IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 13227

Keycord Bag maakt inbreuk op auteursrechten Beijing Bag

Ktr. Rechtbank Amsterdam 6 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7433 (Beijing Bag tegen Keycord Bag)

Zie eerder IEF 10958, waarna een minnelijke regeling is onderhandeld. Auteursrecht. Eiseres stelt dat er inbreuk wordt gemaakt op haar auteursrechten op de Beijing Bag en vordert inbreukverboden en schadevergoeding. De kantonrechter overweegt dat er sprake is van een werk in de zin van de auteurswet.

De afzonderlijke elementen waaruit de Beijing Bag bestaat komen niet in aanmerking voor auteursrechtelijke bescherming, deze zijn bepaald door reeds bekende mode-, trend- of stijlelementen en daarachter valt geen creatieve arbeid aan te wijzen. De specifieke combinatie van deze elementen komt wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. De Beijing Bag is ook nieuw en niet ontleend aan reeds bestaande tasjes, zij heeft een andere totaalindruk, zij is auteursrechtelijk beschermd. De Keycord Bag heeft een met de Beijing Bag overeenstemmende totaalindruk en dit kan volgens de kantonrechter niet anders dan ontleend zijn. De Keycord Bag maakt inbreuk op de auteursrechten van eiseres.

De kantonrechter gelast staking van inbreukmakende handelingen op straffe van een gemaximeerde dwangsom. Verder moet gedaagden EUR 5.892,87 schadevergoeding aan gederfde winst betalen. De restvoorraad van gedaagden wordt niet overgedragen nu deze inmiddels is vernietigd.

Beoordeling
11. De kantonrechter overweegt dat beoordeeld dient te worden of sprake is van een werk in de zin van de auteurswet, zoals deze moet worden uitgelegd in het licht van de Auteursrechtrichtlijn, te weten of sprake is van een intellectuele schepping van de maker die zijn persoonlijkheid weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van die maker bij de totstandkoming van die schepping. Dit betekent – kort gezegd – dat de vorm van het werk niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk en dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en creatieve keuzes. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daaraan geen creatieve arbeid kan worden toegeschreven. Het auteursrechtelijke werkbegrip vindt zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter wordt bepaald door datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect of door reeds bekende mode-, trend- of stijlelementen. Van belang is dus dat de maker van het werk bij de vormgeving van het werk keuzes heeft gemaakt die subjectief bepaald zijn en die niet uitsluitend op objectieve vereisten van technische, praktische of functionele aard zijn gebaseerd. Tenslotte is van belang dat elementen die afzonderlijk beschouwd geen auteursrechtelijk te beschermen schepping van de auteur vormen, door de keuze, schikking en combinatie daarvan op een oorspronkelijke wijze, gezamenlijk wel als auteursrechtelijk beschermd werk kunnen kwalificeren. Of aan voornoemde criteria is voldaan, dient beoordeeld te worden naar de situatie op het moment waarop het werk voor het eerst openbaar is gemaakt.

18. De kantonrechter is, gelet op de hiervoor onder rechtsoverweging 11 geschetste maatstaf, van oordeel dat de afzonderlijke elementen waaruit de Beijing Bag bestaat niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Het tasje (inclusief de (afwerking van de) rits), de gevlochten keycord met karabijnhaak en het hartje zijn dermate banaal, triviaal en bepaald door reeds bekende mode-, trend- of stijlelementen dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Hetzelfde heeft te gelden voor de door [eiseres] gekozen materialen, kleurstellingen en patronen. De afzonderlijke elementen waaruit de Beijing Bag bestaat, kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet worden aangemerkt als intellectuele scheppingen van de maker die zijn persoonlijkheid weerspiegelen en tot uiting komen in creatieve keuzes, zodat deze afzonderlijke elementen niet auteursrechtelijk zijn beschermd.

19. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat de keuze voor de specifieke combinatie van deze elementen wel het resultaat is van de subjectieve, creatieve keuzes van [eiseres], zodat deze combinatie van elementen in de Beijing Bag, in de specifieke vorm zoals die hiervoor onder rechtsoverweging 1.1 is afgebeeld, wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. De kantonrechter overweegt in dat kader dat de aan auteursrechtelijke bescherming gestelde vereisten laag zijn. De hiervoor onder rechtsoverweging 11 geschetste maatstaf dient niet zodanig absoluut te worden uitgelegd dat het werk geheel nieuw moet zijn. Het werk dient iets eigens te bevatten dat aan de maker ervan kan worden toegeschreven en dat oorspronkelijk is in die zin dat het nog niet eerder in diezelfde vorm is vertoond. De kantonrechter overweegt dat niet is gebleken dat de Beijing Bag, bestaande uit het tasje, de keycord met karabijnhaak en het hartje, in de specifieke vorm zoals die hiervoor onder rechtsoverweging 1.1 is afgebeeld, al eerder (dat wil zeggen vóór eind 2008/begin 2009; zie hierna onder rechtsoverweging 21) bestond. Evenmin is gebleken dat [eiseres] het ontwerp van haar Beijing Bag, in de specifieke vorm zoals die hiervoor onder rechtsoverweging 1.1 is afgebeeld, aan reeds bestaande tasjes heeft ontleend. De tasjes waar [gedaagden] op wijst, waaronder die van Chick on a Mission en Bottega Veneta, stemmen op bepaalde punten weliswaar overeen met de Beijing Bag, maar de uitwerking van het hieraan ten grondslag liggende idee, namelijk een klein tasje dat om de nek kan worden gehangen – welk idee op zich niet kan worden beschermd – wijkt naar het oordeel van de kantonrechter zodanig af dat een andere totaalindruk en dus een nieuw werk ontstaat. Zo is bijvoorbeeld de vorm van het in productie 16 bij conclusie van antwoord in conventie getoonde tasjes van Chick on a Mission anders dan die van het tasje dat onderdeel uitmaakt van de Beijing Bag en is aan het tasje van Bottega Veneta, dat in productie 17 bij conclusie van antwoord in conventie wordt getoond, geen hartje bevestigd. De kantonrechter is aldus van oordeel dat de elementen die afzonderlijk beschouwd niet auteursrechtelijk beschermd zijn, door de keuze, schikking en combinatie daarvan door [eiseres] in de Beijing Bag, gezamenlijk wel als auteursrechtelijk beschermd werk kunnen worden gekwalificeerd. De omstandigheid dat [eiseres] geen ontwerptekeningen of modellen van de Beijing Bag heeft overgelegd, doet hier niet aan af.

IEF 13226

Collectief auteursrechtbeheer voor online muziekdiensten: Europees Parlement en Raad bereiken overeenstemming

Uit het persbericht: On-line music service providers will be able to get licenses more easily under a provisional deal struck by Parliament and Council negotiators on Monday evening. The new rules are intended to stimulate the creation of EU-wide online music services for consumers and ensure that creators' rights are better protected and their royalties are paid more quickly.

“The Directive will effectively protect the interests of European creators and make it possible for end users to have access to copyright-protected content throughout Europe. This new piece of legislation clearly demonstrates that copyright can be easily adapted to the digital era,” said the rapporteur, Marielle Gallo (EPP, FR).

Lees verder

IEF 13225

Vaststelling verwarringsgevaar op basis vergelijking onjuist gedefinieerde waren

Gerecht EU 8 november 2013, zaak T-536/10 (Kessel / OHMI - Janssen-Cilag (Premeno)) - dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „Premeno” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 708/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 september 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het nationale woordmerk „Pramino” voor waren van klasse 5 is ingesteld. Beroep wordt toegewezen. Voor verwarringsgevaar zijn verkeerde definities van waren vergeleken. Beperking was gebaseerd op gebrek aan recept. Beslissing van de kamer van beroep wordt vernietigd.

Beoordeling
50 Il s’ensuit que, en omettant de prendre en considération la limitation des produits demandée par la requérante dans la mesure où celle-ci était fondée sur l’indication thérapeutique, la chambre de recours a violé l’article 43, paragraphe 1, du règlement n° 207/2009.

51 En conséquence, il y a lieu d’accueillir le troisième moyen.

52 Il découle de l’ensemble des développements qui précèdent que le troisième moyen soulevé par la requérante doit être accueilli en tant que, dans la décision attaquée, la chambre de recours a rejeté la demande de limitation des produits visés par la demande de marque dans la mesure où celle-ci était fondée sur l’indication thérapeutique. L’erreur de droit ainsi commise par la chambre de recours a pour conséquence que l’appréciation du risque de confusion entre les marques en conflit dans la décision attaquée est fondée sur une comparaison de produits qui ne sont pas correctement définis.

53 En outre, il n’appartient pas au Tribunal, dans le cadre du contrôle de la légalité de la décision de la chambre de recours, d’apprécier pour la première fois, sur le fond, des éléments que la chambre de recours n’a pas examinés, comme, en l’espèce, la comparaison entre les produits visés par la marque demandée, tels que limités par la requérante, et les produits visés par la marque antérieure, sans tenir compte du critère de soumission à une prescription médicale, en vue d’apprécier si ces produits, bien qu’ils ne soient pas identiques, sont en tout état de cause similaires, comme le soutiennent l’OHMI et l’intervenante.

54 Partant, il convient d’annuler la décision attaquée, sans qu’il y ait lieu d’examiner le deuxième moyen du recours tiré de la violation de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009.

IEF 13224

Converse heeft belang bij bewijsbeslag om verdere merkinbreuken te voorkomen

Hof Amsterdam 28 februari 2012, ECLI:N:GHAMS:2012:948 (Alpi International Forwarders B.V. tegen Converse INC.)
Zie eerder IEF 9322. Merkenrecht. Namaak. Bij de Roemeense douane waren schoenen bestemd voor Alpi in beslag genomen onder het vermoeden dat het namaak Converse-schoenen betrof. Converse heeft met verlof van de voorzieningenrechter conservatoir beslag tot afgifte gelegd op de onder Alpi bevindende namaak schoenen en conservatoir bewijsbeslag op de administratie van Alpi. De deurwaarder heeft kopieën van documenten en van de harde schijven van de computer van Alpi gemaakt. Nu vraagt Alpi om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Haar belangen worden geschaad door het verstrekken van informatie aan Converse. Volgens Alpi heeft Converse ook al genoeg gegevens nu ALPI de NAW-gegevens van haar opdrachtgevers heeft verstrekt.

De toewijzing  van het beslag door de voorzieningenrechter was te ruim en Converse verkrijgt ten detrimente van de betrokken concurrenten, vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie die haar rechtens niet toekomt. Het hof verwerpt dit en stelt dat hier verschillend over kan worden gedacht en dat de beslissing van de voorzieningenrechter niet is te kwalificeren als een klaarblijkelijke juridische misslag. Converse maakt ook geen misbruik van de executiebevoegdheid. Zij heeft er belang bij om met de verkregen informatie verdere merkinbreuken te voorkomen. Het hof wijst de vorderingen af.

Beoordeling
3.5 Alpi heeft ter toelichting op haar incidentele vordering gewezen op haar belangen die worden geschaad door het verder verstrekken van informatie aan Converse en het gebruikmaken door deze van reeds verkregen informatie (onder meer stelt Alpi dat haar goodwill wordt aangetast en dat klanten zullen weglopen doordat zij zich niet met de vereiste discretie van haar taak als expediteur kan kwijten), en op de onomkeerbare gevolgen die het gebruikmaken van deze, naar zij stelt, ten onrechte verkregen informatie heeft, met name doordat op basis daarvan rechtsmaatregelen worden genomen tegen (onder meer) Alpi, haar bestuurders [S] en [M] en Alpi Netherlands B.V., welke maatregelen tot het faillissement van de hier genoemden zullen leiden.
Zij wijst er voorts op dat Converse reeds voorafgaand aan het kort geding van Alpi de NAW-gegevens van haar opdrachtgevers met betrekking tot de inbeslaggenomen partijen schoenen heeft ontvangen en dat deze gegevens Converse in staat stellen deze opdrachtgevers aan te spreken, en stelt dat Converse geen (rechtens te respecteren) belang, althans een belang van slechts geringe betekenis, heeft bij verdere gebruikmaking van uit de administratie van Alpi afkomstige informatie hangende de beslissing in de hoofdzaak. In dit verband wijst Alpi er op dat Converse, door de - in haar visie - zowel in materiële als temporele zin te ruime toewijzing van de voorziening door de voorzieningenrechter, vertrouwelijke klantinformatie en voorts volledige inzage in goederenstromen met betrekking tot de geautoriseerde parallelhandel van Converse-schoenen verkrijgt en aldus, ten detrimente van de betrokken concurrenten, vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie verwerft die haar rechtens niet toekomt.

Bij pleidooi heeft Alpi er voorts nog op gewezen dat de voorzieningenrechter er in het bestreden vonnis van uit is gegaan dat het hier een partij namaak Converse-schoenen betreft, doch dat Converse in haar memorie van antwoord in het incident aanvoert dat het om ongeautoriseerde parallelimport vanuit het Verre Oosten zou gaan. Hieruit volgt, zo betoogt Alpi, dat het vonnis op een kennelijke feitelijke en juridische misslag berust. Zij verwijst onder meer naar HR 22 april 1983/NJ 1984, 145.

3.6. Dit betoog kan Alpi niet baten. De voorzieningenrechter heeft aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat sprake is van (door de opdrachtgevers van Alpi gepleegde) merkinbreuk bestaande uit handel in namaak Converse-schoenen. Het standpunt dat de inbeslaggenomen schoenen namaakschoenen zijn is door Converse in hoger beroep niet verlaten (vgl. haar memorie in het onderhavige incident onder 3.2), noch is er aanleiding om in hoger beroep van de (klaarblijkelijke) onjuistheid van dit standpunt uit te gaan. Dat Converse in hoger beroep (mogelijk, zij moet haar memorie van antwoord nog nemen) primair ongeautoriseerde parallelimport aan haar vordering ten grondslag zal leggen brengt niet mee dat de uitspraak van de voorzieningrechter op een kennelijke misslag berust, te minder nu in beide gevallen sprake is van merkinbreuk die het nemen van bewijsbeschermende maatregelen en de exhibitie van de door het bewijsbeslag getroffen gegevens rechtvaardigt.

Over de vraag of de getroffen voorziening te ruim is kan verschillend worden gedacht, in ieder geval valt de beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt niet te kwalificeren als een klaarblijkelijke juridische misslag in zin van bedoelde jurisprudentie.

IEF 13222

Onduidelijkheid over beschikkingsbevoegdheid bij verkoop domeinnamen

Rechtbank Overijssel 29 oktober 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2463 (Nederlandse Saunavereniging tegen Dutch Welness)
Domeinnaam. Goede trouw. Derdenbescherming 3:36, 86 en 88 BW. A, destijds bestuurder van NSV, heeft de domeinnamen sauna.nl en thermen.nl geregistreerd. Als houder stond vermeld "Vakorg. Sauna Bedrijven Nederland Nieuwe Deventerweg 46 8014AH Zwolle". De Vakorg. Sauna Bedrijven Nederland bestaat niet en op het genoemde adres is NSV gevestigd (geweest). NSV heeft de facturen betaald en de domeinnamen gebruikt. Er is in 2009 een wijziging van registratie van de domeinnamen geweest en A heeft daarna de domeinnamen verkocht aan Dutch Wellness.

Het NSV vordert de overdracht van de domeinnamen terug aan NSV. De vraag is of Dutch Wellness rechthebbende is geworden van de domeinnamen. De NSV stelt dat A niet beschikkingsbevoegd was de domeinnamen te verkopen, nu NSV houder was. Dutch Wellness stelt dat bij de wijziging van registratie A houder was geworden en dus beschikkingsbevoegd. De rechtbank geeft NSV de bewijsopdracht dat de domeinnamen ten tijde van de koopovereenkomst aan haar toebehoorden.

Bewijst NSV dat zij ten tijde van de koopovereenkomst rechthebbende was, dan doet Dutch Wellness een beroep op de goede trouw. Het beroep op artikel 3:36 BW faalt nu zij geen beroep heeft gedaan op verklaringen en gedragingen van NSV omtrent de koopovereenkomst. Artikel 3:86 biedt geen soelaas nu een domeinnaam niet te kwalificeren is als een roerende zaak, niet-registergoed of recht aan toonder of order. Ook artikel 3:88 BW is niet van toepassing, immers is daarvoor ongeldigheid van vroegere overdracht vereist, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van NSV. De rechtbank plaatst de zaak weer op de rol.

Beoordeling
4.3 Het beroep op goede trouw / derdenbescherming
4.3.1. Voor het geval dat komt vast te staan dat NSV ten tijde van de koopovereenkomst rechthebbende was ten aanzien van de domeinnamen, heeft Dutch Wellness zich op het standpunt gesteld dat zij te goeder trouw is geweest bij de aankoop van de domeinnamen. Dutch Wellness heeft daarbij niet expliciet aangegeven op welke derdenbeschermingsbepaling zij een beroep doet. De rechtbank zal onderzoeken of Dutch Wellness een geslaagd beroep kan doen op de artikelen 3:36, 86 en 88 Burgerlijk Wetboek (BW).NSV heeft betwist dat Dutch Wellness te goeder trouw was bij de aankoop van de domeinnamen.

4.3.2. Artikel 3:36 bepaalt, voor zover van belang:
“Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld, kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze handeling op de onjuistheid geen beroep worde gedaan.”
Dutch Wellness heeft aan haar beroep op derdenbescherming ten grondslag gelegd dat zij geen reden had te twijfelen aan - samengevat - de verklaringen en gedragingen van [A], waaronder de registratie bij het SIDN. Zij heeft geen beroep gedaan op verklaringen en gedragingen van NSV, zodat een beroep op artikel 3:36 BW faalt.

4.4. Artikel 3:86 kent derdenbescherming toe aan degenen die bij de verkrijging, anders dan om niet, van “een roerende zaak, niet-registergoed of een recht aan toonder of order” te goeder trouw is geweest. Een recht op een domeinnaam valt niet als zodanig te kwalificeren, zodat een beroep op dit artikel eveneens faalt.

4.5.Voor een geslaagd beroep op artikel 3:88 BW, dat onder andere betrekking heeft op rechten op naam, zoals het recht op een domeinnaam, gelden twee vereisten:
de verkrijger dient te goeder trouw te zijn;
de onbevoegdheid moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg is van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.
De ratio van het tweede vereiste is dat de wetgever bescherming van de verkrijger ten koste van de oorspronkelijk rechthebbende slechts gerechtvaardigd acht, indien deze rechthebbende zelf door een ongeldige overdracht de schijn van beschikkingsonbevoegdheid in het leven heeft geroepen (‘toedoen-beginsel’).

4.5.1.Ook indien veronderstellenderwijze ervan zou worden uitgegaan dat Dutch Wellness te goeder trouw is geweest bij de koop van de domeinnamen, faalt - in verband met het tweede vereiste - een beroep op dit artikel.
Door Dutch Wellness - op wie de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast rust ter zake van de feiten en omstandigheden die een beroep op artikel 3:88 eerste lid BW rechtvaardigen - is niet het standpunt betrokken dat de onbevoegdheid van [A] voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht die niet het gevolg was van onbevoegdheid van NSV. Evenmin geven de door NSV betrokken stellingen of de door partijen in het geding gebrachte stukken aanleiding voor die conclusie.Indien NSV slaagt in het leveren van het haar opgedragen bewijs, dan leidt dat tot de conclusie dat, hoewel NSV rechthebbende op de domeinnamen was, [A] eigenmachtig en niet handelende namens NSV, zich als houder van de domeinnamen heeft laten registreren en vervolgens de domeinnamen heeft verkocht. In dergelijke gevallen faalt een beroep dit artikel.

4.5.2. Het beroep van Dutch Wellness op voormelde derdenbeschermingsbepalingen faalt derhalve.

IEF 13221

Prejudiciële vragen: het bankgeheim en gegevensafgifte door banken bij merkvervalsing

BGH 17 oktober 2013, I ZR 51/12 (Davidoff Hot Water)
Uit het persbericht: Bundesgerichtshof legt Europäischem Gerichtshof Frage zur Auskunftspflicht von Bankinstituten über Kontodaten bei Markenfälschungen vor.

Der unter anderem für das Markenrecht zuständige I. Zivilsenat des Bundesgerichtshofs hat dem Gerichtshof der Europäischen Union die Frage vorgelegt, ob ein Bankinstitut eine Auskunft über Namen und Anschrift eines Kontoinhabers unter Hinweis auf das Bankgeheimnis verweigern darf, wenn über das Konto die Zahlung des Kaufpreises für ein gefälschtes Markenprodukt abgewickelt worden ist.

 

Die Klägerin ist Lizenznehmerin für die Herstellung und den Vertrieb von Davidoff-Parfüms. Im Januar 2011 bot ein Verkäufer auf der Internetplattform eBay ein Parfüm unter der Marke "Davidoff Hot Water" an, bei dem es sich um eine Produktfälschung handelte. Als Konto, auf das die Zahlung des Kaufpreises erfolgen sollte, war bei eBay ein bei der beklagten Sparkasse geführtes Konto angegeben. Die Klägerin ersteigerte das Parfüm und zahlte den Kaufpreis auf das angegebene Konto. Nach Darstellung der Klägerin konnte sie nicht in Erfahrung bringen, wer Verkäufer des gefälschten Parfüms war. Sie hat deshalb die beklagte Sparkasse nach § 19 Abs. 2 Satz 1 Nr. 3 MarkenG* auf Auskunft über Namen und Anschrift des Inhabers des Kontos in Anspruch genommen.

Das Landgericht hat der Klage stattgegeben. Das Berufungsgericht hat die Klage abgewiesen. Es hat angenommen, die beklagte Sparkasse sei aufgrund des Bankgeheimnisses zur Verweigerung der Auskunft berechtigt.

Der Bundesgerichtshof hat das Verfahren ausgesetzt und dem Gerichtshof der Europäischen Union vorgelegt. Nach Ansicht des Bundesgerichtshofs stellt der Vertrieb des gefälschten Parfüms eine offensichtliche Rechtsverletzung dar. Die beklagte Sparkasse hat durch die Führung des Girokontos, über das der Verkäufer den Zahlungsverkehr abgewickelt hat, auch eine für die rechtsverletzende Tätigkeit genutzte Dienstleistung in gewerblichem Ausmaß erbracht. Damit liegen die Voraussetzungen des § 19 Abs. 2 Satz 1 Nr. 3 MarkenG an sich vor. Die beklagte Sparkasse braucht die begehrte Auskunft aber nicht zu erteilen, wenn sie nach § 383 Abs. 1 Nr. 6 ZPO** zur Verweigerung des Zeugnisses im Prozess berechtigt ist. Da § 19 Abs. 2 Satz 1 Nr. 3 MarkenG Art. 8 Abs. 3 Buchst. c der Richtlinie 2004/48/EG zur Durchsetzung der Rechte des geistigen Eigentums umsetzt, muss das Recht zur Verweigerung der Auskunft durch die Richtlinie gedeckt sein. In Betracht kommt insoweit Art. 8 Abs. 3 Buchst. e der Richtlinie, der den Schutz der Vertraulichkeit von Informationsquellen und die Verarbeitung personenbezogener Daten zum Gegenstand hat. Im Streitfall stellt sich die Frage, ob die Kontodaten, über die die Klägerin von der Sparkasse Auskunft verlangt, Art. 8 Abs. 3 Buchst. e der Richtlinie unterfallen und - wenn dies der Fall sein sollte - ob gleichwohl im Interesse der effektiven Verfolgung von Markenverletzungen die Beklagte Auskunft über die Kontodaten geben muss. Da die Frage die Auslegung von Unionsrecht betrifft, hat der Bundesgerichtshof sie dem Gerichtshof der Europäischen Union zur Vorabentscheidung vorgelegt. Der Bundesgerichtshof hat in dem Vorlagebeschluss erkennen lassen, dass aus seiner Sicht das Interesse an einer effektiven Verfolgung einer Schutzrechtsverletzung den Vorrang vor dem Interesse der Bank haben sollte, die Identität des Kontoinhabers geheimzuhalten.

Gestelde vraag:

Ist Art. 8 Abs. 3 Buchst. e der Richtlinie 2004/48/EG dahin auszulegen, dass diese Vorschrift einer nationalen Regelung entgegensteht, die einem Bankinstitut in einem Fall wie dem Ausgangsverfahren gestattet, eine Auskunft nach Art. 8 Abs. 1 Buchst. c dieser Richtlinie über Namen und Anschrift eines Kontoinhabers unter Berufung auf das Bankgeheimnis zu verweigern?

IEF 13220

Nieuw rapport voor toewijzen buitengerechtelijke kosten

Rechtspraak, Nieuw rapport voor toewijzen buitengerechtelijke kosten Den Haag , 7 november 2013.
Sinds 1 november zijn nieuwe aanbevelingen van kracht voor de toewijzing van zogeheten buitengerechtelijke kosten. Dit zijn kosten die partijen voorafgaand aan de rechtszaak hebben gemaakt. De rechter kan bepalen dat de partij die in het ongelijk is gesteld ook deze kosten moet vergoeden. Hij kijkt dan of het maken van die kosten gerechtvaardigd was, gezien het belang en de ingewikkeldheid van de zaak.

Rapport - Zijn de kosten gemaakt om een geldvordering te incasseren, dan spreekt men van buitengerechtelijke incassokosten. Een wijziging in de wettelijke regelgeving rond de toewijzing van die incassokosten maakte aanpassing van Rapport Voor-werk II, dat voorheen aanbevelingen voor dit soort zaken bevatte, noodzakelijk. Daar is nu het Rapport BGK-Integraal 2013 voor in de plaats gekomen, dat veel ruimer van opzet is. [red. IV. Onderscheid in vorderingen (y-as); B. Schuldenaar geen consument (in de zin van art. 6:96 lid 5 BW); 3. IE-zaken (art. 1019h Rv)), p. 35 en 36]:

Blijkens de parlementaire geschiedenis kunnen onder meer buitengerechtelijke kosten als “andere kosten” worden aangemerkt. Dit betekent dat de buitengerechtelijke kosten bij de proceskostenveroordeling worden afgewikkeld alsmede dat niet alleen de eisende partij maar ook de gedaagde partij indien zij in het gelijk wordt gesteld, aanspraak kan maken op de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Art. 1019h Rv wijkt in dat opzicht af van een op art. 6:96 lid 2 BW gegronde vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten. In laatstgenoemde situatie zijn de buitengerechtelijke kosten immers, gelet op het bepaalde in art. 6:95 BW, een schadepost die voor vergoeding in aanmerking kan komen als er een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat.

3.2. Wettelijk systeem
Op grond van art. 1019h Rv wordt de in het ongelijk gestelde partij alleen veroordeeld in de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten voor zover de billijkheid zich daar niet tegen verzet, indien de in het gelijk gestelde partij zulks vordert. Deze kosten dienen zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren. Als de wederpartij geen verweer voert, dan mag de rechter de gevorderde en gespecificeerde kosten niet deels afwijzen.(...)

3.3 Gegevens van de x-as
1. Regeling: Art. 1019h Rv.
2. Wanneer verschuldigd: De van de proceskosten deel uitmakende buitengerechtelijke kosten worden, indien
gevorderd, aan de in het gelijk gestelde partij toegewezen. Deze kosten dienen wel zo
tijdig en gespecificeerd opgegeven te worden, dat de wederpartij zich daartegen naar
behoren kan verweren.
3. Grondslag berekening: De redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
4. Tarief: In eerste aanleg geldt, behoudens in octrooizaken, het indicatietarief (zie bijlage).
5. BTW: De indicatietarieven zijn exclusief BTW. De BTW is toewijsbaar indien de in het gelijk gestelde partij BTW verschuldigd is over de gemaakte kosten die zij niet kan verrekenen
6. Hogere of volledige vergoeding mogelijk? Het indicatietarief is een handvat om de redelijkheid van de gemaakte proceskosten te beoordelen. De tarieven staan niet in de weg aan de vaststelling van een lager of hoger bedrag aan proceskosten.
7. Lagere vergoeding mogelijk? Het indicatietarief is een handvat om de redelijkheid van de gemaakte proceskosten te beoordelen. De tarieven staan niet in de weg aan de vaststelling van een lager of hoger
bedrag aan proceskosten.
8. Verschieten van kleur: N.v.t.
9. Rechterlijke matiging: Als de wederpartij geen verweer voert, dan mag de rechter de gevorderde en gespecificeerde kosten niet (deels) afwijzen.

Aanbevelingen
Het rapport biedt een overzicht van alle regelingen op het gebied van buitengerechtelijke kosten, verschaft duidelijkheid over de verschuldigdheid en geeft aanbevelingen die een leidraad voor de rechter kunnen zijn bij het beoordelen van een vordering, als de wet onvoldoende houvast biedt. De belangrijkste aanbeveling is dat de schuldeiser na de verplichte wettelijke aanmaning nog eenmaal de schuldenaar aanmaant, voordat de rechter buitengerechtelijke incassokosten kan toewijzen. Er is voor gekozen aan te sluiten bij het wettelijke, ongeacht of de vordering onder de wettelijke regeling valt.

Zo uniform mogelijk
De bedoeling van het rapport is dat daarmee een zo uniform mogelijke beoordeling van gevorderde buitengerechtelijke kosten ontstaat. Rechters hebben onderling afgesproken de aanbevelingen in principe te volgen, maar zijn hiertoe niet wettelijk verplicht. De aanbevelingen zijn naar verwachting ook van belangrijke praktische waarde voor de incassopraktijk.

Consultatie
Bij de totstandkoming van het rapport zijn verschillende geledingen binnen de rechterlijke macht betrokken geweest en externe organisaties, waaronder verenigingen van (incasso)advocaten, gerechtsdeurwaarders, incassobureaus en consumenten. Zij konden in twee consultatierondes hun visie geven op dit onderwerp, waarna het rapport op onderdelen is aangevuld en verduidelijkt.

IEF 13219

Vordering billijke vergoeding wegens gemis aan octrooi bij burgerlijke rechter

Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:4881 (eiser tegen NWO)
Arbeidsverhouding beheerst door burgerlijk recht, geen bestuursrecht. Rechtspraak.nl: Ambtenaar. Gemis aan octrooi. Eiser was tussen 1983 en 1987 werkzaam als promovendus bij de Nederlandse Organisatie voor zuiver wetenschappelijk onderzoek (ZWO) en heeft in die hoedanigheid (mee)gewerkt aan een - later geoctrooieerde – uitvinding. Hij heeft verweerder verzocht om een billijke vergoeding wegens gemis aan octrooi. Dit is een rechtsvordering als bedoeld in artikel 12, zesde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995.

Op grond van artikel 83, tweede lid, van de Row 1995 worden rechtsvorderingen, die gegrond zijn op artikel 12, zesde lid, aangemerkt als rechtsvorderingen met betrekking tot een arbeidsovereenkomst, tenzij de rechtsbetrekking tussen de bij het geschil betrokkenen niet wordt bepaald door een arbeidsovereenkomst. Op grond van de door verweerder overgelegde stukken stelt de rechtbank vast dat de arbeidsverhouding tussen eiser en de ZWO werd beheerst door een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Op grond van artikel 83, tweede lid, van de Row 1995 dient de rechtsvordering bij de burgerlijke rechter te worden aangebracht. De rechtbank verklaart het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk.

1. Eiser was tussen 1983 en 1987 werkzaam als promovendus bij de Nederlandse Organisatie voor zuiver wetenschappelijk onderzoek (ZWO) en heeft in die hoedanigheid (mee)gewerkt aan de - later geoctrooieerde - uitvinding van het recombinant Von Willebrand Factor.

2. In (thans) artikel 12, zesde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 (Row 1995) (voorheen: artikel 10, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1910) is bepaald dat, ingeval de uitvinder niet geacht kan worden in het door hem genoten loon of de door hem genoten geldelijke toelage of in een bijzondere door hem te ontvangen uitkering vergoeding te vinden voor het gemis aan octrooi, is degene aan wie krachtens het eerste, tweede of derde lid, de aanspraak op octrooi toekomt, verplicht hem een, in verband met het geldelijke belang van de uitvinding en met de omstandigheden waaronder zij plaatshad, billijk bedrag toe te kennen.

8. Nu de relatie tussen eiser en de ZWO een civielrechtelijke was (van werkgever-werknemer), dienen op grond van artikel 83, tweede lid, van de Row 1995 rechtsvorderingen in de zin van artikel 12, zesde lid, van de Row 1995 bij de burgerlijke rechter te worden aangebracht. In dat kader kunnen de toezegging die volgens eiser aan hem is gedaan en de wettelijke verplichtingen aan de orde worden gesteld. Dit blijkt ook uit arresten van de Hoge Raad van 1 maart 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD7342) en 27 mei 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1377). Ook in die gevallen was sprake van rechtsvorderingen in de zin van artikel 12, zesde lid, van de Row in een civielrechtelijke arbeidsrelatie die werden aangebracht bij de burgerlijke rechter (de kantonrechter).

9. Nu eiser niet was aangesteld als ambtenaar bij ZWO, ontbeert de in de brief van 17 april 2012 neergelegde beslissing een publiekrechtelijke grondslag. Hetzelfde geldt voor de brief van 17 januari 2012, nog daargelaten de vraag of de daarin neergelegde beslissing sowieso op rechtsgevolg is gericht. Er is dus geen sprake van besluiten in de zin artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar open stond. Gelet hierop had verweerder het bezwaar tegen beide brieven niet-ontvankelijk moeten verklaren.

13. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen de brief van 17 april 2012 ongegrond is verklaard. Nu verweerder na de vernietiging van dit deel van het bestreden besluit in een (nieuw) op bewaar te nemen besluit - gelet op het hiervoor overwogene - eisers bezwaarschrift slechts niet-ontvankelijk kan verklaren, heeft de rechtbank aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser in zijn bezwaar tegen de brief van 17 april 2012 niet-ontvankelijk wordt verklaard.

IEF 13218

Auteursrechtinbreuk in het verleden en gevreesde handelsnaaminbreuk webshop in nabije toekomst

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 november 2013, KG ZA 13-1242 (Ekirana tegen An Info Systems c.s.)
Uitspraak ingezonden door Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocatuur.
Autersrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnaam. Inschrijving KvK Eiser Ekirana drijft een webshop met de domeinnaam ekirana.nl en verkoopt hoofdzakelijk Indiase en Aziatische voedsel- en drankwaren, cosmetica en keukengereedschap. Ekirana stelt dat An Info c.s. inbreuk maakt op haar auteurs-, databanken en handelsnaamrechten. Dit doet zij door middel van de website www.masalaexpress.biz, de domeinnaam www.ekirana-nl.nl en de handelsnaam Ekirana.

Of er nog steeds inbreuk wordt gemaakt op auteursrechten kan niet op grond van de in het geding aangebrachte stukken worden vastgesteld. Het is wel duidelijk dat er in het verleden sprake is geweest van dergelijke inbreuken. Er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat An info c.s. zich van verdere inbreuken zal onthouden, het verbod wordt toegewezen. Een inbreuk op het databankenrecht van Ekirana is gesteld noch gebleken. Op het moment is er ook geen sprake van een handelsnaaminbreuk. De enkele inschrijving van Ekirana in het handelsregister en het gebruik van het woord 'Ekirana' in een webadres vormen geen inbreuk op het handelsnaamrecht. Uit het geheel van omstandigheden is alleen bij eiser de terechte vrees ontstaan dat het in de nabije toekomst wel tot een inbreuk op haar handelsnaamrecht zou komen. Daarom wordt ook dit verbod tot inbreuk toegewezen en moet de handelsnaam worden doorgehaald.

Beoordeling
4.4. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat in het verleden wel sprake is geweest van inbreuken op het auteursrecht van Eiser. Gezien de gebeurtenissen in de aanloop naar dit proces kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat An Info c.s‚ zich daarvan in de toekomst zal onthouden. Om die reden zal het gevorderde gebod worden toegewezen.

4.5. Dat er sprake is (geweest) van een inbreuk op een aan Eiser toekomend databankenrecht is gesteld noch gebleken, zodat dat deel van de vordering zal worden afgewezen.

4.6. Wat betreft het handelsnaamrecht voert An Info c.s. aan dat een enkele inschrijving in het handelsregister geen inbreuk op het handelsnaamrecht vormt, evenmin als het gebruik Van het woord ‘ekirana’ in een webadres dat wordt gebruikt als doorlinkt naar een andere website. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze stellingen op zichzelf juist zijn, maar dat uit het geheel van omstandigheden bij Eiser de terechte vrees is ontstaan dat het in de nabije toekomst wel tot een inbreuk op haar handelsnaamrecht zou komen. Het gevorderde gebod zal daarom worden toegewezen als hierna in het dictum te melden.

4.7. Gedaagde heeft een wijzigingsformulier overgelegd ter onderbouwing van zijn verweer dat hij de Kamer van Koophandel heeft verzocht de door hem geregistreerde handelsnaam ‘ekirana’ te wijzigen. Niet is echter gebleken dat de wijziging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, terwijl de inschrijving naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is jegens Eiser. Daarom zal de vordering die ertoe strekt dat de inschrijving wordt doorgehaald, zo nodig doordat dit vonnis in de plaats komt van de daartoe te verrichten handeling, worden toegewezen.

IEF 13217

Honda hoeft geen genoegen te nemen met stickerverwijdering en mag vernietigen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 7 november 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8523 (GT CORP SP.Z.O.O. tegen Honda Motor Co.Ltd)
Uitspraak ingezonden door Ady van Nieuwenhuizen, Ploum Lodder Princen.
Zie eerder IEF 10366 en IEF 12068. Honda is houder van het beeldmerk GX en heeft, met verlof van de voorzieningenrechter, beslag tot afgifte doen leggen op 486 aggregaten in de Douane Controle Loods te Rotterdam. Gt Corp vordert een bevel tot opheffing van het beslag op straffe van een dwangsom, en vergoeding van de gemaakte opslagkosten. Volgens Gt Corp is de vordering van Honda ondeugdelijk omdat er geen sprake is van een merkinbreuk. Ook heeft Honda volgens Gt Corp geen belang bij afgifte en vernietiging nu de stickers met het opschrift GX200 door Gt Corp kunnen worden verwijderd.

De rechtbank oordeelt dat er bij het invoeren en in de handel brengen van de aggregaten sprake is van merkinbreuk en dat het om namaakproducten gaat. De vordering tot opheffing van het beslag wordt afgewezen. Honda hoeft geen genoegen te nemen met het verwijderen van de stickers en mag de aggregaten vernietigen. Als Honda het moest doen met de stickerverwijdering dan zou het afschrikwekkende effect voor toekomstige inbreukmakers aanzienlijk afnemen. Nu het niet aannemelijk is dat Honda ten onrechte de container door de douane heeft laten vasthouden, moet ook de geldvordering worden afgewezen.

De beoordeling
4.7 Op grond van het vorenstaande is voorshands voldoende aannemelijk dat het invoeren en in de handel brengen van de aggregaten een inbreuk op de merkrechten van Honda oplevert en dat die aggregaten als namaakgoederen in de zin van artikel 2 lid 1 onder a van de Verordening (EG) 1333/2003 gekwalificeerd kunnen worden.

4.9 Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die er op wijzen dat er sprake is  van enig opzet bij Gt Corp. Ondanks dat is niet aannemelijk dat, gelet op het doel en de strekking van de merkenbescherming, Honda genoegen behoeft te nemen met ongedaan making van de merkinbreuk door middel van het verwijderen van de ronde stickers met het teken GX200. Dat zou immers risico's van het plegen van merkinbreuk zodanig beperken dat er onvoldoende afschrikwekkende werking resteert om potentiële inbreukmakers te ontmoedigen. Daarbij is mede van belang dat Honda in het recente verleden is geconfronteerd met grove manieren van namaak met behulp van inbreukmakende stickers en dat Gt Corp niet heft verklaard hoe he kon gebeuren dat haar leverancier de onderhavige inbreukmakende stickers op de aggregaten heeft aangebracht. Voorts komt de gestelde fout van de Chinese leverancier van Gt Corp jegens Honda voor rekening en risico van Gt Corp en is gesteld noch gebleken dat Gt Corp de schade die zij door die fout zal leiden niet op die leverancier zou kunnen verhalen.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)
Afschrift KG ZA 13-1165 (pdf)