Databankenrecht  

IEF 8285

Causaal verband

Rechtbank Arnhem, 21 oktober 2009, HA ZA 08-1325, De Roode Roos B.V. tegen Reform- en vitaminecentrum De Rooij B.V. (met dank aan C.J. van Dijk, Van Veen Advocaten).

Auteursrecht. Schadevergoeding, winstafdracht en causaal verband. Eindvonnis na Rechtbank Arnhem, 25 maart 2009, IEF 7743, waarin de rechtbank De Roode Roos in de gelegenheid heeft gesteld om een nadere onderbouwing van de schade te geven.

Schadevergoeding:  3.9, De rechtbank is van oordeel dat De Roode Roos met de door haar overgelegde, niet cijfermatig onderbouwde, grafieken onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat haar omzet tussen april 2007 en april 2008 minder is gestegen dan gebruikelijk. Een onderzoek daarnaar door een registeraccountant, zoals De Roode Roos voorstelt, acht de rechtbank niet nodig omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een eventuele omzetstagnatie hij de Roode Roos is veroorzaakt door het onrechtmatige overnemen door De Rooij van een deel van de productfoto's en productteksten van De Roode Roos. Indien De Rooij haar eigen afbeeldingen en teksten zou hebben gegenereerd, zou De Rooij in de periode van april 2007 tot april 2008 mogelijk evenveel omzet hebben gedraaid – met wellicht wat meer investeringen - dan zij nu heeft gedaan. (…) Bovendien hebben De Roode Roos en De Rooij veel concurrenten die hun orthomaleculaire voedingssupplementen ook via webwinkels verkopen. Het kan niet worden uitgesloten dat de aanwezigheid daarvan in die periode invloed heeft uitgeoefend up de omzet van De Roode Roos, bijvoorbeeld door acties of speciale aanbiedingen. De aansprakelijkheid van De Rooij voor een eventuele omzetstagnatie bij De Roode Roos in die periode kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wegens het ontbreken van een causaal verband.

Winstafdracht: De rechtbank volgt niet het betoog van De Roode Roos dat uit het karakter van artikel 27a Aw ct1 6:104 BW volgt dat de gehele toe te rekenen winst voor de bewuste producten moet worden geacht het gevolg te zijn van onrechtmatig handelen en de auteursrechtinbreuk van De Rooij. (…) De uitkomst van de winst per product zegt immers nog niets over de winst die De Rooij met dat product zou hebben gemaakt indien De Rooij daarvoor nier de productomschrijving en afbeelding van De Rooij zou hebben overgenomen.

Schadebegroting: 3.16. Naar schatting heeft De Rooij een bedrag van in totaal ongeveer € 10.000,-  uitgespaard door op onrechtmatige wijze ten behoeve van haar webwinkel een deel van de webwinkel van De Roode Roos over re nemen. Deze kostenbesparing betreft zowel de overgenomen productomschrijvingen als de overgenomen productafbeeldingen. Zij heeft zich hierdoor ten koste van De Roode Roos een concurrentievoorsprong kunnen verschaffen. Voor zover die voorsprong daarnaast betrekking heeft op een voorsprong in tijd, doordat De Rooij zich versneld toegang tot de markt heeft kunnen verschaffen, begroot de rechtbank de schade aan de zijde van De Roode Roos op € 2.000,-.

3.18. (…) Om zich te beveiligen tegen kopiëren van moet De Roode Roos hoe dan ook kosten maken. Deze kosten behoeven naar oordeel van de rechtbank niet voor rekening van De Rooij te komen.

Proceskosten: 4/5 deel liquidatietarief, 1/5 deel 1019h proceskosten.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8235

Onder te brengen in een eigen databank

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2009, KG ZA 09-1499 Pee/MV, Travelport Global Distribution System B.V. c.s. tegen International Air Transport Association (met dank aan Frank Eijsvogels, Howrey).

Databankenrecht. Eiser exploiteert Databanken met vlucht- en passagiergegevens (GDS-systeem). Travelport verstrekt alle ticketgegevens aan gedaagde IATA, die voor de financiële afhandeling zorgt. Travelport stelt dat IATA inbreuk maakt op haar databankrechten, omdat IATA gegevens zou gebruiken voor een eigen concurrerende databank (PaxIS). De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.  Rechtsmacht alleen voor Nederland. Geen inbreuk. 1019h proceskosten: €100.000 (afspraak partijen).

4.3. De door IATA gevoerde materiële verweren leiden ertoe dat de in dit geding gevraagde voorziening echter op meerdere gronden moet worden geweigerd. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

(1) Er vindt geen dreigende inbreuk in Nederland plaats. Gesteld noch gebleken is dar PaxIS in Nederland wordt aangeboden, dat sprake is van contacten met (mogelijke) klanten die in Nederland zijn gevestigd, dat Nederlandse klanten belangstelling hebben voor PaxIS of dat op Nederland gerichte reclame wordt gemaakt. Dat IATA het product PaxIS wereldwijd (via het Internet) aanbiedt is - zonder verder bijkomende omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken - onvoldoende om te kunnen spreken van een (dreigende) inbreuk in Nederland. Travelport heeft vooralsnog dan ook geen belang bij het treffen van een voorziening die in Nederland geldt.

(2) In dit kort geding, dat zich in tegenstelling tot een bodemprocedure niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, kan niet zonder meer worden vastgesteld of Travelport substantieel heeft geïnvesteerd in de verkrijging, controle of presentatie van de inhoud van haar databank ais bedoeld in artikel 1 lid 1 sub a Dw.  (…) Niet kan worden uitgesloten dat de beweerde investeringen, althans het overgrote deel daarvan, zijn gedaan ten behoeve van de "hoofdactiviteit" van Travelport, te weten het exploiteren van een GDS-systeem met als doel het genereren van zoveel mogelijk ''booking fees" waarmee elementen worden gecreëerd, die later in de databank van Travelport worden opgenomen.

(3) Voor Travelport GDS, een Nederlandse vennootschap, geldt dat zij - mocht er al sprake zijn van substantiële relevante investeringen als bedoeld in de Databankenwet - slechts aanspraak heeft op die bescherming indien zij de producent is van de databank waarvoor zij zich op bescherming beroept. Hiervoor is volgens artikel 1 lid 1 onder b Dw vereist dat Travelport GDS het risico draagt van de voor de databank te maken investering.

(…) Daarvoor ligt ook een aanwijzing besloten in artikel 8.4 van de Galileo CRS Ownership and License Agreement. Immers, niet goed valt te begrijpen waarom Travelport Nederland bij de beëindiging van die overeenkomst al haar intellectuele eigendomsrechten, waaronder ook haar (sui generis) databankenrechten dienen te worden verstaan, kennelijk zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen, zou moeten overdragen aan Travelport International indien zij het investeringsrisico daarvan heeft gedragen. (…)

(4) Tot slot kan in dit kort geding niet worden vastgesteld dat IATA een substantieel deel van de databank van Travelport opvraagt of hergebruikt in de zin van artikel 2 lid l onder a Dw of dat sprake is van herhaald of systematisch opvragen of hergebruiken van kleinere gedeeltes van die databank. (…) De ticketgegevens die in een RET-flat file door Travelport aan IATA worden gezonden voor gebruik in BSP worden mogelijk wel per ticket systematisch of methodisch door Travelport bij elkaar gebracht, maar dit gebeurt niet om die gegevens te verzamelen in een databank, maar omdat dit het product is dat Travelport op grond van de tussen partijen bestaande overeenkomst(en) aan IATA moet leveren voor gebruik in het BSP, De RET-flat file is niet anders dan een lijst van individuele ticketgegevens die IATA toekomen voor dat gebruik in BSP. In feite krijgt IATA aldus een aantal in hun hoeveelheid onbewerkte gegevens die zo zou kunnen verzamelen om in een databank onder te brengen, zoals ook Travelport diezelfde gegevens heeft ontvangen vanuit de reisbureaus. De databank van Travelport die zij door verzameling van die gegevens van de reisbureaus tot stand heeft gebracht kan wel gelijkenis tonen met de lijst van ticketgegevens die zij aan MTA zendt, maar die lijst is als zodanig geen verzameling in de zin van artikel. 1 Dw, Het staat IATA bij de dit geding bekende feiten vrij die haar toekomende gegevens onder te brengen in een eigen databank.

Lees het vonnis hier.

IEF 7993

Schrapen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, Ex parte beschikking van 2 juni 2009, KG RK 09-1374, Worldyacht B.V. tegen Bohil Media B.V.

Databankenrecht. Botensite stelt dat andere botensite middels ‘scraping’ de advertenties van botenmakelaars die bij beide partijen betaald adverteren uit de databank van eiser opvraagt en hergebruikt op haar eigen site en in haar tijdschrift. Spoedeisendheid is gelegen in de door het scrapen veroorzaakte overbelasting van de systemen van eiser.

"2.2. Naar voorlopig oordeel maakt Bohil door het opvragen of hergebruiken van een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van de databank van Yachtfocus, zonder dat zij daarvoor van Yachtfocus toestemming heeft verkregen, inbreuk op het databankrecht van Yachtfocus. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder randnummer 29 is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor Yachtfocus zou kunnen veroorzaken. Het verzoek zal dan ook worden toegestaan en wel op de wijze zoals hierna is verwoord.

(...) De voorzieningenrechter: 3.1. beveelt Bohil binnen drie dagen na de dag van betekening van deze beschikking de in het verzoekschrift bedoelde inbreuken op de databankrechten van Yachtfocus te staken en gestaakt te houden, in het bijzonder door te staken en gestaakt te houden het via internet opvragen en hergebruiken van de databank, al dan niet door tussenkomst van websites en/of databanken van derden, zoals in het verzoekschrift omschreven."

Lees de beschikking hier.

IEF 7959

Een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel

Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 4 juni 2009, KG RK 09-1420, AD Nieuwsmedia B.V. tegen GS Media B.V.
 
Databankenrecht. Het AD maakt succesvol bezwaar tegen publicatie op GeenStijl.nl van een link naar de jaarlijkse AD Misdaadmeter. Het AD had de misdaadmeter wel online gezet, maar nog niet als officiële publicatie (nog geen zichtbare links of aankondigingen op de nieuwspagina). Geen Stijl ontving de URL van een derde, linkte door naar de misdaadmeter en publiceerde, nadat de databank door het AD weer offline was gehaald, een screenshot en een link naar een externe site met  een kopie van de databank.

2.2. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat GS door het plaatsen op haar website van twee categorieën van de databank van AD (namelijk kinderporno en diefstal/inbraak box/garage/schuur/tuinhuis) alsmede van de browser cache waardoor directe integrale toegang wordt verschaft tot 19 categorieën, een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van de databank van AD opvraagt of hergebruikt zonder dat zij daarvoor van AD toestemming heeft verkregen en dat GS zodoende inbreuk maakt op het databankrecht van AD. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder randnummers 27 en 29 is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor AD zou kunnen veroorzaken. Het verzoek zal dan ook in hoofdzaak worden gehonoreerd.

Lees de beschikking hier.

IEF 7955

De gestileerde rode roos ontbreekt

Vzr. Rechtbank Arnhem, 9 april 2009, LJN: BI6821, Reform- en Vitaminecentrum De Rooy B.V. tegen De Roode Roos B.V.

Auteursrecht. Databankenrecht. Executiegeschil. Geen dwangsommen verbeurd na eerder kortgedingvonnis (inhoudende een algemeen verbod tot gebruik van foto's en teksten die waren ontleend aan een website, zie IEF 7743). Veroordeling tot staking van executie van dat eerdere kortgedingvonnis.

4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet uitgesloten worden geacht dat De Rooy er tot 5 februari 2009 inderdaad niet van op de hoogte was dat Energetica Natura afbeeldingen van De Roode Roos op haar CD-rom had geplaatst. De foto’s zoals door Energetica Natura op CD-rom aan De Rooy geleverd, bevatten naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen kenmerken die dermate opvallend en oorspronkelijk zijn, dat het De Rooy meteen had moeten opvallen dat het afbeeldingen van De Roode Roos betrof. De kenmerkende afbeelding van een rode roos, zoals De Roode Roos die op haar afbeeldingen op haar website plaatst en de achtergrond ontbraken immers op de afbeeldingen zoals aanwezig op de CD-rom van Energetica Natura. De Rooy heeft onweersproken gesteld dat het in de branche niet ongebruikelijk is dat leveranciers aan distributeurs CD-roms met productfoto’s verstrekken. Van De Rooy hoefde onder die omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te worden verwacht dat zij alle afbeeldingen van de CD-rom van Energetica Natura zou gaan vergelijken met de afbeeldingen van de website van De Roode Roos.

Nu De Rooy op 10 februari 2009, dus binnen vijf dagen na ontvangst van de brief van Energetica Natura, het gebruik van de in geding zijnde afbeeldingen heeft gestaakt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat De Rooy bewust heeft geprofiteerd van de inspanningen en investeringen van De Roode Roos en dat De Rooy daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit geval dus in ernst worden betwijfeld dat het handelen van De Rooy handelen betreft zoals door de voorzieningenrechter verboden in het vonnis van 22 mei 2008. Hierboven onder 4.1 is al overwogen dat het verbod van de voorzieningenrechter restrictief moet worden uitgelegd. Het strekt zich dus niet uit tot voornoemd handelen van De Rooy. Dat brengt met zich mee dat De Rooy onder deze omstandigheden geen dwangsommen heeft verbeurd.

Lees het vonnis hier.

IEF 7858

Toepassing aan de hergebruikregeling

Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak. 29 april 2009, zaaknr  200801985/1, College van burgemeester en wethouders van Amsterdam tegen Landmark Nederland B.V.

Databankenrecht. Wet Openbaarheid Bestuur. Opvraging lijst adressen bodemonderzoek. Databankrichtlijn heeft Rechtstreekse werking. De gegevensverzameling van elementen uit bodemonderzoeken en saneringsplannen is een databank. We substantiële investering, maar College B&W Amsterdam is geen producent van de databank nu zij niet het risico van de investering draagt.

Vaststaat dat het college de adressenlijst zowel in papieren vorm als digitaal aan landmark heeft verstrekt. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of het college, met toepassing van de hergebruikregeling, aan het hergebruik van de adressenlijst door landmark een aantal voorwaarden en beperkingen heeft mogen verbinden. De rechtbank heeft de besluiten vernietigd, omdat het college naar haar oordeel aan het hergebruik van de adressenlijst niet de gestelde beperkingen en voorwaarden heeft mogen verbinden. Zij overweegt hiertoe dat het college niet beschikt over het recht bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Databankenwet  omdat ten aanzien daarvan niet is gebleken van een substantiële investering waarvan het college het risico draagt. De Raad van State bevestigt dit oordeel. 

2.6. De Afdeling stelt bij haar beoordeling voorop dat, ingevolge artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob, aan twee voorwaarden moet zijn voldaan wil een overheidsorgaan toepassing kunnen geven aan de hergebruikregeling: er moet sprake zijn van een databank en het overheidsorgaan moet van die databank de producent zijn.

In de geschiedenis van de totstandkoming van de hergebruikregeling heeft de Afdeling voorts geen aanwijzingen gevonden voor de vaststelling dat de wetgever in het kader van de hergebruikregeling aan de begrippen "databank" en "producent van een databank" een andere betekenis heeft willen toekennen dan in de Databankenwet.

Directe werking: 2.6.1. (…) Derhalve kunnen particulieren zich voor de nationale rechter tegenover de staat beroepen op bepalingen van een richtlijn die inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende precies zijn, in alle gevallen waarin de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk verzekerd is, dit wil zeggen niet alleen in geval van niet-uitvoering of onjuiste uitvoering van deze richtlijn, maar ook in geval de nationale maatregelen die de betrokken richtlijn naar behoren uitvoeren niet zodanig worden toegepast dat het met de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt (zaak nr. C-62/00, Marks & Spencer, Jur. 2002, blz. I-6325). Dit brengt mee dat de toepasselijke bepalingen uit de Databankenwet moeten worden toegepast en uitgelegd in het licht van de Databankenrichtlijn.

Wel databank, substantiële investering. (…) 2.6.4. Niet in geschil is dat de gegevensverzameling waarvan de adressenlijst deel uitmaakt, is samengesteld uit onder meer bestaande elementen uit bodemonderzoeken en saneringsplannen en dat deze gegevens systematisch geordend en afzonderlijk toegankelijk zijn. Evenmin is in geschil dat het verzamelen, invoeren en controleren van deze elementen een arbeidsintensief en tijdrovend proces is, dat deels door gespecialiseerde medewerkers van de gemeente is uitgevoerd. Naar door het college onweersproken is gesteld, zijn sinds 2003 vier tot vijf medewerkers van de gemeente fulltime bezig geweest met onder meer het digitaliseren, controleren en invoeren van data in de gegevensverzameling. landmark heeft voorts niet bestreden dat het college voor het samenstellen van bedoelde gegevensverzameling aanzienlijke kosten heeft gemaakt, al betwist zij de precieze hoogte hiervan.

Gelet hierop, is de Afdeling - anders dan de rechtbank - van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het een substantiële investering heeft gedaan ter verkrijging van de inhoud van de gegevensverzameling waarvan de adressenlijst deel uitmaakt. Het college heeft aanmerkelijke hoeveelheden tijd, moeite, energie en geld geïnvesteerd en die middelen aangewend om bestaande elementen te verkrijgen, bewerken en controleren en in een gegevensverzameling op te nemen. Die gegevensverzameling dient derhalve als een databank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Databankenwet te worden aangemerkt.

College geen producent: 2.6.10. Bezien tegen deze interne markt achtergrond van de Databankenrichtlijn, die ook wordt benadrukt in de memorie van toelichting bij de Databankenwet, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden staande gehouden dat het college in dit geval kan worden aangemerkt als producent van de databank waarvan de adressenlijst deel uitmaakt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals door het college zelf uiteengezet, deze databank mede met het oog op het vergemakkelijken van de aan het college opgedragen publieke taak is samengesteld. De databank is geproduceerd op kosten en in opdracht van de gemeente Amsterdam en een aanzienlijk deel van de in de databank geïnvesteerde gelden is, in verband met de van overheidswege aan de gemeente Amsterdam verleende opdracht de plaatselijke bodemverontreiniging in kaart te brengen, door de minister van VROM bij wijze van subsidie ter beschikking gesteld. Onder deze omstandigheden is geen sprake van de situatie dat het college het risico draagt van de voor de databank gedane substantiële investering. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.6.11. Nu het college niet kan worden aangemerkt als producent van de databank waarvan de adressenlijst deel uitmaakt, heeft het met betrekking tot de aan landmark verstrekte adressenlijst ten onrechte de hergebruikregeling toegepast. Hetgeen het college overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Lees de uitspraak hier.

IEF 7812

De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven

Rechtbank Alkmaar, 8 april 2009, HA ZA 07.966, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Vero Sales B.V. (met dank aan Els Leuftink, Kennedy Van der Laan).

Auteursrecht. Huizenzoekmachine. Eerst even voor jezelf lezen. Gedaagde Zuka dient volledige objectgegevens die zij van makelaars overneemt op Zuka.nl slechts aan te passen indien en nadat een makelaar bezwaar heeft gemaakt bij Zuka.

4.6. Ten aanzien van de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de rechtbank als volgt. Naar is gebleken uit hetgeen over en weer is betoogd en uit de stukken, in het bijzonder uit de overgelegde afbeeldingen zoals die door de desbetreffende makelaars op hun eigen website zijn geplaatst en de weergave van die objecten door Zuka, neemt Zuka die objecten, te weten de combinaties van foto en tekst, één op één over. Zuka heeft betoogd dat de desbetreffende teksten als beschrijvend moeten worden aangemerkt, met andere woorden dat er maar één enkele manier van beschrijving van de respectieve woningen mogelijk is, maar dat betoog wordt verworpen. Niet ontkend kan worden dat er in het merendeel van de woningadvertenties prijzende en lovende bewoordingen worden gebruikt, maar dat wil niet zeggen dat alle makelaars overeenkomstige bewoordingen gebruiken.   De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van fotografische afbeelding en de daarbij gepresenteerde tekst door de respectieve makelaars voldoende eigen oorspronkelijk karakter bezit en voldoende het persoonlijk karakter van de maker draagt om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Ofschoon de tekst deels zal bestaan uit een puur feitelijke beschrijving van de woning en de indeling daarvan, is de wijze waarop de makelaar de woning aanprijst en de opmaak van de advertentie als geheel het resultaat van scheppende arbeid, waarbij creatieve keuzes worden gemaakt. Dat geldt evenzeer voor de wijze waarop de woning wordt gefotografeerd. De stichting beroept zich dan ook terecht op het auteursrecht van de makelaars voor wie zij opkomt en kan aanspraak maken op restricties aan het gebruik van de betrokken objecten.

4.7. Namens Zuka is betoogd dat de stichting slechts een financieel belang nastreeft en dat een dergelijk belang niet wordt beschermd door het auteursrecht. De rechtbank verwerpt die stelling. De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven heeft meer dan een louter financiële strekking. De rechthebbende kan immers ongewenste verspreiding en daardoor verwatering van zijn recht voorkomen. Verder is er niet voor niets een systeem van licenties, waarbij de rechthebbende veelal als uitbater van zijn recht optreedt.

(…)

De rechtbank (….) verbiedt gedaagde om na 48 uur na het tijdstip van betekening van het vonnis een website te exploiteren waarop zij objectgegevens, onder welke objectgegevens wordt verstaan fotoreportages, de daarvan deel uitmakende foto's en de beschrijvingen die door de desbetreffende makelaar gemaakt zijn van de door hem in zijn hoedanigheid van makelaar te koop aangeboden huizen, van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren overneemt en publiceert, tenzij de overgenomen en gepubliceerde gegevens niet meert omvatten dan (i) een tekst met maximaal 155 tekens, (ii) daarnaast de adresgegevens en (iii) de vraagprijs van het object, alsmede één hij een en ander te plaatsen foto met een formaat van ten hoogste 2 x 3 centimeter, dan wel een half procent van de getoonde pagina,

een en ander voor zover het objectgegevens betreft van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren die aan de stichting en aan Zuka schriftelijk te kennen hebben gegeven, of te kennen zullen geven, bezwaar te maken tegen de verveelvoudiging en openbaarmaking van hun objectgegevens op de door Zuka geëxploiteerde website www.zuka.nl, zonder dat Zuka hun voorafgaande, expliciete toestemming heeft verkregen, indien en nadat dit bezwaar aan Zuka ter kennis is gebracht.

Lees het vonnis hier.

IEF 7645

In kwantitatief opzicht een substantieel deel

ApisHvJ EG, 5 maart 2009, zaak C 545/07, Apis-Hristovich EOOD tegen Lakorda AD (verzoek om een prejudiciële beslissing door de Sofiyski gradski sad, Bulgarije).

Databankrecht. Richtlijn 96/9/EG. Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank. Opvraging. Substantieel deel van inhoud van databank. Elektronische databank van officiële juridische gegevens.

Het Bulgaarse bedrijf Apis onderhoudt en exploiteert een juridisch informatiesysteem bestaande uit gedigitaliseerde jurisprudentie wetsteksten en regelgeving, opgenomen in een tweetal databanken welke tegen betaling toegankelijk zijn. Lakorda, opgericht door oud-medewerkers van Apis, is in de loop van 2006 soortgelijke producten gaan aanbieden.

Apis beschuldigt Lakorda ervan inbreuk te hebben gemaakt op de databankrechten van Apis. Volgens Apis zou Lakorda 82,5 % van de wet- en regeldocumenten van de Apis databanken hebben overgezet naar haar eigen databanken. Ook zou Lakorda 2.516, niet elders gepubliceerde, rechterlijke uitspraken hebben overgenomen alsmede een aantal door Apis samengestelde, aan de documenten gerelateerde gegevens, zoals definities en verwijzingen. Lakorda stelt dat zij de databanken zelf heeft samengesteld en dat de overeenstemmingen volgen uit het feit dat zij dezelfde bronnen (overheidsinstellingen) gebruikt om de documenten te verwerven.

Een en ander was aanleiding voor de Bulgaarse rechter om een paar prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de uitleg van artikel 7 van de databankenrichtlijn.

Opvraging: De vragen 1, 4 en 5 zien op het begrip “opvraging” en worden gezamenlijk behandeld.  De Bulgaarse rechter wil weten wat in deze contekst moet worden verstaan onder “permanente of tijdelijke overbrenging”. Ook vraagt de verwijzende rechter zich af of het relevant is of de opgevraagde gegevens worden gebruikt voor een nieuwe, gewijzigde databank. Vraag 4 betreft de relevantie van de structurele overeenkomsten en verschillen tussen de databank van de rechthebbende en de databank van de vermeende inbreukmaker. Vraag 5 betreft de vraag of het computerprogramma dat de databanken beheert een rol speelt bij het beoordelen van de inbreuk.

Het Hof herinnert eraan dat het begrip opvraging ruim moet worden opgevat  (HvJEG 9 oktober 2008, IEF 7154). Daaronder moet worden verstaan “elke toe-eigening van de gehele inhoud van een databank of een deel ervan, zonder dat daarvoor toestemming is verleend, ongeacht de aard en de vorm van het gebruikte procedé.”

Of de overbrenging tijdelijk of permanent is doet er volgens het Hof in beginsel niet toe. Het kan wel een rol spelen bij de bepaling van de ernst van de inbreuk en de omvang van de schade. Het tijdstip van de overbrenging is volgens het hof het moment dat de gegevens zijn vastgelegd op een andere drager dan die van de beschermde databank.

Het doel van de overbrenging van de data is niet relevant voor de vraag of er sprake is van opvraging. Evenmin relevant is of de overbrenging leidt tot een andere rangschikking of organisatie van de betrokken gegevens. Het Hof preciseert dat er dan ook, ongeacht de gewijzigde organisatie en rangschikking, sprake is van hergebruik als de gegevens toegankelijk worden gemaakt voor het publiek.

De materiële en technische overeenkomsten tussen de databanken kunnen worden opgevat als een aanwijzing dat er van een opvraging sprake is. De rechter dient echter ook te onderzoeken of die overeenkomsten door andere factoren kunnen worden verklaard, bijvoorbeeld het gebruik van de zelfde gegevensbronnen ook als die bronnen niet algemeen toegankelijk zijn.

De gebruikte computerprogramma’s spelen geen rol bij de beoordeling of er sprake is van opvraging.

Kwantitatief en kwalitatief: Vragen 2, 3 en 6 betreffen het begrip “in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank”. De tweede vraag betreft de rol voor de bepaling van “kwantitatief substantieel” van de omstandigheid dat de databank uiteenvalt in verschillende subgroepen die overeenkomen met autonome commerciële producten. Met betrekking tot “kwalitatief substantieel” wil de rechter weten of het relevant is dat betreffende gegevens uit niet algemeen toegankelijke bronnen zijn vergaard. Voorts vraagt de rechter of het van belang is dat het om gegevens van publieke aard gaat zoals wetteksten, officiële handelingen en rechterlijke uitspraken.

“Kwantitatief substantieel” verwijst naar de hoeveelheid opgevraagde gegevens in verhouding tot de totale omvang van de inhoud van de databank. De grootte van de databank als zodanig is echter niet relevant. Voor zover de databank onderverdeeld is in subgroepen, dient vooraf per subgroep te worden gekeken of deze als zodanig voor bescherming kwalificeert. Vervolgens dient de opvraging uit die subgroep te worden beoordeeld tegen de omvang van die subgroep.
Het enkele feit dat een subgroep als autonoom product op de markt wordt gebracht, brengt echter niet vanzelf met zich mee dat die subgroep als een aparte databank kan worden beschouwd.

Met betrekking tot de derde vraag merkt het Hof op dat een kwantitatief verwaarloosbaar deel van een databank, kwalitatief substantieel kan zijn indien de vergaring daarvan een belangrijke investering met zich mee heeft gebracht (los van de intrinsieke waarde van de gegevens zelf).

Dat de betreffende gegevens van publieke aard zijn, ontslaat de rechter er niet van na te gaan of het geheel een databank vormt in de zin van de richtlijn.

Lees het arrest hier.  

IEF 7614

Naar aanleiding van Gaspedaal.nl

Dirk Visser (Klos Morel Vos & Schaap): Doorzoekalledatabanken.nl. Enkele opmerkingen over zoekmachines, open-content-databanken, auteursrecht en databankenrecht. Gepubliceerd in de Dommering-bundel, p.359-367, Cramwinckel, Amsterdam 2008.

Online publicatie naar aanleiding van Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 februari 2009, IEF 7570  (Gaspedaal.nl) en Webwereld.nl, 13 februari 2009, "Gaspedaal-vonnis bedreigt fundamenten van het web" (hier), waarin Christiaan Alberdingk Thijm (Solv) in reactie op het vonnis stelt  “Ik vraag me af: als je overal waar nu Gaspedaal staat Google voor in de plaats zet, krijg je dan niet precies dezelfde uitkomst?" en ook Bernt Hugenholtz (IViR) wordt geciteerd:  "Als je het databankenrecht zo gaat oprekken dat het cumulatieve effect van zoekacties geacht wordt te zijn het overnemen van een substantieel deel van een databank, dan geldt dat natuurlijk ook voor de non-dedicated search engines. Dus ook voor Google. Een uiterst onwenselijk resultaat waardoor het world wide web in zijn fundamenten wordt aangetast.", maar "Laten we niet in paniek raken, het is maar lagere rechtspraak.”

Joris van Manen,  de Brauw Blackstone Westbroek en raadsman van Wegener in deze zaak, is een andere mening toegedaan. “Hier is een duidelijk antwoord gegeven op de vraag: Hoe ver mogen zoekmachines gaan? “Google werkt heel anders dan Gaspedaal. Google is een wegwijzer op internet. Google is geen concurrent van aanbieders op internet, maar zorgt juist voor extra bezoek.”
 
Visser geeft aan dat het verschrikkelijk moeilijk is om een grens te trekken. “Welke rechtsgrond je ook gebruikt (databankenrecht of onrechtmatige daad), het probleem is dat we waarschijnlijk allemaal vinden dat Google (en misschien Zoekallehuizen.nl) wel 'moeten kunnen', en Gaspedaal niet (en de zoekmachine bij één online databank van een ander zeker niet).” Het artikel in de Dommering-bundel is een poging om de grens te bepalen.

“Om het door mij voorgestelde onderscheid tussen dedicated zoekmachines onder woorden te brengen zou de volgende formulering gekozen kunnen worden. Producenten van databanken waarin substantieel is geïnvesteerd, kunnen zich verzetten tegen opvraging en hergebruik van een substantieel gedeelte van hun databank. Tegen het aanbieden van een zoekmachine bij hun databank kunnen zij zich verzetten voorzover hun databank een substantieel gedeelte vormt van het door die zoekmachine ontsloten aanbod. Dit derde substantialiteits-criterium in het databankrecht voor zoekmachines zou m.i. het juiste evenwicht kunnen brengen. Of deze regel en dit onderscheid in de praktijk uitvoerbaar is en inderdaad het gewenste evenwicht brengt, zou evenwel moeten blijken.”

 Lees het volledige artikel hier.

IEF 7588

Reproductiehandelingen van voorbijgaande of incidentele aard

HvJ EG, 12 februari 2009, conclusie A-G Trstenjak in zaak C-5/08, Infopaq International A/S tegen Danske Dagblades Forening (verzoek van het Højesteret (Denemarken) om een prejudiciële beslissing).

Knipselkranten (en analoog zoekmachines?). “In deze zaak komt de netelige kwestie aan de orde van het evenwicht tussen de bescherming van het auteursrecht en de technologische ontwikkeling in de informatiemaatschappij. Enerzijds mag de bescherming van het auteursrecht niet in de weg staan aan het normale functioneren en de ontwikkeling van nieuwe technologieën, maar anderzijds moet ook in de informatiemaatschappij een toereikende bescherming van het auteursrecht worden gegarandeerd. De technologische ontwikkeling maakt immers een snellere en gemakkelijker reproductie van de werken van auteurs mogelijk en het is dus noodzakelijk dat de bescherming van het auteursrecht aan deze ontwikkeling wordt aangepast.”

De prejudiciële vragen betreffen met name de vraag of het opslaan en printen van fragmenten van krantenartikelen, waarbij het fragment bestaat uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, in dezelfde volgorde als in het krantenartikel, reproductie vormen in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG.

145. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door het Højesteret in de omstandigheden van het hoofdgeding gestelde prejudiciële vragen, in de volgorde waarin zij zijn gesteld, te beantwoorden als volgt:

1)  Het opslaan en vervolgens printen van een tekstfragment uit een krantenartikel, bestaande uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, vallen onder het begrip reproductie in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

2)  De omstandigheid die doorslaggevend is voor de vraag of bepaalde tijdelijke reproductiehandelingen kunnen worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, is gelegen in de zeer korte levensduur van de reproductie, welke echter moet worden beoordeeld met inaanmerkingneming van alle omstandigheden van het onderzochte geval.

3)  Wanneer een tijdelijke reproductiehandeling wordt verricht door middel van het aanmaken van tekstbestanden op basis van grafische bestanden, en wanneer zowel de tekstbestanden als de grafische bestanden onmiddellijk daarna worden gewist, moet deze reproductiehandeling in omstandigheden als die van het hoofdgeding worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29.

4) Het is aan de verwijzende rechter om, op basis van de in het antwoord op de tweede vraag geformuleerde criteria, vast te stellen of de reproductiehandeling kan worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, wanneer een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer woorden van het fragment van elf woorden, wordt opgeslagen.

5) Een reproductiehandeling kan niet als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 worden beschouwd, wanneer in omstandigheden als die van het hoofdgeding een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer woorden van de fragmenten van elf woorden, wordt geprint.

6) Voor de vaststelling of tijdelijke reproductiehandelingen integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, is het niet van belang in welke fase van het technisch procedé deze handelingen worden verricht.

7) In omstandigheden als die van het hoofdgeding vormen reproductiehandelingen, wanneer deze onder meer bestaan uit het handmatig scannen van gehele krantenartikelen, waardoor gedrukte informatie wordt omgezet in digitale informatie, integraal en essentieel onderdeel van een technisch procedé in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29.

8) In omstandigheden als die van het hoofdgeding is het printen van een fragment geen tijdelijke reproductiehandeling, zodat dit niet kan worden gerechtvaardigd op basis van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 en het dus niet relevant is voor de vaststelling of deze reproductiehandelingen kunnen worden beschouwd als integraal en essentieel onderdeel van een technisch procedé.

9) Het rechtmatig gebruik van het werk in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 omvat alle vormen van gebruik van het werk waarvoor de toestemming van de auteursrechthebbende niet noodzakelijk is, of die door de auteursrechthebbende uitdrukkelijk zijn toegestaan; in geval van gebruik van het werk in de vorm van een reproductie is de toestemming van de auteursrechthebbende niet noodzakelijk indien reproductie geoorloofd is op grond van een van de beperkingen en restricties van artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29, mits de betrokken lidstaat in zijn rechtsorde zulke beperkingen of restricties heeft opgenomen, en de reproductie binnen de werkingssfeer van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 valt.

10) Het scannen van gehele krantenartikelen, de daaropvolgende bewerking van de reproductie en het opslaan van een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer tekstfragmenten van elf woorden, maken, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, niet een rechtmatig gebruik van het werk in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 mogelijk, hetwelk plaatsvindt door middel van het uitprinten en het gebruik van deze fragmenten voor de activiteit van de onderneming, te weten het maken van samenvattingen van krantenartikelen, ofschoon de rechthebbende daarvoor geen toestemming heeft verleend.

11) Voor de vaststelling of de tijdelijke reproductiehandelingen zelfstandige economische waarde bezitten in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, moet worden beoordeeld of er als gevolg van handelingen van voorbijgaande aard rechtstreeks economische voordelen worden behaald.

12) De toename van de efficiëntie voor de gebruiker als gevolg van tijdelijke reproductiehandelingen, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, kan niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling of deze handelingen een zelfstandige economische waarde hebben in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29.

13) In omstandigheden als die van het hoofdgeding kunnen het scannen van gehele krantenartikelen door een onderneming, de daaropvolgende bewerking van de reproductie, het opslaan en uitprinten van een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer tekstfragmenten van elf woorden, zonder toestemming van de rechthebbende, niet worden beschouwd als bepaalde bijzondere gevallen waarin geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van krantenartikelen en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad in de zin van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29.

Lees de conclusie hier.