Modellenrecht  

IEF 3738

Grijpers

grprs.gifRechtbank van Eerste aanleg van het Arrondissement Kortrijk, beschikking van 17 januari 2007, zaak nr. 06/1365/A(a4a). Demolition and Recycling Equipment B.V., tegen bvba CUB (met dank aan Wouter Pors  en Bruno Vandermeulen, Bird & Bird)

Belgische zaak over auteursrecht en modelrecht op grijper. De niet zichtbare technische bepaalde onderdelen leggen het af tegen de totaalindruk

Demolition vordert (onder meer) dat de rechter in kort geding vaststelt dat CUB inbreuk pleegt op de auteursrechten van Demolition met betrekking tot de “Grijper” waarvoor eveneens een internationaal model is geregistreerd.

Eiser Demolition produceert onder meer schroot-sorteergrijpers, waaronder de “Grijper”.CUB is actief in dezelfde branche en produceert een sloop- en sorteergrijper onder de naam “CUB Sloop-Sorteergrijper”. Demolition is van oordeel dat deze machines van CUB slaafse nabootsingen (zo te lezen in België eerder een overkoepelend begrip en niet een laatste vangnet zoals in Nederland)  betreffen van de Grijper.

De rechter is van oordeel dat de Grijper van Demolition een auteursrechtelijk beschermd werk is. Demolition heeft door middel van een oorspronkelijke combinatie van al dan niet originele elementen vorm gegeven aan de Grijper, die getuigt van een oorspronkelijkheid die het resultaat is van haar persoonlijke visie. Bovendien stelt de rechter vast dat het merendeel van de verschillen met de CUB-grijper niet zichtbaar zijn en enkel betrekking hebben op de technische werking, of louter technische details betreffen die nauwelijks waarneembaar zijn en geen invloed hebben op de algemene vormgeving van het werk.

Nu deze elementen zonder manipulaties van de grijper niet zichtbaar of moeilijk zichtbaar zijn, hebben ze volgens de rechter geen invloed op de algemene vormgeving en zijn derhalve niet relevant voor de inbreukvraag. De verschillen die wel zichtbaar zijn hebben ook geen invloed op de algemene indruk van de vormgeving.

De rechter is ten slotte van oordeel dat CUB duidelijk de bedoeling heeft gehad om de Grijper te imiteren en om de potentiële klant in verwarring te brengen. “Het algemene beeld dat de verweerster door middel van CUB-grijper gerealiseerd heeft, benadert dat van de Grijper op zeer gelijkende wijze, derwijze dat de verweerster inbreuk gepleegd heeft op de Auteurswet.”

Lees de beschikking hier.

IEF 3594

Nog even de BTMW

bengh.gifBenelux Gerechtshof, 19 december 2006, Conclusie A-G Dubrulle in zaak A 2006/3, Electrolux Home Products B.V. tegen Multimediamaatschappij van de Auteurs van de Visuele Kunsten, afgekort Sofam C.V.B.A.

Modellenrecht. Over het hoofd gezien in de kerstvakantie: Prejudiciële vragen aan BenGH met betrekking tot het auteursrecht op (het model van) een beursstand. De BTMW geldt niet voor niet-gedeponeerde modellen en een opdrachtgever is geen ontwerper in de zin van 6.2 BTMW (3.8 BVIE) als hij het model niet vervaardigt of verhandelt.

Artikel 6.2 BTMW, waarop de prejudiciële vragen betrekking hebben, bepaalt: “Indien een tekening of model op bestelling is ontworpen, wordt, behoudens andersluidend beding, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd”

De eerste vraag van het Hof van Cassatie “peilt naar de mogelijkheid” om artikel 6.2 BTMW toch toepasselijk te achten op niet-gedeponeerde modellen.

De A-G stelt dat de BTMW haar bescherming biedt mits de voorwaarde voor het depot is nageleefd en dat dat dus ook geldt voor artikel 6.2. “De gehele toepassing van de BTMW op niet-gedeponeerde modellen zou dan ook merkwaardig zijn, nu een wet slechts toepasselijk kan zijn als zijn toepassingsvoorwaarden zijn vervuld.”

De tweede vraag (moet de opdrachtgever beschouwd worden als de ontwerper van het model
als hij het niet vervaardigt of verhandelt?) behoeft bij afwezigheid van depot eigenlijk geen beantwoording, maar voor het geval dat, concludeert de A-G toch dat  artikel 6.2 als uitdrukkelijke voorwaarde stelt dat de bestelling van de tekening of het model met het oogmerk op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd wordt gedaan.

 “Ze sluit dus klaarblijkelijk uit dat de “besteller” die dat oogmerk niet nastreeft als de ontwerper kan worden beschouwd.” Eigenlijk enkel de opdrachtgever, die van plan is het model (op industriële schaal) (in verschillende exemplaren) te vervaardigen en te verhandelen, als ontwerper moet worden beschouwd. Een eenmalige verhuur van dit model beantwoordt niet aan deze voorwaarde, ook al werd het model “gebruikt” in de handel.

Lees de conclusie hier.

IEF 3522

Voortent met een andere algemene indruk

aronde.jpgVoorzieningenrechter ‘s-Gravenhage 20 februari 2007, rolnr. 279867 Joesphus Johannus Martinus Bax tegen Fortex Caravanvoortenten c.s.

Gemeenschapsmodellen voor een tent en een tent die een andere algemene indruk bij de geïnformeerde gebruiker achterlaat dan de modeldepots.

Bax is rechthebbende op twee Gemeenschapsmodellen voor tenten en hij roept deze in tegen Fortex c.s. die een voortent op de Nederlandse markt brengen onder de naam Aronde.

Bax vordert – samengevat – Fortex c.s. te bevelen iedere inbreuk op de modelrechten van Bax dan wel slaafse nabootsing van zijn modellen te staken en gestaakt te houden, met diverse nevenvorderingen, een en ander op straffe van een dwangsom, alsmede een voorschot op de schadevergoeding of winstafdracht van EUR 5.000,-, met kosten.

De Voorzieningenrechter laat het nietigheidsverweer van Fortex in het midden omdat naar zijn voorlopig oordeel van inbreuk geen sprake is. De Aronde wekt volgens de voorzieningenrechter een andere algemene indruk bij de geïnformeerde gebruiker dan het modeldepot van Bax. De voorzieningenrechter somt daartoe in zijn de vonnis de verschillen tussen de modeldepots en de Aronde op en neemt in aanmerking dat op zich een voortent met ellipsvormige voorboog reeds bekend was zodat de bescherming van het model zich niet tot toepassing van een dergelijke boog als zodanig kan uitstrekken.

De vorderingen gebaseerd op de modelrechten van Bax worden dan ook afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen voor zover gebaseerd op slaafse nabootsing. Van een verwarringwekkende kopie is volgens de Voorzieningenrechter geen sprake.

Bax wordt veroordeeld in de proceskosten. Bax heeft de hoogte van de door de advocaat van Fortex c.s. ingediende declaratie met specificatie betwist. “Bij gebreke echter aan een werkelijk gemotiveerde betwisting en gelet op de omstandigheid dat het hier niet om een feitelijk of juridisch zeer ingewikkelde zaak gaat, in welk kader eerder reeds een bedrag van EUR 15.000,- als redelijke en evenredige advocaatkosten werden toegekend conform de Handhavingsrichtlijn (vgl. Vzr Den Haag 17 oktober 2006, Howe/Casala), zal het door Fortex c.s. opgevoerde bedrag van EUR 11.783,74 worden toegekend.” Lees het vonnis hier.

IEF 3335

Dameslaarzen

lrs.gifRechtbank Den Haag van 23 januari 2007, KG ZA 06-1461. Calzature Lamica Di Marco Lami & C.SNC en Boekhorn B.V. tegen SPM Shoetrade B.V.

Gestelde auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk met betrekking tot dameslaarzen (afbeeldingen in het vonnis). Er kan echter niet worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard.

Lamica brengt een dameslaars op de markt genaamd WEZIA die wordt gekenmerkt door onder meer een spitse, puntige leest, donder “soft” leer, een rijgveter in de hiel, een zijrits en een bewerkte neus. SPM verkoopt een vergelijkbare laars. Boekhorst B.V. is een agent van SPM. Lamica spreekt SPM en haar agent onder meer aan op grond van auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk alsmede op grond van onrechtmatig handelen in de vorm van slaafse nabootsing.

Ten aanzien van de agent Boekhorst B.V. oordeelt de rechter dat Lamica niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Boekhorst B.V. had immers betoogd dat zij niet als maker van de laars kan worden beschouwd, wat niet door Lamica is betwist.

De Rechtbank stelt dat voor het slagen van de vorderingen jegens SPM een noodzakelijke voorwaarde is dat van ontlening sprake is door SPM van het ontwerp van Lamica.

Lamica slaagt er echter niet in om te bewijzen dat de WEZIA laars eerder dan februari 2006 op de markt is gebracht. Wel brengt Lamica nog andere ontwerpen laarzen met vergelijkbare kenmerken in het geding, die mogelijk eerder op de markt zouden zijn gebracht. De rechtbank acht ook dit niet bewezen. Dit staat echter nog los van het feit dat enkel overnemen van stijlkenmerken als ingevolge een bepaald modebeeld zonder bijeenkomende omstandigheden niet met enig IE-recht beschermbaar is en evenmin onrechtmatig.

Op haar beurt stelt SPM dat zij haar ontwerp in het najaar 2005 heeft ontworpen. Maar SPM slaagt er evenmin in te bewijzen dat haar ontwerp voor februari 2006 openbaar gemaakt zou zijn.

Niet kan worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard. De “omkering”-rechtspraak – zie o.a. HR NJ 1993/164 (Barbie) en HR NJ 2003/17 (Una Voce Particulare – gaat dan ook niet op. Verder is het in dit kort geding niet aannemelijk geworden dat sprake is van ontlening, wat de mogelijkheid openlaat dat de laarzen onafhankelijk van elkaar zijn ontworpen. In het midden kan blijven of de WEZIA laars een auteursrechtelijk beschermd werk is of voor ongeregistreerde gemeenschapsmodelbescherming in aanmerking komt. Ook de vordering op grond van slaafse nabootsing wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3290

EEX + GmodV = bevoegdheid

Rechtbank ’s Gravenhage 17 januari 2007, HA ZA 06-2498. Garmin (Europe) Ltd c.s. tegen TomTom International B.V.

Vonnis in bevoegdheidsincident in bodemprocedure over Gemeenschapsmodelrechten. Toepassing EEX-bepalingen in combinatie met GmodV.

Garmin vordert een verklaring voor recht – met gelding in alle EU lidstaten - dat zij met haar producten (navigatiesystemen in auto’s) geen inbreuk maakt op de Gemeenschapsmodelrechten van TomTom. (Lees hier een eerder vonnis van de Voorzieningenrechter van dezelfde rechtbank waarin geoordeeld werd dat Garmin geen inbreuk maakt op deze modelrechten).

In reconventie vordert TomTom om Garmin c.s. (vier procespartijen in totaal) te gebieden om ieder gebruik van de Garmin navigatiesystemen, die volgens TomTom wel degelijk inbreuk maken op haar modelrechten, in de gehele EU te staken.


Garmin stelt in incident dat de rechtbank ’s Gravenhage voor wat betreft de vorderingen in reconventie slechts bevoegd is voor Nederland. Garmin (Europe) Ltd, is immers gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, zodat volgens Garmin op grond van artikel 82 lid 1 jo 83 lid 1 GmodV alleen de Engelse rechter paneuropees bevoegd is. Garmin voegt daaraan toe dat de overige drie Garmin vennootschappen weliswaar geen woonplaats hebben in Europa, maar wel geacht kunnen worden een vestiging te hebben in het Verenigd Koninkrijk bij Garmin (Europe) Ltd., zodat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook voor deze partijen beperkt zou zijn tot Nederland. Garmin slaagt er echter niet in deze laatste stelling te bewijzen.


De rechtbank volgt ook overigens het betoog van Garmin niet. Zij constateert allereerst dat bevoegdheid in reconventie samenhangt met de bevoegdheid in conventie (op grond van artikel 5 en artikel 6 sub 3 EEX, omdat de tegeneis voortvloeit uit het rechtsfeit waarop de eis in conventie is gegrond). De rechtbank stelt vervolgens vast dat zij in conventie paneuropees bevoegd is op grond van 82 lid 1 jo 83 lid 1 GmodV, omdat verweerster TomTom in Nederland is gevestigd.


Volgens de rechtbank is zij in reconventie op grond van artikel 82 lid 2 jo 83 lid 1 GmodV paneuropees bevoegd ten aanzien van de niet in de EU gevestigde Garmin vennootschappen.  Wat betreft de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde Garmin (Europe) Ltd. concludeert de rechtbank dat zij – gelet op het bepaalde in artikel 6 sub 3 EEX - ook ten aanzien van deze procespartij in reconventie paneuropees bevoegd is, omdat er sprake is van een vordering in reconventie die het ‘spiegelbeeld’ is van de vordering in conventie. De bevoegdheid in reconventie kan bij een dergelijke samenhang van vorderingen niet kleiner zijn dan de bevoegdheid in conventie, aldus de rechtbank.


Lees het vonnis hier.

IEF 3257

In doeken gewikkeld

lodgwrpper.gifGerechtshof Te Arnhem, 9 januari 2007, rolnumrner 2006/273 KG. Lodger B.V. tegen ID Plus N.V. (met dank aan Daniëlle van der Kolk van Houthoff Buruma).

Geen auteursrecht, modelrecht of slaafse nabootsing in vergelijk babywrappers.

Lodger en ID Plus zijn beide actief op de markt van baby artikelen, waaronder dekentjes van fleece stof waarin baby's kunnen worden gewikkeld. Deze wikkeldoeken worden door partijen aangeduid met het Engelse woord "wrapper". Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank van 23 december 2005 dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk of slaafse navolging.

Voor de rechtbank bepleitte Lodger dat tevens sprake was van modelrechtinbreuk. De rechtbank oordeelde dat bij vergelijking van de totaalindrukken in onvoldoende mate is gebleken dat het dekentje van ID hetzelfde uiterlijk vertoont als de wrapper van Lodger dan wel bij de geinformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Omdat Lodger de grondslag betreffende de modelrecht inbreuk heeft ingetrokken, oordeelt het hof alleen over de auteursrechtelijke en slaafse navolgings vordering.

In dit kader oordeelt het hof dat de verschillen tussen beide wrappers wezenlijk meer in het oog vallen dan de overeenkomsten. Indien de wrappers in een schap in een winkel liggen waarbij alleen de rand te zien is, lijken ze nog wel op elkaar, maar zodra ze uitgevouwen worden zijn de wezenlijke verschillen al bij eerste beschouwing duidelijk zichtbaar.

Lees het arrest hier.

IEF 3200

Port betaald (2)

Aardige aanvulling op het hieronder besproken Europochette-vonnis van de Rechtbank Roermond: een in 2004 door de Rechtbank Den Haag gewezen en rondgemaild Europochette-vonnis (dus met plaatjes), waarin geen inbreuk werd aangenomen. Lees dat vonnis (Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 oktober 2004, KG 04/1073) hier.

IEF 3199

Port betaald

ep.JPGVoorzieningenrechter Rechtbank Roermond, 3 januari 2007, KG ZA 06/228. Europochette N.V. tegen Driessen. (Met dank aan Diederik Stols, DLA Piper)

Eenvoudige modellenrecht-zaak, maar met een interessante (en wellicht dogmatisch onjuiste?) uitleg van artikel 90 van de Gemeenschapsmodelverordening. Helaas zonder plaatjes (wellicht kunnen de andere gerechten eens op cursus in Den Haag?).

Europochette is een Belgische vennootschap die zich bezighoudt met de productie van horecabenodigdheden. Europochette is houdster van een internationaal model en een gemeenschapsmodel met betrekking tot een bestekpochette (een soort enveloppe die in restaurants wordt gebruikt om een papieren servet, al dan niet tezamen met bestek, op de tafel te presenteren).

Driessen houdt zich bezig met de handel in enveloppen, onder meer voor de gastronomie en levert een bestekpochette met ingevouwen servet aan de horeca. Europochette beticht Driessen van modelrechtinbreuk.


Driessen beroept zich allereerst op de onbevoegdheid van de rechtbank op grond van artikel 81 Gemeenschapmodelverordening.


“Europochette heeft daartegen ingebracht dat de bevoegdheid van de rechtbank in deze zaak is afgeleid van artikel 90 van de Gemeenschapsmodelverordening. De tekst van lid 1 van dit artikel luidt: “aan de rechterlijke instanties van lidstaat, met inbegrip van de rechtbanken voor het gemeenschapsmodel kunnen voor een gemeenschapsmodel dezelfde voorlopige en beschermende maatregelen worden gevraagd als het recht van die staat kent voor nationale modellen (…)”. Onder nationale modellen zijn voor Nederland te verstaan modellen die in het kader van het Benelux verdrag inzake de Intellectuele Eigendom zijn gedeponeerd. Volgens dit verdrag is de rechtbank Roermond bevoegd om kennis te nemen van het geschil met betrekking tot het krachtens dit verdrag gedeponeerde model. Artikel 90 heeft [volgens de Voorzieningenrechter; IEF] de strekking om te voorkomen dat degene die zowel een voorlopige of beschermende maatregel wil aanbrengen ten aanzien van een nationaal model als van een gemeenschapsmodel, voor twee verschillende rechtbanken moet dagvaarden. Dat leidt tot de conclusie dat de voorlopige maatregel met betrekking tot het gemeenschapsmodel voor dezelfde rechtbank kan worden aangebracht als de rechtbank die bevoegd is om over het nationale model te oordelen, zijnde in casu de rechtbank Roermond. Het beroep op onbevoegdheid wordt derhalve verworpen.”


De rechter is voorshands van oordeel dat de onderhavige modellen niet nietig zijn. Daarmee sluit de rechter aan bij de overwegingen van de rechtbank Utrecht in haar vonnis van 3 juni 2004 (BIE 2005/43). Hiermee wordt het beroep van Driessen op gebrek aan nieuwheid, gemis aan eigen karakter en technische bepaaldheid gepasseerd. Daarbij merkt de rechter op dat in kort geding in beginsel moet worden uitgegaan van de geldigheid van het model. Dat betekent dat alleen bij evidente ongeldigheid daarop vooruitlopende bescherming kan worden ontzegd. Van dergelijke evidente ongeldigheid is niet gebleken.


De rechter gaat eveneens voorbij aan het verweer van Driessen dat zijn enveloppen een andere indruk wekken dan de bestelenveloppen van Europochette. Ook het verweer dat aan de modellen slechts een geringe beschermingsomvang toekomt omdat het model weinig variaties biedt legt de rechter naast zich neer.


De vorderingen (waaronder de proceskostenveroordeling overeenkomstig de Handhavingsrichtlijn) van Europochette komen voor toewijzing in aanmerking.


Lees het vonnis hier.

IEF 3196

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Roermond 3 januari 2007, KG ZA 06-228, Europochette tegen DSBD Enveloppen

Modellenrecht. "Nu in dit kort geding ervan wordt uitgegaan dat aan de modellen van Europochette bescherming toekomt, is het de vraag of de door Driessen in het verkeer gebrachte bestekenveloppen zodanige overeenkomst vertonen met de door Europochette gedeponeerde modellen, dat de daarop betrekking hebbende vorderingen sub 1 en 2 voor toewijzing in aanmerking komen." Lees hier het vonnis.

- Rechtbank 's-Gravenhage 5 januari 2007, KG ZA 06-1417, Stichting Brein tegen KPN Telecom

De voorzieningenrechter gebiedt KPN aan Stichting Brein te verstrekken de NAW-gegevens van de abonnee van Stichting Brein die via de Direct-ADSL-aansluiting van KPN de website www.dutchtorrent.org op het internet plaatste en gebiedt KPN de toegang tot het internet van de abonnee van KPN, die via de Direct-ADSL-aansluiting van KPN de website www.dutchtorrent.org op het internet plaatste, af te sluiten indien mocht blijken dat genoemde abonnee via die / een
internetaansluiting van KPN opnieuw de website www.dutchtorrent.org op het internet plaatst.
Lees hier het vonnis.