Auteursrecht  

IEF 12516

Listig behoud van ‘Het Achterhuis’

Bas Kist, 'Listig behoud van 'Het Achterhuis', NRC 29 maart 2013.

anne frank (2)

Kun je van een boektitel een merk maken? Het fonds dat de rechten op het dagboek van Anne Frank bezit, probeert het.

Het duurt niet zo heel lang meer en dan is het gedaan met de auteursrechten op Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank. Volgens de Nederlandse Auteurswet eindigen auteursrechten op de eerste januari na de 70ste sterfdag van de maker. Voor Het Achterhuis betekent dit dat de rechten op 1 januari 2016 aflopen. Vanaf die dag staat het iedereen vrij het werk op welke manier dan ook openbaar te maken of te publiceren.

Dat gaat ons niet gebeuren, moet het in Zwitserland gevestigde Anne Frank Fonds gedacht hebben. Het fonds, dat de rechten op Het Achterhuis bezit, ligt al jaren in de clinch met de Anne Frank Stichting, de Nederlandse beheerder van het Anne Frank Huis. De partijen ruziën voornamelijk over de Anne Frank-archieven en -rechten. Het moet voor de Zwitsers geen prettig idee zijn dat de Nederlandse tegenspeler straks ook Het Achterhuis kan exploiteren.

En dus verzon het fonds een list. Vooruitlopend op de dag dat Het Achterhuis definitief in het publieke domein zal vallen, deponeerde het fonds de naam ‘Het Achterhuis’ in juli 2011 als merk in het Benelux Merkenregister voor onder andere boeken, films en dvd’s. Een interessante zet, want anders dan het auteursrecht is een recht op een merk niet eindig. Wie zijn merkrechten elke 10 jaar netjes verlengt, heeft in principe een eeuwigdurend recht.

Het Anne Frank Fonds is niet de bedenker van deze kunstgreep. Dat is vermoedelijk uitgeverij Kluitman uit Alkmaar. Kluitman was jarenlang de uitgever van de kinderboekenserie Dik Trom van schrijver C. Joh. Kieviet. Toen de rechten op Dik Trom in 1982 na veel succesvolle jaren in het publieke domein vielen, begon Kluitman wild omzich heen te slaan en voerde hij verschillende juridische procedures [red. Arr. Rb. Haarlem 25 januari 1983] tegen de ‘nieuwe’ uitgevers van Dik Trom. Na een verloren zaak in maart 1982, maakte Kluitman zijn laatste troef bekend: hij had – al in 1978 – de naam Dik Trom als merk [red. voorbeeld] geregistreerd en liet nu onderzoeken of hij daarmee nieuwe Dik Trom-boeken kon verbieden.

Na berichten in de media ging de Tweede Kamer zich ermee bemoeien. Kamerleden vroegen of op deze manier niet een belangrijk kenmerk van het auteursrecht – de tijdelijkheid – werd gefrustreerd. En kan je überhaupt merkrechten krijgen op titels van boeken of namen van hoofdpersonen van werken die in het publieke domein zijn gevallen? Het antwoord van de verantwoordelijke minister in 1982 kwam erop neer dat dit aan een rechter voorgelegd moest worden [red. Aanhangsel van de Handelingen II, 1981/82, nr. 198, p. 391-392.]. Omdat Kluitman de zaak niet verder op de spits dreef, bleven de vragen onbeantwoord.

Maar misschien komt er binnenkort duidelijkheid over dit soort pogingen tot kunstmatige verlenging van rechten op boektitels. Het blijkt namelijk dat de merkregistratie van Het Achterhuis onlangs is geweigerd. Volgens het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom BBIE kan de titel van een boek geen merk zijn en dat geldt zeker voor zo’n wereldberoemde titel als Het Achterhuis.

De titel is niet meer dan een beschrijving van de inhoud van het boek en heeft geen onderscheidend vermogen, aldus het BBIE.Het Zwitserse fonds legt zich hier niet bij neer en is in beroep gegaan bij het Gerechtshof in Brussel. Daar wordt de zaak half mei behandeld.

IEF 12512

Opinie naar aanleiding van gestelde vragen in Svensson v Retriever

Charlie Engels en Anja Kroeze, 'Opinion regarding the questions in the preliminary ruling case of Svensson/Retriever', IE-Forum.nl IEF 12512.

Redactionele bijdrage ingezonden door Charlie Engels en Anja Kroeze, Buma/Stemra.

Een opinie naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen [IEF 12057]. This article aimed to provide an insight with regard to the issues that surround linking in the music industry. Obviously the questions that were posed to the Court resulted from a very different factual background. But the decision of the Court in this case will probably have important implications that will reach far beyond this particular background. A lot of different industries will be affected.

Needless to say, it will not be easy for the Court to provide answers which will easily fit the different appearances of linking and all the different types of business models that are out there. Therefore the Court should apply a great deal of caution when answering the questions and keep in mind the far reaching effects that its judgment will have.

The technique of (normal) hyperlinking forms an essential part of the way internet functions and there are probably very few parties that would wish the Court to state that this form of hyperlinking is always a communication to the public. This would indeed lead to undesirable situations. However, as has been described above, not every type of link results in the same effect, and the situations in which links are used often also differ considerably. Especially when it comes to embedding and framing, it is clear that this encompasses more than mere referencing.

The Court may have concerns with regard to the impact its decision could have on the free flow of information and certain fundamental rights, if it were to decide that some forms of hyperlinking constitute a copyright infringement. In this regard it is probably important to keep in mind that, as the Court has pointed out in its judgment in the case of Scarlet/Sabam, the national courts will always have to strike a fair balance between the protection of intellectual property rights on the one hand and other fundamental rights such as the freedom to receive or impart information and the freedom to conduct business on the other hand.38 In the event that the Court were to come to the conclusion that certain types of links are to be regarded as a communication to the public (in particular situations), the judgment of the Court in the aforementioned case would probably prevent any excessive enforcement of intellectual property rights in this regard.

IEF 12509

Nabootsing van stijl(kenmerken) is niet onrechtmatig

HR 29 maart 2013, LJN BY8661 (Broeren tegen Duijsens)

Uitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V..

Arrest na [IEF 10502]. Auteursrecht. Inbreukactie ex art. 13 Aw. Onrechtmatige daad. Aanvullende bescherming op grond van art. 6:162 BW tegen slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken? Bijkomende omstandigheden.

In deze zaak gaat het om de vraag of een kunstschilder met succes een beroep kan doen op art. 6:162 BW wegens de slaafse nabootsing van een door haar toegepaste stijl. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

De rechtsklacht dat het hof ten onrechte het leerstuk van de onrechtmatige (slaafse) nabootsing van (stoffelijke) producten van toepassing heeft geacht op een geval waarin slechts sprake is van de nabootsing van de stijl(kenmerken) van een ander, treft doel. Het hof heeft miskend dat het nabootsen van (kenmerken van) een stijl van een ander waardoor bij het publiek verwarring valt te duchten, niet onrechtmatig is, ook niet indien de wijze van nabootsing "nodeloos" is. Naar Nederlands recht worden stijlkenmerken auteursrechtelijk niet beschermd door zorgvuldigheidsnormen.

3.4 Onderdeel 1.1 van het middel behelst de rechtsklacht dat het hof ten onrechte het leerstuk van de onrechtmatige (slaafse) nabootsing van (stoffelijke) producten van toepassing heeft geacht op een geval waarin slechts sprake is van de nabootsing van de stijl(kenmerken) van een ander. Het hof heeft daarmee miskend dat het nabootsen van (kenmerken van) een stijl van een ander waardoor bij het publiek verwarring valt te duchten, niet onrechtmatig is, ook niet indien de wijze van nabootsing "nodeloos" is. Naar Nederlands recht worden stijlkenmerken auteursrechtelijk niet beschermd door zorgvuldigheidsnormen.

3.5 De klacht treft doel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt het gebruik van hetzelfde materiaal, het bewerken daarvan volgens dezelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode, of het volgen van dezelfde stijl, nog niet mee dat sprake is van nabootsing van een werk als bedoeld in art. 13 Aw (HR 28 juni 1946, NJ 1946/712, vgl. voorts HR 29 december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996/546). De Auteurswet geeft geen exclusief recht aan degene die volgens een - hem kenmerkende - stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen.

3.6 Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van art. 6:162 BW tegen zogenoemde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken. Een ander oordeel zou meebrengen dat langs die weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen.
Het vorenstaande sluit niet uit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onder bijkomende omstandigheden onrechtmatig kan zijn, maar daartoe is niet toereikend dat die nabootsing nodeloos is en bij het publiek verwarring wekt.


Citaten uit de conclusie A-G:

3.10. In het principiële arrest Decca/Holland Nautic van HR 27 juni 1986(19) ging het over profiteren van andermans prestaties (hier: Decca's Navigation System DNS) anders dan door nabootsing van (concrete) producten. Ik citeer uit rov. 4.2:

'Bij de beoordeling van het middel in het principaal beroep [...]moet worden vooropgesteld:
- enerzijds dat het verhandelen van de radio-ontvangers van Holland Nautic niet onrechtmatig is geoordeeld uit hoofde van de wijze waarop deze ontvangers zijn geconstrueerd [...], noch uit hoofde van de wijze waarop zij worden verhandeld, doch uitsluitend omdat Holland Nautic bij dat verhandelen profiteert van het bestaan van het DNS, en
- anderzijds dat de omstandigheid dat Holland Nautic bij het verhandelen van haar radio-ontvangers profiteert van het bestaan - en dus van het instandhouden en, zonodig, verbeteren - van het DNS op zich zelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die Holland Nautic als concurrente van Decca jegens deze in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook niet als zij Decca daardoor nadeel toebrengt [...].
Beslissend is hier derhalve of afweging van de betrokken maatschappelijke belangen het oordeel wettigt dat de door het hof blijkens zijn r.o. 9 in aanmerking genomen bijzondere omstandigheden van het gegeven geval bedoeld profiteren niettemin onrechtmatig maken.
Daarbij past in zoverre terughoudendheid dat de rechter door deze vraag bevestigend te beantwoorden en, gelijk het hof heeft gedaan, op grond daarvan het verhandelen van de radio-ontvangers van Holland Nautic te verbieden, aan Decca een bescherming biedt die niet wezenlijk verschilt van die waarvan zij zou hebben geprofiteerd indien zij zich ter bescherming van het DNS op octrooirechten zou hebben kunnen beroepen of zich anderszins zou hebben kunnen baseren op schending van een absoluut recht van intellectuele eigendom. Ontbreekt een dergelijk absoluut recht dan is bij een stand van zaken als zich hier voordoet voor een vergelijkbare bescherming via het recht van de ongeoorloofde mededinging in beginsel ten minste vereist dat wordt geprofiteerd van een prestatie van dien aard dat zij op een lijn valt te stellen met die welke toekenning van een dergelijk recht rechtvaardigen. [...]'

3.11. (Ook) dit Decca-arrest wijst in de richting van afwijzing van stijlbescherming via art. 6:162 BW. Gegeven is immers dat er geen sprake is van nabootsing van individuele objecten (wat via het auteursrecht of desnoods via de Hyster Krane-leer te verbieden zou zijn). Dan past terughoudendheid, en zou, gegeven het ontbreken van auteursrechtelijke bescherming tegen stijlnabootsing, 'in beginsel ten minste vereist' zijn dat [eiser] zou profiteren van 'een prestatie van dien aard dat zij op een lijn valt te stellen met die welke toekenning van een dergelijk [auteurs-]recht' rechtvaardigt.
Maar onder 3.5.1 en 3.5.2 zagen wij dat en waarom in het auteursrecht stijlbescherming nu juist niét gerechtvaardigd, integendeel ongewenst wordt geacht.

3.14.1. Onderdeel 1.1 is naar mijn mening terecht voorgesteld.

3.14.2. Daaraan kan m.i. niet afdoen dat het hof (toch nog) een zekere afbakening heeft willen geven, door in rov. 4.12.6 en in het dictum onder (4) te spreken over slaafse nabootsing van 'de ten processe middels producties aan de orde gestelde schilderijen van [verweerster] en daarop voorkomende figuren'.
Ook al is daarin een afbakening te vinden wat betreft via rov. 4.12.6 geïndividualiseerde werken van [verweerster], daarin is niét een afbakening te vinden die duidelijk maakt waarom de - volgens het hof zelf - auteursrechtelijk niet te verbieden stijlnavolging van deze via rov. 4.12.6 geïndividualiseerde werken volgens het hof tóch onrechtmatig zou zijn. Voor zover rov. 4.12.2 in dat opzicht richting zou (dienen te) geven - waarnaar rov. 4.12.6 evenwel niet verwijst - blijft onafgebakend in hoeverre navolging van de daar vermelde kenmerken de 'stijlnabootsing' onrechtmatig zou maken: rov. 4.12.3 rept slechts, maar dat acht ik in dit verband ontoelaatbaar onduidelijk, over het 'in meerdere of in mindere mate' terugkomen van aan [verweerster] toegeschreven stijlkenmerken in de werken van [eiser].

3.17. Onderdeel 1.5 is gericht tegen de oordelen van het hof (rov. 4.12.5) dat nabootsers 'niet aan een onrechtmatigheidsoordeel kunnen ontkomen door (een eigen merk of) een eigen naam op hun werk te zetten', en dat het feit dat 'volgens zijn stelling, [eiser] altijd zijn naam op zijn werken vermeldt', niet eraan afdoet dat als gevolg van de nabootsing van de stijl van [verweerster] verwarring bij het publiek te verwachten valt.
Volgens de rechts- en motiveringsklachten van het onderdeel heeft het hof miskend dat de vermelding van de naam van de nabootser op het werk wel degelijk kan afdoen aan de aanwezigheid van (nodeloos) verwarringsgevaar, en daarmee van onrechtmatigheid. Niet valt in te zien waarom in het onderhavige geval het (in cassatie als vaststaand te beschouwen) feit dat [eiser] altijd zijn naam op zijn werken vermeldt, niet leidt tot (althans bijdraagt aan) het ontbreken van (nodeloos) verwarringsgevaar. Zulks geldt in elk geval nu [eiser] heeft aangevoerd(31) dat hij altijd zijn naam op zijn werken vermeldt, en meer in het bijzonder dat (wat in cassatie eveneens als vaststaand moet worden beschouwd) op ieder schilderij van [eiser] in grote, contrasterende, duidelijk leesbare letters de naam '[eiser]' staat.

3.18. Iemand die inbreuk op eens anders auteursrecht pleegt, komt (natuurlijk) 'niet weg' door op zijn nabootsing van andermans werk zijn eigen naam te zetten. Sterker nog: naast inbreuk op auteursrecht zou er dan bovendien sprake zijn van plagiaat. Maar het omgekeerde gaat ook op. Wie niét een andermans werk verveelvoudigt in auteursrechtelijke zin, is auteursrechtelijk vrij om al dan niet zijn naam op het door hem gemaakte object te vermelden, en handelt - in geval van stijlgelijkenis - (extra) zorgvuldig door zijn eigen naam (duidelijk) te vermelden, teneinde mogelijke onjuiste toeschrijvingen tegen te gaan(32).

3.19. Hoe 'loopt' dit in geval van op grond van art. 6:162 onrechtmatig geachte (stijl-) nabootsing? Volgens het Hyster Karry Krane-leerstuk zit het decisieve onrechtmatigheidselement in: het niet afwijken op punten die voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid niet van belang zijn, en het daardoor wekken van verwarring. Expliciete rechtspraak van de Hoge Raad over de vraag of (directe of indirecte) herkomstverwarring toereikend kan worden weggenomen door een duidelijke merk- of andere afzendervermelding is mij niet bekend, maar het impliciete standpunt is wellicht dat ook bij ex art. 6:162 onrechtmatige productnabootsing, de nabootser daarmee 'niet wegkomt'.(33)
Maar nu het geval van stijlnabootsing. Hier is verwarringwekkende gelijkenis tussen individuele objecten (dus) niet aan de orde. Hier is aan de orde dat ieder door een tegenpartij gemaakt object, dat zodanige gelijkenissen vertoont met de door de rechter aangenomen kenmerken van de stijl van de eiser dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, door een verbod getroffen zou worden.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Stijl wordt niet beschermd door leerstuk slaafse nabootsing)
DirkzwagerIEIT (Hoge Raad: stijlnabootsing niet onrechtmatig)

IEF 12502

Van Leidse feestwijzer tot Duitse anti-Google-news-wet

Een bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap / Universiteit Leiden.

Op 21 november 1892 werd de geschriftenbescherming voor het eerst door de Hoge Raad erkend. Op 22 maart 2013 stemde de Bundesrat in met de invoering van een Leistungschutzrecht voor Presseverleger, de Duitse anti-Google-news-wet.

Het arrest en de conclusie uit 1892 kennen veel interessante deelonderwerpen, taalkundige pareltjes en stof tot nadenken. (Wat te denken van een uitspraak in cassatie veertien maanden nadat de inbreuk zich heeft voorgedaan?) De Duitse anti-Google-news-wet stuit op veel weerstand, maar gaat er vermoedelijk wel komen.

Voor “wien de tijd tot lezen dikwerf ontbreekt1” zullen Bernt Hugenholtz en Dirk Visser op 3 april a.s. spreken over de geschiedenis en de voorgenomen afschaffing van de geschriftenbescherming en de mogelijkheid en wenselijkheid van anti-Google-news-wetten.

HR 21 november 1892 (Leidse Feestwijzer)
Op 28 september 1891 werd een drukwerk getiteld “Gedenkdag van Leidens ontzet. Feestwijzer. Zaterdag 3 Oct. 1891" te Leiden uitgegeven en verspreid. De inhoud van deze Feestwijzer werd vrijwel volledig overgenomen in het Leidsche Dagblad van 30 september 1891. Het Hof Den Haag verklaarde de uitgever van het Leidsch Dagblad op 5 mei 1892 schuldig aan opzettelijke inbreuk op eens anders auteursrecht en veroordeelde hem tot een boete van f 25. Het Hof vernietigde daarmee het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 29 februari 1892. Op 21 november 1892 verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie. De Hoge Raad overwoog

dat in de Memorie van Toelichting bij de Auteurswet van 1881 “wel wordt gezegd dat “het wetsontwerp regelt het auteursrecht, t.w. het recht van schrijvers van letterkundige werken”, maar dat daaraan onmiddellijk wordt toegevoegd: “benevens van die werken, welke, aan eerstgenoemden zeer nauw verwant, insgelijks een voorwerp van den boekhandel uitmaken. Uitgesloten zijnde voortbrengselen van schilder- en beeldhouwkunst”;

Dat derhalve in die zinsnede niet tegenover elkander worden gesteld de geschriften van letterkundigen en die van anderen aard, maar tegenover al wat een voorwerp van den boekhandel uitmaakt worden gesteld voortbrengselen van de beeldende kunst, welke laatste buiten de voorgestelde regeling zouden vallen, terwijl voor het eerste, zonder beperking, die regeling van toepassing zou zijn. […]

O. dat bij het middel nu wel wordt beweerd, dat voor de toepassing van art. 349bis Strafrecht het mede vereischt zou zijn, dat de dader gehandeld hebben met de zucht naar onbehoorlijk winstbejag of, zoals het bij pleidooi is uitgedrukt, met het oogmerk om te benadeelen, doch dat deze stelling is onjuist, omdat het art. van zoodanig oogmerk niet spreekt en het woord opzettelijke in dat art. geen anderen zin heeft dan overal elders in het wetboek

Dat het art. alzoo met die uitdrukking geen anderen eisch stelt dan dat de dader opzettelijk de handeling pleegde, waardoor op eens anders recht inbreuk werd gemaakt”.

Enkele citaten uit de conclusie van advocaat-generaal Gregory bij HR 21 november 1892:

“Verder is het begrip “nieuws” zeer betrekkelijk. Wat omtrent de aanstaande feestelijkheden aan de inwoners eener gemeente wellicht reeds lang in de verschillende bijzonderheden bekend was, is voor elders woonachtigen, aan wie de courant uit de gemeente wordt toegezonden, inderdaad “nieuws”. Bovendien is het niet altijd le charme de l’iconnu die een bericht belangrijk maakt. Bijv. bij een kort geleden plaats gehad hebbende moord of bij heerschende ziekten, zoals cholera waaromtrent gedurende eenige dagen allerlei berichten in de dagbladen werden medegedeeld, kan een courantier aan velen wien de tijd tot lezen dikwerf ontbreekt, een dienst bewijzen door al die berichten nog eens achter elkander af te drukken”.

“Het was den wetgever te doen het recht van den auteur te handhaven, onverschillig of dit door een ander uit winstbejag, dan wel om andere redenen, bijv. uit haat of nijd werd geschonden”.

Het Leistungschutzrecht voor Presseverleger

§ 87f Presseverleger
(1) Der Hersteller eines Presseerzeugnisses (Presseverleger) hat das ausschließliche Recht, das Presseerzeugnis oder Teile hiervon zu gewerblichen Zwecken öffentlich zugänglich zu machen. Ist das Presseerzeugnis in einem Unternehmen hergestellt worden, so gilt der Inhaber des Unternehmens als Hersteller.
(1) Der Hersteller eines Presseerzeugnisses (Presseverleger) hat das ausschließliche Recht, das Presseerzeugnis oder Teile hiervon zu gewerblichen Zwecken öffentlich zugänglich zu machen, es sei denn, es handelt sich um einzelne Wörter oder kleinste Textausschnitte.
(2) Ein Presseerzeugnis ist die redaktionell-technische Festlegung journalistischer Beiträge im Rahmen einer unter einem Titel auf beliebigen Trägern periodisch veröffentlichten Sammlung, die bei Würdigung der Gesamtumstände als überwiegend verlagstypisch anzusehen ist und die nicht überwiegend der Eigenwerbung dient. Journalistische Beiträge sind insbesondere Artikel und Abbildungen, die der Informationsvermittlung, Meinungsbildung oder Unterhaltung dienen.

De beperking op het recht die nadrukkelijk niet geldt voor gewerbliche Anbieter von Suchmaschinen

„Zulässig ist die öffentliche Zugänglichmachung von Presseerzeugnissen oder Teilen hiervon, soweit sie nicht durch gewerbliche Anbieter von Suchmaschinen oder gewerbliche Anbieter von Diensten erfolgt, die Inhalte entsprechend aufbereiten“.

Beteiligungsanspruch des Urhebers

„Der Urheber ist an einer Vergütung angemessen zu beteiligen.“

Het wetsvoorstel
Het amendement aangenomen door de Bundestag:
Kritische motie van de Bundesrat

 

D.J.G. Visser

1 Citaat uit de conclusie van advocaat-generaal Gregory bij HR 21 november 1892.
Ten overvloede, het eerste arrest van de Hoge Raad waarin de bescherming van niet-oorspronkelijke geschriften werd bevestigd; HR 29 april 1895 W6647 (Rotterdamse kerkblad). en meer geschriftenjurisprudentie.

IEF 12500

Geen matiging: met de korte publicatieduur is rekening gehouden

Rechtbank 's-Hertogenbosch 18 augustus 2011, zaaknummer 11-3513 (Roeland Petrus Dijkstra tegen S)

YWCA gym classUitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. advocaten.

Dijkstra is auteursrechthebbende op de foto van de sportende meisjes in de gymzaal. S is diëtiste met een eigen praktijk en heeft de foto zonder toestemming van Dijkstra geplaatst op haar website. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een oorspronkelijk werk met betrekking tot de foto.

S stelt dat de foto door Dijkstra is overgedragen aan de krant en dat door elektronische publicatie door de krant de foto openbaar is gemaakt in de zin van art 12 Aw. (...) Bij distributie van een werk anders dan door het maken en verkopen van tastbare exemplaren is er nooit sprake van uitputting. (...) Een elektronische kopie tekst niet als "tastbare kopie"bij de bepaling of een recht is uitgeput. Omdat een artikel uit de krant is integraal, inclusief de bij dat artikel geplaatste foto, op de website van S is geplaatst, is er geen sprake van een citaat.

Dijkstra maakt aannemelijk dat een redelijke prijs voor het gebruik van de foto (met toestemming) €255,- is. De kantonrechter acht een verhoging van dit bedrag met 100% redelijk en ziet geen grond dit bedrag te matigen. Met de korte duur van de publicatie en de bronvermelding is bij dit bedrag reeds rekening gehouden.

De kantonrechter veroordeelt S. tot betaling aan Dijkstra van een bedrag van €510,-.

3.5. Dijkstra heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een redelijke prijs voor het gebruik van de foto (met toestemming) € 255,-- is. De kantonrechter acht een verhoging van dit bedrag met 100% redelijk, vanwege de inbreuk op het auteursrecht van Dijkstra. De kantonrechter ziet geen grond dit bedrag te matigen. Met de korte duur van de publicatie en de bronvermelding is bij dit bedrag reeds rekening gehouden. Dat de foto reeds door de krant was gepubliceerd is in het kader van de door S te betalen schadevergoeding niet relevant. De krant heeft immers voor haar publicatie aan Dijkstra betaald.
IEF 12498

De Amerikaanse uitputtingsslag om studieboeken

L.E. Fresco, Kirtsaeng v. Wiley: de Amerikaanse uitputtingsslag om studieboeken, IE-Forum.nl IEF 12498.

Een redactionele bijdrage ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier LLP.

Uitputting van IE-rechten blijft de gemoederen bezig houden. In de Verenigde Staten zijn de auteursrechthebbenden nog aan het bijkomen van de recente uitspraak van de Supreme Court in de zaak Kirtsaeng v. Wiley, waarin de wereldwijde uitputtingsleer wordt omarmd. Vrijwel meteen barstte discussie los of deze uitspraak ook gevolgen heeft voor andere IE-rechthebbenden binnen en buiten de VS.

Kirtsaeng v. John Wiley & sons
De casus is relatief simpel. De Thaise wiskundestudent Kirtsaeng importeerde via vrienden en familie honderden goedkope Engelse studieboeken vanuit Thailand, en verkocht die in Amerika op eBay door tegen een hogere prijs. De Amerikaanse uitgever van de studieboeken, Wiley & Sons, klaagde Kirtsaeng aan op basis van art, 106(3) jo. 603(a)(1) van de Copyright Law, waarin is bepaald dat het zonder de toestemming van de auteursrechthebbende importeren van een exemplaar van een werk dat buiten de VS is verkregen, auteursrechtinbreuk oplevert. Kirtsaeng beriep zich op de zogeheten first sale doctrine die is vervat in par. 109(a) van de Copyright Law

1. Kirtsaeng v. Wiley
2. Einde geografische prijsdifferentiatie?
3. Wereldwijde vs. EU-wijde uitputting
4. Oplossing in het merkenrecht?

Voor de uitputtingsleer onder het Amerikaanse auteursrecht is doorslaggevend of het exemplaar legaal (met toestemming van de rechthebbende) is gemaakt; waar die productie heeft plaatsgevonden is dan niet meer van belang. In artikel 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn en artikel 12b Auteurswet gaat het om de vraag of het exemplaar door of met toestemming van de rechthebbende voor het eerst in de Europese Unie is verkocht of anderszins de eigendom daarvan is overgegaan.

De auteursrechthebbende die alleen toestemming heeft gegeven voor de productie en verkoop van auteursrechtelijk beschermde producten in Azië, kan dus wel verbieden dat die producten op de EU op de markt worden gebracht, maar niet dat die in de Verenigde Staten worden doorverkocht.

Lees het gehele artikel IEF 12498

Op andere blogs:
IPKat (A Kat's perspective on Kirtsaeng: why is digital different from analogue?)

IEF 12495

Kuiken.co fungeert als specifieke proxy naar The Pirate Bay

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 4 februari 2013, KG RK 13-211 (Stichting BREIN tegen Gerekwesteerde)

Ex parte. Auteursrecht. Proxy dienst. 26d Aw en 15e Wnr. BREIN.

Gerekwesteerde is eigenaar van het domein kuiken.co, die fungeert als een specifieke proxy, waarmee één op één The Pirate Bay wordt doorgegeven. Zeer recent kwam BREIN achter het bestaan van deze dienst. Gerekwesteerde is tevens eigenaar van het domein coevoet.nl en het subdomein thepiratebay.se.coevoet.nl. Gebruikers die het subdomein bezoeken worden automatisch doorgeleid naar het domein kuiken.co. Met deze diensten kunnen internetgebruikers The Pirate Bay bezoeken, zonder dat zij worden tegengehouden door de IP- en DNS-blokkades die hun providers hebben opgelegd. BREIN verzoekt een onmiddelijke voorziening tegen gerekwesteerde.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt: In verschillende zaken is al geoordeeld dat access providers op grond van artikel 26d van de Auteurswet en 15e van de Wet op de naburige rechten een bevel kan worden opgelegd om de toegang van hun abonnees tot The Pirate Bay te blokkeren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzochte bevel voor toewijzing in aanmerking komt. De in het verzoekschrift omschreven proxy via het domein kuiken.co en de automatische doorverwijzing daarnaar via het domein thepiratebay.se.coevoet.nl worden uitsluitend gebruikt om toegang te krijgen tot The Pirate Bay. BREIN heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde verantwoordelijk is voor de levering van deze diensten.

Uit 't verzoekschrift: (aangepaste) verzoek tot het treffen van een onmiddelijke voorziening bij voorraad om inbreuk op rechten van intellectuele eigendom te beëindigen.

Inhoudsopgave:
I. De feiten
 I.1 Brein
 I.2 Gerekwesteerde
 I.3 Website The Pirate Bay
 I.4 Gerechtelijke actie tegen The Pirate Bay en providers
 I.5 Omzeiling van de opgelegde blokkades door Gerekwesteerde
 I.6 De proxy wordt aangeboden door Gerekwesteerde
 I.7 Openbaarmaking door Gerekwesteerde
 Openbaarmaken van films, muziek, games en e-books
 Openbaarmaken van covers, titellijsten etc.
 I.8 Artikel 26d Aw en 15e Wnr
 Ad a) de maatregel is evenredig
 Ad b) maatregel is mogelijk tegen aanvaardbare kosten
 Ad c) Minder verstrekkende maatregelen staan niet        open
 I.9 Regime van artikel 6:196c BW
II. Verweer Gerekwesteerde
III. Onherstelbare schade en spoedeisend belang
IV. Bevoegdheid

I. 5 Omzeiling van de opgelegde blokkades door Gerekwesteerde
26. De site kuiken.co is een proxy, zoals ook blijkt uit de uitingen van Gerekwesteerde zelf (productie 7). Een proxy werkt als een 'tussenstation' tussen de computer van de gebruiker en het internet. De gebruiker begeeft zich op het internet via de proxy en surft dus niet rechtstreeks naar een website, maar via een proxy. De opgevraagde pagina's van een bezochte website bereiken de gebruiker dan ook via de proxy. Uitleg over de (reverse) proxy is bijgevoegd als productie 8.

27. Het domein kuiken.co fungeert als een specifieke proxy: deze geeft toegang tot één bepaalde website, in casu: The Pirate Bay. Tevens gaat het om een zgn. 'reverse proxy'. Een reverse proxy leidt de gebruiker niet op een voor de gebruiker transparante wijze door naar de te bezoeken website, maar neemt de (zoek)opdrachten van de gebruiker aan en leidt deze door naar de website, waarna deze de van de website terugontvangen informatie weer doorstuurt naar de gebruiker. De (computer van de) gebruiker ervaart dit alsof de bezochte website zich bevindt op de reverse proxy.

40. Aldus doorkruist en saboteert Gerekwesteerde doelbewust en opzettelijk het vonnis van de Haagse rechtbank tegen de providers en biedt vele internetgebruikers de mogelijkheid tot omzeiling van het vonnis.

I.8 Artikel 26d Aw en 15e Wnr
58. Zo geen sprake is van rechtstreekse openbaarmaking moet Gerekwesteerde en zijn dienst beschouwd worden als 'tussenpersoon' wiens dienst wordt gebruikt door derden om inbreuk te maken, als bedoeld in art. 26d Aw en art. 15e Wnr. (...) Hij heeft hier wetenschap van en is er bovendien actief bij betrokken. Op grond van art. 26d Aw en 15e Wnr kan het Gerekwesteerde verboden worden The Pirate Bay nog langer ter beschikking te stellen.

I.9 Regime van 6:196c BW
74. Aan Gerekwesteerde komt geen beroep toe op artikel 6:196c BW en de daarin neergelegde aansprakelijkheidsexcepties voor verleners van mere conduit, caching en hosting diensten, die voortvloeien uit artikel 12, 13 en 14 van de E-Commercerichtlijn (2000/31).

75. Gerekwesteerde is immers geen 'hosting provider' en is ook geen aanbieder van 'mere conduit'. Hij bied zelf een website aan in de vorm van een gewijzigde home page van The Pirate Bay en waarmee hij The Pirat Bay één op één ter beschikking stelt aan het publiek. Hij biedt daarmee een eigen dienst aan, die in hoge mate gelijk is aan die van The Pirate Bay (die evenmin van de genoemd excepties gebruik kan maken) en daarom, net zo goed als The Pirate Bay, in aanmerking komt voor een verbod. Voorts dirigeet Gerekwesteerde nog bezoekers van zijn subdomein thepiratebay.se.coevoet.nl naar de nieuwe proxy kuiken.co.

IEF 12481

Geschriftenjurisprudentie catalogi De Bureauklapper

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Rb. Amsterdam 17 mei 1989, BIE 1990, nr 69, p. 222 m.nt. CvN (Compendium/"de Bureauklapper").

_MG_9112Het Compendium is geen werk van letterkunde enz., doch heeft wel de bescherming van een geschrift zonder persoonlijk karakter, waarop gedaagde inbreuk heeft gemaakt; schadeomvang te bepalen naar de licentievergoeding die had kunnen worden bedongen - met noot C.v.N..

Artt. 10, eerste lid, aanhef en onder 1° en 13 Auteurswet 1912 (geschriftenbescherming). Nu eiseresses Compendium bestaat uit voor het merendeel van derden verkregen technische informatie en gegevens, geeft de samenstelling, groepering en indeling daarvan op zichzelf dan het Compendium onvoldoende eigen karakter om aanspraak te kunnen maken op de volle omvang van de bescherming die art. 10 Auteurswet 1912 verleent aan werken van letterkunde, wetenschap of kunst. De met de samenstelling, groepering en indeling van de inhoud van het Compendium gemoeide inspanning en zorg rechtvaardigt echter wel de beperkte auteursrechtelijke bescherming tegen ontlening die toekomt aan geschriften zonder persoonlijk karakter. Gedaagde heeft op dit beperkte auteursrecht inbreuk gemaakt doordat zij een aanzienlijk deel van haar Bureauklapper heeft ontleend aan het Compendium door middel van (fotografisch) kopiëren.

3. Subsidiair stelt partij De Toorts dat het Compendium moet worden beschouwd als te behoren tot "alle andere geschriften" als bedoeld in artikel 10 lid 1 aanhef en sub 1 van de Auteurswet 1912, krachtens welke bepaling ook geschriften zonder eigen karakter auteursrechtelijke bescherming genieten, zij het beperkter.
4. Partij Oedip bestrijdt dat het Compendium enige auteursrechtelijke bescherming toekomt, stellende dat het Compendium, evenals de Bureauklapper, uitsluitend technische gegevens bevat die identiek zijn aan de gegevens die fabrikanten van de beschreven dieetprodukten en voedingsmiddelen zelf in hun gebruiksaanwijzingen en op hun verpakking gebruiken en de vermelding waarvan ook in het merendeel van de gevallen wettelijk verplicht is. Deze technische gegevens zijn niet auteursrechtelijk beschermd, althans heeft partij Oedip van de betrokken fabrikanten toestemming verkregen deze gegevens te publiceren.

3. Subsidiair stelt partij De Toorts dat het Compendium moet worden beschouwd als te behoren tot "alle andere geschriften" als bedoeld in artikel 10 lid 1 aanhef en sub 1 van de Auteurswet 1912, krachtens welke bepaling ook geschriften zonder eigen karakter auteursrechtelijke bescherming genieten, zij het beperkter.
4. Partij Oedip bestrijdt dat het Compendium enige auteursrechtelijke bescherming toekomt, stellende dat het Compendium, evenals de Bureauklapper, uitsluitend technische gegevens bevat die identiek zijn aan de gegevens die fabrikanten van de beschreven dieetpro-dukten en voedingsmiddelen zelf in hun gebruiksaanwijzingen en op hun verpakking gebruiken en de vermelding waarvan ook in het merendeel van de gevallen wettelijk verplicht is. Deze technische gegevens zijn niet auteursrechtelijk beschermd, althans heeft partij Oedip van de betrokken fabrikanten toestemming verkregen deze gegevens te publiceren.

7. Zoals genoegzaam is gebleken aan de hand van door partij De Toorts gegeven voorbeelden heeft partij Oedip op dit beperkte auteursrecht inbreuk gemaakt doordat zij een aanzienlijk deel van de Bureauklapper heeft ontleend aan het Compendium door middel van (fotografisch) kopiëren. Dit feit is door partij Oedip ter gelegenheid van de gehouden pleidooien ook niet langer betwist. Een dergelijke inbreuk kan in beginsel schade veroorzaken aan de auteursrechthebbende.

Noot CvN
Bij auteursrechtinbreuk te vergoeden schade. Deze stelling werd kennelijk ontwikkeld in het kader van het betoog dat eiseresses schade moest worden gesteld op de waarde van de door gedaagde bespaarde produktiekosten. Bij de Wet van 3 juli 1989, Stb. 282 (in werking getreden op 1 oktober 1989) is o.m. in de Auteurswet art. 27a ingevoegd, waarvan lid 1 bepaalt dat de maker of zijn rechtverkrijgende naast schadevergoeding kan vorderen dat degene die inbreuk op het auteursrecht heeft gemaakt, wordt veroordeeld de door deze ten gevolge van de inbreuk genoten winst af te dragen en dienaangaande rekening en verantwoording af te leggen.
IEF 12479

Schafthuizen heeft gelegenheid gehad controle te houden

Rechtbank Amsterdam 20 maart 2013, zaaknummer C/13/525965 / HA ZA 12-1130 (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot B.V.) - (7Mb!)

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Zie eerder Schafthuizen tegen Van Oorschot. Auteursrecht. Contractenrecht. Wel toestemming ongepubliceerd en gepubliceerd werk. Geen sprake van wilsgebrek door geestesstoornis (depressie). Wet bescherming persoonsgegevens. Privéleven tegenover vrijheid van meningsuiting

Uit hetgeen de rechtbank met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

In citaten:
4.1. Aan zijn vorderingen legt Schafthuizen samengevat ten grondslag dat het derde deel van de Biografie is gepubliceerd zonder zijn toestemming althans dat een eventuele gegeven toestemming niet de uitdrukking is geweest van zijn wil, omdat hij handelde onder invloed van een stoornis in zijn geestvermogens.
Als auteursrechthebbende op het werk van Reve was hij bevoegd het gebruik van a. ongepubliceerd werk van Reve en b. gepubliceerd werk van Reve toe te staan of niet.
Als betrokkene in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft hij daarnaast de bevoegdheid te verhinderen dat zijn persoonsgegevens zonder zijn toestemming worden verwerkt in een bestand.

Toestemming ongepubliceerd werk?
Naar het oordeel van de rechtbank is aan alle voorwaarden die in de overeenkomst aan de toestemming voor het gebruik van ongepubliceerd werk in deel drie van de Biografie zijn gesteld voldaan en is die toestemming verkregen. (r.o. 4.5)

Toestemming gepubliceerd werk?
De rechtbank is van oordeel dat Van Oorschot c.s. er vanuit mocht gaan dat de toestemming van Schafthuizen niet alleen betrekking had op ongepubliceerd werk, maar ook op gepubliceerd werk. Dat geldt te meer nu Schafhuizen bij het schrappen van passages ook in citaten van gepubliceerd werk heeft geschrapt en daarbij ook delen van gepubliceerd werk heeft laten staan. Hij kan dus niet onwetend zijn geweest dat er in de Biografie ook werd geciteerd uit gepubliceerd werk.

In ieder geval heeft Schafthuizen onvoldoende gesteld om zijn stelling dat de geciteerde gedeelten de grenzen van het citaatrecht van artikel 15a van de Auteurswet zouden overstijgen aannemelijk gemaakt.

Wilsgebrek
4.10 (...) Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Oorschot c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat een eventueel wilsgebrek niet kenbaar was en ook niet kenbaar hoefde te zijn. De omstandigheid dat iemand aan een depressie lijdt zoals uit het interview met de Volkskrant naar voren komt is immers zodanig geen aanwijzing dat iemand niet in staat is zijn belangen naar behoren te waarderen.

Wet bescherming persoonsgegevens
4.14 Met Schafthuizen is de rechtbank van oordeel dat van ondubbelzinnige toestemming zijnerzijds als bedoeld in artikel 8 onder a Wbp geen sprake is geweest. In geen van de contacten die er tussen Schafthuizen en Van Oorschot c.s. zijn geweest is op enig moment de toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wbp aan de orde gesteld.

De voorwaarden die in artikel 8 Wbp aan de verwerking van persoonsgegevens zijn gesteld zijn echter niet cumulatief, maar alternatief. Dat betekent dat als aan maar één van de voorwaarden is voldaan de gegevens mogen worden verwerkt.
De voorwaarden onder b t/m e spelen in deze zaak geen rol.
Beoordeeld moet worden of de voorwaarde onder f van toepassing is en Van Oorschot c.s. op die grond tot verwerking van de persoonsgegevens van Schafthuizen bevoegd was.(...) het belang van Van Oorschot c.s. is het belang van de publicatie van de Biografie. De Biografie is een uitingsvorm die in artikel 10 van het EVRM een bijzonder bescherming heeft gekregen. Dat door de publicatie op de persoonlijke levenssfeer van Schafthuizen inbreuk wordt gemaakt kan evenmin worden betwist. (...) Schafthuizen kan op voet van artikel 8 EVRM dan ook aanspraak maken op respect voor zijn privéleven.

4.15. Zoals door Van Oorschot c.s. onweersproken is gesteld, is een deel vn de in de Biografie genoemde privéaspecten van het leven van Schafthuizen reeds eerder door met zijn medeweten gepubliceerde werken aan de openbaarheid prijsgegeven. Terecht heeft Schafthuizen daar tegenover gesteld dat die publicatie door Reve of hemzelf werden gecontroleerd en da hij het daarbij zelf in de hand had om te bepalen welke aspecten van zijn privéleven naar buiten kwamen en in welke context dat gebeurde. Die enkele omstandigheid is dan ook niet voldoende om de belangenafweging naar het belang van Van Oorschot c.s. te doen doorslaan.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat met zijn te respecteren belangen in voldoende mate rekening is gehouden en in thans te maken afweging het belang van Schafthuizen niet meer prevaleert boven het belang van Van Oorschots c.s..

Proceskosten in conventie: veroordeelt Schafthuizen in de proceskosten €21.341,73 en €24.824,09 en in reconventie: een bedrag van €8.963,55 en proceskosten €384,00.

IEF 12473

SONT buigt zich over thuiskopievergoedingen voor 2014

Uit't persbericht: De Stichting Onderhandelingen Nationale Thuiskopievergoeding (SONT) start nog deze maand gesprekken over de thuiskopievergoedingen. De nieuwe AMvB die op 1 januari jongstleden is ingegaan, heeft een looptijd gekregen van 1 jaar. Dat biedt de mogelijkheid voor de Stichting om met belanghebbende brancheorganisaties de ervaringen tot nu toe met het SONT-besluit van vorig jaar te bespreken.

De voorzitter van de SONT, Marco Pastors, maakt nu bekend dat partijen die dat nog niet hebben gedaan, contact kunnen opnemen. De verwachting is dat de SONT medio dit jaar met een advies komt aan staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie.

De SONT zal advies uitbrengen over eventuele aanpassingen op haar besluit van vorig jaar over de hoogte van de thuiskopievergoeding en de voorwerpen waarop die rusten en voert marktonderzoek uit naar kopieergedrag. De thuiskopievergoedingen worden geïnd door de Stichting de Thuiskopie. Het advies dient als basis voor een algemene maatregel van bestuur die de staatssecretaris later dit jaar vaststelt.

De SONT is een overlegorgaan waarin betalingsplichtigen en de Stichting de Thuiskopie zijn vertegenwoordigd. De SONT-partijen zijn het beste in staat om te beoordelen welke vergoedingen passend zijn.

Partijen die nog niet eerder bij de besprekingen betrokken zijn geweest, kunnen zich melden bij de voorzitter via het secretariaat van de SONT: mevrouw M. van Vliet, telefoon (070) 310 91 01, e-mail.

Meer lezen: Besluit op hoofdlijnen