IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 22011
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
IEF 22010
25 april 2024
Artikel

Isabelle Wolterink (EP&C) nieuwe voorzitter Orde van Octrooigemachtigden

 
IEF 13680

Vordering merken- en handelsnaamrecht op VANDENBERG verjaard

Ktr. Rechtbank Overijssel 12 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (band Undercover Vandenberg)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Zie eerder o.a. IEF 11631. Eiser heeft de band Undercover opgericht en onder de naam VANDENBERG een CD en DVD uitgebracht. Onder dezelfde naam Vandenberg heeft gedaagde een kampioenslied uitgebracht. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat eiser uit de band is vertrokken met enig recht op het beeldmerk, woordmerk of de handelsnaam. De mogelijkheid een vordering in te stellen is verjaard.

 

De beoordeling
13. Uitgangspunt voor de beoordeling is de periode 1982 tot en met 1985/1986, gedurende dewelke de band Vandenberg heeft bestaan.
Nadien is de band uiteengevallen, zijn de leden ieder huns weegs gegaan en is daarmede een einde gekomen aan dat samenwerkingsverband, dat als enige vorm van gemeenschap nog de meeste overeenkomsten vertoont met een maatschapsvorm.

14. Voor zover de rechtbank kan overzien is echter nimmer dat samenwerkingsverband noch het einde ervan op enigerlei wijze schriftelijk vastgelegd, laat staan dat enige vorm van scheiding en deling heeft plaatsgevonden, anders dan dat ieder lid met het zijne van dat moment is verdergegaan.

15. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in 1985, toen hij als zanger van de band werd vervangen door [S], althans in 1986 bij het einde van de band, als (voormalig) lid daarvan is vertrokken in voornoemde zin met enig recht op het beeldmerk, woordmerk of de handelsnaam “Vandenberg”.
Voor zover de vorderingen van [eiser] zo zouden moeten worden gelezen, dat zij strekken tot alsnog scheiden en delen van de band als samenwerkingsverband en toescheiding in dat kader aan [eiser] van het beeld-, woordmerk of handelsnaam “Vandenberg”, beroept
[gedaagde] zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op verjaring van de mogelijkheid een dergelijke vordering in te stellen.

16. Evenmin doet het opkomen van nagekomen baten uit hoofde van een uitgebracht verzamelalbum en dergelijke de band als samenwerkingsverband herleven, het verplicht (enkel) tot niet meer dan een (eerlijke) verdeling en betaling van die nagekomen revenuen onder de toenmalige leden van de voormalige band.

17. Bij gebreke van daartoe strekkend recht kan het op 5 juli 2011 op -kennelijk- initiatief van [eiser] namens de vier (voormalige) bandleden [eiser], [K], [Z] en
[gedaagde] deponeren van het woordmerk “Vandenberg” in het voorgaande geen verandering brengen.
Evenmin schept dat een mogelijkheid voor [eiser] om -anders dan voor zichzelf- in deze procedureenige vordering te formuleren.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (link)
ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (pdf)

 

IEF 13678

Verwarring RESTOBOOKINGS en RESTOBOOKER

Hof van Beroep Brussel 24 april 2013 (Stardekk tegen Restobookings Group)

Merkenrecht. Benelux. Verwarring. Onterechte verwerping oppositiebeslissing. De oppositie op basis van Benelux-merk Restobooker tegen woord- en beeldmerk RestoBookings is verworpen. Er is sprake van verwarringsgevaar, waarbij het doelpubliek kan menen dat de diensten door eenzelfde onderneming of economisch verbonden ondernemingen worden verstrekt.
37. Uit het geheel van de vaststellingen inzake het overeenstemmende karakter van de tekens en het overeenstemmende karakter van de geclaimde diensten, behoudens één, en mee in aanmerking genomen het meer onderscheidende karakter van het merk van eiseres en de omgeving waarin de concurrerende diensten worden verstrekt, moet worden besloten dat er verwarringsgevaar voorhanden is, aldus begrepen dat het doelpubliek kan menen dat de diensten door eenzelfde onderneming of economisch verbonden ondernemingen worden verstrekt.
IEF 13677

Copyright Formalities in the Internet Age - Filters of Protection or Facilitatiors of Licensing

S.J. van Gompel, Copyright Formalities in the Internet Age: Filters of Protection or Facilitators of Licensing, Berkeley Technology Law Journal, 2014-3, p. 1425-1458.
This article examines how copyright formalities may aid in addressing the objectives of enhancing the free flow of information by enlarging the public domain and facilitating the licensing of copyright protected materials. For this purpose, it maps the different objectives for reintroducing copyright formalities and provides a brief overview of the types of formalities that might be imposed, including the legal consequences that can be attached to them. The article then explores in more detail which formalities, in what way, can assist in accomplishing the specific objectives of enriching the public domain and facilitating rights clearance. It concludes with a synthesis of the main findings.

Conclusion: (...) In conclusion, in pairing the objectives behind a reintroduction of copyright formalities with possibilities for their implementation, this Article contends that, at present, formalities could only be meaningfully introduced for the purpose of facilitating rights clearance. Unless the Berne prohibition on formalities is changed, which is fairly unrealistic given that this requires unanimous consent of all contracting states, introducing formalities with the aim to enlarge the public domain will either fail to satisfy the Berne requirements or produce only limited effects. A more realistic approach is for national lawmakers to make optimal use of the policy space in the Berne Convention and the other international copyright treaties by introducing formalities that are permissible and that may contribute to improving licensing. This would certainly benefit the copyright system.

IEF 13676

Knijff neemt activiteiten van Hendriks & Co over

Uit het persbericht: Met directe ingang zijn alle activiteiten van merkenbureau Hendriks & Co overgegaan naar Knijff Merkenadviseurs. Merkenbureau Hendriks & Co is een middelgroot merkenbureau, heeft een goede reputatie, levert al jarenlang kwalitatief juridisch advies en past naadloos binnen de waarden die Knijff hanteert.

De overname van de activiteiten van Hendriks & Co vormt een belangrijk onderdeel in de wens van Knijff om te groeien. Het doel van Knijff is echter niet het grootste merkenbureau zijn. Ons streven is om groot genoeg te zijn om alle soorten klanten te kunnen bedienen maar ook weer klein genoeg om persoonlijk te blijven. Nauw contact met onze klant is voor ons erg belangrijk omdat onze ervaring leert dat dit de beste merkbescherming oplevert.

IEF 13675

Annotatie bij eindarrest Endstra-tapes

S.J. van Gompel, Annotatie bij Hof Den Haag (Erven Endstra / Nieuw-Amsterdam c.s.), AMI 2013-6, nr. 13, p. 197-203.
Het laatste oordeel is geveld [IEF 12875]: er rust geen auteursrecht op de gesprekken die wijlen Willem Endstra tussen maart 2003 en januari 2004 op de achterbank van een rondrijdende auto voerde met de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Amsterdamse recherche. Het Hof Den Haag, dat het hoger beroep na verwijzing in cassatie behandelde, oordeelt kort gezegd dat, gezien de banaliteit van de vormgeving van de gesprekken, niet kan worden aangenomen dat het door Endstra uitgesprokene op creatieve arbeid van enige betekenis berustte.

Op zich had het hof deze zaak helemaal niet inhoudelijk behoeven te behandelen. Vanwege het ontbreken van het vereiste spoedeisend belang wordt immers reeds geconcludeerd dat de door de erven Endstra in kort geding gevraagde voorzieningen om een eind te maken aan de stelselmatige inbreuk op het aan hen toekomende auteursrecht op de ‘achterbankgesprekken’ niet toewijsbaar zijn (r.o. 4.1-4.5). Behalve dat ‘nog in (zeer) beperkte mate beweerdelijk inbreuk wordt gemaakt op het door de erven Endstra ingeroepen auteursrecht’ neemt het hof in aanmerking dat de erven te lang zonder geldige reden hadden stilgezeten en dat Nieuw Amsterdam c.s., vanwege het kleinschalige karakter van die onderneming, over onvoldoende financiële middelen zou beschikken om langdurige juridische kwesties te voeren. Dit oordeel lijkt alleszins acceptabel, nu er ruim zeven jaar is verstreken sinds de aanvang van het proces in 2006 en er ruim vier jaar ligt tussen het verwijzende arrest van de Hoge Raad en de inhoudelijke voortzetting van de zaak bij het gerechtshof in Den Haag.

(...)

Dat het in de praktijk vaak lastig is om aan te geven waar precies de scheidslijn ligt voor het al dan niet toekennen van auteursrechtelijke bescherming is evident. De uitspraak van het hof in deze zaak laat echter duidelijk zien dat er van een auteursrechtelijk relevante drempel, hoe laag die ook moge zijn, gelukkig nog wel wat over is. Het zou goed zijn als andere rechters deze lijn volgen en zich altijd kritisch afvragen of, in de omstandigheden van het geval, de maker bij het creëren van een voortbrengsel wel creatieve keuzes heeft gemaakt.

Stef van Gompel

IEF 13674

Mondeling is exclusieve distributieovereenkomst overeengekomen

Gerechtshof Arnhem 13 maart 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW0588 (De Melker/Ostnor)
Als randvermelding. Distributieovereenkomst. De Melker verkoopt gedurende meer dan 20 jaar sanitairproducten van Ostnor in om deze aan derden in Nederland door te verkopen. Het Hof beoordeelt of partijen bij de mondelinge overeenkomst een exclusieve distributieovereenkomst hebben beoogd. Bij de uitleg hiervan past het Hof de Haviltex-criterium toe. De Melker heeft in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat een exclusieve distributieovereenkomst bestaat.

4.3 Het hof is voorshands van oordeel dat De Melker hierin is geslaagd. Daartoe overweegt het hof als volgt. In de eerste plaats wijst de opzegging door Ostnor van de distributieovereenkomst per 1 september 2011 er op dat partijen een exclusieve distributieovereenkomst voor ogen stond. Indien de distributieovereenkomst immers niet exclusief zou zijn geweest, dan had Ostnor de overeenkomst met De Melker niet eerst behoeven op te zeggen, maar had zij Rada onmiddellijk naast De Melker als distributeur voor Nederland voor voormelde sanitairproducten kunnen aanstellen. […]

4.4 In de tweede plaats is niet gebleken dat Ostnor gedurende de ruim 20 jaar durende distributieovereenkomst in Nederland aan andere wederverkopers dan De Melker heeft geleverd en aldus de exclusieve distributierelatie met De Melker zou hebben geschonden, zoals Ostnor heeft gesteld. Ostnor heeft weliswaar aangevoerd dat zij ook aan Holland Amerika Lijn N.V. en aan Temaeo heeft geleverd, maar daartegen heeft De Melker ingebracht dat deze bedrijven dienen te worden gekwalificeerd als (grote) eindafnemers (hetgeen Ostnor ter gelegenheid van het pleidooi ook heeft bevestigd) en niet, zoals De Melker, als een in Nederland gevestigde wederverkoper van de sanitairproducten van Ostnor.
 
4.5 In de derde plaats is niet gebleken dat Ostnor gedurende voornoemde 20 jaar aan De Melker heeft meegedeeld (mondeling dan wel schriftelijk) dat De Melker geen exclusieve distributeur voor Nederland was, zodat De Melker er in gerechtvaardigd vertrouwen, gelet ook op de duur van de distributieovereenkomst, vanuit mocht gaan dat zij de exclusieve distributeur van voormelde sanitairproducten van Ostnor voor Nederland was.
 
4.6 Ook aan het feit dat De Melker als enige Nederlandse afgevaardigde was uitgenodigd bij de door Ostnor gedurende de looptijd van de distributieovereenkomst georganiseerde conferenties met vertegenwoordigers van distributeurs uit de verschillende Europese landen om de marktontwikkelingen met elkaar te bespreken (van welk feit De Melker diverse bescheiden heeft overgelegd, zie randnummer 24 memorie van grieven), mocht zij het vertrouwen ontlenen dat zij een exclusieve relatie met Ostnor onderhield.
 
4.7 De omstandigheid dat De Melker niet heeft opgetreden (of Ostnor heeft gevraagd op te treden) tegen de verkoop in Nederland van de sanitairproducten van Ostnor door de Belgische onderneming Van Marcke Logistics N.V. (hierna: Van Marcke) en via de website PrimaSanitair.nl, leidt niet - anders dan Ostnor heeft aangevoerd - tot het oordeel dat De Melker wist dat haar distributieovereenkomst met Ostnor geen exclusief karaker had. De Melker heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt waarom zij niet tegen voornoemde verkoop is opgetreden.
 
[…]
 
De stelling van Ostnor dat van een exclusieve distributierelatie alleen dan sprake kan zijn indien de overeenkomst tussen Ostnor als principaal en De Melker als distributeur een bepaling bevat die De Melker beschermt tegen actieve (weder)verkoopactiviteiten door derden binnen Nederland en de verwijzing van Ostnor ter onderbouwing van die stelling naar de Groepsvrijstelling voor verticale overeenkomsten (Verordening EU 330/2010, PbEU 2010, L. 102) en de Richtsnoeren inzake verticale overeenkomsten (Richtsnoeren 2010/C130/01, Pb. EU 2010, C 130) slaagt niet. Het mededingingsrecht kent immers een verbodskarakter en bepaalt tegen die achtergrond wat partijen niet mogen afspreken of doen. Het mededingingsrecht gaat echter niet zo ver dat het de inhoud van de verplichtingen in een overeenkomst mede bepaalt, of zoals Ostnor ten onrechte betoogt, verplichtingen tot een doen aan partijen oplegt.
IEF 13672

NORMA Nieuws - Overwinning acteurs en artiesten op de Staat is bevestigd

Wisso Wissing, 'Overwinning acteurs en artiesten op de Staat wordt bevestigd door Hoge Raad', en Joey Cramer, 'Erwin Angad-Gaur, secretaris van mede-eiser Ntb, kijkt terug op de strijd en de uiteindelijke overwinning' voorpublicaties NORMA Nieuws, p. 10-13.
Bijdragen ingezonden door Stichting NORMA. Al sinds eind 2007 voerde NORMA juridische procedures tegen de Staat over de toenmalige bevriezing van het thuiskopiestelsel [IEF 8934]. Op 27 maart 2012 [IEF 11110] stelde het Hof Den Haag NORMA toch in het gelijk. De regering had volgens het hof nooit mogen besluiten om geen heffing in te voeren op audiospelers en harddiskrecorders. Mede onder invloed daarvan is een nieuw thuiskopiestelsel ingevoerd op 1 januari 2013.

Ondanks dat legde de Staat zich niet neer bij de beslissing van het hof en ging in cassatie bij de Hoge Raad. Op 7 maart 2014 [IEF 13615] heeft de Hoge Raad NORMA’s overwinning van twee jaar geleden bevestigd. Een juridische procedure die ruim zes jaar heeft geduurd, is daarmee definitief beslecht. Het was een lange weg, maar het recht heeft gezegevierd!

(...)

Lees Wisso Wissing, 'Overwinning acteurs en artiesten op de Staat wordt bevestigd door Hoge Raad', en Joey Cramer, 'Erwin Angad-Gaur, secretaris van mede-eiser Ntb, kijkt terug op de strijd en de uiteindelijke overwinning' voorpublicatie NORMA Nieuws, p. 10-13.

 

IEF 13671

Kleine juridische kroniek van het muziekrecht 2013

Bjorn Schipper, Kleine juridische kroniek van het muziekrecht, Ntb Muziekwereld 2014-1, p. 22 - 25.
Een bijdrage van Bjorn Schipper, Schipper Legal. In 2013 heeft het muziekrecht weer een aantal boeiende zaken opgeleverd. In vervolg op mijn eerdere juridische kronieken van het muziekrecht in de jaren 2011 en 2012 zet ik in deze editie van Muziekwereld een aantal spraakmakende zaken uit 2013 op een rij. Daarbij hanteer ik bij de selectie van zaken dezelfde uitgangspunten als in voorgaande edities.

[red. hieronder de online bronnen van de geselecteerde zaken uit de kroniek]
1. Bekerwedstrijd Vitesse-Ajax moet wijken voor dance-event, ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0123
2. De brievenbusfirma van de Stones, IEF 12250
3. Geen annulering al gepland optreden Sandra van Nieuwland, IEF 12272
4. Geen gratis downloads bij The Voice of Holland, RB 1615
5. Het bloemenportret van Ilse de Lange, IEF 12353
6. GRAMMY geen fan van GLAMMIES, IEF 12363
7. Sena toegang ontzegd, IEF 12859
8. Ook Nederlands Symfonie Orkest moet wijken
9. Gestolen geluidsbanden The Beatles, IEF 12921
10. Muziek op een personeelsfeestje, IEF 12965
11. Opheffing ‘dubbelclaim’ bij Sena, IEF 12975
12. Publishing: vervolg Nanada cs./Golden Earring, IEF 13004
13. Billijke vergoeding muziekgebruik op dance-festivals, IEF 13096
14. Geen tributeshow The Blues Brothers, IEF 13120
15. Strijd tussen coverbands, IEF 13136
16. Rivaliserende popstars: venijnige staart

IEF 13670

Overeenkomst ter zake van levering boekenweekgeschenk

Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1045 (Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek tegen Scheltema c.s.)
Als randvermelding. Contractenrecht. Boekenbranche. Eiseres stelt een overeenkomst te hebben gesloten met ieder van gedaagden (boekwinkels) ter zake van de levering van het Boekenweekgeschenk 2012. Gedaagden betwisten een overeenkomst te hebben gesloten met eiseres. De bestellingen voor het Boekenweekgeschenk, aldus gedaagden, werden centraal gedaan. De rechtbank is voorshands van oordeel dat eiseres met gedaagden overeenkomsten heeft gesloten. Gedaagden worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.

4.3. Donner c.s. leggen aan hun verweer ten grondslag dat Donner c.s. niet zelfstandig verplichtingen aan konden gaan en aldus ook geen overeenkomsten konden sluiten. Er is namelijk ex artikel 2:403 BW een zogeheten 403-verklaring afgegeven. Dat niet Donner c.s. contractspartij was, maar Selexyz blijkt voorts uit de e-mailberichten (onder 2.8 tot en met 2.10) tussen (een medewerker van) Selexyz en de CPNB. Voorts, aldus nog steeds Donner c.s., zijn de facturen ter zake van de bestellingen aan Selexyz gezonden. Selexyz heeft deze zonder protest gehouden. Ook blijkt uit het faillissementsverslag (onder 2.13) van Selexyz dat de overeenkomsten op naam van Selexyz zijn gesloten en dat de inkoop van boeken centraal, door Selexyz, geschiedde. Vanwege de levering van het Boekenweekgeschenk en het promotiemateriaal aan Donner c.s. zijn intercompany-vorderingen tussen Donners c.s. en Selexyz ontstaan. Thans moeten Donner c.s. de vordering voldoen aan ProCures, de opvolger van Selexyz. De vorderingen zijn, met goedkeuring van de curator, verpand aan de bank. Aldus Donner c.s.

4.6. Dat tussen de CPNB en Selexyz e-mailberichten zijn uitgewisseld omtrent het promotiemateriaal ter zake van het Boekenweekgeschenk kan voorts op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat Selexyz de overeenkomst met de CPNB heeft gesloten, temeer daar het onderwerp van de e-mails niet de essentiala betrof, te weten de Boekenweekgeschenken. De CPNB stelt zich op het standpunt dat het gebruikelijk was dat bepaalde zaken centraal door Selexyz werden geregeld. Uit de e-mails kan worden afgeleid dat Selexyz mogelijk een sturende rol had met betrekking tot de aanschaf van promotiemateriaal, echter dat Selexyz als contractspartij de overeenkomst heeft gesloten, blijkt hieruit zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet.

5.1. laat Donner c.s. toe om tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte stelling dat de CPNB en Donner c.s. een koopovereenkomst hebben gesloten ter zake van het Boekenweekgeschenk 2012 met daarbij behorend promotiemateriaal;

Lees de uitspraak
ECLI:NL:RBAMS:2014:1045 (link)
ECLI:NL:RBAMS:2014:1045 (pdf)

IEF 13669

Uiting van angst over mogelijk geweld van ex-vrouw tegen dochter niet onrechtmatig

Rechtbank Overijssel 21 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1417 (Man mag zijn angst uiten)
Mediarecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat een man uit Enschede uitlatingen over zijn ex-vrouw in de media en tegenover anderen mag blijven doen. Uitgangspunt is dat de man, die bang is dat de vrouw hun dochter iets aan wil doen, zijn angst hierover mag uiten, ook als dit kwetsend is voor de vrouw. Hij mag daarmee echter niet zover gaan dat hij onwaarheden of ongefundeerde stellingen verkondigt.

2.1. (...) Omdat de TBS van eiseres afloopt in augustus 2014, is de reclassering voornemens in het kader van haar resocialisatie bezoeken van eiseres te plannen aan Enschede. Gedaagde is vervolgens een media-actie gestart om eiseres uit Enschede te weren. In dat kader zijn er meerdere artikelen in de krant verschenen, heeft gedaagde interviews gegeven in diverse TV-programma’s, heeft gedaagde een facebookpagina geopend waarop vrienden een handtekeningenactie zijn gestart om eiseres uit Enschede te weren en is er actie gevoerd om gedaagde en [dochter] te steunen tijdens een wedstrijd van Heracles, in verband waarmee een filmpje op ‘Youtube’ is geplaatst. Bij brief van 16 oktober 2013 heeft de advocaat van eiseres gedaagde gesommeerd om te stoppen met het opzoeken van de media, het geven van een onjuiste voorstelling van zaken en het op deze manier creëren van onrust. Gedaagde heeft niet op deze brief gereageerd en is doorgegaan met het zoeken van media-aandacht. Eiseres heeft daarop aangifte gedaan van smaad- en/of laster. Nadat er weer een artikel in Dagblad Tubantia is verschenen, heeft eiseres zich genoodzaakt gezien dit kort geding te entameren.

4.9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de uitlatingen van gedaagde, die zijn gedaan in diverse (landelijke) media en die dus voor een breed publiek toegankelijk zijn, naar hun aard zeer persoonlijk, verstrekkend en grievend voor eiseres. Zij dienen echter te worden bezien tegen het licht van de ernst van het door eiseres gepleegde delict en de ingrijpende gevolgen van haar handelen op het leven van gedaagde en zijn kinderen. Dat gedaagde en [dochter] vrezen dat eiseres [dochter] weer wat zal aandoen, is - of die vrees nu terecht is of niet - goed voor te stellen. Als uitgangspunt heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter te gelden dat gedaagde zijn angst mag uiten, ook als dit kwetsend voor eiseres zou zijn, maar dat hij daarmee niet zo ver mag gaan dat hij onwaarheden verkondigt of stellingen poneert die hij niet met feiten kan onderbouwen. De hiervoor beschreven aard van de uitlatingen maakt dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de feitelijke onderbouwing van de gedane uitlatingen.

4.14. De vordering om gedaagde te bevelen om alle uitingen betreffende eiseres in de media dan wel tegen andere derden te staken en gestaakt te houden voor de periode van een jaar, voert naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter te ver. Gedaagde dient zich enkel te onthouden van uitingen die hiervoor als onrechtmatig jegens eiseres zijn beoordeeld en uitingen van gelijke strekking.

Op andere blogs:
Charlotte's Law and Fine Prints