Handelsnaamrecht  

IEF 3705

Slaafse naambootsing

juc.JPGGerechtshof ’s-Gravenhage, 18 januari 2007,  03/286. Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen tegen Stichting Toekomst voor Kinderen.

“Onderscheidingstekens zoals benamingen die geen handelsnaam zijn, kunnen op grond van artikel 6:162 BW aanvullende bescherming vinden tegen onder meer het gebruik van sterk gelijkende aanduidingen.”

Verwezen wordt naar het tussenarrest van 25 augustus 2005 in dezelfde zaak. In dit tussenarrest heeft het hof overwogen dat:

“ (…) onderscheidingstekens zoals benamingen die geen handelsnaam zijn, op grond van artikel 6:162 BW aanvullende bescherming kunnen vinden tegen onder meer het gebruik van sterk gelijkende aanduidingen. Beslissend is dan of het gebruik van de overeenstemmende aanduiding tot verwarring zal leiden, waarbij gewoonlijk de criteria van de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet (Hnw) worden gebruikt. Onrechtmatig kan zijn een nagenoeg identieke aanduiding die in verband met de aard en activiteiten van de beide partijen en hun plaats van vestiging tot verwarring van het publiek zal leiden.”

In het kader van het verwarringsgevaar heeft geïntimeerde aangevoerd dat appellante niet haar (statutaire) benaming voert. Zij zou uitsluitend naar buiten treden onder die statutaire naam in combinatie met de aanduiding “Juconi”. Appellante heeft aangevoerd dat zij nooit uitsluitend onder de naam “Juconi” optreedt, maar altijd als Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen of Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen Juconi.

Het hof overweegt dat in de door appellante overgelegde notariële aktes en bankafschriften weliswaar uitsluitend de naam Stichting Hoop voor Straat- en Zwerfkinderen wordt gebruikt, maar dat appellante zich in publicaties gericht aan het (donerend) publiek vooral presenteert onder de naam “Juconi”.

Het hof is dan ook van oordeel dat weliswaar de naam van geïntimeerde gelijkenis vertoont met de statutaire naam van appellante, maar gezien de omstandigheid dat appellante naar buiten toe veelal optreedt onder de naam “Juconi”, al dan niet met de toevoeging van haar statutaire naam, geen sprake is van verwarringsgevaar, ook al is de vestigingsplaats van partijen (’s-Gravenhage) dezelfde en zijn hun activiteiten vergelijkbaar.

Volgens het hof komt daar nog bij dat: “(…) de aanvullende bescherming van artikel 6:162 BW in dit verband haar grenzen kent en niet wordt verleend voor een “handelsnaam” die bestaat uit woorden die zijn gebruikt in de algemeen gebruikelijke betekenis van die woorden. In dit geval gaat het om de woorden “hoop” en “kinderen”. Deze zijn in de statutaire naam van appellante gebruikt in de algemeen gebruikelijke betekenis van die woorden en beschrijven als het ware de doelstelling van appellante, terwijl die woorden niet zijn gebruikt in een combinatie die een bijzondere originaliteit bezit.” De bescherming van artikel 6:162 BW gaat volgens het hof niet zo ver gaat dat appellante de woorden “hoop” en “kinderen” in hun algemene betekenis kan monopoliseren door andere organisaties te verbieden deze woorden in hun naamsaanduiding te gebruiken. Dit zou slechts anders zijn indien door het gebruik van die woorden verwarring bij het publiek te duchten is. En dat is niet het geval volgens het hof.

Geïntimeerde handelt jegens appellante niet onrechtmatig door het gebruik van de naam Stichting fonds van Hoop voor Kinderen.

Lees het arrest hier.

IEF 3648

De wereld van de cartridge (2)

Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, KG 07/87, Cartridge Word Benelux GmBH & CO kg / Van Dijk V.O.F. c.s. (met dank aan Teun Pouw, de Clercq Advocaten, voor het inzenden van het vonnis

Franchise en handelsnamen. Derde Cartridge World-vonnis, volgend op twee eerdere vonnissen uit Alkmaar en Zutphen (eerder bericht hier). In Alkmaar mocht Cartridge City wel, in Zutphen Cartridge Point niet. De Haagse voorzieningrechter oordeelt i.c. dat  Cartridge Corner wel mag. De term ‘cartridge’ is zuiver beschrijvend.

Cartridge World houdt zich met name bezig met het vullen van inkt en lasercartridges ten behoeve van printers. Cartridge World heeft met Van Dijk c.s. een franchiseovereenkomst gesloten.  Van Dijk c.s. hebben de franchiseovereenkomst met Cartridge World op grond van dwaling dan wel bedrog vernietigd. Daarop heeft Cartridge World medegedeeld dat de overeenkomst is ontbonden.

In artikel 15 van de franchiseovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. In artikel 19 van de franchiseovereenkomst is daarnaast bepaald dat bij beëindiging van de overeenkomst het gebruik van de handelsnaam, het Cartridge World systeem en alle zaken die verwijzen naar de samenwerking met Cartridge World per direct dient te worden beëindigd.

De vof van Van Dijk c.s. heet inmiddels Cartridge Corner. In de vestiging in Delft worden dezelfde activiteiten als voorheen uitgeoefend.

Cartridge World vordert primair Cartridge Corner te veroordelen tot nakoming van artikel 15 en de overige postcontractuele bedingen van artikel 19 van de franchiseovereenkomst door de exploitatie van de vestiging te Delft te staken en gestaakt te houden alsmede verwijdering van alle uiterlijke kenmerken van de organisatie en stopzetten van het gebruik van de handelsmerken en  intellectuele eigendomsrechten van Cartridge World.

De Voorzieningenrechter oordeelt dat of Cartridge Corner gehouden is tot nakoming van de bovengenoemde artikelen van de franchiseovereenkomst met name afhangt van de vraag of de bodemrechter zal oordelen dat Cartridge Corner ten onrechte met een beroep op dwaling dan wel bedrog de franchiseovereenkomst heeft vernietigd. Vooralsnog kan de Voorzieningenrechter deze vraag niet met de vereiste mate van zekerheid bevestigend beantwoorden. De primaire vorderingen worden dan ook afgewezen.

Cartridge World vordert ook staking van het gebruik van de handelsmerken en intellectuele eigendomsrechten van Cartridge World en vervanging van de voor haar franchiseformule kenmerkende kleurencombinatie geel/helder(paars)blauw. Echter, ter terechtzitting is gebleken dat het logo van Cartridge World inmiddels niet meer aan de gevel van de vestiging in Delft wordt gevoerd en voldoende aannemelijk is dat ook het interieur van de winkel is aangepast. “Onweersproken is verder gesteld dat geen inbreuk wordt gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van Cartridge World. Gegeven het eigen logo van Cartridge Corner, dat duidelijk afwijkt van het logo van Cartridge World, wordt vooralsnog niet geoordeeld dat voor verwarring bij het publiek valt te vrezen. In dit verband wordt meegewogen dat, zoals gedaagde ter terechtzitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt, de term “cartridge” zuiver beschrijvend is en dat het binnen de branche gebruikelijk is deze term als onderdeel van de handelsnaam te voeren.” De rechter wijst ook de deze vordering af.

Lees het vonnis hier.

IEF 3607

De gebroeders Z.

zb.gifRechtbank Utrecht, 21 februari 2007, LJN: AZ9142. Eiser tegen gedaagde.

Zwaar geanonimiseerde handelsnaam- en merkenzaak (merk geanonimiseerd, maar wel met inschrijvingsnummer!) Kwade trouw; kennis van gebruik oudere handelsnaam;

Eiseres en gedaagde houden zich bezig met vleeshandel en werkten tot oktober 2005 samen in de zogenaamde [Z.] Groep, welke door de vader van de statutair directeuren van partijen is opgericht. Bij de beëindigingsovereenkomst is een addendum opgenomen waarin door partijen o.a. is opgenomen dat gedaagde in haar handelsnamen de geslachtsnaam [Z.] mag blijven gebruiken, met dien verstande dat de handelsnamen van gedaagde onderscheidend zijn van de door eiseres gebruikte handelsnamen waarin de naam [Z.] voorkomt.

Zo voert eiseres o.a. de handelsnaam [J.Z.] en gedaagde de handelsnaam [F.Z.]. Op 28 november 2005 heeft gedaagde de geslachtsnaam [Z.] als Benelux-woordmerk laten registreren. Eiseres vordert dat de rechtbank de nietigverklaring van het merkdepot [Z.] zal uitspreken en een bevel tot doorhaling van de inschrijving van dit merk in het register van het BBIE.

Eiseres beroept zich op art. 2.4 onder f sub 1 BVIE: kwade trouw, indien de deposant weet of behoort te weten, dat een derde binnen de laatste drie jaren in het Benelux-gebied een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren of diensten te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt, en die derde zijn toestemming niet heeft verleend.

De rechter hanteert een zeer strikt onderscheid tussen merkgebruik en handelsnaamgebruik. Art. 2.4 onder f sub 1 BVIE spreekt over merkgebruik. De rechter concludeert dat het beroep van eiseres op dit artikel niet kan slagen, omdat zij er niet in is geslaagd aan te tonen dat zij de handelsnamen met het bestanddeel [Z.] in de laatste drie jaar binnen de Benelux als merk heeft gebruikt.

Toch heeft het voorgebruik van de handelsnaam van eiseres tot gevolg dat de rechter concludeert dat er sprake is van een situatie van kwade trouw, weliswaar anders dan de voorbeelden die art. 2.4 sub f BVIE opsomt. “Alhoewel partijen, zoals door gedaagde is gesteld, omtrent het inschrijven van de geslachtsnaam [Z.] als merk niets zijn overeengekomen, moet bezien in het licht van de wel tussen partijen gemaakte afspraken worden geoordeeld, dat het door gedaagde doen inschrijven van de geslachtsnaam [Z.] als merk (…) in de gegeven omstandigheden zonder enige duidelijke toevoeging ter onderscheiding, de door partijen beoogde afspraken in verband met de ontvlechting van de [Z.]groep (in)direct volledig frustreert.

Immers, de enkele aanduiding met de naam [Z.] voor dezelfde producten die partijen op dezelfde markt afzetten, verschaft in die markt onvoldoende duidelijkheid omtrent de herkomst van die producten. Ook is het zo dat gedaagde wist dat eiseres de handelsnaam [J.Z.] ten tijde van de inschrijving van het merk [Z.] binnen de laatste drie jaren in het Benelux gebied voor dezelfde waren te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt. Dit terwijl het merk [Z.] zonder enige onderscheidende toevoeging naar het oordeel van de rechtbank te veel lijkt (en dus te veel overeenstemmend is) met de handelsnaam [J.Z.]. (5.9)

”Geoordeeld moet dan ook worden dat in de gegeven omstandigheden het doen inschrijven en deponeren van de enkele naam [Z.] door gedaagde te kwader trouw is geschied als bedoeld in artikel 4 lid 6 BMW (thans artikel 2.4. aanhef en onder f. BVIE). Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 onder aanhef BMW (thans artikel 2.4. aanhef BVIE) is derhalve door gedaagde geen geldig recht op het merk [Z.] verkregen”. (5.14)

Lees het vonnis hier.

IEF 3591

Daartussen liggende inbreuken

hh4.JPGRechtbank Zutphen, 2 maart 2007, KG ZA 07-35, Hunink en Holtrigter Woning en Bedrijfsmakelaardij V.O.F. tegen J. Holtrigter Makelaardij B.V. (met dank aan Hans van der Perk, De Jonge Peters Remmelink)

Handels- en domeinnaamzaak met redelijke en evenredige proceskostenveroordeling. Gereserveerd houden van de domeinnaam wordt niet onrechtmatig geacht.

J. Holtrigter Makelaardij B.V. heeft in 2001 haar aandeel in Hunink en Holtrigter Woningen en Bedrijfsmakelaardij VOF verkocht aan de overige vennoten. Afspraak was dat J. Holtrigter Makelaardij vijf jaar lang geen makelaarsactiviteiten zou verrichten. Na deze vijf jaar is J. Holtrigter Makelaardij weer met makelaarsactiviteiten gestart, onder meer via een aantal domeinnamen met daarin 'holtrigter'.

Hunink en Holtrigter Woning en Bedrijfsmakelaardij V.O.F. vordert dat Holtrigter Makelaardij B.V. het gebruik van de handelsnaam waarin de term 'holtrigter' voorkomt, staakt en vindt de rechter aan haar zijde.

"Voldoende aannemelijk is dat er sprake is van verwarrringsgevaar in voormelde zin indien J. Holtregter Makelaardij B.V. een makelaarskantoor met in die handelsnaam de naam "Holtrigter" begint.

De naam "Holtrigter" is opvallend en niet veel voorkomend, dat deze een groot onderscheidend vermogen heeft. Dit brengt met zich dat die eigennaam in een handelsnaam als een van de meest kenmerkende delen naar voren komt, ook indien sprake is van combinaties [...].

Ook de vordering om de domeinnaam janholtrigter.nl te verbieden voor makelaarsactiviteiten wordt toegewezen, maar de vordering tot overdracht van deze domeinnaam wordt afgewezen omdat de rechter van mening is dat het gereserveerd houden van de domeinnaam niet onrechtmatig is:

"Indien J. Holtrigter Makelaardij B.V. de domeinnaam janholtrigter.nl gebruikt voor niet met de makelaardij overeenstemmende activiteiten, ontbreekt het verwarringsgevaar. In dat geval is er dan ook geen sprake van strijd met de Hnw of onrechtmatig handelen".

Overdracht van de domeinnaam holtrigtermakelaardij.nl is niet gevorderd.

De rechter spreekt een redelijke en evenredige kostenveroordeling uit: "Een volledige proceskostenveroordeling ligt vooral in de rede wanneer het gaat om grootschalige inbreuk of piraterij. Voor de daartussen liggende inbreuken zal de rechter naar bevind van zaken handelen en beoordelen wat redelijke en evenredige kosten zijn die door de verliezende partij dienen te worden gedragen. Aanleiding wordt gezien de gespecificeerde kosten van de advocaat van Hunink en Holtrigter Woning en Bedrijfsmakelaars V.O.F. van € 2549, 61 toe te wijzen, nu dit redelijke en evenredige kosten zijn."

Lees het vonnis hier.

IEF 3586

Het derde niveau van handhaven

vdhb.JPGRechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2007, KGZA 07-136. Remco van den Heuvel tegen Van den Heuvel Bouw B.V.

Van den Heuvel (‘Remco’ in het vonnis) is eerder, in een kantonprocedure tegen Van den Heuvel Bouw B.V. (‘Van den Heuvel Bouw’) verboden om nog langer gebruik te maken van de handelsnaam ‘VDH Bouw’. Remco is door de kantonrechter een termijn gegund van een maand om zijn briefpapier aan te passen.

Van den Heuvel is van mening dat Remco niet volledig aan het vonnis heeft voldaan, omdat na het verstrijken van de termijn van een maand de door Remco geregistreerde domeinnaam www.vdhbouw.nl nog bereikbaar is. Remco blijkt echter vóór het verstrijken van de termijn zijn provider al te hebben verzocht om de domeinnaam onmiddellijk op te heffen. Na ommekomst van de termijn bleek dit echter nog niet gebeurd te zijn. Van den Heuvel Bouw blijft desondanks volharden in het vorderen van dwangsommen en legt beslag teneinde deze beweerdelijk verbeurde  dwangsommen te innen.

In het executiegeschil oordeelt de Voorzieningenrechter dat de executie gestaakt dient te worden. De rechter vindt onder meer van belang dat de domeinnaam niet in de eerdere procedure ter sprake lijkt te zijn gekomen, althans dat volgt niet uit het eerdere vonnis. Het ging toen om het briefpapier en het logo. Verder is volgens de rechter van belang dat Remco afhankelijk was van de provider en dat hij deze voor het verstrijken van de termijn heeft verzocht om de domeinnaam onmiddellijk door te halen.

Tenslotte is nog interessant dat de Voorzieningenrechter de nakoming van een verbod in 3 niveaus indeelt. Bij niveau 3 is het de vraag of er nog wel aanspraak kan worden gedaan op dwangsommen en of er dan wellicht nadere actie van de zijde van de eiser vereist is:

“Het gaat zodoende in de eerste plaats om een verbod op bepaalde (actieve) handelingen. Dat is in feite te duiden als een eerste niveau van nakoming door de veroordeelde, waarbij het bij niet nakoming niet snel in ernst kan worden betwijfeld dat dit niet onder het verbod zal vallen. (…)Niettemin kan onder het verbod ook een nalaten zijn te scharen, zoals het nalaten een handelsnaam in het register te doen wijzigen of bijvoorbeeld nalaten de naam op een gevel aan te passen. Dat is te beschouwen als een tweede niveau van nakoming van het verbod. (…) Ook hier zal in de regel niet snel twijfel bestaan dat dit onder het verbod valt, maar twijfel zal ontstaan bij zorg die verder afligt van hetgeen dadelijk voor de hand ligt. (…)

Nog weer een duidelijke stap verder weg ligt derhalve het verwijt onvoldoende te hebben aangedrongen op spoed bij de desbetreffende derde, zoals in dit geval door Van den Heuvel Bouw BV wordt gemaakt. Dit zou kunnen worden gezien als een derde niveau van nakoming van het verbod. Bij dit niveau van nakoming acht de voorzieningenrechter het ten algemene de vraag of een redelijke uitleg van het verbod met zich moet brengen dat aan alle gevallen van niet correcte nakoming in een dergelijk afgeleid niveau de zware sanctie van het verbeuren van dwangsom verbonden moet zijn. Hoe verder een (beweerdelijke) overtreding in dat derde niveau afdaalt, hoe eerder de vraag gerechtvaardigd zal zijn of geen aanvullende vorderingen of acties van de zijde van de oorspronkelijke eiser benodigd zijn (dat hoeft niet altijd een nieuwe procedure te zijn; het kan ook voldoende zijn de veroordeelde te wijzen op het ontstane probleem en daarvoor een redelijke termijn te stellen), alvorens dwangsommen worden verbeurd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3580

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Arnhem, 13 februari 2007, rolnummer 2006/132 KG. Test & Drive V.O.F. c.s. tegen Veka Best Verkeersleermiddelen (met dank aan Arjan Maes, Dommerholt Advocaten).

Executiegeschil. Appellanten hebben in prima en in appel betoogd dat aan de verklaring ex artikel 260 lid 2 Rv terugwerkende kracht toekomt. Dat zou dan ook gevolgen moeten hebben voor de tussen betekening van het veroordelend vonnis en de afgelegde verklaring verbeurde dwangsommen. Het Hof Arnhem verwerpt die die stelling.

Lees het arrest (inclusief vonnis in eerste aanleg) hier.    

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2007, KG ZA 07-136. R. van den Heuvel tegem Van den Heuvel Bouw B.V.

“Zodoende moet worden beoordeeld of Remco in ernst kon betwijfelen, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, dat zijn opzegging aan zijn provider Hostway voor afloop van de termijn van één maand als vervat in het verbod, een overtreding van het verbod zou opleveren. Bij dit een en ander zal er met partijen vanuit worden gegaan dat het voeren van de domeinnaam www.vdhbouw.nl als zodanig inderdaad gebruik als handelsnaam vormt. Anders gezegd, de in dit executiegeschil te beantwoorden vraag is of Remco ervan uit mocht gaan dat wat hij had gedaan om de website te beëindigen voldoende nakoming van het verbod opleverde. De voorzieningenrechter acht dat het geval, waarbij de volgende omstandigheden in aanmerking zijn genomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3562

De aard van de ondernemingen

chvvo.gifGerechtshof Arnhem, 27 februari 2007, rolnummer 2006/933KG Vacansoleil B.V. tegen Otahal h.o.d.n. Campingholidays-vvo Nederland.nl (met dank aan Alma Theunissen, De Jonge Peters Remmelink Advocaten). 

Handelsnaamgeschil. Geen exclusiviteit op algemeen gebruikelijke termen. Geen inburgering. Vermoedelijk de eerste richtlijnconforme proceskostenveroodeling in hoger beroep.

In dit geding stelt Vacansoleil — dat sinds 2000 kampeervakanties aanbiedt onder de naam Vacansoleil Camping Holidays — dat Otahal inbreuk maakt op Vacansoleils handelsnaamrechten althans onrechtmatig handelt doordat Otahal de naam ‘Campingholidays-vvo Nederland’ voert en de internetdomeinnaam ‘campingholidays-vvo.nl’ gebruikt. De voorzieningenrechter heeft de op die stelling gebaseerde vorderingen afgewezen omdat zij, kort gezegd, van oordeel was dat de woorden ‘camping holidays’ louter beschrijvend waren voor de aard van de ondernemingen van partijen, en dat deze woorden niet met een beroep op art. 5 Hnw gemonopoliseerd konden worden.

Het hof volgt de rechtbank: “Aldus heeft Vacansoleil, door in de handelsnaam waaronder zij haar kampeervakanties aanbiedt de woorden ‘camping holidays’ op te nemen, zelf het risico genomen dat andere marktpartijen bij het aanbieden van hun kampeervakanties gebruik maken van een in de handelsnaam van Vacansoleil voorkomende term. In dat verband is van belang dat het gebruik van Engelstalige aanduidingen van aangeboden zaken en diensten in Nederland bepaald niet ongebruikelijk is, zeker niet in de reisbranche. Het enkele feit dat Vacansoleil in haar handelsnaam niet de productaanduiding kampeervakanties maar het Engelse ‘camping holidays’ gebruikt, kan derhalve niet met zich meebrengen dat Vacansoleil een exclusief gebruik van die aldus als algemeen gebruikelijk te kwalificeren — term kan bewerkstelligen. Een en ander mondt uit in het oordeel dat Vacansoleil niet met een beroep op art. 5 Hnw andere aanbieders van kampeerreizen het gebruik van de woorden ‘camping holidays’ kan verbieden en op die manier die aanduiding kan monopoliseren.

Dat wordt niet anders door het gegeven dat Vacansoleil uitgebreide (reclame)inspanningen heeft gedaan teneinde de bekendheid van haar handelsnaam ‘Vacansoleil camping holidays’ te vergroten. Tot een beschermenswaardige ‘inburgering’ van de woorden ‘camping holidays’ (zonder het voorvoegsel ‘Vacansoleil’) kunnen die inspanningen niet leiden.” (4.2)

”Voor zover Otahal het ontstaan van enige verwarring kan worden tegengeworpen, zou die verwarring dus het gevolg moeten zijn van een grote mate van overeenstemming van de handelsnamen van partijen buiten de productaanduiding ‘camping holidays’. Gelet op het grote verschil tussen enerzijds het voorvoegsel ‘Vacansoleil’ en anderzijds de uitgang ‘vvo’ kan van een dergelijke — aan Otahal te verwijten — verwarring geen sprake zijn. Voor het overige is gesteld noch gebleken dat een van partijen de aanduiding ‘camping holidays’ ook zonder het voorvoegsel ‘Vacansoleil’ respectievelijk de toevoeging ‘vvo’ als handelsnaam gebruikt. De stelling van Vacansoleil dat de enkele aanduiding ‘camping holidays’ of ‘campingholidays’ door het publiek wordt gebruikt als zoekterm op internet (met als resultaat verwijzingen naar de sites van hetzij Vacansoleil hetzij Otahal) onderstreept met name dat het hier inderdaad gaat om een algemeen gebruikelijke aanduiding voor de door partijen aangeboden producten. Op zichzelf kan die stelling echter niet leiden tot het oordeel dat de gestelde verwarring die daarvan het gevolg is, aan Otahal moet worden verweten.”(4.3)

”Uit deze beschouwingen volgt naar het voorlopig oordeel van het hof niet alleen dat Vacansoleil Otahal het gebruik van de namen ‘Campingholidays-vvo Nederland’ en ‘campingholidays-vvo.nl’ niet kan verbieden met een beroep op art: 5 Hnw, maar ook dat Otahal niet in strijd met art. 5b Hnw of anderszins onrechtmatig handelt door die namen te gebruiken bij het aanbieden van kampeerreizen.” (4.4)

Proceskosten

“In het incidenteel appel betoogt Otahal dat de voorzieningenrechter Vacansoleil niet in de geliquideerde, maar in de volledige proceskosten had moeten veroordelen. Daartoe beroept Otahal zich op art. 14 van richtlijn 2004/48/EG (richtlijn van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten), althans op de verplichting van de nationale rechter om het Nederlandse recht (met name art. 237 e.v. Rv) richtlijnconform uit te leggen.

Gelet op de verstreken uiterste datum voor implementatie van de richtlijnbepalingen, 29 april 2006, en het gegeven dat het Nederlandse recht geen dwingende voorschriften bevat die tot toepassing van het zogeheten liquidatietarief dwingen, komen in een geding als het onderhavige alle ‘redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt’ voor vergoeding in aanmerking. Vacansoleil heeft zich op zichzelf niet verweerd tegen toewijzing van de door Otahal in dit verband gevorderde kosten. Ook anderszins is niet gebleken dat deze kosten niet aan voornoemd criterium voldoen.

Het incidenteel beroep moet dus leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis op  het punt van de proceskosten, en toewijzing van het in dit verband gevorderde bedrag van  € 6.417,05, zijnde de werkelijke kosten van rechtsbijstand voor het geding in eerste aanleg  (te vermeerderen met het ook door de voorzieningenrechter toegewezen vastrecht ad €248,--).

Als de in het ongelijk gestelde partij zal Vacansoleil daarnaast in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld. Ook in hoger beroep heeft Otahal aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand ad € 2.904,69. Gelet op het onder 4.7 overwogene, en op het feit dat ook van deze kosten niet is gebleken dat zij niet aan voornoemd criterium voldoen, zal het hof ook deze kosten toewijzen.” (4.6.- 4.9)

Lees het arrest hier (inclusief vonnis Rechtbank Zutphen).

IEF 3560

Handhaving

Kamerstukken  30392 , nr. D, Eerste Kamer. Implementatie Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

Eindverslag (teneinde als hamerstuk af te doen) van de vaste commissie voor justitie,  vastgesteld 27 februari 2007:

Na kennisneming van de memorie van antwoord acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.  

Lees alle relevante kamerstukken hier.  

IEF 3553

De alphaman

alpha.bmp

Rechtbank Zutphen 23 februari 2007, KG ZA 07-32, Alpha Computers B.V. tegen Joris de Bruin, h.o.d.n. Alpha ICT (Met dank aan Tsin Ha Lee, Nysingh)

Handelsnaamgeschil, waarbij eiseres verliest en de voorzieningenrechter o.a. stelt dat het registreren en gebruikmaken van een domeinnaam geldt als het voeren van een handelsnaam..

Alpha Computers voert sinds 11 september 1997 de handelsnaam ‘Alpha Computers’. Alpha ICT voert sinds januari 2006 de naam Alpha ICT en heeft op 17 januari 2006 de domeinnaam alpha-ict.nl geregistreerd. Computers heeft in januari - april 2006 de domeinnamen alpha-ict.com, alpha-ict.eu, alphaict.nl en alphaict.eu geregistreerd.

Computers vordert dat ICT inbreuk op haar handelsnaam Alpha Computers staakt. ICT vordert in reconventie het spiegelbeeld van deze vordering t.a.v. de handelsnaam Alpha ICT.

Computers stelt dat zij sinds 2004 ook de handelsnaam Alpha ICT heeft gevoerd. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat zij de naam op haar gebouw heeft laten aanbrengen, in de correspondentie met derden voert, enkele domeinnamen heeft geregistreerd en onder de naam nieuwe medewerkers aantrekt. ICT heeft sinds januari 2006 de naam Alpha ICT consequent gevoerd. Hij betwist dat Computers feitelijk, regelmatig, consistent en consequent gebruik heeft gemaakt van de naam Alpha ICT als handelsnaam.

De vorderingen in conventie worden afgewezen omdat Alpha Computers de naam Alpha ICT slechts incidenteel heeft gebruikt en dat dan nog niet duidelijk is of daarmee een onderdeel van de onderneming wordt aangeduid of een van haar activiteiten wordt beschreven (Hof Amsterdam, BIE 1998, 71). Vorderingen in reconventie worden toegewezen, omdat De Bruin de handelsnaam Alpha ICT wel regelmatig en duurzaam in het handelsverkeer heeft gevoerd en onder die naam bij het publiek bekend staat.

 

In reconventie overweegt de Voorzieningenrechter dat het  registreren en gebruikmaken van een domeinnaam geldt als het voeren van een handelsnaam. Computers is pas sinds 26 januari 2006 de naam Alpha ICT als handelsnaam gaan voeren, omdat zij toen de domeinnaam alpha-ict heeft geregistreerd. Daarom heeft ICT een ouder recht en wordt Computers verboden Alpha ICT te voeren. Ook het geregistreerd houden van domeinnamen als alphaict.nl wordt onrechtmatig geacht.

Omdat Computers voorafgaand aan het kort geding niet tot minnelijk overleg bereid was, moet zij volledige kosten (€ 2.197,98) van de Bruin voldoen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3542

De wereld van de cartridge

cworld.gif1- Rechtbank Alkmaar, 22 februari 2007, KG ZA 07-31. Cartridge World Benelux GmbH & Co KG tegen Mostert & Jacobs V.O.F. H.O.D.N. Cartridge City Hoorn  (met dank aan Teun Pouw, De Clercq Advocaten).

Kort zustervonnis van het al eerder en hieronder onder 2 vermelde vonnis Cartridge World-CeeWee.

Naast het feit dat de franchisenemer i.c. haar onderneming mag voortzetten heeft de rechtbank in deze kwestie geoordeeld dat de franchisenemer met haar nieuwe handelsnaam Cartridge City Hoorn géén inbreuk maakt op handelsnaam, logo's en overige handelsmerken van de franchisegever.

Lees het vonnis hier.

2 - Rechtbank Zutphen, 20 februari 2007, LJN: AZ8931. Cartridge World Benelux Gmbh & Co Kg tegen Ceewee Doetinchem B.V.

Voormalige franchisenemer mag bedrijf voortzetten, mits hij voorkomt dat deze zaak wordt verward met een vestiging van de franchiseorganisatie

“Vanzelfsprekend heeft Ceewee, nu partijen het erover eens zijn dat de franchiseovereenkomst is beëindigd, geen recht meer op deze Cartridge World Corporate Identity. Het ligt op de weg van Ceewee c.s. om na het einde van de franchiserelatie de associatie met Cartridge World-keten weg te nemen, zodat er géén gevaar bestaat dat het gemiddelde niet nauwlettend waarnemend winkelende publiek de vestiging van Ceewee aanziet voor een Cartridge World-vestiging.

Dat Ceewee c.s. een nieuwe merk-/handelsnaam en logo gebruikt is onvoldoende om een dergelijk verwarringsgevaar weg te nemen. De nieuwe naam van Ceewee Cartridge Point is vrijwel gelijkluidend aan Cartridge World. Voldoende aannemelijk is dat Cartridge World hiertegen op basis van de Handelsnaamwet met succes op kan komen. Mede gezien de keuze voor een vrijwel gelijkluidende naam, is bovendien voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Ceewee door de overige bedrijfskenmerken van Cartridge World (zoals de kleurstelling) in stand te laten onnodig verwarringwekkend en derhalve onrechtmatig jegens Cartridge World heeft gehandeld. Bij het vorenstaande is tevens in aanmerking genomen dat gesteld noch aannemelijk geworden is dat voor het verwarringwekkend handelen een noodzaak bestond.”

Lees het vonnis hier.