Auteursrecht  

IEF 11847

New EU rules for orphan works

Council of the EU, intellectual property: New EU rules for orphan works, 14456/12, PRESSE 408, 4 oktober 2012.

Niet heel verrassend na IEF 11752 Uit’t persbericht: the new rules [e.g. Directive of the european parliament and of the council on certain permitted uses of orphan works, 2011/0136 COD] will facilitate the digitisation of and lawful cross-border online access to orphan works contained in the collections of libraries, educational establishments, museums, archives, audiovisual heritage institutions and public service broadcasting organisations.

The directive will apply to works that are first published or broadcast in the territory of a eu member state. A diligent search for right holders will be carried out in that member state prior to granting the orphan work status.

Material catalogued as having orphan status in a member state will have the same status in all member states. A single publicly accessible online database will contain the information related to orphan works, including the results of searches for right holders.

The directive provides for a system of compensation in the event of reappearing right holders. The level and conditions of compensation will be fixed by the member states taking into account the non-commercial use of the works made by the beneficiary institutions.

Member states will have a maximum of two years to incorporate the new rules into their national legislations.

IEF 11846

De broncode is maar een tussenstap voor compilatie

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 oktober 2012, rolnr. 523771/ KG ZA 12-1133 HJ/BB (Harlequins Interactive tegen Bell Curve)

Uitspraak ingezonden door Dieuwke Levinson-Arps, LA-Law.NL.

Auteursrecht. Gezamenlijk auteursrecht software. Einde opdracht. De broncode is echter geen doel op zich maar een tussenstap om tot het computerprogramma te komen en na compilatie van de broncode is één geheel ontstaan.

Eiser houdt zich bezig met het verrichten van multimediawerkzaamheden. Gedaagde [Bell Curve] is programmeur en heeft in de periode december 2011 tot en met februari 2012 voor dan wel samen met [eiser] aan opdrachten voor derden gewerkt, waaronder het zogenoemde CloudOrderBook-project. De opdracht omvatte het bouwen van een mobiele applicatie voor de iPad en Android tablet, een backend App website-onderdeel en de website van CloudOrderBook waarop de producten en diensten van CloudOrderBook worden gepresenteerd. De samenwerking is beëindigd en Bell Curve is als ZZP'er verder gegaan met de ontwikkeling van de applicatie. Bij [eiser] is de opdracht ingetrokken met een schikking met een geldbedrag, waarvan Bell Curve slechts een voorschotbedrag van heeft ontvangen.

[Eiser] stelt dat gedaagde inbreuk maakt op zijn auteursrechten op de App, doordat [Bell Curve] zonder toestemming van [eiser] de broncode van de App aan CloudOrderBook ter beschikking zou hebben gesteld en vervolgens heeft meegewerkt aan de verdere ontwikkeling daarvan, maar ziet zijn vorderingen afgewezen. Uit de bereikte schikking is geen overdracht van het auteursrecht op te maken.

Na compilatie van de broncode is één geheel ontstaan, waarin in ieder geval voor derden niet meer aanwijsbaar is welke auteur welk deel van het programma heeft geschreven. Voorshands is dan ook een gezamenlijk auteursrecht het meest waarschijnlijk. De vorderingen (auteursrecht / onrechtmatige daad) worden afgewezen. In reconventie wordt een voorschot of de vergoeding voor de door [Bell Curve] verrichte werkzaamheden gegeven.

In reconventie wordt [Bell Curve] een voorschot op een vergoeding toegekend voor de in het kader van de samenwerking door hem verrichtte arbeidsprestatie, “nu het niet tot de oprichting van een gezamenlijk bedrijf is gekomen en de beloning voor de arbeidsprestatie van [eiser] en [Bell Curve] gezamenlijk geheel bij [eiser] terecht is gekomen”, en wel naar de mate waarin ieder tot het programma heeft bijgedragen, waarbij door de Vrz. wordt uitgegaan van het gemiddelde van de door partijen ter zitting genoemde bijdrage, te weten 65% [Bell Curve], 35% [eiser]. Er wordt als voorschot op deze vergoeding een schatting gemaakt van € 2.800,=.

5.2. (…) Uit de aard van het werk, te weten een computerprogramma, volgt dat de bijdragen van de auteurs niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Weliswaar zou wellicht op broncodeniveau kunnen worden uitgemaakt wie welke code geschreven heeft. De broncode is echter geen doel op zich maar een tussenstap om tot het computerprogramma te komen en na compilatie van de broncode is één geheel ontstaan, waarin in ieder geval voor derden niet meer aanwijsbaar is welke auteur welk deel van het programma heeft geschreven. Voorshands is dan ook een gezamenlijk auteursrecht het meest waarschijnlijk.

5.3. (…) Als er veronderstellendewijs vanuit gegaan zou worden dat CloudOrderBook het auteursrecht niet overgedragen heeft gekregen zou dat betekenen dat dit nog bij [eiser] en [Bell Curve] tezamen is blijven rusten.

5.4. Of het CloudOrderBook vrijstond de applicatie zoals deze door [eiser] en [Bell Curve] was ontwikkeld verder te ontwikkelen zal afhangen van de vraag of haar het auteursrecht is overgedragen in het kader van de schikking. De werkzaamheden die [Bell Curve] in dat kader heeft verricht vormen naar het voorlopig oordeel van de Vrz. geen zelfstandige auteursrechtinbreuk, omdat deze noch als verveelvoudiging noch als openbaarmaking kunnen worden gezien.

IEF 11845

Kern van ITenRecht, actualiteitenbijeenkomst: UsedSoft, IT-aanbestedingsrecht en cookiewet

Holiday Inn, Amsterdam, donderdag 18 oktober van 12.00 tot 15.15 uur.

Tijdens deze bijeenkomst zullen drie sprekers, Polo van der Putt, Walter van Holst en Wouter Seinen, belangrijke jurisprudentie en actualiteiten de revue laten passeren.

Aan bod komen de toepassing van het HvJ EU-arrest UsedSoft [IEF 11521, commentaren onderaan], relevante ontwikkelingen in de IT-aanbestedingsjurisprudentie, de stand van zaken in de praktijk, best practices en wet- en regelgeving in het aanbestedingsrecht en privacy, waaronder de cookiewet.

In 3 uur bent u volledig op de hoogte over de actuele ontwikkelingen in de IT-rechtspraak en IT-aanbestedingsrecht.

Kosten
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van onze communities betalen €285 (excl. BTW)

Hier aanmelden

IEF 11842

De kopstaande cursieve T

D.J.G. Visser, De kopstaande cursieve T, IE-Forum 11842.

Bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap / Universiteit Leiden.

Om over te spreken tijdens de vrijdagmiddagborrel en in het weekend over na te denken.
Hierbij wat eerste opmerkingen bij enkele citaten uit de conclusies van Verkade in de Stokke-zaken [red. IEF 11836, IEF 11837 en IEF 11838] .



Oftewel: twee gerechtshoven kunnen volstrekt verschillend oordelen over de technische bepaaldheid en de beschermingsomvang van een kinderstoel. En daar is niets aan te doen. Daar zullen we mee moeten (leren) leven. Een duidelijker bevestiging van hetgeen te lezen is in mijn boekje ‘Motiveren in IE-zaken’ is moeilijk te geven. (“Als deze benoeming van (niet-)auteursrechtelijk beschermde overeenstemmende trekken solide in elkaar zit en genoemde juiste termen en criteria bevat, is het oordeel goed gemotiveerd en in beginsel cassatieproof”).

IEF 11838

Conclusie Stokke tegen H3 Products: verwerping

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/02739 (Stokke c.s. tegen H3 Products c.s.)

Conclusie (56 pagina's) ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek én Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V.

In navolging van IEF 9475 en IEF 7465. Auteursrecht. Met de volgende leeswijzer: De conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). "Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep."

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.5)

2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.8)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.6)
4. Auteursrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.24)

4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrechter
4.A.g. Synthese van het voorafgaande
4.B. Unierecht (nrs. 4.25 - 4.40)
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
5. Bespreking van het cassatiemiddel (nrs. 5.1 - 5.34)
6. Conclusie

IEF 11837

Conclusie Stokke tegen Fikszo: verwerping

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/00447 (Stokke c.s. tegen Fikszo BV en H3)

Conclusie (van 69 pagina's) ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V. én Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 9132. Auteursrecht. Merkenrecht. Met de volgende leeswijzer: Conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). "Mijn conclusie strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep".

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.6)
2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.11)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.10)
4. Auteursrechtelijk en merkenrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.24)
4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrecht
4.A.g. Synthese van het voorafgaande


4.B. Unierecht (nrs. 4.25 - 4.40)
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
4.C. Merkenrechtelijk kader (nrs. 4.41 - 4.55)
5. Bespreking van de cassatiemiddelen
5.A. Principaal cassatieberoep van Hauck (nrs. 5.2.1 - 5.17)
5.B. Incidenteel cassatieberoep van Stokke c.s. (nrs. 5.18 - 5.35.7)
6. Conclusie
IEF 11836

Conclusie Hauck tegen Stokke: vragen over wezenlijke waarde van de waar

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/04114 (Hauck GmbH & Co. KG tegen Stokke c.s.)


Hauck Alpha

Stokke

Conclusie (van 96 pagina's) ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Merkenrecht. Met de volgende leeswijzer: De conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). Aan het Hof van Justitie van de EU zouden een zevental vragen van uitleg kunnen worden voorgelegd.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.6)
2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.8)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.10)
4. Auteursrechtelijk en merkenrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.40)
4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrecht
4.A.g. Synthese van het voorafgaande
4.B. Unierecht
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
4.C. Merkenrechtelijk kader (nrs. 4.41 - 4.55)
5. Bespreking van de cassatiemiddelen
5.A. Principaal cassatieberoep van Hauck (nrs. 5.1.1 - 5.25.2)
5.B. Incidenteel cassatieberoep van Stokke c.s. (nrs. 5.26 - 5. 67)
6. Vragen van uitleg
7. Conclusie

Aan het Hof van Justitie van de EU zouden de volgende vragen van uitleg kunnen worden voorgelegd:

1. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1 aanheft en onder e (i) van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar bepaald wordt, om:
(a) een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, waarbij onontbeerlijk verstaan moet worden als: afwezigheid van een (realistisch) alternatief?; of is daarvan reeds sprake
(b) in geval van een of meer (wezenlijke) gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt;
of
(c) geldt een nog andere uitleg?

2.Voor zover het antwoord op vraag 1 geheel of gedeeltelijk zou blijken samen te vallen met het antwoord op vraag 3, in hoeverre zijn de antwoorden op de vragen 4 t/m 6 van belang voor de (nadere) uitleg van de in vraag 1 bedoelde uitsluitingsgrond?

3. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii) van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of motieven) voor de aankoopbeslissing voor het in aanmerking komende publiek.

4. Is van een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft in de zin van even bedoeld voorschrift:
(a) slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste, of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen het geval kan worden geacht met eigenschappen als: veilig, degelijk, duurzaam, comfortabel en deugdelijk, en (daarom pedagogisch en ergonomisch verantwoord), of
(b) kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die voornaamste, of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan (zoals bij kinderstoelen het geval kan worden geacht met : het design (esthetische aantrekkelijkheidswaarde, aantrekkelijk uiterlijk, fraaie vormgeving e.d.))?

5. Is voor de beantwoording van vraag 4 beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde al "wezenlijk" in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

6. Indien het antwoord of vraag 5 luidt in laatstbedoelde zin, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

7. Laat het systeem van art. 3 lid 1, aanhef en onder e van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, toe dat de bevoegde instantie, gelet op die ratio van art. 3 lid 1 sub e MRI en het daarin nagestreefde algemeen belang, kan oordelen dat de gedeeltelijke voldoening aan telkens een meerdere sub criteria tóch kan resulteren in uitsluiting van merkenrechtelijke beschermbaarheid van de als merk geclaimde vorm?

Conclusie
Mijn conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens verder te beslissen, het Hof van Justitie van de Europese Unie zal verzoeken over vragen van uitleg van Richtlijn 89/104/EEG (geconsolideerde versie: 2008/95/EG) als bedoeld in par. 6 van deze conclusie uitspraak te doen, en het geding zal schorsen totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van dat verzoek uitspraak zal hebben gedaan.

Op andere blogs:
NautaDutilh (Dutch Supreme Court expected to refer further questions regarding shape marks to CJEU)

IEF 11831

Kabelcontract ten einde, producenten voortaan rechtstreeks betaald

D.J.G. Visser, ‘Kabelcontract ten einde, producenten voortaan rechtstreeks betaald’, IE-Forum 11831.

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap / Universiteit Leiden.

Per 1 oktober 2012 heeft zich een belangrijke verandering voorgedaan in het auteursrechtelijke medialandschap in Nederland. De producenten zijn uit het ‘kabelcollectief’ en ontvangen nu rechtstreekse betaling van de distributeurs. Daarmee is het kabelcontract zoals dat sinds 1985 bestaat ten einde. Dit is het eerste belangrijke resultaat van de vereniging Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties (RODAP) . In RODAP zijn de Nederlandse distributeurs, omroepen en producenten verenigd. Het is de bedoeling van RODAP om te komen tot een nieuw model waarbij voor alle distributie van audiovisueel materiaal in Nederland gezamenlijk wordt afgerekend met de collectieve belangenorganisaties.

(...) RODAP probeert alle lineaire televisie-uitzendvormen naar alle platforms inclusief de ‘catch-up’ (gratis uitzending gemist), door haar aangeduid als ‘Basic Media Services’, in één collectief modelcontract geregeld te krijgen. Daarbij zou in beginsel iedereen evenveel blijven betalen als voorheen: de distributeurs zouden het deel betalen dat zij nu aan ‘het collectief’ betalen en de omroepen zouden het deel betalen dat zij nu aan Buma en Sena betalen. Verder wil RODAP in de afspraken ook direct een regeling voor de zogenaamde ‘Extra Media Services’ c.q. de Video-on-Demand-diensten en andere betaaldiensten die RODAP-partijen aanbieden.

IEF 11828

Wob bevat geen verplichting vindplaats te vermelden

ABRvS 3 oktober 2012, LJN BX8935 (appellant tegen Ministerie van Defensie)

Voor de volledigheid en in navolging van IEF 9780.
WOB-verzoek over begraven van personen in Potoçari, Srebrenica. Vertrouwelijkheid van debriefingsverklaringen, niet openbaar. Verweesde werken.

Met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank, heeft de minister bij besluit van 9 augustus 2011 het door de eiser gemaakte bezwaar, voor zover dit betrekking heeft op voormelde locatie, gegrond verklaard en twee foto's openbaar gemaakt. Appellant betoogt dat de minister ten onrechte heeft nagelaten te kennen te geven, op welke plaats in de archieven de twee foto's zijn aangetroffen. De Wob bevat echter geen verplichting om bij de openbaarmaking van documenten de vindplaats ervan te vermelden.

5.1. Eerder (uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201002565/1/H3) heeft de Afdeling overwogen dat de minister openbaarmaking van alle debriefingsverklaringen uit het Archief Debriefing Srebrenica integraal met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob mocht weigeren. Het betoog dat internationale verdragen verplichten tot melding van het begraven van ongeïdentificeerde personen aan organisaties die met het opsporen en identificeren van overleden personen belast zijn, geeft geen grond om thans tot een ander oordeel te komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Wob van het belang van openbaarmaking voor een goede en democratische bestuursvoering uitgaat en het gewicht ervan niet afhankelijk is van datgene, waarop de desbetreffende documenten betrekking hebben.

13. [appellant] betoogt dat de minister ten onrechte heeft nagelaten te kennen te geven, op welke plaats in de archieven de twee foto's zijn aangetroffen.

13.1. De Wob bevat geen verplichting om bij de openbaarmaking van documenten de vindplaats ervan te vermelden. Derhalve faalt het betoog.

IEF 11820

Volledige reactie Platform Makers op wetsvoorstel Auteurscontractenrecht

Platform Makers, reactie Platform Makers op wetsvoorstel Auteurscontractenrecht, 20 september 2012, platformmakers.nl.

In navolging van IEF 11784 (reactie Platform Makers) en het nader verslag IEF 11812 (Verslag en artikelsgewijze toelichting auteurscontractenrecht), ditmaal uitgebreid met Bijlagen:

1. Artikelgewijs commentaar bij het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht [pagina 5-21]
2. Suggesties voor de schriftelijke inbreng in de vorm van vragen [14 stuks met subvragen]
3. Statement Authors of the World + Backgroundpaper, 20 oktober 2009
4. Factsheet Volgrecht

Auteursrecht. Volgrecht. Op dit moment liggen twee onderwerpen voor waar het Platform uw aandacht voor vraagt: het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht en gezien het gelijksoortige belang van de betrokken groep makers, het volgrecht. Beide regelingen hebben onder meer als de doel de inkomenspositie van rechthebbenden te versterken: het auteurscontractenrecht via overeenkomsten met exploitanten, en het volgrecht via een vergoeding voor de verkoop van autonoom werk door galeries en veilinghuizen.

Wetsvoorstel auteurscontractenrecht
Op 20 juni 2012 is het langverwachte wetsvoorstel Auteurscontractenrecht bij de Tweede Kamer ingediend. Met dit wetsvoorstel kan een inhaalslag gemaakt worden ten opzichte van wetgeving in de landen om ons heen en recht gedaan worden aan divers wetenschappelijk onderzoek (onder meer in opdracht van de overheid) waaruit onomwonden is komen vast te staan dat de positie van makers versteviging behoeft.

In zijn huidige vorm komt het wetsvoorstel volgens het Platform Makers echter onvoldoende tegemoet aan het vooraf gestelde doel: een fundamentele versteviging van de positie van makers en uitvoerend kunstenaars. Uiteraard bevat het huidige wetsvoorstel ook (zeer) positieve punten, maar ook lacunes en onduidelijkheden. Het Platform Makers maakt zich onder meer grote zorgen over de regeling die collectief onderhandelen mogelijk moet maken, omdat ieder pressiemiddel om vertegenwoordigers van producenten/exploitanten aan de onderhandelingstafel te krijgen ontbreekt. Bovendien is deze regeling zo ingewikkeld en omslachtig, dat het de vraag is of hij in de praktijk gaat werken. Daarnaast is bijvoorbeeld de werkingssfeer van het wetsvoorstel zeer beperkt gedefinieerd, waardoor grote groepen van makers uitgesloten worden en geen beroep op de beschermende maatregelen kunnen doen.

Beeldend Kunstenaars: Volgrecht
Tot slot vragen wij bij deze gelegenheid uw aandacht voor het Volgrecht. Volgens het SEO onderzoek onder makers in opdracht van het kabinet vallen beeldend kunstenaars onder de groepen makers wiens inkomenspositie het meeste onder druk staat. Juist deze groep echter zal –in tegenstelling tot bijna alle andere groepen makers- zeer beperkt profiteren van het auteurscontractenrecht, omdat zij over het algemeen niet, zoals bij de andere groepen makers gebruikelijk, op basis van exploitatiecontracten met producenten en opdrachtgevers werken. Om ook voor deze groep verbetering te brengen in hun marktpositie zou aanpassing van het Volgrecht van groot belang zijn. [red. factsheet Volgrecht]

Bijlage 2 Overzicht vragen bij het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht

VRAAG 1: Art. 2 lid 1 Aw:
Het auteursrecht gaat over bij erfopvolging en is vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht.
a. Is de minister alsnog bereid om de niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht met een in tijd beperkte exclusieve licentie in de wet Auteurscontractenrecht op te nemen?
b. Zo niet: waarom meent de minister dat een opzegbaar auteursrecht, dat voor muziekauteurs in de Verenigde Staten van Amerika economisch mogelijk is gebleken, in Nederland niet wenselijk zou zijn?

VRAAG 2: Art. 2 lid 3 Aw:
De levering vereist voor gehele of gedeeltelijke overdracht, alsmede de verlening van een exclusieve licentie, geschiedt bij een daartoe bestemde akte. De overdracht of de verlening van een exclusieve licentie omvat alleen die bevoegdheden die in de akte staan vermeld of die uit de aard en de strekking van de titel of licentieverlening noodzakelijkerwijs voortvloeien. Zou het toevoegen van de eis dat de schriftelijke akte tenminste ‘de reikwijdte’, ‘het doel’, ‘de duur’ en ‘de geografische omvang’ zou moeten specificeren, niet de onderhandelingen en de rechtszekerheid ten goede komen? Is de minister bereid dit alsnog in de wet op te nemen?

VRAAG 3: Art. 2 lid 5 Aw:
Het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid zijn niet van toepassing op een maker als bedoeld in artikel 7 en 8. Is de minister zich ervan bewust dat door het derde lid, tweede volzin van artikel 2 Aw niet van toepassing te laten zijn op fictieve makers, de positie van fictieve makers verslechtert ten opzichte van de huidige situatie? Dit, omdat de beperkte uitleg van de rechtenverlening (in dubio pro auctore) dan alleen nog geldt voor natuurlijke makers, terwijl dat nu op basis van artikel 2 Auteurswet en de jurisprudentie voor alle makers geldt? Acht de minister dit wenselijk?

VRAAG 4: Art. 25b lid 1 t/m 4 Aw: (Werkingssfeer algemeen)
Is de minister bereid, de argumenten van het Platform Makers in aanmerking nemende, de beperking van de werkingssfeer te heroverwegen?

VRAAG 5: Art. 25b lid 1 Aw:
Dit hoofdstuk is van toepassing op een overeenkomst die de verlening van exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht van de maker aan een wederpartij tot hoofddoel heeft, tenzij artikel 3.28 Beneluxverdrag voor de Intellectuele Eigendom van toepassing is.
a. Wat wordt precies bedoeld met ‘exploitatie’? Waarom is dit hoofdstuk alleen van toepassing op exploitatiecontracten? Ligt het niet meer voor de hand om dit hoofdstuk van toepassing te laten zijn op alle auteurscontracten waarbij licenties worden verleend of rechten worden overgedragen, ongeacht of er geld mee wordt verdiend door directe exploitatie door een exploitant of indirect door een opdrachtgever/eindgebruiker zelf?
b. Indien de minister van oordeel is dat het auteurscontractenrecht op geen enkele manier van toepassing dient te zijn op licenties met of overdrachten aan natuurlijke personen als eindgebruikers (overeenkomsten zonder ‘exploitatie als hoofddoel’), is de minister dan bereid om in overweging te nemen om de bescherming uit hoofde van het auteurscontractenrecht van toepassing te laten zijn op alle exploitatieovereenkomsten én op alle auteurscontracten, waarbij de wederpartij van de maker een rechtspersoon is?
c. Wanneer de minister van oordeel is dat dit hoofdstuk niet van toepassing zou moeten zijn op alle auteurscontracten, is de minister dan van oordeel dat dit hoofdstuk ook zou moeten gelden als een overeenkomst bij aanvang niet een ‘exploitatie tot hoofddoel’ had, maar bijvoorbeeld het vervaardigen van een werk, en later of indirect tot een (substantiële) exploitatie leidt?
d. Waarom worden werken waarop een modelrecht gevestigd wordt uitgezonderd van de bescherming van het auteurscontractenrecht? Is de minister zich ervan bewust dat hiermee een grote, kwetsbare groep makers de beoogde bescherming van het auteurscontractenrecht zal missen?

VRAAG 6: Art. 7 Aw:
Indien de arbeid, in dienst van een ander verricht, bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, dan wordt, tenzij tusschen partijen anders is overeengekomen, als de maker van die werken aangemerkt degene, in wiens dienst de werken zijn vervaardigd.
Art. 8 Aw:
Indien eene openbare instelling, eene vereeniging, stichting of vennootschap, een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij eenig natuurlijk persoon als maker er van te vermelden, wordt zij, tenzij bewezen wordt, dat de openbaarmaking onder de bedoelde omstandigheden onrechtmatig was, als de maker van dat werk aangemerkt.
Is de minister bereid, onder meer in aanmerking nemende het advies van de Commissie Auteursrecht terzake art. 7 en art. 8 Aw, om:
a. art. 7 Aw zodanig aan te passen dat het auteursrecht in eerste aanleg toe komt aan de natuurlijke maker (werknemer of freelancer), tenzij in de arbeids- of opdrachtovereenkomst anders is overeengekomen, zo nodig onder bepaling dat werknemers niet de (volledige) bescherming van het auteurscontractenrecht genieten, teneinde niet te diep in het arbeidsrecht in te grijpen?
b. art. 8 Aw definitief uit de Auteurswet te schrappen?

VRAAG 7: Art. 25b lid 3 Aw:
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de maker als bedoeld in de artikelen 7 en 8.
a. Is de minister zich ervan bewust dat door fictieve makers van werkingssfeer uit te sluiten ook kleinere ondernemingen van creatieven de bescherming van dit wetsvoorstel moeten ontberen? Acht de minister dit wenselijk?
b. En wat bedoelt de minister in het kader van de in de memorie van toelichting genoemde reflexwerking met ‘vergelijkbare positie’? Valt hieronder ook de ‘vergelijkbare onderhandelingspositie’ te verstaan?

VRAAG 8: Art. 25c lid 1 Aw:
De maker heeft recht op een in de overeenkomst te bepalen billijke vergoeding voor de verlening van exploitatiebevoegdheid.
a. Kan de minister aangeven welke criteria gelden bij het bepalen van de billijke vergoeding?
b. Kan de minister nader aangeven in welke gevallen de billijke vergoeding ‘nihil, in natura of in het honorarium is inbegrepen’ kan zijn? (zie p. 13 MvT)
c. Deelt de minister de mening dat een vergoeding slechts dan nihil kan zijn indien de maker zelf eerder ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven geen aanspraak te willen maken op een vergoeding, zoals in geval van bepaalde Creative Commons licenties?
d. Hoe kan voorkomen worden dat de maker geconfronteerd wordt met misbruik van de mogelijkheid dat een billijke vergoeding ‘nihil, in natura of in het honorarium is inbegrepen?

VRAAG 9: Art. 25c lid 2 en 3 Aw:
2. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan, een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzing adviesorgaan gehoord, de hoogte van een billijke vergoeding vaststellen voor een specifieke branche en voor een bepaalde periode na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie. De vaststelling van een billijke vergoeding geschiedt met inachtneming van het belang van het behoud van de culturele diversiteit, de toegankelijkheid van cultuur, een doelstelling van sociaal beleid en het belang van de consument.
3. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaat alleen over tot vaststelling als bedoeld in het tweede lid op gezamenlijk verzoek van een in de desbetreffende branche bestaande vereniging van makers en een exploitant of een vereniging van exploitanten. Het verzoek bevat een gezamenlijk gedragen advies inzake een billijke vergoeding, alsmede een duidelijke afbakening van de branche waarop het verzoek betrekking heeft.
a. Is de minister van mening dat de collectieve onderhandelingen ook betrekking moeten kunnen hebben op de hoogte van de (maak)honoraria, nu deze onlosmakelijk verbonden zijn met de vergoeding voor de exploitatie?
b. Stel dat exploitanten weigeren te onderhandelen, vindt de minister het dan een goed idee dat de beroepsorganisaties tarieven kunnen voorleggen aan de geschillencommissie, waarna deze alsnog door de minister van OCW kunnen worden vastgesteld?

VRAAG 10: Art. 25d lid 1 Aw:
De maker kan in rechte een aanvullende billijke vergoeding vorderen van zijn wederpartij, indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk. Zouden niet alle makers bij het verlenen van gebruiksrechten door middel van een licentie of een overdracht van rechten een beroep moeten kunnen doen op de bestsellerclausule, dus ook de fictieve makers bestaande uit creatieve dienstverleners, makers die leveren aan professionele eindgebruikers en makers van ontwerpen waarop modelrechten door de wederpartij worden gevestigd? Zie ook vragen 4, 5 en 6.

VRAAG 11: Art. 25e Aw:
De maker kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de wederpartij het auteursrecht op het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst in voldoende mate exploiteert of, na het aanvankelijk verrichten van exploitatiehandelingen, het auteursrecht niet langer in voldoende mate exploiteert. […]
a. Kan de minister aangeven of de gevolgen van ontbinding beperkt zijn in de zin dat deze alleen voor de toekomst gelden en niet ten nadele van de maker zullen zijn?
b. Zouden niet alle makers bij het verlenen van gebruiksrechten door middel van een licentie of een overdracht van rechten een beroep moeten kunnen doen op non-usus, dus ook de fictieve makers bestaande uit creatieve dienstverleners en makers van ontwerpen waarop modelrechten door de opdrachtgever worden gevestigd op basis van art. 3.28 BVIE?
c. Is de minister van mening dat het vastleggen van het recht op beëindiging dan wel beëindiging van rechtswege ingeval van faillissement van de licentienemer een versterking zou zijn van de positie van de maker? En is de minister bereid dit alsnog in de wet op te nemen?

VRAAG 12: Art. 25g Aw:
Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een geschillencommissie aanwijzen voor de beslechting van geschillen tussen een maker en zijn wederpartij of een derde inzake de toepassing van artikel 25c, eerste en zesde lid, 25d, 25e of 25f.
a. Is de minister zich ervan bewust dat wanneer partijen zelf de kosten van de geschillencommissie moeten dragen, deze weg voor de auteur of uitvoerend kunstenaar nagenoeg afgesneden zal zijn? Is de minister bereid nader te onderzoeken of de geschillencommissie op andere wijze kan worden gefinancierd?
b. Kan de minister zich voorstellen dat de geschillencommissie eveneens bevoegd is vragen van uitleg te beantwoorden of als mediator kan worden ingeschakeld?

VRAAG 13: Art. 45d lid 3 Aw:
De producent is aan de makers of hun rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd voor de de overdracht van de rechten als bedoeld in het eerste lid. Aan de makers genoemd in artikel 40 en andere makers die tot het ontstaan van het filmwerk een wezenlijke bijdrage van scheppend karakter hebben geleverd, is een proportionele vergoeding voor de exploitatie verschuldigd. Indien de exploitatiebevoegdheid door de producent is overgedragen aan een derde, kan de maker de proportionele vergoeding van de derde vorderen.
f. Kan de minister aangeven hoe de proportionele vergoeding zal worden vastgesteld?
g. De maker kan zijn proportionele vergoeding ook van een derde vorderen, indien de producent de exploitatiebevoegdheid aan een derde heeft overgedragen. In de praktijk verleent de producent in de meeste gevallen een licentie tot gebruik, in plaats van dat die rechten in eigendom aan die derde worden overgedragen. Valt het verlenen van een licentie naar de mening van de minister ook onder ‘het overdragen van exploitatiebevoegdheid’?
h. Terecht wordt voor het bepalen welke makers een wezenlijke bijdrage aan een filmwerk leveren niet uitsluitend verwezen naar de makers genoemd in artikel 40 AW. Kan de minister aangeven welke criteria kunnen worden gehanteerd bij het bepalen welke makers en uitvoerende kunstenaars een wezenlijke bijdrage van scheppend karakter tot het ontstaan van een filmwerk leveren?
i. Aangezien makers een deel van hun rechten laten beheren door cbo’s om de vergoedingen in plaats van individueel, collectief uit te onderhandelen, is het positief te noemen dat de wetgever een rol voor cbo’s ziet weggelegd via de inrichting van één loket. Hoe verhoudt dit zich echter tot de opmerking in de MvT dat de wetgever wel verwacht met de nieuwe bepalingen omtrent de vergoeding te stimuleren dat de behoefte bij makers om rechten bij hun cbo onder te brengen afneemt? Maakt deze tweesplitsing de praktijk van rechtenuitoefening niet bijzonder complex?
j. In de MvT staat de mogelijkheid genoemd dat een deel van het honorarium kan dienen als voorschot op de proportionele vergoeding. Zou het niet zo moeten zijn, om de huidige zwakke onderhandelingspositie te doorbreken, waarbij de producent zich veelal op het standpunt stelt dat de rechtenvergoeding is inbegrepen in het honorarium, dat deze twee vergoedingen van elkaar moeten worden losgekoppeld, al dan niet via een specificatieplicht? Zou het in dit licht niet behulpzaam zijn als het in het huidige artikel 45d opgenomen schriftelijkheidsvereiste voor vergoedingen, die makers duidelijkheid verschafte over gemaakte afspraken, in het wetsvoorstel zou worden teruggebracht?

VRAAG 14 Art. 2b WNR jo. 25e Aw:
Hoofdstuk 1a van de Auteurswet is van overeenkomstige toepassing op de uitvoerende kunstenaar.
Kan de minister bevestigen dat, wanneer de uitvoerend kunstenaar zijn rechten na een non-usus ontbinding heeft teruggekregen van de producent, het niet de bedoeling is dat de producent op basis van zijn eigen recht op de vastlegging, de verdere exploitatie kan tegengaan?