IEF 22001
19 april 2024
Uitspraak

Geen inbreuk door 'Wijnwereld.Online' op handelsnaam 'Wijnenwereld.nl'

 
IEF 22000
18 april 2024
Uitspraak

Gerecht EU: 'Pablo Escobar' mag niet worden geregistreerd als EU-merk

 
IEF 21999
18 april 2024
Uitspraak

Hof: beeldmerk Puma niet vervallen, maar Monshoe maakt ook geen inbreuk

 
IEF 12644

De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken

Rechtbank Den Haag 7 mei 2013, KG ZA 13-338 (Blue Gentian LLC/Emson en Tommy Teleshopping B.V. tegen Tel Sell)
Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

Modelrecht. Blue Gentian houdt zich bezig met ontwikkeling van huis- en tuinartikelen. Emson, Tommy Teleshopping en Tel Sell zijn aanbieders van consumentenproducten op thuiswinkel-televisiekanalen. Blue Gentian is houdster van een Gemeenschapsmodel voor 'slangen'. Emson en Tommy Teleshopping brengen dergelijke geplooide slangen op de markt onder de naam Xhose. Een slang die door de druk van het water in de lengterichting uitzet. Tel Sell verkoopt onder meer op haar website www.telsell.com een uitzettende tuinslang onder de naam Flex-able Hose. Blue Gentian c.s. stelt dat Tel Sell met haar slang inbreuk maakt op haar modelrecht, omdat sprake is van dezelfde algemene indruk. Zij beroept zich tevens op slaafse nabootsing van haar product.

Blue Gentian c.s. heeft terecht gewezen op het feit dat het model niet uitsluitend wordt bepaald door technische eisen, hierbij wijst zij op de grof geweven katoentextuur van de buitenmantel en de groene kleur. De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken, zij het dat de groene kleur mogelijk iets afwijkt van het model.

Gezien de beperkte vrijheid bij het ontwerp van een slang van het onderhavige type en uitgaande van de geldigheid van het model en dus het eigen karakter, moet volgens de rechtbank worden geoordeeld dat de Flex-Able Hose bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt. De door Tel Sell gestelde vouw in de buitenmantel is onvoldoende om tot een andere algemene indruk te leiden. Er is sprake van een inbreuk op het modelrecht van Blue Gentian. Het verbod kan worden toegewezen voor de gehele EU ook al moet vooralsnog worden aangenomen dat de inbreuk zich beperkt tot Nederland en België.

4.5. Blue Gentian c.s. heeft er echter terecht op gewezen dat het model niet uitsluitend wordt bepaald door technische eisen. In dit verband heeft Blue Gentian c.s. onder meer genoemd de grof geweven katoentextuur van de buitenmantel en de groene kleur.

4.6. Tel Sell bestrijdt niet dat naast de groene kleur ook de textuur uit de inschrijving van het model is af te leiden. Bij nauwkeurige bestudering van het model is deze inderdaad waarneembaar. Tel Sell voert ook niet aan dat de textuur eveneens een technische functie heeft. Beide kenmerken dienen daarom bij beoordeling van de overeenstemming tussen de Flex-Able Hose en het model in aanmerking te worden genomen. Tel Sell heeft ter zitting betoogd dat het Blue Gentian c.s. niet zou vrijstaan een kleur te monopoliseren, maar - wat er verder van dei niet gemotiveerde stelling zij - van monopolisering van een kleur is geen sprake omdat Blue Gentian c.s. zich op grond van het modelrecht niet kan verzetten tegen het gebruik van de kleur in het algemeen, maar alleen voor slangen en uiteraard uitsluitend indien ook overigens door de gesteld inbreukmakende slang geen andere algemene indruk wordt gewekt dan door het model.

4.7. De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken, zij het dat de gebruikte kleur groen mogelijk iets afwijkt van het model. Juist gezien de inderdaad beperkte vrijheid bij het ontwerp van een slang van het onderhavige type en uitgaande van de geldigheid van het model en dus het eigen karakter van het model, moet voorshands worden geoordeeld dat de Flex-Able Hose door aanwezigheid van deze kenmerken bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan het model. De door Tel Sell gestelde - weinig opvallende - vouw in de buitenmantel is onvoldoende om tot een andere algemene indruk te leiden.

IEF 12643

STEG voorjaarslezing

Op woensdag 15 mei, 2013 organiseert STEG haar voorjaarslezing met de titel: "Op weg naar het Auteursparadijs: de Wet auteurscontractenrecht is aanstaande".

De lezing zal worden verzorgd door Prof. mr. P.B. Hugenholtz, hoogleraar Informatierecht aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Instituut voor Informatierecht (IVIR). In juni 2012 is - na een lange en turbulente voorgeschiedenis - bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht).

Als het voorstel wordt aangenomen krijgen makers:
• recht op een redelijke vergoeding voor iedere verlening van een exploitatiebevoegdheid; de hoogte van deze vergoeding kan op verzoek van belanghebbenden door de minister van OCW worden vastgesteld;
• een aanvullende vergoeding als er een groot verschil is tussen de vergoeding en de opbrengsten van de exploitatie van het werk ('bestseller bepaling' );
• het recht op ontbinding van de overeenkomst met de exploitant als die het werk onvoldoende exploiteert ('non-usus bepaling').
Ook worden onredelijk bezwarende bedingen vernietigbaar verklaard, kan een geschillencommissie worden ingesteld voor de beslechting van geschillen en wordt de filmregeling aangepast.
In zijn lezing zal Prof. Bernt Hugenholtz (hoogleraar auteursrecht UvA en Directeur IViR) de hoofdlijnen van de nieuwe wet bespreken en ingaan op enkele van de meer controversiele aspecten ervan.
Locatie: Hortus Botanicus (Laranjazaal), Amsterdam.
Aanvang: 20.00 uur
Entree: EUR 50,- inclusief borrel na afloop
Aanmelden: inloop maar er is een beperkt aantal plaatsen.
Om zeker te zijn nu aanmelden via steg@online.nl

IEF 12642

Prejudiciële vragen omtrent interpretatie 'parodie'

Hof van Beroep Brussel 8 april 2013, Nr. 2011/AR/914 & 2011/AR/915 (Johan Deckmyn tegen Vandersteen c.s. / Vrijheidsfonds VZW tegen Vandersteen c.s.) - dossier zaak C-201/13
Uitspraak ingezonden door Johan Deckmyn, Fractieleider Vlaams Belang Gent.

Vervolg van IEF 9652. Auteursrecht. Definitie parodie. Prejudiciële vragen. Betreft een tussenarrest waarbij het Hof de zaak verwijst naar het Europees Hof van Justitie. Het is aan laatstgenoemde om te definiëren wat er onder parodie moet worden verstaan. Geïntimeerden zijn de erfgenamen van wijlen de heer Willebrord Vandersteen, auteur van de stripalbums 'Suske en Wiske'. De heer Deckmyn is lid van de politieke partij het Vlaams Belang. In januari 2011 heeft Deckmyn plooikalenders uitgedeeld, met daarop de vermelding 'De Wilde Weldoener', welke tekening overeen komt met de cover van het gelijknamige Suske en Wiske-album. Dezelfde tekening werd tevens gepubliceerd in het informatieblad van het Vlaams Belang. Vandersteen c.s. menen dat de gelaakte tekening en de mededeling ervan aan het publiek een schending van auteursrecht opleveren. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van Vandersteen c.s. gegrond verklaard en stelde vast dat het Vrijheidsfonds en Deckmyn een inbreuk plegen op de auteursrechten van Vandersteen c.s..

In Richtlijn 2001/29 wordt het begrip 'parodie' niet gedefinieerd of omschreven en het Hof van Justitie heeft tot op heden het begrip 'parodie' niet uitgelegd. Prejudiciële vragen:

1. Is het begrip 'parodie' een autonoom Unierechtelijk begrip?
2. Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
- het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
- en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
- erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
- de bron vermelden van het geparodieerde werk.
3. Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?

IEF 12641

Voldoende mogelijkheid geboden weerwoord te geven

Rechtbank Amsterdam 3 mei 2013, LJN BZ9848 (eiser tegen TROS)
Uitspraak mede ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Mediarecht. Uitzending programma. Onrechtmatige publicatie. Eer en goede naam. Eiser drijft een opleidingsbureau voor onder andere rijinstructeurs. Op 26 maart 2013 is door het Tros programma 'Opgelicht?!' aandacht besteed aan eiser en zijn activiteiten met haar opleidingsbureau. Eiser vordert onder meer veroordeling van de Tros tot het staken van het doen van diffamerende uitlatingen over hem dan wel zijn bureau en dat Tros wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie. Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van eiser heeft ontvangen. Eiser is voldoende mogelijkheid geboden om een weerwoord te geven op de geuite klachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van Tros jegens eiser. De vorderingen worden afgewezen.

4.3.  Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van [vennootschap 1] heeft ontvangen. Dat in het programma “Opgelicht?!” een vijftal klagers in de gelegenheid wordt gesteld om hun ervaringen te vertellen acht de voorzieningenrechter daarom op zichzelf niet onrechtmatig. De weergave van de ervaringen van de aan het programma meewerkende cursisten wordt omlijst door een voice-over die de diverse kritiekpunten samenvat alvorens (één of meer van) aan het programma meewerkende cursisten in eigen woorden de klacht weergeeft. Ook dit is als zodanig niet onrechtmatig. [eiser] heeft bovendien niet aannemelijk kunnen maken dat de kritiek op zijn handelwijze uit de lucht gegrepen is. Anders dan op de tot voor kort door hem gebruikte website is vermeld, krijgen cursisten kennelijk niet standaard een persoonlijke mentor die regelmatig hun studieprestaties bespreekt. Het verwijt dat cursisten, nadat het inschrijfgeld is betaald, ermee geconfronteerd worden dat zij ook de kosten voor het examen dienen te voldoen, blijkt juist. Het verweer van [eiser] dat hij die kosten vervolgens weer terugbetaalt doet er niet aan af dat de cursisten met een andere gang van zaken worden geconfronteerd dan zij op grond van de vooraf gegeven informatie mochten verwachten. Voorts heeft [eiser] niet weersproken dat in een periode van twee jaar slechts vier cursisten examen hebben gedaan, waarvan er maar twee zijn geslaagd. Dat op grond van deze feiten vraagtekens worden gesteld bij de bedrijfsvoering van [eiser] is begrijpelijk, en het in dat kader aan het woord laten van derden (niet-cursisten) acht de voorzieningenrechter dan ook niet onrechtmatig. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende mogelijkheid is geboden om een weerwoord op de geuite klachten gegeven. Hij heeft er zelf voor gekozen om dit te doen door middel van een e-mail. De inhoud daarvan is in de uitzending weergegeven. Het totaalbeeld dat uit de uitzending oprijst, namelijk dat door [vennootschap 1] niet datgene geboden wordt wat op grond van de door haar verstrekte informatie mag worden verwacht, is door [eiser] echter niet weerlegd. Dat dit veroorzaakt wordt door verkeerd handelen van docenten en betalingsgedrag van het UWV, zoals [eiser] stelt, kan daaraan niet afdoen. Mocht de stelling van [eiser] juist zijn, dan nog zijn dit omstandigheden die voor het bedrijfsrisico van [vennootschap 1] komen.

IEF 12640

Open e-mail aan Deken inzake afschaffing bibliotheken

BooksIngezonden open e-mail door Wouter Pors, Bird & Bird LLP gericht aan Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden [Mr. B.D.W. (Bas) Martens]
Geachte Confrère,

Vanmiddag ontving ik uw nieuwsbrief. Daarin schrijft u over het toezicht. In dat verband maakt u ook enkele opmerkingen over de bibliotheken van advocatenkantoren. Omdat dit een open brief is, geef ik die hier letterlijk weer:

“Bij de kantoorbezoeken valt het ons de laatste tijd op dat sommige kantoren hun bibliotheken afschaffen. Ja, afschaffen. Soms wordt ons gezegd dat met google, de procesreglementen en rechtspraak.nl ruim voldoende informatie voorhanden is om de zaken adequaat af te wikkelen. Wij vinden van niet. Hoewel de Verordening op de vakbekwaamheid geen lijst met verplicht voorgeschreven literatuur of abonnementen geeft, is een beperking tot open internetbronnen wat ons betreft te veel (of te weinig) van het goede. In dat geval zullen wij aandringen op het aanschaffen van de standaardliteratuur en vakbladen op het vakgebied waarin de advocaat werkzaam is. Het recht is te ingewikkeld geworden om in uw pleitnota uitsluitend te verwijzen naar Wikipedia in de noten.”

Ik ben van mening dat deze stellingname ondoordacht is. Het lijkt er op dat u eist dat advocatenkantoren beschikken over de papieren uitgaven van wat u aanduidt als “de standaardliteratuur en vakbladen”.

Ik ben van mening dat een advocaat daarmee juist niet aan de eisen van deze tijd voldoet en dat die advocaat daarvan zelfs een verwijt kan worden gemaakt. Immers, via online publicaties, portals en andere bronnen heeft een advocaat altijd toegang tot de noodzakelijk know how. Die toegang heeft hij dan, als hij zorgt voor de juiste hardware, ook als hij onderweg is, bij een cliënt of, nog belangrijker, in de rechtszaal. Naar mijn mening kan tegenwoordig van een advocaat verlangd worden dat hij tijdens een zitting kan reageren op stellingen van de wederpartij, ook met behulp van online toegang tot zijn know how. Een papieren bibliotheek biedt die mogelijkheid niet en voldoet dus niet meer.

Dat betekent trouwens niet dat ik voor het afschaffen van alle boeken ben – mijn kantoor heeft ook nog een papieren bibliotheek en zelf heb ik ook de nodige boeken thuis – , maar wel dat ik vind dat een advocaat moet zorgen voor online toegang tot die bronnen die online beschikbaar zijn, of in ieder geval de belangrijkste voor zijn vakgebied.

Mijn primaire vakgebied is de intellectuele eigendom. In dat vakgebied zijn online bronnen inmiddels zo ongeveer de belangrijkste. Zo bevat de website www.ie-forum.nl de meest volledige collectie van jurisprudentie op dit gebied en veel inhoudelijk goede artikelen. Dit is zo’n door u miskende open internetbron. Daarnaast zijn er goede portals van uitgevers die toegang geven tot belangrijke informatie en gespecialiseerde weblogs, ook internationaal, die door mijn collega’s geraadpleegd en gevuld worden. Wie deze bronnen niet gebruikt, maar zich beperkt tot boeken en papieren tijdschriften, handelt niet zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot verwacht mag worden.

Er is nog een probleem. Door te stellen dat de orde eist dat advocatenkantoren beschikken over de papieren uitgaven van wat u aanduidt als “de standaardliteratuur en vakbladen” maakt u een keuze en stelt u deze op te kunnen leggen aan de kantoren. De vraag is dan natuurlijk wel hoe u beslist om welke bronnen van welke uitgevers dit gaat. U impliceert dat dit niet de online uitgevers zijn. Daarmee is uw standpunt juridisch dubieus. Sterker nog, uw standpunt kan de marktwerking verstoren als u dit gaat opleggen en advocatenkantoren dit zouden moeten gaan volgen.

Mijn kantoor beschikt als gezegd over een papieren bibliotheek. Ons zwaartepunt – en zeker dat van mijzelf – ligt echter bij de online bronnen. Wij sponsoren verschillende belangrijke weblogs en leveren daarvoor ook redactieleden. Soms wordt zo’n blog volledig beheerd door een non-profit organisatie, zoals www.eplawpatentblog.com. In veel gevallen kan een blog, zeker als het blijvend moet beschikken over een omvangrijke databank, echter niet bestaan zonder een commerciële uitgever. Daarnaast worden portals in de regel beheerd door commerciële uitgevers, zoals bijvoorbeeld Kluwer Law International. Ook onafhankelijke juridische zoekmachines, de zogenaamde content integrators, worden door dergelijk uitgevers beheerd, zoals bijvoorbeeld Legal Intelligence. Hoe kan het zijn dat de Orde van Advocaten in het kader van het toezicht stelling neemt tegen deze vorm van informatievoorziening en daarmee in feite ook tegen deze uitgevers?

Misschien hebt u uw standpunt niet goed doordacht of niet goed verwoord. Voor zover u bedoelde dat een advocaat niet uitsluitend moet vertrouwen op algemene internet zoekmachines, kan ik dat wel onderschrijven. Voor zover u echter bedoelt dat papieren bibliotheken voorrang moeten hebben boven online bronnen van know how die in de huidige tijd passen, stel ik voor dat u dat standpunt herziet.

Tenslotte nog een opmerking vanuit mijn vakgebied. Google is een merk, geen soortnaam. Het dient dan ook met een hoofdletter geschreven te worden.

Met vriendelijke groet,

Wouter Pors
Partner, Advocaat Bird & Bird

IEF 12639

Exclusieve levering van 12 maanden nog niet verstreken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 mei 2013, C/13/541081 / KG ZA 13-534 (StMicroElectronics N.V. tegen Nokia OYJ)
Uitspraak ingezonden door Armand Killan, Bird & Bird LLP.

In navolging IEF 12588. Eerdere verkoop van toestel met Tufnell microfoon geen nieuw feit. Exclusieve levering. Contractenrecht. Octrooirecht. Nokia heeft met ST een Parts Purchase Agreement gesloten. Uitgangspunt in die overeenkomst is dat voor Nokia gemaakte producten, High Amplitude Audio Capturing Microphones, niet aan anderen verkocht mogen worden.

ST vordert dat het opgelegde gebod wordt opgeheven, omdat ST gebonden is aan de exclusiviteitsperiode van 12 maanden en dat er sinds februari 2012 reeds een pre-sale was begonnen van een toestel met een Tufnell microfoon (in de Nokia 808 PureView in tegenstelling tot het Lumia-toetsel uit februari/maart 2013). Dat betekent dat de exclusiviteit is verstreken en niet tot 1 maart 2014 doorloopt. Dit executiegeschil leent zich niet om inhoudelijke bezwaren tegen een eerder kort gedingvonnis aan te voeren.

Er is geen sprake van een nieuw feit dat na het vonnis aan het licht is gekomen of omstandigheden die nopen dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningen worden geweigerd.

4.5. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het standpunt over de exclusiviteit zou worden verworpen, ook als het in eerder geding naar voren was gebracht. Weliswaar was de RFQ aan een aantal mogelijke leveranciers gericht, dat neemt niet weg dat met elk van die leveranciers een afzonderlijke overeenkomst is gesloten tot ontwikkeling en levering van de Tufnell microfoon volgens het door Nokia ontwikkelde principe en volgens de door Nokia vereiste specificaties. (...)

IEF 12638

In het artikel speelt appellant een zeer ondergeschikte rol

Hof Amsterdam 16 april 2013, LJN BZ9784 (Grill-Steakhouse Maya en Café Alto tegen Stichting ter Bevordering van Informatie en Publiciteit)
Mediarecht. Geen onrechtmatige publicatie. Artikel op website www.speculanten.nl is niet onrechtmatig tegenover appellanten. Er worden slechts mogelijke banden aangewezen. Appellant speelt een ondergeschikte rol in het artikel.

De Stichting is domeinnaamhouder van de website www.speculanten.nl. Het feitelijk beheer van de website vindt plaats door het Speculanten Onderzoeks Kollektief (SPOK). Het SPOK stelt zich ten doel om misstanden in de Amsterdamse vastgoedmarkt en horeca aan de kaak te stellen, alsmede het gemeentelijk beleid te dier zake kritisch te volgen. In juni 2011 is op de website een artikel geplaatst onder de titel “De [Appellant sub 1] connectie”. Medio november 2011 hebben Appellanten dit gemerkt en zich hierover via hun advocaat bij de Stichting beklaagd. Daarop zijn enkele aanpassingen in de tekst van het artikel aangebracht.

Het hof is van oordeel dat het artikel slechts wijst op mogelijke banden tussen criminelen en de Amsterdamse horeca/het Amsterdamse vastgoed, alsmede op de houding van de gemeente Amsterdam ter dier zake. In het artikel speelt Appellant een zeer ondergeschikte rol, waarbij hij niet als crimineel of verdacht wordt neergezet. Maya BV en Café Alto BV komen in het artikel niet voor. Evenmin suggereert het artikel dat vanuit restaurant Maya en/of jazzcafé Café Alto (nog steeds) drugshandel wordt bedreven. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

3.2.2. Het hof is echter - met de Stichting - van oordeel dat het artikel, in zijn geheel gelezen en beschouwd, de zojuist vermelde suggesties niet bevat maar slechts wijst op mogelijke banden tussen (veroordeelde of veronderstelde) criminelen en de Amsterdamse horeca/het Amsterdamse vast goed, alsmede op de houding van de gemeente Amsterdam ter dier zake. In het artikel speelt [ Appellant sub 1 ] een zeer ondergeschikte rol, waarbij hij niet als crimineel of verdacht wordt neergezet. Maya BV en Café Alto BV komen in het artikel, zoals hierna onder 3.4.2 nog nader aan de orde zal komen, als zodanig niet voor. Evenmin suggereert het artikel dat vanuit restaurant Maya en/of jazzcafé Café Alto (nog steeds) drugshandel wordt bedreven. De omstandigheid dat het artikel “De [ Appellant sub 1 ] connectie” heet leidt, mede in aanmerking genomen dat [ voornaam ] [ X ] in het artikel als “[ ]” wordt aangeduid, niet tot een ander oordeel, omdat in deze titel met “[ Appellant sub 1 ]” kennelijk op [ voornaam ] [ X ] wordt gedoeld en de inhoud van het artikel geen grond geeft te veronderstellen dat [ Appellanten ] tot de “connection” van [ voornaam ] [ X ] behoren. Ten slotte is de opmerking van de advocaat van de Stichting tijdens de zitting in eerste aanleg, dat sprake is van “covers om bepaalde personen hun gang te laten gaan”, niet relevant, zelfs al zou die opmerking - wat de Stichting betwist - doelen op restaurant Maya en jazzcafé Café Alto. De door [ Appellanten ] ingestelde vorderingen zijn immers gebaseerd op de stelling dat het artikel onrechtmatig is en niet op (beweerdelijk) onrechtmatige uitlatingen van de advocaat van de Stichting.

3.2.3. Uit het voorgaande volgt dat de stelling van [ Appellanten ] dat hun eer, goede naam en reputatie door de strekking (“essentie”) van het artikel worden geschonden op een onjuiste lezing van het artikel berust, reden waarom de genoemde grieven in zoverre worden verworpen.
IEF 12637

Stijl niet beschermd via de achterdeur van slaafse nabootsing

N. van de Berg, G.J.M. Buijnsters, Stijl niet beschermd via de achterdeur van slaafse nabootsing, IE-Forum.nl IEF 12637.
Een bijdrage van Nathalie van de Berg en Mark Buijnsters, BRight advocaten.

Recentelijk is aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd of stijl en stijlkenmerken beschermd zijn tegen slaafse nabootsing daar waar geen sprake is van nabootsing van een werk in de zin van art. 13 Aw. Het antwoord van ons hoogste rechtscollege was kort maar krachtig: NEE, tenzij er sprake is van bijkomende omstandigheden.

Broeren/Duijsens
In deze kwestie trad kunstenares Duijsens op tegen kunstenaar Broeren. Duijsens maakt schilderijen waarvan voluptueuze dames en stevige heren met een opvallend omhoog stekende neus de kenmerkende elementen vormen. Al haar werken hebben een typische toegepaste stijl. De schilderijen van Broeren hebben eenzelfde stijl en vertonen dezelfde kenmerken. Duijsens is van mening dat Broeren hiermee inbreuk maakt op haar auteursrechten danwel onrechtmatig jegens haar handelt. Zowel Rechtbank als Hof gaan hier (gedeeltelijk) in mee.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de opgemaakte versie hier.

Vraag is of met het recente arrest van de Hoge Raad in de hand, het Hof ook in de Xenos-zaak nu tot het oordeel zou moeten komen dat er géén plaats is voor bescherming via de slaafse nabootsing. Dat de nabootsing “nodeloos” is en bij het publiek verwarring wekt, is namelijk niet voldoende. Er zou dan gekeken moeten worden naar eventuele “bijkomende omstandigheden”.

Conclusie
De praktijk zal uitwijzen hoe met de uitspraak van de Hoge Raad wordt omgegaan. Want welke “bijkomende omstandigheden” zijn er nodig om nabootsing van stijl of stijlkenmerken toch onrechtmatig te achten? Zou de bekendheid van een bepaalde stijl ofwel de maker nog verschil maken? Of wellicht moet sprake zijn van nabootsing van een hele serie of collectie of moet er sprake zijn van een combinatie met andere onrechtmatige handelingen? De tijd zal het leren!

De Hoge Raad heeft de zaak Duijsens verwezen naar het Hof Arnhem-Leeuwarden.

IEF 12636

Geen inventieve maatregelen toegevoegd

Rechtbank Den Haag 8 mei 2013, HA ZA 12-857 (FX Prevent B.V. tegen Wagner Group GmBH)
Uitspraak ingezonden door Charlotte de Boer en Carreen Shannon, Deterink.

Wagner is octrooihoudster van EP 1 062 005, voor een inertiseringswerkwijze voor het voorkomen en blussen van brand in gesloten ruimte. Een inrichting volgens het octrooi wordt door Wagner op de markt gebracht onder de merknaam Oxyreduct. FX Prevent houdt zich eveneens bezig met de ontwikkeling en verhandeling van (brand)beveiligingssystemen en verhandelt een - volgens Wagner inbreukmakende - installatie, OXIT-QR. FX Prevent vordert vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi, Wagner vordert in reconventie onder andere een inbreukverbod voor Nederland en vernietiging van inbreukmakende inrichtingen van FX Prevent.

Naar het oordeel van de rechtbank brengen de conclusies 1 en 9 van het hulpverzoek met zich mee dat deze niet inventief zijn. Tegenover de stellingen van FX Prevent dat de volgconclusies geen inventieve maatregelen toevoegen, heeft Wagner onvoldoende gesteld zodat ook deze niet inventief zijn. Het Nederlandse deel van octrooi wordt vernietigd. Nu het octrooi in zijn geheel als ongeldig is te beschouwen, worden de reconventionele vorderingen afgewezen.

4.8. (...) Zoals hiervoor echter reeds overwogen, is dat twee-staps systeem gerechtvaardigd als uitgangspunt te nemen omdat dit in de meest nabije stand van de techniek (JP 428) is geopenbaard. Een gemiddelde vakman die dat systeem wil verbeteren door het gevoeliger voor beginnende branden te maken, zal zonder meer een aspiratief systeem van brandherkenning toepassen. Hierbij speelt voorts mee dat beide partijen uitgaan van slechts twee verschillende brandherkenningssystemen ten tijde van de prioriteitsdatum, te weten een systeem met puntherkenning en een aspiratief systeem. De gemiddelde vakman behoefde zodoende niet een keuze uit een veelheid aan alternatieven te maken maar slechts uit twee systemen, waarbij van het aspiratieve systeem bekend was dat dit een grotere gevoeligheid bezit. Wagner heeft evenmin onderbouwd gesteld dat de combinatie van twee-staps systeem en aspiratieve brandherkenning nog een (onverwacht) voordelig effect heeft. Voor zover Wagner nog ter zitting heeft betoogd dat de uitvinding tevens ligt in dat de aspiratieve herkenning wordt toegepast nadat de ruimte zuurstofarm is gemaakt en voordat tot een volledig inertiseringsniveau wordt overgegaan (pleitnota 46-47), wordt aan dat betoog voorbij gegaan. Die volgorde (basisinertisering, branddetectie en bij brand volledige inertisering) is immers precies zo reeds in JP 428 beschreven, zie bijvoorbeeld paragrafen 0013, 0014-0015 en 0020-0021.

4.9. Het voorgaande brengt met zich dat (hoofd)conclusies 1 en 9 van het hulpverzoek niet inventief zijn. Tegenover de stellingen van FX Prevent dat de volgconclusies geen inventieve maatregelen aan conclusies 1 of 9 toevoegen, heeft Wagner onvoldoende gesteld zodat ook de volgconclusies niet inventief zijn. Gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen, komt het in conventie gevorderde zodoende voor toewijzing in aanmerking. Wagner dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen die te begroten zijn volgens 1019h Rv (zie Hof Den Haag, 26 februari 2013, Danisco v Novozymes). FX Prevent heeft ter zitting aangegeven dat 75% van de door haar opgevoerde kosten groot EUR 46.194,20 exclusief BTW aan het geschil in conventie zijn toe te schrijven. Die stelling als zodanig is door Wagner niet bestreden. Wel heeft Wagner aangegeven dat voor haar eigen kosten een verdeling van 50%-50% aangewezen zou zijn, maar dat die verdeling tevens voor de kosten van FX Prevent zou moeten gelden, is door Wagner niet onderbouwd gesteld. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat FX Prevent onbestreden heeft aangevoerd dat zij een (tijdrovend) onderzoek in de wetenschappelijke literatuur heeft moeten verrichten ter onderbouwing van haar stellingen in conventie. Dit betekent dat een bedrag van EUR 34.645,65 in conventie kan worden toegewezen.

Lees de uitspraak HA ZA 12-857, (schone pdf)

IEF 12635

Gelijkwaardig product volgens JMQ-procedé

Hof Den Haag 7 mei 2013, zaaknr. 200.108.105/01 (Beckers Benelux B.V. tegen JMQ Trading B.V.)
Uitspraak ingezonden door Eelco Bergsma, Deterink.

Tussenarrest. Zie eerdere procedures op IE-Forum.nl. Octrooirecht. Contractenrecht. Betekenis "technisch uniek" en "gelijkwaardig product op de markt" Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor de ontwikkeling van diepgevroren magnetrongeschikte snacks. Hof beveelt verstrekken van inlichtingen en beproeven minnelijke schikking.

Partijen gaan er vanuit dat "technisch uniek" betekent dat er geen product op de markt is dat door de markt als gelijkwaardig wordt beoordeeld in prijs- en kwaliteitverhouding en uitwisselbaar zou worden met het product bereid volgens het JMQ-procedé. Beckers zou slechts dan niet verplicht zijn de overeenkomst te verlengen als er een product op de markt is, de stelling dat de werkwijze niet nieuw en/of inventief zou zijn, is onvoldoende. Ook als het octrooi nietig zou zijn, blijft dat er gecontracteerd is over een procedé. De stelling dat Beckers zelf een gelijkwaardig product op de markt brengt, slaagt niet als dat product volgens het JMQ-procedé wordt bereid. Immers partijen zijn juist overeengekomen dat Beckers royalty’s betaalt om het procedé te gebruiken, deze betaling is niet afhankelijk gesteld van de geldigheid van het octrooi, het octrooi wordt zelfs niet genoemd.

Het gerechtshof beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de benoemde raadsheer-commissaris.

Leestip rechtsoverweging 9 en hieronder:

13. Het hof is - de bewijslastverdeling in het midden latend - voornemens de vraag of door Beckers sinds juni 2008 toegepaste werkwijze afwijkt van het JMQ-procedé aan een deskundige voor te leggen. Desgevraagd hebben de advocaten van partijen tijdens het pleidooi in hoger beroep beiden (wat betreft Beckers wederom) aangegeven van oordeel te zijn dat het JMQ-procedé waarop de Overeenkomst ziet gelijk is aan de in EP 863 omschreven werkwijze. De advocaat van JMQ heeft tijdens het pleidooi te kennen gegeven aan een onderzoek mee te willen werken waarbij de geheimhouding omtrent de werkwijze van Beckers wordt gewaarborgd, mits haar belangen om (onder geheimhouding) kennis te nemen van de werkwijze en te (kunnen) reageren op stukken en gegevens voldoende worden gewaarborgd. Teneinde met partijen te overleggen over de wijze waarop dat onderzoek, voormelde belangen in aanmerking nemende, moet plaatsvinden, de perso(o)n(en) van de deskundige(n) en de aan deze te stellen vragen, zal het hof een comparitie van partijen gelaste.

14. De comparitie zal tevens dienen om te bezien of een minnelijke regeling kan worden bereikt.