DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 12824

Europese Commissie antwoordt Eerste Kamer over collectief beheer en online muzieklicenties

Brief EC over Richtlijn voor collectief rechtenbeheer en multi-territoriale muzieklicentieverlening voor online toepassingen in de interne markt COM(2012)372, Kamerstukken I 2012/13, 33 444, nr. C.
Europees recht. Subsidiariteit en evenredigheid. Minimale harmonisatie. Collectief beheer. Multiterritoriale online muzieklicenties COM(2012)372. Volledige standaardisering efficiëntie en transparantie door aanpassing van regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

De brief:
De Commissie dankt de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar advies over het voorstel voor een richtlijn betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt {COM(2012) 372 final} en verontschuldigt zich voor het late antwoord.

In haar advies stelt de Eerste Kamer verschillende vragen in het kader van het overleg over de richtlijn, waarop de Commissie graag wil reageren.

In haar eerste vraag wijst de Eerste Kamer erop dat de richtlijn gebaseerd is op een minimum aan harmonisatie en vraagt zij welke maatregelen de Commissie wil treffen om een zo efficiënt mogelijke uitwisseling van gedetailleerde geld- en informatiestromen te stimuleren. Bovendien vraagt de Eerste Kamer wat er kan worden gedaan om de toepassing van een vorm van standaardisering te bevorderen.

De Commissie is gebonden aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Zij mag daarom alleen regels voorstellen voor wat beter op EU-niveau kan gebeuren en mag niet verder gaan dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken. De efficiëntste manier om met eerbiediging van de genoemde beginselen gelijke voorwaarden scheppen voor rechtenbeheerders in de hele EU, is de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor goed bestuur en transparantie, dat in het bijzonder gebaseerd is op de belangrijke rol van rechthebbenden die over de middelen beschikken om toezicht te houden op het beheer van hun royalty’s.

Meer bepaald wat betreft de geld- en informatiestroom waarnaar de Eerste Kamer in haar vraag verwijst, stelt de Commissie in hoofdstuk 2 van de voorgestelde richtlijn regels voor inzake de inning en het gebruik van rechteninkomsten en inhoudingen en de verdeling van de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen. Voorts garanderen de regels inzake transparantie en verslaglegging in hoofdstuk 5 van de ontwerprichtlijn een hoge mate van openbaarmaking door de rechtenbeheerders, in het bijzonder aan de rechthebbenden.

Op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken door auteursrechtenbeheerders, zouden de lidstaten volgens titel III van de voorgestelde richtlijn verplicht worden erop toe te zien dat rechtenbeheerders die op dit gebied actief zijn, beschikken over voldoende capaciteit om multiterritoriale licenties te verwerken (artikel 22). Titel III van de voorgestelde richtlijn zou ook voorzien in juiste en tijdige verslaglegging en facturering (artikel 25) en betaling aan rechthebbenden (artikel 26). Bovendien zouden volgens het voorstel rechtenbeheerders die actief zijn op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten, vrijwillige industriële normen op internationaal of EU-niveau moeten toepassen om: muziekwerken en rechthebbenden te identificeren (artikel 22, lid 2, onder c)), de werken te registreren (artikel 24, lid 2), gebruik door commerciële gebruikers te melden (artikel 25, lid 2) en te factureren (artikel 25, lid 3).

De Commissie meent dat overeenkomstig deze bepalingen regels moeten worden ingevoerd om te garanderen dat financiële efficiëntie en transparantie worden bereikt. Na een uitvoerige effectbeoordeling achtte de Commissie een volledige standaardisering en aanpassing van de regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk om de doelstellingen van de voorgestelde richtlijn te bereiken.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

Voorts brengt de Eerste Kamer de kwestie naar voren dat de richtlijn met betrekking tot de bestuursstructuur van rechtenbeheerders gebaseerd lijkt op een monistisch model, terwijl de meeste rechtspersonen in Nederland een dualistisch model hebben. In die zin vraagt de Eerste Kamer ook of de Commissie meer duidelijkheid kan verschaffen over de voorgestelde invulling van de nieuwe toezichtfunctie.

De Commissie wil er in de eerste plaats op wijzen dat zij regels wilde voorstellen die verenigbaar zijn met alle mogelijke rechtsvormen en interne structuren van rechtenbeheerders, zonder een bepaalde vorm of structuur op te leggen, met als doel een beter bestuur en meer transparantie bij rechtenbeheerders. De Commissie is ervan overtuigd dat de voorgestelde regels goed aan dualistische modellen zijn aangepast en dat deze organisatievorm bij rechtenbeheerders geenszins in vraag wordt gesteld. Behalve Nederland zijn er nog lidstaten (bijv. Duitsland of Oostenrijk) waar auteursrechtenbeheerders doorgaans volgens een dualistisch stelsel werken. Wat de toezichtfunctie betreft, kan deze gemakkelijk worden uitgevoerd door de reeds bestaande raad van toezicht in een dualistisch systeem, zodat dit in principe niet in strijd is met de bestuursstructuur van rechtenbeheerders in Nederland.

Daarnaast stelt de Eerste Kamer de kwestie van objectieve criteria voor het lidmaatschap aan de orde, zoals uiteengezet in artikel 6 van de voorgestelde richtlijn.

Het doel van deze bepaling is onder meer om alleen nog over lidmaatschapscriteria te beschikken die geen onderscheid maken tussen rechthebbenden. Criteria zoals nationaliteit of woonplaats van de rechthebbende bijvoorbeeld, zouden als niet-objectief worden beschouwd. Anderzijds zou een rechtenbeheerder alleen rechthebbenden mogen vertegenwoordigen die houder zijn van rechten in zijn eigen domein, zodat een rechtenbeheerder die auteurs vertegenwoordigt niet kan worden gedwongen om uitvoerders als leden te aanvaarden.

Het laatste punt van de Eerste Kamer heeft betrekking op de uitsluiting van interne toezichthouders van een rechtenbeheerder van artikel 9, lid 2, betreffende de verklaring inzake belangenconflicten.

De reden waarom de verklaring inzake belangenconflicten wordt beperkt tot personen die daadwerkelijk leiding geven aan de activiteiten van een rechtenbeheerder, is dat zij verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer, waarbij het van het grootste belang is dat belangenconflicten worden vermeden. De Commissie acht het niet noodzakelijk om voor directeuren met een toezichthoudende functie, die niet betrokken zijn bij het dagelijks beheer maar veeleer een controlerende functie hebben, een verplichte procedure voor belangenconflicten in te stellen.

De Commissie hoopt met deze verduidelijkingen een antwoord te hebben gegeven op de vragen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en ziet ernaar uit om de beleidsdialoog in de toekomst voort te zetten.

Maroš Šefčovič

Vicevoorzitter

IEF 12822

Uitvoeringsbesluiten toezicht die per vandaag in werking zijn

Uit de VOI©Email: De “Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten”, zoals deze nu officieel heet, treedt op 1 juli 2013 in werking. Met de publicatie van het uitvoeringsbesluit in het Staatsblad en de regeling tot aanwijzing van de geschillencommissie in de Staatscourant is het wetgevingstraject afgerond.

Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013
Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013 voorziet in enige uitvoeringsbepalingen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de wet. Het gaat ten eerste om het bepalen van een drempelpercentage voor de transparantienorm van de beheerskosten van collectieve beheersorganisaties: boven 15% van de incasso uitleg in jaarverslag vereist. Ten tweede wordt op basis van de afgeleide consumentenprijsindex een indexering voor tariefstijgingen vastgesteld waarbinnen geen voorafgaande toestemming van het College van Toezicht is vereist. Ten slotte is de lijst met onder toezicht gestelde organisaties geactualiseerd aan de hand van de omzetdrempel van 1 miljoen incasso over twee jaar.

Bij Besluit van 15 mei 2013 was al geformaliseerd dat de Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, in werking treedt met ingang van 1 juli 2013 (met uitzondering van de aangehouden artikelen 2, vierde lid, en 21).

Regeling aanwijzing geschillencommissie van 20 juni 2013
In de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013 wordt de Geschillencommissie Auteursrechten, die in stand wordt gehouden door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB), aangewezen als geschillencommissie. Tevens worden enige regels gesteld voor de procedures en werkwijze, het toezicht op het procesreglement en de financiering van de zaaksgerelateerde kosten.

Wat gaat er veranderen?
Bijna alle wettelijke voorwaarden zijn via zelfregulering reeds geregeld, waardoor er voor de huidige praktijk van cbo’s per 1 juli niet veel verandert. De invloed van het ex ante toezicht door het College van Toezicht en van de Geschillencommissie is ongewis. Lees het overzicht dat eerder in VOI©Email verscheen.

[toevoeging redactie]
Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013, nr. 398467, houdende aanwijzing van de geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stcrt 2013-17554.

Besluit van 25 juni 2013, houdende uitvoering van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stb. 2013-260.

 

IEF 12809

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
IPWatch (Copyright Levies Can Be Imposed On Sale Of Printers, Computers, EU High Court Rules)
KluwerCopyrightBlog (On copyright levies, printers, plotters and personal computers (VG Wort v Kyocera and others))
Nederlands Juridisch Dagblad (Hof geeft EU-lidstaten ruimte vergoeding reproductie auteurswerken bij verkoop printer of pc)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)

IEF 12796

Meeste lidstaten wensen meer studie en consultatie aanpassing heffingenstelsel

Verslag Raad voor Concurrentievermogen, Kamerstukken II, 2012/13, 21 501-30, nr. 311. -  Bijlage bij Kamerstukken II
Tijdens het interne markt- en industriedeel vond er op basis van een voortgangsrapport een oriënterend debat plaats over de hervorming van de accountantsmarkt. De Raad wisselde van gedachten over de modernisering van het Europees auteursrecht, mede op basis van een toelichting door oud-Commissaris Vitorino op zijn rapport met aanbevelingen over heffingen voor privékopieën en reprografie [IEF 12297].

Modernisering auteursrecht
Over deze mededeling gaf de Commissie aan dat in 2014 een objectieve analyse zal worden gemaakt op basis waarvan een besluit zal worden genomen over een eventuele aanpassing van het Europees regelgevend kader. In november 2013 zal een plenaire zitting met stakeholders worden georganiseerd, waarvoor ook de Raad en het Europees Parlement worden uitgenodigd. Doel van dit traject is om tot praktische oplossingen te komen op vier onderdelen van het auteursrecht (vergroting grensoverschrijdend aanbod, user generated content, audiovisueel erfgoed en tekst- en data mining), zonder dat er direct wetgevingsvoorstellen nodig zijn.

Lidstaten gaven in hun reacties aan dat diepgaand onderzoek van alle problemen nodig is. Sommige lidstaten, waaronder Nederland, wezen op de behoefte aan een toekomstbestendig en technologieneutraal auteursrecht. Nederland gaf aan te streven naar een auteursrechtelijk systeem dat niet alleen aansluit bij de huidige stand van de (digitale) technologie, maar ook is toegerust op toekomstige ontwikkelingen.

Aanbevelingen van Vitorino over heffingen voor privé-kopieën en reprografie Als inleiding op de bespreking van het rapport gaf Commissaris Barnier aan dat het rapport is bedoeld als een frisse en onafhankelijke blik op dit onderwerp. Hij gaf aan zich er van bewust te zijn dat in sommige lidstaten momenteel wetgeving wordt opgesteld op het gebied van thuiskopieheffingen. De heer Vitorino begon met de opmerking dat het lastig is over de thuiskopieheffing gemeenschappelijke uitgangspunten te vinden. Sommige aanbevelingen in zijn rapport bleken volgens Vitorino breed gedragen te worden door de geconsulteerde stakeholders, zoals de aanbeveling dat de heffingen zichtbaar moeten zijn. Andere aanbevelingen bleken echter controversiëler, zoals de aanbeveling om de aansprakelijkheid voor de heffing te verplaatsen van de fabrikant/importeur naar de detailhandelaar. Ook wees Vitorino erop dat het onderwerp van online diensten, licentiering en privékopie aan de orde is in de zaak C-457/11 WORT, zodat het Europese Hof van Justitie zich binnenkort over dit onderwerp zal uitlaten.

De meeste lidstaten gaven aan dat er eerst meer studies en consultaties moeten worden verricht voordat kan worden ingeschat of hervormings- en harmonisatievoorstellen op EU-niveau wenselijk zijn. Ook vonden veel lidstaten dat eerst de rechtspraak van het Hof van Justitie moet worden afgewacht. Veel lidstaten uitten bezwaar tegen Vitorino’s aanbeveling om de heffingsplicht van de importeur/fabrikant naar de detailhandelaar te verplaatsen. Volgens de lidstaten zou dit leiden tot een kostbaar en niet goed handhaafbaar heffingssysteem. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, spraken de wens uit te komen tot een technologieneutraal, flexibel en modern auteursrecht. Nederland heeft daarbij aangegeven na te willen denken over een alternatief voor het thuiskopieheffingenstelsel, dat toegerust is op de verwachte technologische ontwikkelingen in de komende jaren.

In zijn reactie op de opmerkingen van de lidstaten gaven zowel Vitorino als de Commissie aan dat duidelijk is dat het huidige heffingenstelsel aanpassing behoeft. In 2014 zal de Commissie beoordelen of wetgeving op EU-niveau ten aanzien van de heffingen voor de thuiskopie opportuun is.
IEF 12791

VOI©E-jaarverslag 2012: aantal klachten over cbo's aanzienlijk afgenomen

VOI©E jaarverslag 2012, Den Haag: voice-info.nl.
Uit't persbericht:
VOI©E streeft naar zoveel mogelijk zelfregulering. De branche is daarbij in de afgelopen jaren succesvol geweest met een keurmerk, onafhankelijke geschillenbeslechting voor ondernemers, een klokkenluidersregeling en vergroting van transparantie en vergelijkbaarheid van de onderscheiden CBO’s. Succesvol, omdat het aantal klachten aanzienlijk is afgenomen.

Lees verder

IEF 12774

Conclusie A-G: plaats van schadebrengende feit bij gedematerialiseerde vorm of materiële drager

Conclusie A-G HvJ EU 13 juni 2013, zaak C-170/12 (Pinckney) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Cour de cassation.
Conclusie tot niet-ontvankelijkeid en subsidiair: IPR. Uitlegging van artikel 5, punt 3, van EEX-verordening nr. 44/2001. Bevoegdheid van de nationale rechter ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Criteria om „plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” te bepalen. Inbreuk op auteursvermogensrechten veroorzaakt door feit dat content in gedematerialiseerde vorm of materiële drager waarop deze content is gekopieerd op internet werd geplaatst. Voor publiek bestemde content.

72. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging om het verzoek van de Cour de cassation niet‑ontvankelijk te verklaren.

73. Subsidiair, voor het geval dat het Hof het prejudiciële verzoek ontvankelijk mocht verklaren, geef ik in overweging om de prejudiciële vragen van de Cour de cassation samen te beantwoorden als volgt:

Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (...), moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een geschil ter zake van een beweerde inbreuk op het uitsluitend distributierecht door de aanbieding op internet van materiële dragers met daarop auteursrechtelijk beschermde content, of een inbreuk op het uitsluitend recht van mededeling door de plaatsing op internet van content in gedematerialiseerde vorm, degene die meent te zijn benadeeld, ofwel bij de rechter van de plaats van vestiging van de personen die de compact discs (cd’s) op internet hebben aangeboden of de content op internet hebben geplaatst vergoeding van de volledige schade kan vorderen, ofwel bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waarop de betrokken site is gericht, vergoeding van de op dit grondgebied geleden schade.

IEF 12773

Kabeldoorgifte op recreatiepark openbaarmaking

Ktr. Rechtbank Noord-Nederland 7 juni 2013, CV EXPL 13-154 (Stichting VIDEMA tegen Watersport- en Recreatiepark Yn'e Lijte B.V.)
Uitspraak ingezonden door VOI©E. Openbaarmaking. Kabeldoorgifte. Licentievergoeding. Videma verleent auteursrechtelijke licenties voor de vertoning van videofilms en televisieprogramma's aan onder meer horecagelegenheden. Yn'e Lijte exploiteert een recreatiepark, de eigenaren zijn verenigd in meerdere VVE's. Dit netwerk was aanvankelijk van Yn'e Lijte, maar is overgenomen door kabelmaatschappij UPC.

Yn'e Lijte heeft in het verleden voor meerdere VVE's de cai-doorsturing collectief bij UPC ingekocht en doorgezet naar de VVE's. Doorgifte door een centrale antenne-installatie levert openbaarmaking op en dat geldt ook voor kleinschalige netwerken. Het door het recreatiepark in stand gehouden netwerk, waardoor diverse woningen op het park van televisiesignaal werden voorzien, moet als een netwerk tot openbaar maken worden aangemerkt. Dat dit netwerk slechts een tussenschakel zonder winstoogmerk was, doet niet aan af. Yn'e Lijte dient de licentievergoeding van Videma te betalen.

4.3. Gelet op het voorgaande moet het door Yn'e Lijte eerder in stand gehouden netwerk, waardoor de diverse woningen op het park van televisiesignaal werden voorzien, als een netwerk tot openbaar maken worden aangemerkt. Dat dit netwerk, om in de bewoordngen van Yn'e Lijte te blijven, slechts een tussenschakel was doet daaraan niet af. Dat Yn'e Lijte geen winstoogmerk had is voor de toepassing van deze regeling ook niet relevant.

IEF 12743

Minister: Voor radiomodel voor het internet is geen steun in EU

Verslag naar aanleiding van schriftelijk overleg Raad voor concurrentievermogen, Kamerstukken II 2012/13, 21 501-30, nr. 310.
radio vintageAuteursrecht. De leden van de D66-fractie vragen om een reactie op het zogenoemde radiomodel waarin de naburige rechten voor streaming op internet via collectieve licenties zouden lopen in plaats van via de individuele platenmaatschappijen. Ook vragen zij om een reactie op hun redenering dat het probleem bij de licentiëring niet zozeer zit in 27 collectieve beheersorganisaties, maar in de duizenden platenmaatschappijen die afzonderlijk toestemming moeten verlenen voor het gebruik van de content waarvan zij de rechten bezitten.

(...) Bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer is gebleken dat er in de EU geen steun bestaat voor introductie van een radiomodel voor het internet. De Commissie en de andere lidstaten vinden dat voor de online rechten niet moet worden getornd aan de exclusieve rechten van de platenmaatschappijen.

Aangelegenheden betreffende auteursrecht liggen in de eerste plaats op het beleidsterrein van de minister van Veiligheid en Justitie. Het radiomodel is eerder aan de orde geweest tijdens het algemeen overleg auteursrechten op 22 november 2012. Daar heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangegeven dat een radiomodel een keuze zou betekenen voor een collectieve oplossing in plaats van een individuele oplossing die uitgaat van licenties. Het belangrijkste nadeel van een dergelijke verplichte collectieve oplossing is dat het de rechthebbenden de mogelijkheid ontneemt om zelf te beslissen over het afgeven van een licentie. In die zin lijkt een radiomodel meer op een afnamemodel dan op een verdienmodel en lijkt het de opkomst van nieuwe verdienmodellen in de markt juist te ontmoedigen. Dit bezwaar speelt zowel bij muziekwerken als bij audiovisuele werken.

Bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer is gebleken dat er in de EU geen steun bestaat voor introductie van een radiomodel voor het internet. De Commissie en de andere lidstaten vinden dat voor de online rechten niet moet worden getornd aan de exclusieve rechten van de platenmaatschappijen. Volgens de Commissie is er geen probleem bij de online licentiëring door platenmaatschappijen. Online muziekdiensten worden inmiddels veelvuldig gelicentieerd. Van versnippering van rechten over duizenden platenmaatschappijen is geen sprake. Doorgaans kan een muziekdienst volstaan met een licentie van een beperkt aantal grote platenmaatschappijen (majors).

IEF 12727

Frankrijk: Apple moet (voorlopig) 5 miljoen iPad-thuiskopievergoeding betalen

Tribunal de grande instance de Paris, 30 mei 2013, (Apple tegen Copie France)
iPad 3G and iPad Wi-FiIn't kort: Apple heeft van consumenten de compensatie op grond van Besluit 13 van de commissie thuiskopieheffing (commission de la copie privée) gecollecteerd. Apple had ernstige twijfel over de wettigheid van dat Besluit, maar heeft al wel 5 miljoen euro gecollecteerd. Het gerecht staat toe de beslissing van de Franse Raad van State af te wachten, niettemin heeft Copie France haar vordering gebaseerd op een hogere wet, namelijk artikel L-331-1 van de Franse Code de la Propriété intellectuelle, waar Besluit 13 slechts een uitwerking van is.

Apple zegt dat de tekst van Besluit 13 in haast werd goedgekeurd, zonder enige analyse van het gebruik en het zijn dezelfde tarieven als die zijn vastgesteld bij Besluit nr. ​​11. Besluit nr. 11 werd echter door de Raad van State ongedaan gemaakt, omdat het aan aandacht ontbrak voor het zakelijke gebruik van de multimedia mobiele telefoons, en door de toepassing van het Padawan-arrest [IEF 9171]. Het gerecht houdt de zaak aan tot de Franse Raad van State over de rechtmatigheid van Besluit 13 heeft geoordeeld. Het gerecht beveelt een voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis (betaling €5 miljoen) met het oog op een tijdelijk, maar snel herstel van de schade geleden door Copie France.

Sur la demande reconventionnelle de la société Copie France
La société Copie France sollicite l’allocation d’une provision dans l’hypothèse d’un sursis à statuer. Cette demande n’est pas contradictoire avec le prononcé du sursis dans la mesure où la société Copie France ne fonde pas sa demande sur la décision n°13 contestée mais sur d’autres règles de droit d’une valeur supérieure.
Il y a lieu de constater que l’éventuelle annulation de la décision n°13 de la Commission n’affecte pas la validité de l’article L331-1 du code de la propriété intellectuelle dont elle n’est que l’application et qui fixe le principe de la rémunération pour copie privée des auteurs artistes-interprètes et producteurs de phonogrammes ou vidéogrammes.
La décision n°13 est en effet une simple modalité pratique de mise en œuvre de ce principe et elle ne doit pas être considérée comme une règle spéciale qui dérogerait à une règle générale laquelle ne pourrait lui être substituée, mais simplement comme une application de la loi nationale, elle-même conforme au droit communautaire qui demande aux Etats qui admettent l’exception de copie privée, d’organiser une compensation équitable. La société Copie France est donc bien fondée à invoquer le principe de la rémunération pour copie privée pour solliciter une indemnité compensatrice de la perte qu’elle subit du fait des difficultés actuelles pour recouvrer les sommes dues à ce titre.
Par ailleurs la loi met à la charge des fabricants et importateurs d’appareils d’enregistrement le paiement de la compensation équitable à charge pour eux de la répercuter sur le consommateur final qui bénéficie de l’exception de copie privée.
Ainsi les sociétés Apple qui fournissent le matériel d’enregistrement et qui au surplus reconnaissent avoir collecté le montant de la rémunération pour copie privée auprès des consommateurs finals, sont bien les débiteurs de l’indemnité due à la société Copie France.
Pour apprécier le montant de cette indemnité, la société Copie France propose de se reporter au barème prévue par la décision n°14 de la Commission, qui aboutit aux mêmes sommes que toutes les décisions antérieurs et qui fait également l’objet d’un recours devant le Conseil d’Etat.
Aussi au vu des éléments d’appréciation soumis au tribunal il y a lieu de condamner les sociétés Apple à payer à la société Copie France une provision de 5 000 000 €.
L’exécution provisoire compatible avec la nature de l’affaire doit être ordonnée afin d’assurer une réparation provisoire rapide du préjudice subi par la société Copie France.

DÉCISION
Statuant publiquement, par mise à disposition au greffe, contradictoirement et en premier ressort,
. Déclare recevables les demandes des sociétés Apple distribution international et Apple France,
. Sursoit à statuer sur leurs demandes jusqu’à l’arrêt du Conseil d’Etat statuant sur la validité de la décision n °13 de la Commission,
. Condamne in solidum les sociétés Apple distribution international et Apple France à payer à la société Copie France la somme provisionnelle de 5 000 000 € à valoir sur le montant de la compensation équitable pour la période de février à décembre 2011,
. Dit que l’affaire est retirée du rôle et y sera réinscrite à la demande de la partie la plus diligente une fois l’arrêt du Conseil d’Etat rendu,
. Ordonne l’exécution provisoire,
. Réserve les dépens et les frais irrépétibles.

IEF 12719

SENA jaarverslag 2012

Uit't persbericht: Op maandag 27 mei is het jaarverslag over 2012 gepubliceerd: ‘Elk nummer telt’. Dit gebeurde tijdens de jaarlijkse Vergadering van Aangeslotenen. De daadwerkelijke incasso is in 2012 met 3 procent gestegen en de kosten zijn met 11 procent gedaald ten opzichte van 2011. Prestaties waar Sena trots op is. Naar aanleiding van een (klant)tevredenheidonderzoek dat in 2011 is uitgevoerd zijn in 2012 diverse acties in gang gezet. Het is ons doel om de kwaliteit van onze dienstverlening en informatievoorziening continu te verbeteren. U kunt het jaarverslag 2012 hier inzien.