5 van het evenvermelde arrest Una Voce Particolare niet iets anders is bedoeld dan "nieuw, oorspronkelijk werk" in de zin van art. 13 Aw.

Lees het arrest nr. 11/00447, LJN BY1532.

Op andere blogs:
KvdL (Beschermingsomvang meegroeistoel te klein voor auteursrechtinbreuk)

IEF 12549

Dat televisiekijkend publiek gewend is aan echte politie in dramaseries, is geldige reden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 27 maart 2013 en 10 april 2013, LJN BZ6854, zaaknr. C/13/538535 (FourOneMedia en Vereniging Onafhankelijke Televisieproducenten tegen Staat der Nederlanden en Het Instituut Fysieke Veiligheid)

Uitspraak ingezonden door Anne Bekema en Bas Le Poole, Houthoff Buruma.

Beeldmerk politie. Auteursrecht striping. Mediarecht. Four One Media produceert de televisieserie Dokter Tinus en vraagt toestemming voor het gebruik van politiehuisstijl. Staat is houder van twee Benelux beeldmerken en auteursrechthebbende ten aanzien van de politiehuisstijl, waaronder zogenaamde striping (beeldmerk). Op de website van IFV, een zelfstandig bestuursorgaan, staat een tekst over toestemming van het gebruik van het politielogo en/of -striping. Four One Media en OTP vorderen toestemming voor het gebruik van de politiehuisstijl en de Staat en het IFV te verbieden toestemming voor het gebruik van de politiehuisstijl door leden van OTP te onthouden op grond van redenen die zijn gebaseerd op de IE-rechten van de Staat.

Ook entertainmentprogramma's (waaronder dramaseries) vallen onder de werking van artikel 10 EVRM. Het televisiekijkend publiek is eraan gewend dat de politie er in dramaseries uitziet als echte politie en dat de producent daarom een geldige reden heeft om gebruik te maken van echte beeldmerken van de staat. Mede omdat er een gesloten systeem is (verhuurbedrijven verhuren enkel dit materiaal aan producenten die toestemming hebben van IVF), gebiedt de voorzieningenrechter de Staat en het IFV om Four One Media schriftelijk toestemming te verlenen voor het gebruik van de politiehuisstijl (waaronder beeldmerken en 'striping') in de tweede televisieserie Dokter Tinus.

Over de vorderingen 2 en 3 is de voorzieningenrechter met de Staat en IFV van oordeel dat deze vorderingen te algemeen van aard zijn om in een kort geding (bij wijze van voorlopige voorziening) te kunnen worden toegewezen.

In citaten:

4.6. Waar het de televisieserie Dokter Tinus betreft, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ook entertainmentprogramma's (waaronder dramaseries) vallen onder de werking van artikel 10 EVRM. Het televisiekijkend publiek is eraan gewend dat de politie er in dramaseries precies zo uitziet als de echte politie. Dit heeft tot gevolg dat een producent van een dramaserie een geldige reden heeft om gebruik te maken van politie-uniformen en politieauto's die zijn voorzien van de 'echte' beeldmerken van de Staat. Het verweer van de Staat dat iedere producent over een weinig bezwarend alternatief beschikt (nepuniformen, nepauto's) gaat daarmee niet op. De kijker zal dat als niet echt ervaren en raar, amateuristisch of zelfs belachelijk vinden. De facto heeft de Staat bij deze stand van zaken (als monopolist van politiediensten) een machtsmiddel in handen, te meer daar ter zitting is gebleken dat een televisieproducent de desbetreffende uniformen en auto's alleen kan huren bij bepaalde verhuurbedrijven die hiervoor een vergunning hebben van de Staat en te meer daar een dergelijk verhuurbedrijf pas overgaat tot verhuur aan een individuele televisieproducent indien die producent kan aantonen dat hij voor zijn dramaserie toestemming van het IFV heeft verkregen. Er is dan ook sprake van een gesloten systeem. Tezamen met de actieve rol die de Staat en het IFV zichzelf toekennen, welke rol neerkomt op een verregaande bemoeienis vooraf met de inhoud van het script van een nog uit te zenden dramaserie, komt dit op gespannen voet te staan met artikel 7 van de Grondwet (het verbod op censuur).
Dat het televisieproducenten niet verplicht wordt gesteld voorafgaande toestemming te vragen en zij ook zonder die toestemming tot uitzending kunnen overgaan, zoals de Staat en het IFV hebben betoogd, doet aan dit oordeel niet af. In de eerste plaats zal dit vanwege de voornoemde rol van de verhuurbedrijven betekenen dat zij de benodigde materialen niet kunnen huren, maar die tegen hoge(re) kosten zelf moeten laten (na)maken. Verder wordt verwezen naar de onder 2.8 van dit vonnis weergegeven sommatie van IFV aan IDTV Drama. Het achteraf dreigen met juridische procudures en de daarmee verband houdende kosten, kan televisieproducten in de toekomst dwingen vooraf toestemming te vragen.


4.8 Op grond van alle hiervoor onder 4.6 en 4.7 genoemde omstandigheden van het geval IS de voorzienmgemechter over de televisieserie Dokter Tinus van oordeel dat een afwegmg van belangen in het voordeel van Four Orxe Media dient uit te . vallep. Dit leidt tot toewijzing.van Vordering ,1. Een dwangsom zal hieraan niet • gorden verbonden; nu de Staat geacht wordt zich aan'rechteriijke uitspraken te houden. Hetzelfde geldt voor het IFV als 'onderdeel' van de Staat..

4.9. Over de vorderingen 2 en 3 is de voorzieningenrechter het volgende van oordeel. Gevorderd is kort gezegd - dat de Staat en het IFV nmuner een voorafgaande inhoudelijke toetsing mogen venichten alsmede de Staat en het IFV te gebieden nmuner toestemming te weigeren op basis van de eerste twee toetsingsgronden, zoals hiervoor weergegeven onder 2.3 (een niet waarheidsgetrouw beeld en afbreuk van het imago). De Staat en het IFV hebben terecht aangevoerd dat deze vordenngen te algemeen van aard zijn om in een kort geding (bij wijze van voorlopige voorziening) te kunnen worden toegewezen. Weliswaar is hieivoor uiteengezet dat er in de regel geen grond zal zijn voor een voorafgaande toetsing van een scnpt van een televisieserie waarin de politiehuisstijl wordt gebruikt, maar dat die regel nooit mtzouderingen zal kennen, kan niet op voorhand worden aangenomen. Gedacht kan worden aan een geval waarin eerder terechte bezwaren (achteraf) zijn gemaakt tegen het gebmik van de politiehuisstijl en de kans op herhaling van onrechtmatig handelen zo groot is dat voorafgaande toetsing van ,de inhoud van het programma op zijn plaats is. Bij onrechtmatig handelen zoals hiervoor bedoeld kan worden gedacht aan venvaningsgevaax (bijvoorbeeld als niet voldoende duidelijk is dat het om fictie gaat) of van ernstige reputatieschade (bijvoorbeeld mdien de politie enkel m beeld wordt gebracht met de opzet haar imago te schaden) of wanneer de veiligheid van de burger in het geding is (zie de derde toetsingsgrond van het IFV, hien/oor onder 2.3 opgenomen). ïn dergelijke gevallen hoeft ook een toetsmg vooraf niet per defmitie ongerechtvaardigd te zijn De voorzienmgemrechter kan hierover op voorhand geen uitspraak doen. Mocht zich m de toekornst een nieuw geval voordoen waarin toestemming wordt geweigerd dan kunnen partijen zich laten leiden door de overwegingen die de voorzieningrechter in dit vonnis heeft opgenomen. Zo nodig zal de meest gerede partij een nieuw kort geding moeten aanspannen.

Lees het afschrift zaaknr. C/13/538535 en LJN BZ6854.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (Netherlands: police copyright vs. police drama series)
Mediareport (Vonnis in politiezaak)
Weblog Remy Chavannes
(Politie staat tevergeefs op haar strepen, uitingsvrijheid gaat voor)

IEF 12547

Voor beiden onbeheersbaar risico op verzet door derden

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem 9 april 2013, LJN BZ8218, zaaknr. 200.096.763 (Adventure Bags B.V. tegen Kruidvat Retail B.V.)

Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD.

In navolging van het eindvonnis [IEF 9783]. Algemene voorwaarden. Battle of the Forms. Standaardgarantie. Aansprake op schadeloosstelling voor kosten (vermeend) IE-inbreuken. Het hof bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis.

In hoger beroep benadrukt Adventure Bags dat Kruidvat voor veel van haar acties waren aanbiedt, die dicht tegen bekende, duurdere producten van derden aanleunen en dat Kruidvat met die strategie herhaaldelijk in problemen komt met de rechthebbenden op die producten. Dat moge zo zijn, maar het neemt niet weg dat Adventure Bags het jegens Kruidvat op zich heeft genomen die waren te laten produceren en te leveren. De aanspraak op schadeloosstelling voor kosten, schade en verliezen als gevolg van (vermeende) IE-inbreuken is in de algemene voorwaarden opgenomen.

Dat Kruidvat als afnemer haar deel van dit voor beide partijen onbeheersbare risico vervolgens bij haar leverancier heeft neergelegd, maakt dit beding nog niet onredelijk bezwarend, ook niet voor zover Kruidvat haar wederpartij heeft verzocht zo dicht mogelijk bij een bestaand product aan te sluiten en voor zover de positie van Kruidvat de kans op claims vergroot. De grieven worden afgewezen, het hof bekrachtigt het gewezen vonnis.

In het eindvonnis werd onder meer bepaald:

4.28.  Adventure Bags heeft dergelijk bewijs niet geleverd. Integendeel, navraag door Kruidvat bij Oilily heeft haar geleerd dat Oilily van mening was dat de betreffende Granny’s Scarf-producten wel inbreukmakend waren. Dit heeft ook geleid tot het starten van een bodemprocedure door Oilily tegen Adventure Bags en Kruidvat onder meer met betrekking tot de Granny’s Scarf-producten.

Uit het arrest van het Hof:

4.7 Grief III ziet op wat, naar het hof voorkomt, de kern van het geschil is, te weten: of de artikelen 6 en 7 van de algemene inkoopvoorwaarden in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend zijn, althans dat het in die gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Kruidvat zich op deze bepalingen beroept. Daarbij gaat in het bijzonder artikel 6iii van de algemene inkoopvoorwaarden voor zover deze bepaling Kruidvat jegens Adventure Bags aanspraak geeft schadeloosstelling voor alle kosten, schaden en verliezen die Kruidvat maakt of lijdt als gevolg van (vermeende) inbreuken op intellectuele eigendoms(rechten) van derden.

4.9 In hoger beroep benadrukt Adventure Bags dat Kruidvat voor veel van haar acties waren aanbiedt, die dicht tegen bekende, duurdere producten van derden aanleunen en dat Kruidvat met die strategie herhaaldelijk in problemen komt met de rechthebbenden op die producten. Dat moge zo zijn, maar het neemt niet weg dat Adventure Bags het jegens Kruidvat op zich heeft genomen die waren te laten produceren en te leveren. In zoverre contracteerden partijen samen over "riskante producten", producten die het reële risico met zich brachten dat derden zich daartegen, al dan niet met grond, zouden gaan verzetten. Welk risico volgens Adventure Bags nog werd vergroot doordat het niet ging om een kleine afnemer, maar om Kruidvat dat met de geleverde waren op grote schaal en met veel reclame-inspanningen en tegen een lage prijs zou gaan verkopen.

(...)

4.10. Tegen die achtergrond kan ook niet worden gezegd dat Adventure Bags op een verstrekkend beding in de algemene voorwaarden als artikel 6 niet bedacht hoefte te zijn. Daarbij speelt mede een rol dat partijen naast deze algemene voorwaarden waaronder Kruidvat wilde contracteren, wat zij zoals hiervoor is overwogen ook duidelijk had te kennen gegeven, kennelijk geen specifieke condities zijn overeengekomen, alsmede dat, zo al niet juist is dat de algemene voorwaarden op 14 september 2007 met Klein zijn besproken, in elk geval vaststaat dat Klein de voorwaarden heeft ondertekend en per bladzijde heeft geparafeerd. (...)

Zoals hiervoor is overwogen, bracht de transactie waarin Adventure Bags zich heeft begeven voor beide partijen het risico met zich dat zij zouden worden geconfronteerd met inbreukclaims en dat zij in dat verband kosten zouden moeten maken. Zoals de rechtbank in rov. 4.8 overwoog, was dat risico om (als eerste) te worden aangesproken voor Kruidvat als (grote) verkoper waarschijnlijk nog groter dan voor Adventure Bags. Voor beide partijen geldt voorts dat zij het bedoelde risico weliswaar kunnen beperken door voldoende afstand van bestaande producten te nemen, maar dat zij niet in de hand hebben dat derden zich zullen melden met claims die weliswaar ongegrond of zelfs puur speculatief zijn, maar ter afwering waarvan wel (proces)kosten moeten worden gemaakt (die overigens in de procedures waarom het hier gaat volledig plegen te worden vergoed). Dat Kruidvat als afnemer haar deel van dit voor beide partijen onbeheersbare risico vervolgens bij haar leverancier heeft neergelegd, maakt dit beding nog niet onredelijk bezwarend, ook niet voor zover Kruidvat haar wederpartij heeft verzocht zo dicht mogelijk bij een bestaand product aan te sluiten en voor zover de positie van Kruidvat de kans op claims vergroot.

Lees het vonnis zaaknr. 200.096.763 en LJN BZ8218 (pdf)

IEF 12544

Geen plicht tot het opnemen van aftiteling bij compilatie-dvd

Vzr. Rechtbank Limburg, locatie Maastricht 9 april 2013, zaaknr. C/03/178476 / KG ZA 13-70 (Jean-Philippe Rieu tegen André Rieu)

Uitspraak ingezonden door Margriet Koedooder, De Vos & Partners Advocaten N.V..

Geen stelselmatige inbreuk op persoonlijkheidsrechten aangetoond. Aanspraken bij auteursrechtorganisaties niet afhankelijk van naamsvermelding.

Jean-Philippe Rieu heeft in een dvd-schap enkele dvd's aangetroffen met een door hem geregisseerde film zonder de vermelding van zijn naam als regisseur. Er wordt een correctie van deze onwenselijke situatie toegezegd, maar enkele weken later treft Jean-Philippe Rieu een film aan onder een andere naam dan de oorspronkelijke titel, weer zonder vermelding van zijn naam als regisseur of als medecomponist.

Het is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een stelselmatige inbreuk op diens persoonlijkheidsrechten. Op het boekje wordt de naam van Jean-Philippe genoemd en de in het buitenland vervaardigde compilatie-dvd's behoeven geen aftiteling naar Duits en Australisch recht. Het recht op naamsvermelding staat volledig los van de inning door VEVAM en BUMA/STEMRA. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. André Rieu en de BV daarentegen betwisten dat de naam Jean-Philippe Rieu als medecomponist van het muziekwerk Ballade niet zou zijn vermeld. Dit is een onjuiste stelling, nu deze immers wordt vermeld op het boekje behorende bij de betreffende DVD. Met betrekking tot het vermelden van de naam als regisseur van een aantal concertregistraties, stellen André Rieu en de BV zich op het standpunt dat de in het geding gebrachte DVD's in het buitenland door een derde partij in 2007 en 2008 vervaardigde en verkochte compilatie-DVD's betreffen. Het zijn zogenoemde compilatie DVD's (...) die speciaal voor de Australische markt zijn samengesteld, onder verantwoordelijkheid van Universal Duitsland en Australië.
De regelgeving in beide landen  verplicht niet tot het opnemen van een aftiteling (en daarmee naamsvermelding van Jean-Philippe Rieu als regisseur van delen van in deze compilaties opgenomen werken) bij dergelijke compilatie DVD's.

4.6. André Rieu en de BV stellen dat de naam van Jean-Philippe Rieu verder steeds correct wordt vermeld. Bovendien betwist hij nadrukkelijk dat het niet vermelden van de naam van Jean-Philippe Rieu op muziek- of filmwerken tot vermindering van de aan hem toekomende auteursrechtelijke exploitatievergoeding zou moeten leiden. Het recht op naamsvermelding staat volledig los van de inning van aanspraken via respectievelijk VEVAM en BUMA/STEMRA.
IEF 12536

Gewijzigde verveelvoudigingen van een niet-ontleende portemonee

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 april 2013, zaaknr. C/09/438216/KG ZA 13-225 (Smart Little Bag tegen Beernink & Beernink B.V.)

Uitspraak ingezonden door Monique Hennekens, Banning Advocaten.

Auteursrecht. Modelrecht. Nieuwheidschadelijk. Eiseres is ontwerpster van portemonnees en tassen. Onder de naam 'Smart Little Bag' (SLB) brengt zij een damesportemonnee op de markt. Eiseres is houder van de modelrechten voor de SLB, het Beneluxmodelrecht onder de nummers 38892-01 en 38884-00. Beernink is producent van en groothandel in lederwaren, waaronder portemonnees en handtassen. Beernink heeft tevens een damesportemonnee in de handel gebracht.

Eiseres vordert een inbreukverbod op de Europese en Benelux modelrechten en op de auteursrechten van eiseres op de SLB, waaronder in ieder geval begrepen Bear [1], [2] en [3]. Beernink heeft in verweer aangevoerd de Bear 1 portemonnee al in Nederland in het handelsverkeer heeft gebracht in januari 2010, zodat deze portemonnee nieuwheidschadelijk is voor de modelrechten van eiseres. Naar voorlopig oordeel heeft Beernink voldoende aannemelijk gemaakt dat het model Bear 1 al voor december 2010 in het handelsverkeer is gebracht. Van een inbreuk door Beernink op Gemeenschapsmodelrechten en Beneluxmodelrechten van eiseres is naar voorlopig oordeel derhalve geen sprake.

Aan het vereiste van ontlening is niet voldaan met betrekking tot Bear 1, omdat de portemonnee al openbaar was gemaakt voordat Beernink bekend kon zijn geworden met de SLB. Bear 2 en 3 maken evenmin inbreuk op die auteursrechten. De Bear 2 en 3 zijn immers gewijzigde verveelvoudigingen van de Bear 1. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

4.9. Naar voorlopig oordeel heeft Beernink met haar hiervoor besproken bewijsstukken en motivering in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat model Bear 1 al voor december 2010 in het handelsverkeer is gebracht in de Gemeenschap. [X] stelt in deze procedure dat de Bear 1 geen andere algemene indruk maakt dan haar geregistreerde en ongeregistreerde model van de SLB. Uit die stelling volgt dus dat de SLB ten tijde van de gestelde marktintroductie in december 2010 geen eigen karakter had in de zin van artikel 6 jo. artikel 7 GModVo en artikel 3.3 lid 2 en lid 3 BVIE, zodat de voorzieningenrechter voorshands oordelend het beroep van Beernink op nietigheid van de Gemeenschapsmodelrechten en Beneluxmodelrechten van [X] kansrijk acht. Van een inbreuk door Beernink op Gemeenschapsmodelrechten of Beneluxmodelrechten van [X] is naar voorlopig oordeel derhalve geen sprake.

4.10. Voor het beroep op auteursrechtinbreuk geldt het volgende. Naar voorlopig oordeel is aan het vereiste van ontlening niet voldaan met betrekking tot de Bear 1 portemonnee, omdat die portemonnee al openbaar was gemaakt voordat Beernink bekend kon zijn geworden met de SLB. Voor zover de SLB ondanks de vormgevingskenmerken van de Bear 1 portemonnee een oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet zou zijn, maken de Bear 2 en 3 evenmin inbreuk op die auteursrechten. De Bear 2 en 3 zijn immers gewijzigde verveelvoudigingen van de Bear 1. Voor zover de SLB voldoende afstand zou houden van de Bear 1 om als een oorspronkelijk werk in de zin van de auteurswet te gelden, hebben de Bear 2 en 3 niet de kenmerken die aan de SLB het oorspronkelijke karakter verlenen.

IEF 12534

"warez", een verzamelnaam voor auteursrechtelijk beschermd werk dat illegaal wordt verspreid

Hof Den Haag 18 januari 2013, LJN BZ6496 (Internetforum en 'Warez')

In navolging van LJN BR5615. Auteursrecht. Strafrecht. Computervredebreuk. Hacken. Organisatie. 'Warez'. Art. 140 Sr. De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit de leden van het internetforum. Leden van dit forum hebben zich op vrij omvangrijke schaal en op een geraffineerde wijze over een lange periode bezig gehouden met het plegen van computervredebreuk en het verspreiden van auteursrechtelijk beschermde werken via het internet.

Medeverdachte heeft verklaard dat het forum een soort FXP-board is met als doel films zo snel mogelijk te verspreiden. Het gaat er (ook) om wie als eerste een nieuwe release plaatst. Hiermee krijgt deze persoon de meeste punten. Met de oudere "warez" (een verzamelnaam voor auteursrechtelijk beschermd werk dat illegaal wordt verspreid) en als post wordt verwijderd of afgekeurd kreeg men minder punten. Op grond van al het vorenstaande acht het hof het forum een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.

Vast staat dat het forum het oogmerk had op het hacken van computersystemen om gebruik te maken van de schijfruimte en bandbreedte zodat er snel auteursrechtelijk beschermde werken konden worden geüpload en gedownload.  Het hof komt tot het oordeel dat aan alle vereisten van artikel 140 Sr is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat toegang tot en deelname aan het forum aan bepaalde regels geboden was en dat er sprake was van gezamenlijke besluitvorming ten aanzien van het aantrekken en aannemen van nieuwe leden. Voorts kan hieruit worden afgeleid dat er een zeker toegangsbeleid werd gehanteerd en dat de inhoud van hetgeen op het forum aan de orde kwam voorbehouden moest blijven aan een in mindere of meerdere mate exclusieve groep personen.

[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [forum] een soort FXP-board is met als doel films zo snel mogelijk te verspreiden. Het gaat er (ook) om wie als eerste een nieuwe release plaatst. Hiermee krijgt deze persoon de meeste punten. Met de oudere "warez" (een verzamelnaam voor auteursrechtelijk beschermd werk dat illegaal wordt verspreid) en als post wordt verwijderd of afgekeurd kreeg men minder punten. Ook de verdachte en [medeverdachte 1] verklaren over dit puntensysteem dat er op neer komt dat iemand punten kan verdienen met uploaden waardoor krediet wordt opgebouwd om te downloaden. [medeverdachte 1] heeft in dit verband genoemd dat je als filler aan bepaalde quota moet voldoend. Dit puntensysteem was een op het forum geldende gemeenschappelijke regel.

Op grond van al het vorenstaande acht het hof het [forum]forum een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.

De conclusie moet zijn dat [forum] het oogmerk had op het hacken van computersystemen om gebruik te maken van de schijfruimte en bandbreedte zodat er snel auteursrechtelijk beschermde werken konden worden geüpload en gedownload.

De verdachte heeft zich als hacker/scanner intensief beziggehouden met onder andere het inbreken in computers, het gebruik maken van gehackte snelle ftp-servers, het posten van informatie over gehackte computers op het forum en het plaatsen van informatie op het forum.

Op andere blogs:
BREIN (Hof Den Haag veroordeelt deelnemer inbreuk forum opnieuw)

IEF 12531

Inbreuk op programmaboekje en navigatietekeningen Keveruitje

Rechtbank Overijssel, locatie Almelo 4 april 2013, LJN BZ6401 (Showtime Evenementenbureau B.V. tegen gedaagde)

Auteursrechten programmaboekje, navigatietekeningen. Handelsnaamrecht. Showtime organiseert bedrijfsuitjes, waaronder een toertocht met oude Volkswagen Kevers, het zogenaamde ‘Keveruitje’. Showtime voert ‘Keveruitje’ als handelsnaam en heeft een beeldmerk Kever uitje.nl geregistreerd. Gedaagde drijft eveneens een onderneming die zich mede richt op de organisatie van bedrijfsuitjes. Gedaagde exploiteert de websites www.kevertripje.nl. Showtime vordert een verbod op inbreuk op haar auteursrechten en gedaagde te bevelen om zich te onthouden van het gebruik van de naam ‘Keveruitje’.

De voorzieningenrechter oordeelt dat Showtime voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door toevoeging van vragen en zelfgeschetste navigatietekeningen aan de routebeschrijving het programmaboekje een eigen, oorspronkelijk karakter heeft dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onmiskenbaar dat gedaagde grote delen van het door haar gebruikte programmaboekje heeft ontleend aan het programmaboekje van Showtime, waarbij identieke lettertypes, foto’s, navigatietekeningen zijn gebruikt.

Uit het feit dat gedaagde gebruik maakt van de term keveruitje in haar teksten, valt niet in te zien dat dit gebruik dient te worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik nu zij in de door Showtime overgelegde stukken steeds onder de naam [gedaagde sub 1] of als www.kevertripje.nl naar buiten treedt. De term keveruitje refereert enkel naar de aard van de aangeboden diensten en wordt niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming, en zal als zodanig ook niet door het relevante publiek worden opgevat. De vordering van Showtime op artikel 5 Hnw, stuit hierop reeds af.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere directe of indirecte inbreuk op de auteursrechten van Showtime op het Keveruitje programmaboekje.

4.4 (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onmiskenbaar dat [gedaagde sub 1] grote delen van het door haar gebruikte programmaboekje heeft ontleend aan het programmaboekje van Showtime, waarbij identieke lettertypes, foto’s, navigatietekeningen zijn gebruikt. Opvallend is daarbij te noemen dat op de foto’s de kevers voorzien van het beeldmerk van Showtime zijn te zien.
Nu [gedaagde sub 1] ook heeft erkend een aanzienlijk deel van het programmaboekje te hebben gebruikt, is daarmee voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Showtime door het programmaboekje van Showtime nagenoeg één op één te kopiëren en voor eigen doeleinden te gebruiken.

4.8.   Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat - als zijnde erkend dan wel onvoldoende weersproken - tussen partijen vast dat [gedaagde sub 1] via internet en e-mail dan wel anderszins in teksten gebruik heeft gemaakt van de term ‘Keveruitje’. Weliswaar gebruikt [gedaagde sub 1] de term keveruitje in haar teksten, niet valt in te zien dat dit gebruik dient te worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik nu zij in de door Showtime overgelegde stukken steeds onder de naam [gedaagde sub 1] of als www.kevertripje.nl naar buiten treedt. De term keveruitje refereert enkel naar de aard van de door [gedaagde sub 1] aangeboden diensten en wordt aldus niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming, en zal als zodanig ook niet door het relevante publiek worden opgevat. Voor zover Showtime haar vordering op artikel 5 Hnw heeft gegrond, stuit deze hierop reeds af.

De voorzieningenrechter:
I.  veroordeelt [gedaagde sub 1] om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere directe of indirecte inbreuk op de auteursrechten van Showtime op het Keveruitje programmaboekje van Showtime en verbiedt [gedaagde sub 1] toertochten aan te bieden dan wel uit te voeren met gebruikmaking van (delen van) het Keveruitje programmaboekje, alsmede het Keveruitje programmaboekje van Showtime geheel of gedeeltelijk tezamen of alleen te gebruiken, te kopiëren, te bewerken en/of in het verkeer te brengen.

IEF 12520

Topstukken niet ter beschikking gesteld

Vzr. Rechtbank Oost-Nederland 22 maart 2013, KG ZA 13-38, (Eiser tegen Alexander Stichting Voor Russisch-Orthodoxe Kunst)

Uitspraak ingezonden door Steffen Hagen en Ewoud Swart, CMS Derks Star Busmann.

Auteursrecht. De zaak betreft een geclaimd auteursrecht op een expositie en bijbehorende catalogus. Betreft een samenwerkingsverband tussen Museum Schweinfurt (Duitsland) en Ikonenmuseum Kampen voor een gezamelijke expositie van Russische iconen, die eerst in Schweinfurt en later in Kampen zou plaatsvinden. Eiser was als gastcurator door Schweinfurt ingeschakeld om de expositie te coördineren. Als gevolg van nalatigheid aan de zijde van eiser worden de topstukken van de expositie in Schweinfurt door de bruikleners ervan uiteindelijk niet ter beschikking gesteld, dit geldt ook voor de expositie in Kampen. Museum Kampen dient vervolgens een andere expositie (onder een andere naam) op te tuigen (met 85 iconen die ook in Duitsland te zien waren, en 62 andere iconen).

Eiser stelt maker/auteursrechthebbende te zijn ten aanzien van de expositie en de bijbehorende catalogus, en vordert onder meer dat het Ikonenmuseum Kampen de expositie slechts mag houden onder de oorspronkelijke naam, met zo min mogelijk wijzigingen ten opzichte van de expositie in Schweinfurt, en met naamsvermelding op alle aankondigingen en dergelijke van eiser als maker. Tevens vordert eiser een verbod om de catalogus (met dezelfde titel als de expositie in Duitsland) te verkopen in samenhang met een tentoonstelling met een andere naam.

De voorzieningenrechter wijst alle vorderingen van eiser af.

De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de tentoonstelling in Kampen een hele andere is dan die in Duitsland, en dat dit bovendien het gevolg is van de (onvoldoende bestreden) nalatigheid van eiser. De tentoonstelling in Kampen is daarmee een eigen werk, zodat eiser ook geen naamsvermelding kan claimen (noch van de oorspronkelijke expositie-naam, noch van zijn eigen naam als maker).

Ten aanzien van de catalogus oordeelt de rechter dat, nu het colofon ervan niet eenduidig één maker aangeeft, er (zonder nadere uitleg) niet van kan worden uitgegaan dat eiser de maker is.

Ten slotte, veroordeelt de voorzieningenrechter eiser in de proceskosten van Museum Kampen ex art. 1019h RV, daarbij evenwel (zonder nadere motivering) aanhakend bij de Indicatietarieven in IE zaken (in plaats van volledige toewijzing van de daadwerkelijk gemaakte en gevorderde kosten, waarvan de hoogte als zodanig niet door eiser werd betwist).

4.6. Uit de door partijen verstrekte informatie kan worden opgemaakt dat de tentoonstelling in Schweinfurt uit 90 ikonen bestond, waarvan 32 ikonen afkomstig waren uit Kampen, 11 uit de eigen collectie van Kunsthalle Schweinfurt en 47 uit andere collecties. ln Kampen zal de tentoonstelling uit 147 ikonen bestaan. Van deze 147 ikonen waren 85 te bezichtigen in Schweinfurt, zijn 49 afkomstig uit andere collecties en 13 uit de eigen collectie van Alexander Stichting. Hieruit volgt dat de tentoonstellingin Kampen 85 ikonen omvat die te bezichtigen waren in Schweinfurt en 62 ikonen die daar geen onderdeel van uitmaakten. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat de tentoonstelling in Kampen gezien de samenstelling van de collectie significant afwijkt van de tentoonstelling in Schweinfurt. Ook is de indeling, opzet en uitwerking van de tentoonstelling in Kampen wezenlijk anders dan die in Schweinfurt, zoals door Alexander Stichting onweersproken is gesteld. Zo zijn in Kampen een ikonostasewande, en Russische Datsja en een 'plaatselijke rij' nagebouwd. Het staat Alexander Stichting dan ook vrij om haar eigen werk, zijnde de tentoonstelling "Russische lkonostase", te openbaren, juist omdat dat geen inbreuk maakt op door [eiser] gestelde auteursrechtenS. [Eiser], wiens vorderingen sub l, 2 en 4 zijn gegrond op de stelling dat de tentoonstelling in Kampen (vrijwel) identiek is aan de tentoonstelling in Schweinfurt, kan dan ook niet verlangen dat Alexander Stichting op al het materiaal van en over de tentoonstelling in Kampen de naam "Ikonostase - beeld en geloof' alsmede de naam van [eiser] als maker vermeldt, noch dat het Alexander Stichting wordt verboden de tentoonstellingm et andere ikonen aan te vullen voorzover deze niet nodig zijn de
ontbrekende ikonen aan te wllen. De vorderingen sub 1,2 en 4 zullen dan ook worden afgewezen.

Ten aanzien van de catalogus
4.7. Ten aanzien van de vordering sub 3 wordt het volgende overwogen. [Eiser] heeft, gezien het verweer van Alexander Stichting, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij auteursrechthebbende ten aanzien van de catalogus is. Beide partijen hebbent er onderbouwing van hun stelling verwezen naar het colofon op pagina 4 van de catalogus. Aan de linkerzijde van het colofon staat vermeld: "@ 2072 Stadt Schweinfurt, Museen und
Galerien, Autoren und Leihgeber" met daaronder "Konzeption, Kuratierung, Management von Ausstellung und Katalog: [eiser]". Aan de rechterzijde, op dezelfde hoogte, staat vermeld: "@ 2012Ikonenmuseum Kampen".
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat uit het colofon niet exact kan worden opgemaakt wie auteursrechthebbende ten aanzien van de catalogus is, aangezien het colofon op dat punt niet eenduidig is. Er staan immers diverse entiteiten genoemd zonder dat daarbij is vermeld welke entiteit waartoe rechthebbende is. Anders dan [eiser] kennelijk voorstaat kan zonder nadere uitleg, die ontbreekt, uit de aanduiding "Kurator der Ausstellung" bij de naam van [eiser] niet per definitie worden opgemaakt dat [eiser] auteursrechthebbendise. Ook de vordering sub 3 zal worden afgewezen.

Proceskosten

4.8. (...) Een veroordeling krachtens artikel 1019h ligt op grond van de billijkheid meer voor de hand bij grootschalige namaak of piraterij met grote economische gevolgen, aldus [eiser]. Anders dan [eiser] is de voorzieningenrechter van oordeel dat op de onderhavige procedure artikel 1019h Rv van toepassing is. [Eiser] heeft zijn vorderingen gegrond op de Auteurswet, zodat ingevolge artikel l0l9 Rv de vijftiende Titel van Boek 3 Rv (in welke titel artikel 1019h Rv is opgenomen) van toepassing is. "De Richtlijn lndicatietarieven in lE-zaken" dient in deze zaak als uitgangspunt bij de bepaling van de proceskosten te worden genomen. Het bij deze kortgedingprocedure behorende indicatietarief is maximaal € 6.000,= (eenvoudig kort geding). De voorzieningenrechter zal derhalve een gemaximeerd bedrag van € 6.000,= voor werkzaamheden van de advocaat van Alexander Stichting toewijzen. (...)

IEF 12509

Nabootsing van stijl(kenmerken) is niet onrechtmatig

HR 29 maart 2013, LJN BY8661 (Broeren tegen Duijsens)

Uitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V..

Arrest na [IEF 10502]. Auteursrecht. Inbreukactie ex art. 13 Aw. Onrechtmatige daad. Aanvullende bescherming op grond van art. 6:162 BW tegen slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken? Bijkomende omstandigheden.

In deze zaak gaat het om de vraag of een kunstschilder met succes een beroep kan doen op art. 6:162 BW wegens de slaafse nabootsing van een door haar toegepaste stijl. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

De rechtsklacht dat het hof ten onrechte het leerstuk van de onrechtmatige (slaafse) nabootsing van (stoffelijke) producten van toepassing heeft geacht op een geval waarin slechts sprake is van de nabootsing van de stijl(kenmerken) van een ander, treft doel. Het hof heeft miskend dat het nabootsen van (kenmerken van) een stijl van een ander waardoor bij het publiek verwarring valt te duchten, niet onrechtmatig is, ook niet indien de wijze van nabootsing "nodeloos" is. Naar Nederlands recht worden stijlkenmerken auteursrechtelijk niet beschermd door zorgvuldigheidsnormen.

3.4 Onderdeel 1.1 van het middel behelst de rechtsklacht dat het hof ten onrechte het leerstuk van de onrechtmatige (slaafse) nabootsing van (stoffelijke) producten van toepassing heeft geacht op een geval waarin slechts sprake is van de nabootsing van de stijl(kenmerken) van een ander. Het hof heeft daarmee miskend dat het nabootsen van (kenmerken van) een stijl van een ander waardoor bij het publiek verwarring valt te duchten, niet onrechtmatig is, ook niet indien de wijze van nabootsing "nodeloos" is. Naar Nederlands recht worden stijlkenmerken auteursrechtelijk niet beschermd door zorgvuldigheidsnormen.

3.5 De klacht treft doel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt het gebruik van hetzelfde materiaal, het bewerken daarvan volgens dezelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode, of het volgen van dezelfde stijl, nog niet mee dat sprake is van nabootsing van een werk als bedoeld in art. 13 Aw (HR 28 juni 1946, NJ 1946/712, vgl. voorts HR 29 december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996/546). De Auteurswet geeft geen exclusief recht aan degene die volgens een - hem kenmerkende - stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen.

3.6 Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van art. 6:162 BW tegen zogenoemde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken. Een ander oordeel zou meebrengen dat langs die weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen.
Het vorenstaande sluit niet uit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onder bijkomende omstandigheden onrechtmatig kan zijn, maar daartoe is niet toereikend dat die nabootsing nodeloos is en bij het publiek verwarring wekt.


Citaten uit de conclusie A-G:

3.10. In het principiële arrest Decca/Holland Nautic van HR 27 juni 1986(19) ging het over profiteren van andermans prestaties (hier: Decca's Navigation System DNS) anders dan door nabootsing van (concrete) producten. Ik citeer uit rov. 4.2:

'Bij de beoordeling van het middel in het principaal beroep [...]moet worden vooropgesteld:
- enerzijds dat het verhandelen van de radio-ontvangers van Holland Nautic niet onrechtmatig is geoordeeld uit hoofde van de wijze waarop deze ontvangers zijn geconstrueerd [...], noch uit hoofde van de wijze waarop zij worden verhandeld, doch uitsluitend omdat Holland Nautic bij dat verhandelen profiteert van het bestaan van het DNS, en
- anderzijds dat de omstandigheid dat Holland Nautic bij het verhandelen van haar radio-ontvangers profiteert van het bestaan - en dus van het instandhouden en, zonodig, verbeteren - van het DNS op zich zelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die Holland Nautic als concurrente van Decca jegens deze in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook niet als zij Decca daardoor nadeel toebrengt [...].
Beslissend is hier derhalve of afweging van de betrokken maatschappelijke belangen het oordeel wettigt dat de door het hof blijkens zijn r.o. 9 in aanmerking genomen bijzondere omstandigheden van het gegeven geval bedoeld profiteren niettemin onrechtmatig maken.
Daarbij past in zoverre terughoudendheid dat de rechter door deze vraag bevestigend te beantwoorden en, gelijk het hof heeft gedaan, op grond daarvan het verhandelen van de radio-ontvangers van Holland Nautic te verbieden, aan Decca een bescherming biedt die niet wezenlijk verschilt van die waarvan zij zou hebben geprofiteerd indien zij zich ter bescherming van het DNS op octrooirechten zou hebben kunnen beroepen of zich anderszins zou hebben kunnen baseren op schending van een absoluut recht van intellectuele eigendom. Ontbreekt een dergelijk absoluut recht dan is bij een stand van zaken als zich hier voordoet voor een vergelijkbare bescherming via het recht van de ongeoorloofde mededinging in beginsel ten minste vereist dat wordt geprofiteerd van een prestatie van dien aard dat zij op een lijn valt te stellen met die welke toekenning van een dergelijk recht rechtvaardigen. [...]'

3.11. (Ook) dit Decca-arrest wijst in de richting van afwijzing van stijlbescherming via art. 6:162 BW. Gegeven is immers dat er geen sprake is van nabootsing van individuele objecten (wat via het auteursrecht of desnoods via de Hyster Krane-leer te verbieden zou zijn). Dan past terughoudendheid, en zou, gegeven het ontbreken van auteursrechtelijke bescherming tegen stijlnabootsing, 'in beginsel ten minste vereist' zijn dat [eiser] zou profiteren van 'een prestatie van dien aard dat zij op een lijn valt te stellen met die welke toekenning van een dergelijk [auteurs-]recht' rechtvaardigt.
Maar onder 3.5.1 en 3.5.2 zagen wij dat en waarom in het auteursrecht stijlbescherming nu juist niét gerechtvaardigd, integendeel ongewenst wordt geacht.

3.14.1. Onderdeel 1.1 is naar mijn mening terecht voorgesteld.

3.14.2. Daaraan kan m.i. niet afdoen dat het hof (toch nog) een zekere afbakening heeft willen geven, door in rov. 4.12.6 en in het dictum onder (4) te spreken over slaafse nabootsing van 'de ten processe middels producties aan de orde gestelde schilderijen van [verweerster] en daarop voorkomende figuren'.
Ook al is daarin een afbakening te vinden wat betreft via rov. 4.12.6 geïndividualiseerde werken van [verweerster], daarin is niét een afbakening te vinden die duidelijk maakt waarom de - volgens het hof zelf - auteursrechtelijk niet te verbieden stijlnavolging van deze via rov. 4.12.6 geïndividualiseerde werken volgens het hof tóch onrechtmatig zou zijn. Voor zover rov. 4.12.2 in dat opzicht richting zou (dienen te) geven - waarnaar rov. 4.12.6 evenwel niet verwijst - blijft onafgebakend in hoeverre navolging van de daar vermelde kenmerken de 'stijlnabootsing' onrechtmatig zou maken: rov. 4.12.3 rept slechts, maar dat acht ik in dit verband ontoelaatbaar onduidelijk, over het 'in meerdere of in mindere mate' terugkomen van aan [verweerster] toegeschreven stijlkenmerken in de werken van [eiser].

3.17. Onderdeel 1.5 is gericht tegen de oordelen van het hof (rov. 4.12.5) dat nabootsers 'niet aan een onrechtmatigheidsoordeel kunnen ontkomen door (een eigen merk of) een eigen naam op hun werk te zetten', en dat het feit dat 'volgens zijn stelling, [eiser] altijd zijn naam op zijn werken vermeldt', niet eraan afdoet dat als gevolg van de nabootsing van de stijl van [verweerster] verwarring bij het publiek te verwachten valt.
Volgens de rechts- en motiveringsklachten van het onderdeel heeft het hof miskend dat de vermelding van de naam van de nabootser op het werk wel degelijk kan afdoen aan de aanwezigheid van (nodeloos) verwarringsgevaar, en daarmee van onrechtmatigheid. Niet valt in te zien waarom in het onderhavige geval het (in cassatie als vaststaand te beschouwen) feit dat [eiser] altijd zijn naam op zijn werken vermeldt, niet leidt tot (althans bijdraagt aan) het ontbreken van (nodeloos) verwarringsgevaar. Zulks geldt in elk geval nu [eiser] heeft aangevoerd(31) dat hij altijd zijn naam op zijn werken vermeldt, en meer in het bijzonder dat (wat in cassatie eveneens als vaststaand moet worden beschouwd) op ieder schilderij van [eiser] in grote, contrasterende, duidelijk leesbare letters de naam '[eiser]' staat.

3.18. Iemand die inbreuk op eens anders auteursrecht pleegt, komt (natuurlijk) 'niet weg' door op zijn nabootsing van andermans werk zijn eigen naam te zetten. Sterker nog: naast inbreuk op auteursrecht zou er dan bovendien sprake zijn van plagiaat. Maar het omgekeerde gaat ook op. Wie niét een andermans werk verveelvoudigt in auteursrechtelijke zin, is auteursrechtelijk vrij om al dan niet zijn naam op het door hem gemaakte object te vermelden, en handelt - in geval van stijlgelijkenis - (extra) zorgvuldig door zijn eigen naam (duidelijk) te vermelden, teneinde mogelijke onjuiste toeschrijvingen tegen te gaan(32).

3.19. Hoe 'loopt' dit in geval van op grond van art. 6:162 onrechtmatig geachte (stijl-) nabootsing? Volgens het Hyster Karry Krane-leerstuk zit het decisieve onrechtmatigheidselement in: het niet afwijken op punten die voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid niet van belang zijn, en het daardoor wekken van verwarring. Expliciete rechtspraak van de Hoge Raad over de vraag of (directe of indirecte) herkomstverwarring toereikend kan worden weggenomen door een duidelijke merk- of andere afzendervermelding is mij niet bekend, maar het impliciete standpunt is wellicht dat ook bij ex art. 6:162 onrechtmatige productnabootsing, de nabootser daarmee 'niet wegkomt'.(33)
Maar nu het geval van stijlnabootsing. Hier is verwarringwekkende gelijkenis tussen individuele objecten (dus) niet aan de orde. Hier is aan de orde dat ieder door een tegenpartij gemaakt object, dat zodanige gelijkenissen vertoont met de door de rechter aangenomen kenmerken van de stijl van de eiser dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, door een verbod getroffen zou worden.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Stijl wordt niet beschermd door leerstuk slaafse nabootsing)
DirkzwagerIEIT (Hoge Raad: stijlnabootsing niet onrechtmatig)