Auteursrecht  

IEF 12652

Brief regering onderzoek Buma Stemra II

Brief regering Onderzoek College van Toezicht Buma Stemra deel II, Auteursrechtbeleid, Kamerstukken II 2012-13, 29 383, nr. 67.
Zie eerder rapport IEF 12602. Het College van Toezicht stelt vast dat Buma vorderingen heeft gemaakt met de nieuwe bestuursstructuur, de aangescherpte gedragscode en de implementatie van het zogenaamde INK-model met externe audits. Tegelijkertijd geven de uitkomsten van het onderzoek het College van Toezicht aanleiding om Buma te adviseren om een aantal maatregelen te treffen die de kwaliteit van de besluitvorming, de integriteit van de processen en de transparantie moeten verbeteren.

(...) Buma dient uiterlijk 31 mei a.s. aan het College van Toezicht te rapporteren op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de adviezen in het onderzoeksrapport. Met de geplande inwerkingtreding van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (Stb. 2013, 97) zal het College van Toezicht per 1 juli 2013 volledig geëquipeerd zijn om toe te zien op de uitvoering van de noodzakelijke verbeteringen in de bedrijfsvoering van Buma

 

Het College van Toezicht concludeert dat de achtereenvolgende jaarlijkse accountantscontroles geen aanleiding geven om te vermoeden dat er sprake is geweest van financieel wanbeleid. Uit de Financiële rapporten die het College van Toezicht sinds 2010 uitbrengt, blijkt dat Buma kan verantwoorden tegen welke kosten gelden worden geïnd en verdeeld aan rechthebbenden. Ook is volgens het College van Toezicht gebleken dat de snelheid waarmee dit gebeurt grotendeels resulteert in uitbetaling aan rechthebbenden binnen de termijn van drie jaar na ontvangst.

(...)

Het gaat om een herijking van de besluitvorming die ten grondslag ligt aan de incasso en de repartitie, de instelling van een auditcommissie en verbetering van de communicatie aan betalingsplichtigen en rechthebbenden over de besluiten die invloed hebben op de incasso en de verdeling. Ten aanzien van de informatievoorziening wijst het College van Toezicht met name op de noodzaak om beter te communiceren hoe een tarief tot stand is gekomen en wat de overwegingen zijn die ten grondslag liggen aan het incassobeleid.

 

IEF 12651

Opdrachtgever moet mogelijkheid hebben om video's te wijzigen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 mei 2013, LJN CA0023 (HOTEL CONTACT B.V. tegen Angry Nerds en ST.28 Ltd.)
Uitspraak mede ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten.
Auteursrecht. Contractenrecht. Wijziging van eigen logo in video is geen inbreuk persoonlijkheidrechten. Geen databankinbreuk gezien de contractuele relatie.

Angry Nerds heeft op grond van een overeenkomst met Hotel Contact promotievideo's gemaakt voor accommodaties. Nadien ontstaat een geschil over de auteursrechten op die video's die op het YouTubekanaal zijn geplaatst.

Hotel Contact heeft de overeenkomst in redelijkheid zo mogen begrijpen dat zij met het eigendomsrecht van de video’s ook het recht zou krijgen om deze te bewerken, met inachtneming van eventuele persoonlijkheidsrechten. Deze uitleg is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet strijdig met de uitleg van Angry Nerds dat zij na plaatsing van de accommodatievideo’s op het YouTubekanaal nog in aanmerking wil kunnen komen voor het verkrijgen van vervolgopdrachten als bedoeld in de overeenkomst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Hotel Contact over de mogelijkheid moet beschikken om de accommodatievideo’s die reeds zijn geplaatst op het YouTubekanaal nadien te kunnen wijzigen, zonder dat hiervoor de medewerking van Angry Nerds is vereist en zonder dat Angry Nerds hiervoor een vergoeding kan vragen.

De beoogde wijzigingen in de video’s behelzen met name het wijzigen van een logo en van een hotelnaam en vormen geen inbreuken op persoonlijkheidsrechten ex 25 Aw. Gezien de contractuele relatie tussen partijen is van een inbreuk op de Databankwet geen sprake.

De voorzieningenrechter legt de overeenkomst tussen partijen zo uit dat die rechten toekomen aan Hotel Contact. Hotel Contact dient in staat te worden gesteld wijzigingen aan te brengen in de video's.

3.3 (...) Verder voert Angry Nerds aan dat op grond van artikel 2 lid 2 van de Auteurswet auteursrechten alleen schriftelijk kunnen worden overgedragen en dat die overdracht voldoende specifiek moet zijn, hetgeen hier niet het geval is. Bij de uitleg van de overeenkomst verwijst Angry Nerds met name naar de artikelen 2, 3 en 21 daarvan. Hieruit volgt dat Angry Nerds het ruwe materiaal onder zich moet houden voor eventuele vervolgopdrachten. Mogelijke vervolgopdrachten waren voor Angry Nerds essentieel bij het sluiten van de overeenkomst. Angry Nerds zou pas winst maken indien zij vervolgopdrachten zou krijgen. De prijs van € 80,- per video is immers een stuk lager dan de commerciële prijs van € 140,-. Daarnaast doet Angry Nerds een beroep op haar persoonlijkheidsrechten zoals bedoeld in artikel 25 van de Auteurswet en op haar databankrechten, zoals bedoeld in de Databankwet. Tot slot maakt zij aanspraak op een volledige proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 1019h Rv. Zij heeft een specificatie van haar raadsman ingediend waaruit volgt dat zij (inclusief griffierechten en btw) € 6.327,90 aan kosten heeft gemaakt.

5.4.  Op grond daarvan is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Hotel Contact over de mogelijkheid moet beschikken om de accommodatievideo’s die reeds zijn geplaatst op het YouTubekanaal nadien te wijzigen, zonder dat hiervoor de medewerking van Angry Nerds is vereist (en zonder dat Angry Nerds hiervoor een vergoeding kan vragen). De bepalingen die zien op de overdracht van rechten, met name artikel 20 van de overeenkomst, en de bepalingen die zien op overdracht van (video)bestanden dienen in deze zin te worden uitgelegd. In artikel 20 is immers bepaald dat “Het eigendom en alle rechten van de accommodatie video worden overgedragen”. Hierbij is van belang dat de tekst van de overeenkomst is opgesteld door Angry Nerds en Hotel Contact niet beschikt over gespecialiseerde kennis van filmmateriaal. Hotel Contact heeft de overeenkomst, en met name artikel 20, in redelijkheid zo mogen begrijpen dat zij met het eigendomsrecht van de video’s ook het recht zou krijgen om deze te bewerken (met inachtneming van eventuele persoonlijkheidsrechten, waarover hierna meer). Deze uitleg is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet strijdig met de uitleg van Angry Nerds dat zij na plaatsing van de accommodatievideo’s op het YouTubekanaal nog in aanmerking wil kunnen komen voor het verkrijgen van vervolgopdrachten als bedoeld in artikel 3 van de overeenkomst. Dat Angry Nerds met betrekking tot mogelijke vervolgopdrachten “ruw materiaal” onder zich wenst te houden, sluit niet uit dat ook Hotel Contact over de mogelijkheid moet kunnen beschikken om wijzigingen in de reeds gemonteerde accommodatievideo’s aan te brengen. Ter zitting is overigens ook door Hotel Contact verklaard dat zij enkel de reeds gemonteerde accommodatievideo’s (van ongeveer één minuut per video) wil kunnen wijzigen; zij is niet van plan om opnames van Angry Nerds die niet zijn gebruikt bij het monteren alsnog te gaan gebruiken.

5.7.  Een beroep van Angry Nerds op haar persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 25 Auteurswet staat niet aan toewijzing van de vordering zoals hiervoor bedoeld in de weg. De door Hotel Contact beoogde wijzigingen in de video’s behelzen met name het wijzigen van een logo en van een hotelnaam etc. Met wijzigingen van deze aard worden voorshands geen inbreuken gemaakt op persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 25 Auteurswet.

5.8.  Gezien de contractuele relatie tussen partijen, die zoals hiervoor overwogen meebrengt dat Hotel Contact in de gelegenheid moet worden gesteld wijzigingen in de video’s aan te brengen, is van een inbreuk op de Databankwet, zoals Angry Nerds nog heeft aangevoerd, geen sprake.

7.1.  veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen zeven werkdagen na betekening van dit vonnis hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van het auteursrecht op de 276 accommodatievideo’s die door gedaagden op het YouTubekanaal van Worldmeetings zijn geplaatst, conform de als productie 16 bij de dagvaarding overgelegde concept-leveringsakte, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de overdracht na de genoemde termijn niet heeft plaatsgevonden, met een maximum van € 15.000,-, en bepaalt daarbij dat de levering van de auteursrechten niet in de weg mag staan aan het uitvoeren door gedaagden van vervolgopdrachten op grond van artikel 3 en 21 van de overeenkomst,

Lees de uitspraak LJN CA0023 (pdf)

IEF 12642

Prejudiciële vragen omtrent interpretatie 'parodie'

Hof van Beroep Brussel 8 april 2013, Nr. 2011/AR/914 & 2011/AR/915 (Johan Deckmyn tegen Vandersteen c.s. / Vrijheidsfonds VZW tegen Vandersteen c.s.) - dossier zaak C-201/13
Uitspraak ingezonden door Johan Deckmyn, Fractieleider Vlaams Belang Gent.

Vervolg van IEF 9652. Auteursrecht. Definitie parodie. Prejudiciële vragen. Betreft een tussenarrest waarbij het Hof de zaak verwijst naar het Europees Hof van Justitie. Het is aan laatstgenoemde om te definiëren wat er onder parodie moet worden verstaan. Geïntimeerden zijn de erfgenamen van wijlen de heer Willebrord Vandersteen, auteur van de stripalbums 'Suske en Wiske'. De heer Deckmyn is lid van de politieke partij het Vlaams Belang. In januari 2011 heeft Deckmyn plooikalenders uitgedeeld, met daarop de vermelding 'De Wilde Weldoener', welke tekening overeen komt met de cover van het gelijknamige Suske en Wiske-album. Dezelfde tekening werd tevens gepubliceerd in het informatieblad van het Vlaams Belang. Vandersteen c.s. menen dat de gelaakte tekening en de mededeling ervan aan het publiek een schending van auteursrecht opleveren. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van Vandersteen c.s. gegrond verklaard en stelde vast dat het Vrijheidsfonds en Deckmyn een inbreuk plegen op de auteursrechten van Vandersteen c.s..

In Richtlijn 2001/29 wordt het begrip 'parodie' niet gedefinieerd of omschreven en het Hof van Justitie heeft tot op heden het begrip 'parodie' niet uitgelegd. Prejudiciële vragen:

1. Is het begrip 'parodie' een autonoom Unierechtelijk begrip?
2. Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
- het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
- en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
- erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
- de bron vermelden van het geparodieerde werk.
3. Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?

IEF 12637

Stijl niet beschermd via de achterdeur van slaafse nabootsing

N. van de Berg, G.J.M. Buijnsters, Stijl niet beschermd via de achterdeur van slaafse nabootsing, IE-Forum.nl IEF 12637.
Een bijdrage van Nathalie van de Berg en Mark Buijnsters, BRight advocaten.

Recentelijk is aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd of stijl en stijlkenmerken beschermd zijn tegen slaafse nabootsing daar waar geen sprake is van nabootsing van een werk in de zin van art. 13 Aw. Het antwoord van ons hoogste rechtscollege was kort maar krachtig: NEE, tenzij er sprake is van bijkomende omstandigheden.

Broeren/Duijsens
In deze kwestie trad kunstenares Duijsens op tegen kunstenaar Broeren. Duijsens maakt schilderijen waarvan voluptueuze dames en stevige heren met een opvallend omhoog stekende neus de kenmerkende elementen vormen. Al haar werken hebben een typische toegepaste stijl. De schilderijen van Broeren hebben eenzelfde stijl en vertonen dezelfde kenmerken. Duijsens is van mening dat Broeren hiermee inbreuk maakt op haar auteursrechten danwel onrechtmatig jegens haar handelt. Zowel Rechtbank als Hof gaan hier (gedeeltelijk) in mee.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de opgemaakte versie hier.

Vraag is of met het recente arrest van de Hoge Raad in de hand, het Hof ook in de Xenos-zaak nu tot het oordeel zou moeten komen dat er géén plaats is voor bescherming via de slaafse nabootsing. Dat de nabootsing “nodeloos” is en bij het publiek verwarring wekt, is namelijk niet voldoende. Er zou dan gekeken moeten worden naar eventuele “bijkomende omstandigheden”.

Conclusie
De praktijk zal uitwijzen hoe met de uitspraak van de Hoge Raad wordt omgegaan. Want welke “bijkomende omstandigheden” zijn er nodig om nabootsing van stijl of stijlkenmerken toch onrechtmatig te achten? Zou de bekendheid van een bepaalde stijl ofwel de maker nog verschil maken? Of wellicht moet sprake zijn van nabootsing van een hele serie of collectie of moet er sprake zijn van een combinatie met andere onrechtmatige handelingen? De tijd zal het leren!

De Hoge Raad heeft de zaak Duijsens verwezen naar het Hof Arnhem-Leeuwarden.

IEF 12632

Opzegging architectenovereenkomst niet onaanvaardbaar

Rechtbank Den Haag 24 april 2013, LJN BZ9590 (XX Architecten tegen Stichting Mozaiek Wonen)
Als randvermelding. Opzegging contract. Vraag of sprake is van beëindiging of opzegging van een architectenovereenkomst voor de Estafetteflat in Gouda en of dit onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Mozaiek Wonen bericht dat zij het door X vervaardigde voorlopig ontwerp niet zal accorderen vanwege ‘de relatief hoge bouwkosten en de onrendabele top op het project’. X heeft haar verbazing uitgesproken over het feit dat zij, gelet op haar jarenlange betrokkenheid, niet betrokken zal worden bij de voorgenomen doorstart van het project. X stelt Mozaiek Wonen aansprakelijk voor de schade door de opzegging van de overeenkomst, er zou geen deugdelijke dan wel voldoende gewichtige reden voor opzegging zijn, subsidiair is er onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen.

In architectenovereenkomst is opgenomen dat MW kan besluiten een opdracht voor een volgende projectfase niet te verstrekken, X heeft aldus bewust het risico aanvaard dat kon worden besloten dat een volgende projectfase niet aan X wordt gegeven. De rechtbank wijst de vordering af.

Het gaat er dan ook om of MW gerechtigd was om na beoordeling van het door [X] vervaardigde voorlopig ontwerp, aan [X] niet de opdracht te verstrekken voor de volgende projectfase, te weten de ‘Definitief Ontwerpfase’.

4.3.  De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe dat in artikel 2 van de architectenovereenkomst is bepaald dat MW te allen tijde gerechtigd is één of meer projectfasen niet aan [X] op te dragen. Anders dan [X] heeft betoogd kan in de architectenovereenkomst geen steun worden gevonden voor de stelling dat aan een besluit van MW daartoe, een deugdelijke en gewichtige reden ten grondslag moet liggen. Evenmin blijkt uit de architectenovereenkomst dat op MW de verplichting rustte bij dit besluit rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [X]. Voor zover [X] betoogt dat de architectenovereenkomst niet een vastlegging behelst van hetgeen daadwerkelijk tussen partijen is overeengekomen, dient dit betoog bij gebreke van een gemotiveerde onderbouwing te worden gepasseerd. (...)

4.4.  Ook indien het handelen van MW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar mocht zijn, komt volgens [X] aan haar een vergoeding toe die in ieder geval gelijk is aan het verschil tussen de met MW overeengekomen beloning en het marktconforme tarief dat zij normaliter in rekening kan brengen. Ook in dit betoog kan [X] niet worden gevolgd nu – zoals MW terecht heeft opgemerkt – de vordering tot vergoeding van schade bij rechtmatig handelen een rechtsgrond ontbeert. Partijen zijn immers in de architectenovereenkomst overeengekomen dat het honorarium van [X] voor de totale opdracht € 100.000,-- bedraagt, waarbij [X] ingeval van een voortijdige beëindiging van de overeenkomst, jegens MW aanspraak kan maken op het honorarium van de opgedragen werkzaamheden, berekend naar de stand van de werkzaamheden ten tijde van de beëindiging. Blijkens bijlage 3 bij de architectenovereenkomst bedragen de percentages honorarium voor het structuurontwerp en het voorontwerp respectievelijk 12 en 18 procent, derhalve in totaal een bedrag van € 30.000,--. De stelling dat deze financiële afspraken het contract tot een wurgcontract maken en dat [X] daarmee slechts akkoord is gegaan omdat haar was toegezegd dat de gehele opdracht aan haar zou worden verstrekt, kan [X], mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.3 is overwogen, niet baten nu [X] zich uitdrukkelijk met deze financiële afspraken akkoord heeft verklaard. Vast staat dat MW het overeengekomen bedrag van € 30.000,-- alsmede een tussen partijen overeengekomen bedrag ter zake van aanvullende gemaakte kosten aan [X] heeft voldaan. De slotsom is dan ook dat partijen uit hoofde van de architectenovereenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Heeft architect recht op vervolgopdracht tot realisatie ontwerp?)

IEF 12629

IE-Rechten leveren ook conflicten op met gegevensbeschermingsrecht

Brief Staatssecretaris V&J aan Eerste Kamer, EU-voorstel: Richtlijn bescherming persoonsgegevens bij gebruik door politiële en justitiële autoriteiten (COM(2012) 10) en EU-voorstel Verordening algemeen kader bescherming persoonsgegevens (COM(2012)11), Kamerstukken I, 2012/13, 33 169, nr. I.
labyrinthine circuit board linesVrijheid van meningsuiting is een breed geformuleerde uitzondering op gegevensbescherming, maar moeten IE-rechten hierin worden betrokken? Het voorzitterschap stelt vervolgens hoofdstuk IX (bijzondere bepalingen met betrekking tot bijzondere gegevensverwerkingen) aan de orde.

In artikel 80 komt de verhouding van gegevensbescherming tot het belang van de vrijheid van meningsuiting aan de orde. Dat belang vergt dat een breed geformuleerde uitzondering op de hoofdonderdelen van de verordening noodzakelijk is. Het is ook de vraag of die uitzonderingen alleen betrekking moeten hebben op de vrijheid van meningsuiting in strikte zin, zoals overweging 121 suggereert, maar of direct aanverwante rechtsgebieden, als het auteursrecht of het intellectuele eigendomsrecht hierin niet ook betrokken moeten worden. Die rechtsgebieden leveren van tijd tot tijd ook conflicten op met het gegevensbeschermingsrecht.
Nederland kan zich overigens voorstellen dat de tekst van artikel 80 zoveel mogelijk in lijn wordt gebracht met de uitspraak van het Hof inzake Satamedia (C-73/07) , in plaats van dit in een overweging op te nemen. Nederland vraagt vervolgens naar het verschil tussen artikel 9 van richtlijn 95/46/EG en artikel 80. Artikel 9 bevat een noodzakelijkheidscriterium dat in artikel 80 ontbreekt. De vraag is of het de bedoeling is dat artikel 80 een ruimere strekking heeft dan artikel 9. Ook moet volgens Nederland de rest van de verordening ook de consequenties aanvaarden van een ruimhartige omgang met de vrijheid van meningsuiting. Het recht om te worden vergeten is daardoor beperkt en van een voorafgaand verbod op verwerking, dat immers niet door artikel 53, lid 1, sub g, wordt uitgesloten, moet worden afgezien. Tenslotte vraagt Nederland aandacht voor de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting uit artikel 80 en het recht om vergeten te worden.
IEF 12627

Programma wetenschappelijk deel VvA: Auteurscontractenrecht

Link
Vooraankondiging van de ledenvergadering van de Vereniging voor Auteursrecht op vrijdag 24 mei 2013. Deze zal worden gehouden in ‘Het Bethaniënklooster’ in Amsterdam. Het onderwerp van deze ledenvergadering zal zijn: Auteurscontractenrecht.

Voor leden: gratis toegang, lid worden.
Waar: Bethaniënklooster, barndesteeg 6b te Amsterdam.
Wanneer: 24 mei, 13.30 - 17.00.
Prijs: leden gratis toegang, lid worden.

Programma
14.00 uur    In memoriam Rob Stuijt door Paul Solleveld
Auteurscontractenrecht
14.15 uur    Inleiding Kees Holierhoek, voorzitter studiecommissie auteurscontractenrecht
Thema I: Mededinging en cultuurpolitiek
14.30 uur    Collectief onderhandelen - Moet cultuurpolitiek zwaarder wegen dan het mededingingsrecht?
                  Debat tussen Berend Jan Drijber en Pim van Klink
Pauze
15.15 uur    Pauze
Thema II: Geschillencommissie
15.30 uur    Heeft een geschillencommissie voor auteurscontracten toegevoegde waarde?
                  Debat tussen Niek van Lingen [en Erwin Angad Gaur (PM)]
Thema III: Artikel 45d - filmwerken
16.15 uur    Debat tussen Hugo Klaassen en Jochem Donker
17.00 uur    Discussie met de zaal
17.30 uur    Borrel

IEF 12625

Verslag: Job Cohen bepleit gezamenlijke oplossingen

Uit de VOI©E-nieuwsbrief: Verslag (deel 2/ deel 1) In zijn afsluitend betoog tijdens de werkconferentie flexibel auteursrecht, op 23 jongstleden georganiseerd door Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen, bepleitte VOI©E-voorzitter Job Cohen samenwerking tussen alle betrokkenen om de toegang tot een kwalitatief goed en pluriform aanbod van informatie en cultuurproducten te kunnen blijven garanderen.

Op zoek naar nieuwe balans
Volgens Job Cohen gaat het uiteindelijk om de vraag: wie betaalt hoeveel en wie krijgt wat? Hoe krijgen we het voor elkaar dat ook met alle nieuwe technologie en internet makers en de creatieve media-industrie een billijke beloning blijven ontvangen voor hun prestaties en investeringen? Toegang tot onderwijs en onderzoek en toegang via bibliotheken en archieven zijn wezenlijk voor de kenniseconomie, maar hetzelfde geldt voor toegang tot een kwalitatief goed en pluriform aanbod van informatie en cultuurproducten. De digitalisering in combinatie met de verspreidingsmogelijkheden van internet zorgen er voor dat in het auteursrecht naar een nieuwe balans moet worden gezocht:
- de inferieure kopie van het origineel op het cassettebandje of de fotokopie is vervangen door identieke bestanden;
- het eigen gebruik en de openbaarmaking in de besloten kring van familie en vrienden heeft op het world wide web een geheel andere dimensie gekregen;
- het evenwicht dat was gevonden in beperkingen voor het onderwijs, voor bibliotheken en archieven en voor onderzoek in het eigen gebouw, waarop business-modellen via zogenaamde on site licenties zijn ontstaan, wordt op zijn kop gezet als de begunstigden van dergelijke beperkingen de content online gaan plaatsen.
Dat betekent een gezamenlijke opgave voor alle betrokken partijen, zowel aan de zijde van rechthebbenden als aan die van gebruikerszijde, en evenzeer voor intermediairs als Google, om met elkaar, met respect voor elkaars positie, nieuwe oplossingen te vinden op basis van de oude uitgangspunten: een billijke balans tussen rechthebbenden en gebruikers. Daarom vindt Job Cohen deze werkconferentie zo’n belangrijk initiatief van Google en van de Federatie Auteursrechtbelangen.

Rol van cbo’s
Iedere gebruiker wil het liefst – met zo min mogelijk tussenschakels – afrekenen met de auteur naar rato van het gebruik dat hij van dat werk maakt.
In gevallen van massaal gebruik – door heel veel gebruikers en/of van heel veel werken – is collectief beheer van rechten een voor de hand liggende oplossing. Niet ideaal, maar wel next best. Een praktische oplossing, met zo min mogelijk administratieve lasten voor iedereen, maar wel next best. Dat verklaart voor een belangrijk deel de haat-liefde-verhouding met cbo’s: niet alleen tussen cbo’s en gebruikers, maar ook tussen cbo’s en individuele rechthebbenden. En die haat-liefde-verhouding verklaart mede het ongemak met betrekking tot het imago van cbo’s.
In de relatie met cbo’s is in het analoge tijdperk op den duur een balans gevonden. Maar ook in deze relatie geldt dat wij door digitalisering en de mogelijkheden van internet op zoek moeten naar een nieuwe balans.
Sommige mensen verwachten daarbij dat de rol van collectieve beheersorganisaties, en misschien ook wel van exploitanten als uitgevers en producenten, op den duur zal verdwijnen. Anderen daarentegen verwachten dat op internet rechten op geen enkele wijze te beschermen zijn en dat juist alleen nog maar via een soort auteursrechtheffing de rechthebbenden aan hun vergoeding kunnen komen.
Deze verschillende appreciatie van collectief beheer is ook in de inbreng voor deze conferentie te lezen. Zo vinden mediapartijen dat het optreden van collectieve beheersorganisaties in de discussie over de rechtenverlening aan producenten, omroep en distributeurs tot inflexibiliteit leidt, terwijl de Consumentenbond juist vindt dat de flexibele oplossing voor consumentvriendelijk exploiteren van rechten volledig bij het collectief beheer ligt.
Job Cohen gelooft dat de waarheid ergens in het midden ligt: er zijn en komen vast nieuwe businessmodellen waarbij cbo’s geen rol meer zullen spelen of een meer bescheiden rol, maar er zijn en komen ook nieuwe businessmodellen waarin cbo’s een meer prominente rol spelen. Niet de techniek bepaalt dat, althans niet hoofdzakelijk, maar vooral de markt zelf: wie betaalt de rekening en op welke wijze kan dan het beste worden afgerekend. Alle discussies in de mediasector ten spijt, denkt de VOI©E-voorzitter dat áls partijen het eens zijn over de rekening en een billijke vergoeding voor alle rechthebbenden, de wijze van uitvoering snel geregeld is, ook via cbo’s.

Voortdurend dilemma
Er is nog een voortdurend dilemma waar collectieve beheersorganisaties mee worstelen, namelijk tussen administratieve eenvoud met lagere kosten voor iedereen en meer maatwerk en differentiatie met hogere kosten voor iedereen.
Collectief beheer staat in feite haaks op de vrije mededinging: er worden collectieve prijsafspraken gemaakt met monopoloïde organisaties.
De Nederlandse regering heeft daarbij de balans gezocht in het versterken van die monopolies, maar wel met versterkt overheidstoezicht en een extra toetsingsmogelijkheid van tarieven via een bij wet aangewezen Geschillencommissie.
De Europese Commissie lijkt juist een andere kant op te gaan en zoekt die balans in het stimuleren van differentiatie en concurrentie. Beide benaderingen kiezen hetzelfde doel, maar willen die op totaal andere manieren bereiken. “Mijn zorg is dat de Nederlandse cbo’s en de door hen vertegenwoordigde belangen hierbij niet tussen wal en schip vallen”, aldus Job Cohen.

Cbo’s kunnen zorgen voor flexibele oplossingen
Bij flexibilisering van auteursrecht zijn het juist de collectieve beheersorganisaties die ervoor kunnen zorgen dat flexibele oplossingen tot stand kunnen worden gebracht. Zij hebben een relatie met hun achterban, zij kunnen zorgen voor het verkrijgen van de benodigde rechten en voor draagvlak onder de rechthebbenden. Zij kunnen hun nek uitsteken – en doen dat ook regelmatig – om regelingen te treffen, zelfs als zij nog niet alle rechten hebben geregeld. Daarom is het belangrijk dat rechthebbenden zeggenschap houden over hun eigen cbo en daarom is het belangrijk dat gebruikers vertrouwen hebben en houden in cbo’s. Dat vertrouwen verdienen ze en moeten ze blijven verdienen, want er zal altijd werk aan de winkel zijn om dat vertrouwen te blijven behouden.
Als voorzitter van VOI©E rekent Cohen het tot zijn taak om de komende jaren verder te werken aan transparantie, harmonisering en meer samenwerking op al die plaatsen waar dat voor rechthebbenden en gebruikers tot voordelen kan leiden.

De nieuwe platforms moeten hun verantwoordelijkheid nemen
De organisaties van rechthebbenden en hun cbo’s willen gebruik en innovatie niet tegenhouden: integendeel, zij willen zoveel mogelijk gebruik en zij willen innovatie stimuleren. Daar staat tegenover dat zij wel willen dat voor dit gebruik of voor die innovatie billijke bedragen in rekening kunnen worden gebracht.
Als platforms, zoals YouTube, de nieuwe winkels zijn, dan moeten we naar een situatie toe dat er businessmodellen ontwikkeld worden die via die platforms gefinancierd kunnen worden. Daarvoor is noodzakelijk dat dit soort platforms – ook in hun eigen belang – en andere providers hun verantwoordelijkheid nemen. Niet alleen door te helpen het aanbod van piraterij tegen te houden, maar ook door samen met rechthebbenden aan nieuwe legale businessmodellen te werken.
Als praktisch probleem wordt vaak genoemd dat nieuwe platforms die op een nette manier willen starten, zoveel moeten regelen en tegen zoveel financiële barrières oplopen, dat hun start in de kiem wordt gesmoord. Natuurlijk ontmoedigt dat. Waar dat het geval is, moeten rechthebbenden zich dat aantrekken, al was het maar omdat dat ook niet in hun belang is.
In het Nederlandse polderlandschap moet het mogelijk zijn hiervoor oplossingen te vinden en Job Cohen wil als VOI©E-voorzitter daar graag zijn steentje aan bij dragen.
Lees hier het verslag van de werkconferentie en de postume uitreiking van de bronzen Voorhoutkrokus aan André Beemsterboer.

IEF 12624

Verslag: Dansen op het graf van de geschriftenbescherming

Een verslag van Margot Kuijpers en Merel Rondhuis, Masterstudenten VU Amsterdam.

De bijeenkomst over de voorgenomen afschaffing van de geschriftenbescherming op 3 april jl. vond plaats in De Balie te Amsterdam. Dirk Visser en Bernt Hugenholtz hebben de taak op zich genomen ons mee te nemen op een reis door het leven van de geschriftenbescherming. Dit leven zou binnenkort zomaar eens ten einde kunnen komen. Dat dit einde niet abrupt is en zelfs gewenst, werd in deze bijeenkomst door beide professoren betoogd en van veler onderbouwing voorzien.

In den beginne was er het Copijrecht

Dirk Visser start de bijeenkomst met de totstandkoming van de geschriftenbescherming. In het arrest Leidse Feestwijzer van 21 november 1892 heeft de Hoge Raad voor het eerst de geschriftenbescherming voor onpersoonlijke geschriften erkend. Hierna volgden nog vele andere uitspraken waarin niet persoonlijke geschriften bescherming verkregen.

Bij de totstandkoming van de Auteurswet van 1912 is de geschriftenbescherming opgenomen in artikel 10 lid 1 sub 1 Aw. In de woorden “alle andere geschriften” kan deze bescherming gelezen worden. Al sinds haar intrede bestaat er discussie over de plaats van de geschriftenbescherming in de wet. De vraag is of geschriftenbescherming eigenlijk wel thuishoort in de Auteurswet. Sommigen beweren dat de geschriftenbescherming mededingingsrechtelijk van aard is, terwijl anderen de mening zijn toebedeeld dat zij wel degelijk van auteursrechtelijke aard is.

In de loop der jaren is de geschriftenbescherming in rechtspraak nader uitgewerkt, maar desondanks blijven er vele onduidelijkheden bestaan. Er is een ‘beperkte’ bescherming voor onpersoonlijke geschriften aangenomen in de Radioprogramma-arresten. Zo moet er sprake zijn van (1) opschriftstelling die (2) bestemd is om openbaar gemaakt te worden. Slechts directe ontlening en eenvoudige herhaling worden als inbreuk aangemerkt. De scheidslijn valt hier soms moeilijk te trekken. Daarnaast zijn ook niet alle bepalingen van de Auteurswet op de geschriftenbescherming van toepassing. Op de vraag welke bepalingen wel, en welke bepalingen niet (en wanneer) van toepassing zijn bestaat geen eenduidig antwoord. Het meest onduidelijke volgens Visser is misschien nog wel de duur van de geschriftenbescherming. Wanneer sprake is van een soort ‘pseudo-auteursrecht’, verkort dit dan ook de beschermingsduur ten opzichte van vol auteursrecht?

Volgens Visser is de ontwikkeling van de geschriftenbescherming te kenmerken door vaag gedrag van de wetgever, rare rechtspraak en veel kritiek in de literatuur.

Het begin van het einde van de geschriftenbescherming
Het tweede gedeelte van de bijeenkomst neemt Bernt Hugenholtz het woord. Er wordt wel aangenomen dat het Football Dataco-arrest het begin van het einde van de geschriftenbescherming inhoudt, maar deze uitspraak is voor Hugenholtz slechts een bevestiging van zijn jarenlange betoog tegen de bescherming van onpersoonlijke geschriften. De voorgenomen afschaffing is voor hem een mijlpaal. Hij stelt dat als het voorstel alsnog wordt afgewezen, hij niet te beroerd is om stug door te gaan met zijn veldtocht tegen de geschriftenbescherming. In dit tweede deel van de lezing laat hij zien dat we de afschaffing eigenlijk al heel lang hadden kunnen zien aankomen.

In de 20e eeuw was rechtspraak omtrent geschriftenbescherming bijna altijd in het voordeel van de omroepen. De standaard Radioprogramma-arresten bepalen niet alleen dat niet oorspronkelijke geschriften onder het auteursrecht vallen, máár ook dat er rekening moet worden gehouden met het bijzondere karakter ervan. Daarnaast fungeerde artikel 2.140 Mediawet als een soort klokkenluidersregeling. Dit artikel hield in dat de bewijslast werd omgekeerd, in die zin dat de gebruiker van de gegevens diende aan te tonen dat de door hem gebruikte gegevens niet direct of indirect ontleend waren aan de programmaoverzichten van de omroepen. Dit betekende dat vanuit de Mediawet extra bescherming werd geboden aan de omroepen en hun programmagegevens.

Deze klokkenluidersregeling is echter vervallen en daarvoor in de plaats zijn de zogenoemde dwanglicenties opgenomen in het nieuwe artikel 2.139 Mediawet. De omroepen worden verplicht programmagegevens te leveren aan derden tegen een vaste ‘markt conforme’ vergoeding. Door de geschriftenbescherming af te schaffen rijst de vraag of ook deze dwanglicenties en vergoeding komen te vervallen. Volgens de Commissie Auteursrecht hoeft dit niet, omdat dit nieuwe regime losstaat van het al dan niet bestaan van het auteursrecht.

De komst van de Databankenrichtlijn 96/9/EG zorgde voor een eerste duidelijke stap in de richting van het einde van de geschriftenbescherming. Volgens deze Richtlijn kan er slechts (vol) auteursrecht op een databank rusten indien deze het product is van de eigen intellectuele schepping van de maker. Er zijn géén andere toetsingscriteria toegestaan. Daarnaast bestaat er bij databanken waarbij substantieel is geïnvesteerd in de verkrijging, controle of presentatie van de inhoud (van de databank) het sui generis databankenrecht. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd en heeft geresulteerd in de Databankenwet. Er is echter (per ongeluk?) een fout gemaakt bij de implementatie van de definitie van ‘databank’. De wetgever verwijst in art. 10 lid 4 van de Auteurswet naar de enge definitie van databank in de Databankenwet in plaats van naar de ruime definitie uit de Richtlijn. Hierdoor is de geschriftenbescherming voor databanken waarin niet substantieel is geïnvesteerd in Nederland blijven bestaan.

Hugenholtz schrijf al jaren over deze verkeerde implementatie en het Football Dataco-arrest van 1 maart 2012 is voor hem dan ook als een opluchting gekomen. Immers, in deze uitspraak wordt door het Hof van Justitie bevestigd dat er in het auteursrecht geen plaats is voor andere gegevensverzamelingen dan die waar een intellectuele schepping van de maker aan ten grondslag ligt. Vrije en creatieve keuzes van de maker zijn vereist voor auteursrechtelijke bescherming. Het Britse criterium van ‘skill and labour’ (sweat of the brow), dat enigszins vergelijkbaar is met onze geschriftenbescherming, werd als niet voldoende geacht voor auteursrechtelijke bescherming. Naar analogie kan er op basis van dit arrest dus geen geschriftenbescherming meer bestaan voor databanken.

Een vraag die hiernaast rijst is of er bij de geschriftenbescherming wel écht kan worden gesproken over een auteursrechtelijk karakter. Er wordt in de literatuur ook wel bepleit dat de geschriftenbescherming een mededingingsrechtelijk karakter heeft. Voor een dergelijke bescherming zou volgens artikel 13 van de Databankenrichtlijn wél plaats zijn. De meningen over de aard van de geschriftenbescherming zijn verdeeld. Hierover zegt Hugenholtz tijdens de bijeenkomst dat het harmoniserend effect van de Richtlijn van belang is en dat het daarom wellicht niet gewenst is om te stellen dat geschriftenbescherming niet onder het auteursrecht valt, omdat dit de nuttige werking van de Richtlijn aantast. De Commissie Auteursrecht schrijft in haar advies van 25 juli 2012 dat de geschriftenbescherming vermoedelijk onder de negatieve reflexwerking van de Richtlijn valt.

De wetgever heeft ervoor gekozen om niet alleen de geschriftenbescherming ten aanzien van databanken af te schaffen, maar stelt voor om de geschriftenbescherming in zijn geheel af te schaffen. De uitspraken Infopaq, BSA en Painer hebben er volgens de wetgever voor gezorgd dat er voldoende aanleiding bestaat om de geschriftenbescherming ten aanzien van alle onpersoonlijke geschriften af te schaffen.

Gevolgen van afschaffing van de geschriftenbescherming
Het slotstuk van de bijeenkomst neemt Dirk Visser voor zijn rekening. Hij stelt dat de gevolgen van de afschaffing van de geschriftenbescherming nog niet gedetailleerd in kaart gebracht zijn Om een en ander te concretiseren is het van belang na te gaan hoe laag de auteursrechtelijke drempel is ten opzichte van de hoogte van de databankrechtelijke drempel. . Een dergelijke analyse zal duidelijkheid kunnen verschaffen omtrent de geschriften die tussen wal en schip komen te vallen na de afschaffing. Vervolgens is het van belang onszelf af te vragen of een beroep op de aanvullende werking van de onrechtmatige daad voldoende is om deze groep te beschermen.

In een recente uitspraak van de Hoge Raad, Stokke/H3, wordt nog steeds vastgehouden aan de werktoets die geldt in Nederland sinds de Endstra-uitspraak. De ‘eigen intellectuele schepping van de maker’ zoals voortvloeit uit Infopaq wordt door de Hoge Raad gelijkgesteld met de Nederlandse werktoets en daarom houdt de Hoge Raad vast aan de Endstra-criteria. Visser zegt in de bijeenkomst dat dit opmerkelijk is. Het zou kunnen zijn dat de toepassing hetzelfde is, maar de bewoording die het Europese Hof heeft gekozen is anders dan de in Nederland geldende werktoets. Zeker van gelijke toepassing zijn wij dan ook niet. Hij vindt dat op het moment dat er twijfel over de toepassing van een Europese norm bestaat of als niet met zekerheid kan worden gesteld dat het Hof dezelfde maatstaaf hanteert, er prejudiciële vragen moeten worden gesteld aan het Hof. Wordt dit niet gedaan, dan moet de Europese norm worden toegepast, in casu dus de Infopaq-toets en dit doet de Hoge Raad nu juist niet. De drempel voor auteursrecht in Nederland ligt zoals bekend erg laag en de vraag is aldus of die niet té laag ligt. Volgens Visser vallen slechts korte nietszeggende berichten, en statistieke en feitelijke informatie die niet onder sui generis vallen buiten de auteursrechtelijke boot. Het is daarnaast nog lastig te bepalen hoe hoog de databankenrechtelijke drempel ligt. Er is weinig rechtspraak over wat precies onder een substantiële investering valt. Een uitspraak waar veelvuldig op wordt teruggevallen is BHB/William Hill. Op de bijeenkomst is op deze materie echter verder niet diep ingegaan.

Onrechtmatige daad als stok achter de deur?
De vraag die volgt, is of een beroep op de onrechtmatige daad het gat kan gaan dichten dat zou kunnen ontstaan door de afschaffing van de geschriftenbescherming. In verschillende uitspraken is gebleken dat een aanvullend beroep op de onrechtmatige daad niet snel wordt aangenomen. In het arrest Staat/Den Ouden is onder meer bepaald dat profiteren en nadeel toebrengen niet onrechtmatig zijn, mits de tekst niet onder het intellectuele eigendom valt. Hieruit volgt een negatieve reflexwerking. De vraag die wordt gesteld is welke omstandigheden dan zo bijzonder zijn dat er sprake is van onrechtmatigheid. Zo is bijvoorbeeld in het Holland Nautic/Decca arrest bepaald dat profiteren mag, zelfs als hier schade uit voortkomt. Nabootsen is in beginsel ook niet onrechtmatig. In de zeer recente uitspraak van 29 maart 2013 die door Visser wordt aangehaald, is bepaald dat slaafse nabootsing van een stijl geen onrechtmatige daad met zich meebrengt. Het nodeloos verwarring wekken door stijlnabootsing is niet onrechtmatig. Dit wordt gerechtvaardigd door te stellen dat een stijl geen auteursrecht verkrijgt en het onwenselijk is dat de onrechtmatige daad een mogelijkheid zou kunnen zijn om alternatieve bescherming te genieten die de auteurswet nu juist wil uitsluiten en die waarschijnlijk mededingingsrechtelijk gezien onwenselijk zijn. Deze uitspraak is in zoverre opvallend, aangezien bescherming tegen slaafse nabootsing zich kenmerkt door bescherming te bieden tegen verwarring. Het zal moeten blijken of deze zaak nog een staartje krijgt.

Een plezierig vaarwel
Conclusie van het betoog van Dirk Visser en Bernt Hugenholtz is dat de afschaffing van de geschriftenbescherming ten aanzien van databanken onvermijdelijk en zelfs zeer wenselijk is. De drempels van auteursrechtelijke bescherming en databankenrechtelijke bescherming zijn onduidelijk, waardoor ook onduidelijk is welke geschriften onder de negatieve reflexwerking vallen. Dit brengt rechtsonzekerheid met zich mee. Uit rechtspraak blijkt daarnaast dat een beroep op de onrechtmatige daad nog steeds erg lastig is. We weten op dit moment dus niet precies welke geschriften geen bescherming meer verdienen na afschaffing en of er voor deze groep alternatieve bescherming beschikbaar en noodzakelijk is.

De bijeenkomst werd afgesloten met een verwijzing naar de anti-Google-news wet die in Duitsland is aangenomen en met de vraag of dit wellicht als voorbeeld zou kunnen gelden voor Nederland. Naar de mening van Visser en Hugenholtz verdient dit soort ad hoc creatie van nieuwe naburige rechten geen aanbeveling.

IEF 12623

Delfts blauwe Hollandse opdrukken van boertjes en molens zijn gemeengoed

Ktr. Rechtbank Amsterdam 5 september 2012, zaaknr. 1320218 / HA EXPL 12-171 (Bert van Loo Produkties B.V. tegen Souvenirindustrie Buis B.V.)
Uitspraak ingezonden door Titia Deurvorst, Brainich Advocaten.

Geen sprake van verjaring. Delfts blauwe tekeningen zijn ontleend aan eerder werk. Opdrukken van molens zijn gemeengoed. Geen sprake van slaafse nabootsing nu product geen eigen plaats in de markt inneemt.

Van Loo produceert en drijft handel in toeristische producten, waaronder ansichtkaarten, fotoboeken, sleutelhangers en onderzetters. Zij levert onderzetters waarop Delfts blauwe tekeningen van 'boertjes blauw' staan en sleutelhangers met afbeeldingen van molens. Buis is een groothandel in toeristische producten en geeft een catalogus uit. Partijen hebben eerder zaken met elkaar gedaan.

Er is geen sprake van verjaring: artikel 3:310 bepaalt een (subjectieve) verjaringstermijn van vijf jaren nadat de benadeelde met schade en de persoon bekend is geworden. Er komt geen auteursrechtelijke bescherming toe aan de Delfts blauwe tekeningen (boertjes blauw) die zijn ontleend aan eerder bestaand werk en ook de sleutelhangers met Hollandse opdrukken van molen zijn gemeengoed. Een beroep op slaafse nabootsing slaagt evenmin; Van Loo is geen marktleider en heeft geen feiten gesteld op basis waarvan geoordeeld kan worden dat haar producten een eigen plaats innemen.

24. Ten aanzien van de onderzetters heeft Buis onder meer betoogd dat de Delfts blauwe tekeningen niet als oorspronkelijk werk zijn te beschouwen en aan eerder bestaand werk zijn ontleend. De tekeningen zijn volgens Buis gemeengoed. Van Loo heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans niet voldoende, betwist. Hoewel Van Loo wel heeft gesteld dat zij aan Van Rixoort heeft gevraagd 'Delfts blauwe afbeeldingen' te maken met daarop boertjes en boerinnetjes, heeft zij niet concreet gemaakt waarom de tekeningen aan eerder bestaand werk zijn ontleend en het hierbij gaat om een combinatie van standaard Delfts blauwe Hollandse vormelementen. Gelet hierop acht de kantonrechter onvoldoende gesteld dat er sprake is van een oorspronkelijk ontwerp. Om die reden komt aan de tekeningen op de onderzetters geen auteursrechtelijke bescherming toe.

25. Ten aanzien van de sleutelhangers heeft Buis eveneens betoogd dat Van Loo geen exclusieve rechten heeft nu de vorm, lay-out en de Hollandse opdrukken van molens niet door Van Loo zijn ontworpen maar gemeengoed zijn. (...)

29. Buis heeft hierover aangevoerd dat Van Loo geen marktleider is en de producten geen onderscheidend vermogen hebben. Dit is niet door Van Loo betwist. Van Loo heeft ook geen feiten gesteld op basis waarvan kan worden geoordeeld dat haar producten een eigen plaats in de markt hebben en zich onderscheiden van andere sleutelhangers. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat Van Loo niet, althans onvoldoende, heeft gestelde dat haar producten een eigen plaats in de markt innemen. (...) Zelfs indien derhalve zou worden geoordeeld dat de ontwerpen van Van Loo klakkeloos door Buis zijn overgenomen, zou hiermee nog niet zijn voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op slaafse nabootsing.